CHRISTELIJK DAC BLAD voor LEIDEN en OMSTREKEN
Oil nummer bestaat uit ÏWEE Bladen
EERSTE BLAD.
STADSNIEUWS.
Belanarjjkste nieuws in dit Nummer.
9d# JAARGANG
ZATERDAG 20 OCTOBER 1928
NUMMER 2570
ABONNEMENTSPRIJS
li> Leiden en buiten Leiden
waar agenten gereatigd xijn
Per kwartaali 240
Per weeki 0.19
Franco per post per kwartaal i 2.90
Bureau: Hooigracht 35 - Leiden Telefoonnummer 2778
Postbox 20 Postgiro 58936 Aangesloten op het Streeknet Lisse
ADVERTENTIE-PRUS
Gewone Advertentiën pér regel 22V» cent
Ingezonden Me de deé ling en dubbel terlei
Bij contract belangrijke redactie
Kleine Advertentiën bij vooruitbetaling
van ten hoogste 30 woorden^ worden da-
gelijke geplaatst ad. 40 cents
Wederstaan in het aangezicht.
Voor wie in onze dagen bij de
pakken zou gaan neerzitten en treu
ren over de groote verdeeldheid on
der broeders die denzelfden grond
slag belijden, kan het tot beschaming
strekken wat Paulus verhaalt in Gal.
2 vers 11: En toen Petrus in Antio-
tbië gekomen was, wederstond ik hem
in het aangezicht, omdat hij te be
straffen was.
Het was een pijnlijk incident, dat
zich tusschen de Apostelen Paulus en
Petrus te Antiochië in Syrië voor
deed, wellicht niet zoo langen tijd na
de vergadering te Jeruzalem, waarvan
ons in Handelingen 15 wordt ver
haald.
De historie daar zwijgt er over,
omdat het blijkbaar geen ingrijpende
schadelijke gevolgen heeft gehad.
Alleen uit den Brief aan de Galaten
weten we ervan, en daar komt het nog
alleen voor als een niet te vermijden
mededeeling, met het oog op de dwa
lingen, die Paulus in dien Brief had
te bestrijden, en waarvoor men steun
zocht in den naam van den- Apostel
Petrus.
Paulus maakt er dan ook niet mel
ding van op de manier van iemand,
die eens wil laten hooren, hoe hij een
ander den mantel durft uitvegen.
Maar alleen om de waarheid Gods te
bevestigen.
De lezing van wat Paulus erover
schrijft laat ons niet in het onzekere
omtrent de aanleiding.
Petrus was in Antiochië gekomen,
waar een groote gemeente was, be
staande zoowel uit bekeerde Heide-
nen als Joden. Door de beslissing van
de vergadering te Jeruzalem was de
rust en vrede, dfe daar een oogenblik
gevaar geloopen had. weer hersteld.
En Petrus vervoegde zich zoowel tot
de geloovigen uit de heidenen als tot
de anderen.
Maar toen later eenige andere
Christenen uit Jeruzalem, die vroeger
Joden geweest waren, te Antiochië
kwamen, onttrok hij zich aan den
omgang met de Christenen uit de hei
denen. Hij hield zich, alsof hij deze
niet besnedenen minderwaardig acht
te, althans alsof de omgang met hen
voor een besnedene min geoorloofd en
eenigszins gevaarlijk was.
Petrus wist heel goed wat hier de
goddelijke wil was. Hijzelf had te
Joppe een goddelijke aanwijzing ont
vangen. Nog pas was in de groote
vergadering te Jeruzalem in dien geest
een beslissing genomen. Hier toege
ven aan den aandrang van de Jeru-
zalemsche Joodscbe broeders was
irienschenvrees.
Het was echter nog erger dan zwak
heid en menschenvrees, waaraan hij
toegaf. Het was een feitelijke aan-
v al op de vrijheid der geloovigen,
een aanslag op de eenheid van Chris
tus' gemeente. Niet naar Petrus' be
doeling. Niet naar Petrus' weten. Neen,
hij meende juist de eenheid naar de
zijde van de broeders, die uit Jeru
zalem gekomen waren, te bewaren,
nadat hij die eerst beoefend had met
al de broeders in Antiochië.
Het kwam er echter practisch op
neer, dat de Christenen uit de heide
nen werden afgestooten.
Hiertegen heeft Paulus zich teweer
gesteld, om deze inbreuk op de Chris
telijke vrijheid, die de gemeente óf
met scheuring óf met slavernij be
dreigde, af te wenden.
Nu vallen twee dingen in Paulus
optreden bier dadelijk op. Paulus
brengt de zaak tot de natuurlijke
verhoudingen terug.
Paulus zegt niet, dat hij Petrus
bestraft heeft, omdat hij dat ver
diende. Maar alleen dat hij hem we
derstond, zooals men een aanval
ler wederstaat.
Het was niet anders dan verweer.
Zooals trouwens blijkt uit de vraag,
die hij aan zijn mede-apostel stelt:
Waarom noodzaakt gij de heidenen
naar Joodsche wijze te leven? (vs. 14)
Tegen dezen dwang moest bij wel op
komen.
Er was in Petrus zeker meer te be
straffen: zijn menschenvrees, zijn
dubbelzinnige houding. Maar daarover
heeft Paulus hem geen verwijt ge
maakt, al heeft hij het ook niet ver
zwegen, dat hij, een Jood zijnde, naar
heidensche wijze had geleefd, en niet
naar Joodsche wijze, en dat hij daar
om allerminst recht had, van de hei
denen het omgekeerde te vorderen.
In de tweede plaats valt op dat
Paulus deze bestraffing in het open
baar doet. Hij doet het in Petrus'
tegenwoordigheid, niet achter diens
rug. Maar ook in tegenwoordigheid
van allen, wier vrijheid aldus werd
bedreigd.
Zoo heeft hij aan de teederheid de
oprechtheid niet opgeofferd. Maar
evenmin heeft hij de teederheid laten
varen, om toch maar de oprechtheid
te redden.
Het ging hier niet om Petrus' gedrag
alleen, maar om de waarheid Gods,
om de eenheid der gemeente, en niet
minder om den vrede der conscien-
tjën, die door Petrus' optreden zoo
ernstig werd geschokt.
Dat optreden kan ons ten voorbeeld
zijn.
Niet alle optreden, dat verkeerd is,
behoeft openbaar aan de kaak gesteld
te worden. Wel datgene wat de een
heid en den welstand van Gods zaak
kan schaden. Dan moeten wij open
lijk op den man af waarschuwen.
G, ii persoonlijke dingen er in halen,
maar zakelijk de zaken alleen be
handelen.
Ook in de komende maanden zullen
wij meermalen geroepen worden tot
een wederstaan in het aangezicht. Zij
dan steeds Paulus optreden ons ten
voorbeeld.
HOLLANDSCHE CONCERTDIRECTIE
Dr. G. DE KOOS.
Bronislaw Hnberinan.
Een misverstand had op het pro
gramma den klassieken Handel ge
plaatst. In plaats daarvan kregen we
den modernen Hindemitli. Hindemith
is Duitscher, nog jong, in 1895 gebo
ren. en is een der voornaamste ver
tegenwoordigers van de Neo-Roman-
tische richting. De eerste afdeeling
van zijn sonate draagt den titel: „Sehr
Lebhaft".
Wanneer men de eerste maten
hoort, vraagt men zich onwillekeurig
af: „Waar moet dat heen?" En dan
lc.mt langzamerhand het gevoel: ,,'t
Is toch wel fijn gedacht". En weldra
o.itmoet men passages, waaraan het
epitheton suóliem niet mag worden
ontzegd, vooral wanneer violist en
p. nist een mooi canonisch bewerkt
motief in hun vingers krijgen. Zoo
heel origineel doen in dit gedeelte aan
de korte unisono-passages, die daar
na weer in allerlei brokken uiteen
vallen om straks weer te worden ge
bonden. Men ontdekt oude principes
van motiefbewerking, maar ze zijn
geheel anders en geheel oorspronke
lijk toegepast. Wij willen eerlijk be
kennen, wat vreemd tegenover deze
moderne muziek te staan. Maar dat
neemt niet weg, dat zij een uiting van
onzen eigen tijd is en dus iets in zich
moet hebben, dat den geest van onzen
tijd weerspiegelt.
Uit heel dit werk voelt men, dat
Hindemith over een geweldige tech
nische kennis beschikt. Hij is niet
iemand, die de historische traditie
eenvoudig negeert, om tot eiken prijs
oorspronkelijk te zijn. We voelen zijn
achtergrond, zijn basis. Dit geeft ten
slotte het vertrouwen, dat zijn uiting
oprecht is en dat wij met onze
klassiek geschoolde ooren goed
doen, ons onbevangen en eerlijk open
te stellen. Misschien kunnen we dan
op den duur het moderne beter be
grijpen en waardeeren.
Het Largo „Sehr Ruhig" is de
titel berust op een heerlijk lied
thema, beslist ongewoon, tenminste -
in klassieken zin. Maar dit moderne
melos spreekt toch wel heel goed een
mentaliteit van dezen tijd uit. En nu
letten we wel eens even op den spe
ler met zijn typischen Mussolini-kop.
Een heerscher ook hij; heheerscher
van zijn prachtvol instrument en van
alle violistische mogelijkheden. Zijn
toon kan sterk zijn als staal en zacht
als fluweel. Tonen van opstandige
kracht en tonen, die weenen en bid
den en alle aandoeningen van het
menschenhart vertolken, weet hij te
produceeren. Dat blijkt uit zijn voor
dracht van het „Ruhig" en niet min
der uit de finale, onder den titel „Ge-
sthwinder Tanz", een schitterend ge
schreven en schitterend voorgedragen
stuk muziek.
Met de Sonate van Brahms in G-dur
kwamen we op meer bekend terrein
en uit zuiver muzikaal oogpunt leek
ons de voordracht van dit werk het
glanspunt van den avond.
Naar melodie en rhythme is het
Vivace een prachtige inleiding.
Brahms met zijn Noord-Duitschen
ernst laat een thema niet gauw los.
Hij haalt er soms alle mogelijkheden
uit; maar i.i dit Vivace blijft hij toch
wel hijzonder frisch. Over de mollige
klavieraccoorden zindgt de viool haar
mooie thema's en bruist soms uit in
hartstochtelijke passages.
Zóó spelen, dat is niet eenvoudig
reproduoeeren; dat is herscheppen,
den componist na-componeeren onder
eigen visief dat is transpositie van
Brahms door eigen muzikaal senti
ment. De vertolking van het Adagio
was grandioos. De prachtige diepe ge
dachte van Brahms werd uitgediept
door een bijna orkestraal spel van
duhbelgrepen, die in hun sonore
kiank-volzongenheid diepe gloeden
van oud goud en brons uit de viool
op deden lichten. En opgemerkt moet
worden, dat de pianist Siegfried
Schutze zich bij dit schitterend spel
vclmaakt aanpaste. Een zeer fijne
vertolking genoot ook het Allegro,
waarin de mooie romantisch getinte
melodieën zoo gracieus zich welven
heven het klokjesspel der begelriding.
Na de pauze als hoofdnummer het
Vioolconcert in D-dur van P. Tschai-
kowsky. Dit werk is minder diep dan
Brahms' sonate. Het is kleurig, maar
nogal oppervlakkig. Evenwel gaf het
Haberman gelegenheid hierin met
er.orme bravour zijn violistische
techniek te demonstreeren. We den
ken alleen maar even aan de uitvoe
ring der cadenzen in 't allegro, waar
in duhbelgrepen, flageolet-dubbelgre-
pen, chromatische gangen in razen
de vaart, dubbel-octavenspel, trillers
en alle mogelijke versieringen met
feillooze zekerheid tot hun recht
kwamen.
Een mooie tegenstelling met het
Allegro vormt het dweepend-elegische
en con sordine gespeelde Andante,
waaruit bleek, dat Huberman de sub
tielste klankverfijning tot onhoorbaar
wordens toe in zijn macht heeft. Een
Allegro vivaxissima besluit dit con
cert.
Van Sarasata hoorden we nog een
Romanza Andalouza. Boven een eigen
aardig eenigszins monotoon, maar
zeer suggestief aandoend klaviermo
tief zingt de viool het verhaal vol
innigheid, trots, opstandigheid, be
rusting en ongedwongen blijdschap.
Tenslotte nog twee werken van
Chopin: Mazurka Op. 7. No. 3 en Wal-
zer E-mol van Chopin, door Huber
man bewerkt voor de viool.
Enthousiaste bijvalsbetuigingen van
de heel goed bezette zaal noopten
Huberman en zijn verdienstelijken
begeleider tot een toegift.
GEMEENTEZAKEN.
Ingenieur Gemeentewerken.
In verband met het raadsbesluit
voor 18 Jifni j.l. bieden B. en W. den
Raad aan de volgende voordracht ter
benoeming van een ingenieur der Ge
meentewerken 2de klasse.
1. Ir. Ch. C. van der Vlis, tijdelijk in
genieur bij den Provincialen Water
staat in Overijsel, te Zwolle;
2. Ir. J. H. van der Griendt, tijdelijk
ingenieur bij den dienst der Gemeen
tewerken te 's Gravenhage.
Subsidie Chr. H. B. S.
B. en W. hebben thans advies uitge
bracht op het verzoek van het Bestuur
der Vereeniging voor Christelijk Mid
delbaar Onderwijs alhier, om in het
tekort op de exploitatierekening van
de Christelijke Hoogere Burgerschool
over 1925 een subsidie te verleenen
van 1887,42.
Ten vorigen jare, zoo merken B. en
W. op, werd door den Raad besloten,
ten behoeve van die H. B. S. over 1924
een subsidie te verleenen gelijk aan
60 pet. van het tekort der exploitatie
rekening, berekend naar verhouding
van het aantal Leidsche leerlingen tot
het totaal aantal leerlingen der school.
Zij brengen in herinnering, dat bij
de behandeling van de subsidie-aan
vrage over het jaar 1924 door den heer
Jac. Wilbrink, in de vergadering van
26 Juli 1927 een motie werd ingediend,
luidende als volgt:
„De raad noodigt B. en W. uit inge
komen stuk 148 terug te nemen en te
trachten, na bespreking met het be
stuur van de Vereeniging voor Chris
telijk Middelbaar Onderwijs, een sub
sidieregeling te ontwerpen, gebaseerd
op den grondslag van een vast te stel
len percentage van de geheele exploi
tatierekening".
Deze motie werd door den voorstel
ler ingetrokken na de toezegging, dat
B. en W. over het denkbeeld in de mo
tie ontwikkeld, prae-advies zouden
uitbrengen.
Met het oog hierop hebben zij ge
meend zich niet alleen tot de onder-
werpelijke subsidie-aanvraag te moe
ten beperken, maar tevens onder de
oogen te zien de vraag, of een subsidie
regeling kan worden vastgesteld, waar
bij het niet noodig is de zaak van de
subsideering van de Christelijke H. B.
S. telken jare opnieuw te overwegen.
Bij kennisneming van den inhoud
van het Ingekomen Stuk no. 148 van
1927 kan blijken, dat het toenmalige
College van B. en W. op het standpunt
stond, dat het billijk was subsidie te
verleenen, maar dat het tekort niet
ten volle moest worden gedekt.
Het College achtte het gewenscht,
ook iets over te laten aan het particu
lier initiatief. Dit nu is, ook naar do
meening van het tegenwoordige col
lege, volkomen juist; niet juist ach
ten zij het, dat een percentage werd ge
geven van het tekort op de rekening,
waarin de vereenigings-inkomsten en
uitgaven reeds waren verwerkt.
Het na de subsidieering door de ver
schillende gemeenten nog resteerende
tekort toch kan op die wijze niet wor
den gedekt, tenzij het bestuur over het
zelfde jaar ten tweeden male een be
roep doet op de offervaardigheid van
de ouders en verdere belangstellenden
en dat kan h.i. bezwaarlijk worden ge
vergd. Blijft men op diezelfde wijze
subsidieeren. dan is het duidelijk, dat
er onvermijdelijk jaar op jaar een te
kort blijft en dat het tenslotte niet
meer mogelijk zal zijn deze bloeiende
inrichting van onderwijs te blijven ex
ploiteeren.
Om die reden moet hat gemeentelijk
subsidie naar hun gevoelen aan deze
voorwaarde voldoen, dat wel de prik
kel tot offervaardigheid blijft bestaan,
maar dat het mogelijk wordt gemaakt,
de jaarlijksche tekorten te dekken en
de oude schuld te delgen.
Dat is mogelijk, indien de gemeente
evenals het Rijk de vereenigings-
inkomsten (contributies, donatiën, en
extra schoolgelden) en -uitgaven* bij
de subsidieering buiten beschouwing
laat. Alsdan kan het batig saldo van
de vereenigingsrekening worden aan
gewend tot dekking van de tekorten en
zoo noodig en mogelijk, tot aflossing
van oude schuld.
Mocht dan te eeniger tijd op de ge
heel e exploitatierekening een surplus
ontstaan, dan kan opnieuw worden
overwogen, of in het subsidiestelsel
verandering moet worden gebracht.
Te dien einde zouden zij het bestuur
willen verplichten, Voortaan bij zijn
aanvragen om subsidie, de vereeni
gingsrekening over te leggen.
Wat nu het percentage van het te
verleenen subsidie betreft, zijn zij van
meening, dat het billijk is, een bijdrage
te verleenen, gelijk aan 50 pet. van het
tekort op de zuivere schoolrekening,
berekend naar verhouding van het
aantal Leidsche leerlingen tot het to
taal-aantal leerlingen van de school.
Naar hun meening blijft er dan voor
de ouders en verdere belangstellenden
voldoende aanleiding bestaan, om van
hun liefde voor de school te doen blij
ken door het betalen van contributie
en extra-schoolgeld en door het verlee
nen van vrijwillige bijdragen.
Voor het jaar 1925 kan h.i. de nieu
we subsidieregeling nog niet gelden,
omdat de aanvrage om subsidie voor
dat jaar nog is gebaseerd op de exploi
tatie-rekening, waarin de vereeni-
gingsinkomsten en -uitgaven zijn op
genomen en het niet wel mogelijk is,
alsnog een geheel nieuwe aanvrage te
doen inzenden, nu het bestuur reeds
aan alle overige gemeenten op geheel
dezelfde wijze subsidie heeft gevraagd.
Evenmin zouden zij de subsidierege
ling, welke over 1924 is toegepast, wen-
schen te continueeren, omdat aan die
regeling gelijk zij reeds eerder op
merkten het bezwaar kleeft, dat 'n
gedeelte van het tekort niet meer kan
worden gedekt. Daarom zouden zij. bij
wijze van overgangsmaatregel, voor
1925 het gevraagde bedrag ten volle
wenschen te zien toegekend. Daartegen
kan naar hun gevoelen geen bezwaar
bestaan, aangezien vbor dat jaar het
particulier initiatief reeds voldoende
tot uiting is gekomen in den vorm
van betaling van contributies, extra
schoolgeld, en vrijwillige bijdragen.
Zij stellen voor in dien zin te beslui
ten.
PROVINCIAAL STUDENTEN
GEZELSCHAP „FRISIA".
Het Leidsch Studentencorps is rijk
aan plaatselijke en provinciale gezel
schappen, gevormd door studenten,
die uit een bepaalde plaats of pro
vincie komen en dan als regel hun
naam aan die plaats of provincie ont-
leenen. Dit is dan ook het geval met
het uit Friesche studenten bestaande
provinciaal gezelschap „Frisia", dat
er op kan bogen een der oudste "ge
zelschappen van het Leidsch Studen
tencorps te zijn, immers het viert he
den zijn 95-jarig bestaan. Voorwaar
een respectabele ouderdom.
Het gezelschap werd in 1833 opge
licht, doch kenmerkte zich niet dade
lijk door een gestadigen bloei, waar
om 19 jaren later, namelijk in 1852,
getracht werd aan dit gezelschap een
krachtiger leven in te blazen. De
stoot daartoe werd gegeven den 19den
October van dat jaar, toen, blijkens
1# nog steeds bewaard gebleven no
tulen, de te Leiden studeerende Frie
zen, werden uitgenoodigd, dien dag
des namiddags twee uur te verschij
nen ten huize van den student Rinkes,
zulks naar aanleiding van het vef-
langen, dat zoovele studenten uit
Friesland reeds herhaaldelijk hadden
te kennen gegeven, om op bepaalde
tijden, betzij om de week of om de
veertien dagen, tezamen te komen.
Binnenland.
De Tweede Kamer heeft gisteren het
wetsontwerp inzake hefting van mijn-
recht behandeld.
De' herdenking van den stichtings
dag der Vrije Universiteit.
De technische herziening der Rijks
ambtenaren-Salarissen.
Mr. Dr. Geertsema overleden.
Buitenland.
Prins Leopold van België zou voor
nemens zijn een studiereis naar Ned.
Indië te maken.
Belangrijke besprekingen te Parijs
in verband met het Dawesplan.
Een reis van den dürecteur van het
Int, Arbeidsbureau naar het verre Oos
ten.
Het aantal slachtoffers der bouw
ramp te Vincennes is tot 11 gestegen.
De algemeene staking te Lodz is ge
ëindigd.
De Inlandsche arbeiders tot het Znid
Afrikaansch Vakverbond toegelaten.
Het blijkt verder uit de notulen, dat
het gezelschap op dien datum 15 leden
telde, onder wie ook een student, dien
wij later terug vinden als de bekende
schrijver en dichter Haverschmidt, die
veel tot den bloei van hét gezelschap
heeft hijgedragen. Dat het gezelschap
de eerste jaren na 1852 bloeide, kan
blijken uit de feesten, welke bet jaar
lijks gaf, zooals o.a. in 1858 aan bet
Warmonderirek, waar de ook thans
nog bij velen bekende drank „Boeren
jongens" voor het eerst deze bena
ming ontving.
Het was nog onder Haverschmidt,
dat de benaming van commissarissen
op zijn voorstel werd veranderd in
„Potentaten".
Wie tot bet gezelschap wensebte
toe te tredeh, moest 3 geloften afleg
gen: le. de gelofte van kuischheid; 2e.
de gelofte trouw de vergaderingen te
bezoeken en heel veel boerenjongens
te drinken en 3e. zooveel mogelijk de
kas te stijven.
Toen in 1863 in Friesland de spoor
weg geopend werd, Werd door de le
den van Frisia dit voor de Friezen zoo
heugelijk feit gevierd in het thans
itiet meer bestaande café „Konijnen
burg" hetwelk voornamelijk aaïi de
FHesche stu'denten zijn opkomst te
danken had.
In 1871 werd door het eerelid Van
Boelens van Eysinga aan .het gezel
schap een nieuw vaandel geschonken,
dat in 1923 bij de viering van het 90-
jarig bestaan werd vervangen door
het tegenwoordige.
Van de wederwaardigheden van hef
gezelschap in de laatste jaren wordt
in de notulen o.m. melding gemaakt
van den tocht naar Leeuwarden, in
1909, omdat „de leden het wenschelijk
vonden persoonlijk zich eens van al
lerlei toestanden in het lieite-lan te
overtuigen, met de bedoeling om
hoogst belangrijke besluiten in het
belang van onze dierbare provincie te
kunnen nemen".
Of er ooit besluiten van dergelijken
aard zijn genomen, is uit de notulen
niet na te gaan, aangezien' zij er niet
in zijn vermeld. Slechts lezen we om
trent den tocht, dat deze een succes
is geweest.
In 1925 beeft er nogmaals een tocht
naar Leeuwarden plaats gehad, niet
om belangrijke besluiten te nemen,
doch ter deelneming aan de huldi
ging van de Koningin aldaar.
De viering van dit 19e lustrum is
hedenmiddag aangevangen met ebn
receptie door het bestuur in de socië
teit Minerva. Een groot aantal reu-
nisten uit alle deelen des lands, waar
onder velen die tharrs een vooraan
staande positie bekleeden, waren voor
deze herdenkingsdag overgekomen en
kwamen hét bestuur met dit lustrum
complimenteeren.
Op de receptie, verschenen ook het
collegium van het L. S. C. en de rector
magnificus der Universiteit, prof.
jhr. mr. dr. W. J. M. van Eysinga.
Voorts deputaties van verschillende
plaatselijke en provinciale corpsgezel
schappen, alsmede het bestuur van
het Pan-Provinciaal Congres.
Verschillende hartelijke toespraken
werden gehouden, welke op even har
telijke wijze door den Voorzittei' van
Frisia werden beaöfwoord.
Na afloop der receptie wordt heden
avond de 355ste vergadering van
Frisia gehouden.
Tot besluit der feestviering is er
een gemeenschappelijke maaltijd in
co sociëteit Minerva.