NIEUWE LEIDSCHE COURANT
van
WOENSDAG 4 JULI 1928
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
DE KWAKKELEN.
„Hedenavond zult gij erkennen, dat
Jahweh het is, die u uit Egypteland
heeft laten vertrekken; en morgen
ochtend zult gij de heerlijkheid van
Jahweh aanschouwen; want Jahweh
heeft uw bezwaren vernomen, waar
mede gij tegen Hem in opstand zijt
gekomen". (Ex. 16 vs. 67).
Zoo had het woord van Mozes en
Aaron tot de kinderen Israels geklon
ken. En zij zagen de heerlijkheid des
Heeren: dien avond streken kwartels
neer en bedekten de legerplaats en
den volgenden morgen konden zij het
manna opzamelen voor zich en hun
gezin.
Over het manna hebben wij in de
vorige twee artikelen gesproken; nu
is de vraag aan de orde, welke dieren
onder de kwartels (zooals de nieuwere
vertalers ze noemen) te verstaan zijn.
Onze Statenvertaling spreekt van
kwakkelen; in het Hebreeuwsch staat
„selaw".
Men heeft in vroeger tijd wel eens
allerlei gissingen gemaakt, welke die
ren hier bedoeld zijn, en de reizigers
lieten zich daarbij leiden door de toe
vallige ontmoetingen met zwermen
vogels, die zij op hun reizen in het
Oosten aantroffen.
Zoo dacht de Zweed Hasselquist, die
!n het midden der 18de eeuw Palesti
na bereisde, aan een soort van p a-
t r ij z e n, die hij in groote zwermen
zag vliegen.
Ehrenberg zag aan den oever van
de plaats in het Sinaï-schiereiland, die
hij voor Elim hield, een groot aantal
doode vliegende visschen lig
gen, en beschouwde deze als de dieren
met wier vleesch de Israëlieten zich
spijzigden.
Stanley dacht aan kraanvogels, en
weer anderen aan sprinkhanen.
Ook deze laatste veronderstelling is
niet zoo dwaas als men op het eerste
gehoor wel zou denken.
Prof. G. Ebers. uit wiens beschrij
ving van zijn „Reis van Gosen naar
den berg Sinai'' we reeds meer dan
eens citeerden, had geroosterde en ge
stampte sprinkhanen geproefd en wist
dat met niets beters te vergelijken
dan met broodjes met gebraden inge
wanden van snippen I
Al deze gissingen kunnen we even
wel afwijzen: we behoeven niet in
twijfel te zijn, welke soort van dieren
in Ex. 16 bedoeld zijn, want we weten
op grond van de getuigenissen uit
vroeger en later tijd met voldoende ze
kerheid, dat het Hebreeuwsche woord
„selaw", evenals in het aan deze taal
verwante Arabisch „selwa", kwar
tels beteekent.
Dat de bovengenoemde reizigers op
hun reizen niet deze vogels, doch wel
andere dieren in grooten getale ont
moet hebben, is een toevallige om
standigheid, die echter geen grond
geeft om aan deze vertaling te twij
felen.
Brehm in zijn „Leven der Dieren"
(II, bl. 372) geeft van den kwartel de
volgende beschrijving:
„De kwartel, ook wel wachtel of
kwakkel genaamd, vertegenwoordigt
een scherp begrensd geslacht, dat on
geveer 20 soorten bevat, die over alle
rijken van de Oude Wereld en over
Australië verbreid zijn.
De kenmerken van dit geslacht zijn
gelegen in den kleinen, zwakken, aan
den wortel betrekkelijk hoogen, van
hier tot aan de spits zacht gebogen,
aan de mondhoeken verbreeden sna
vel; de korte, ongespoorde, langteeni-
ge voeten; de betrekkelijk lange en
spitse, weinig gewelfde vleugels, wel
ker spits gewoonlijk door de eerste of
een der eerste handpennen wordt ge
vormd; den buitengewoon korten ge-
FEUILLETON.
EINDELIJÉ VREDE.
14) _o—
HOOFDSTUK VIII.
De operatie aan Johanna's oogen,
op een vrijen morgen door dokter Van
Ede bewerkstelligd, was prachtig ge
slaagd; en na een paar dagen in een
donkere kamer vertoefd te hebben,
was op een schoonen ochtend voor 't
eerst het venster een weinig geopend
geworden, zoodat hare oogen langza
merhand aan het licht zouden wen
nen. Juist trad de dokter de kamer
binnen, waar Ruth bezig was, het ont
bijt voor de patiënt klaar te zetten.
„O toewan dokter, ik kan zien, ik
kan zienl" riep de arme vrouw in ver
rukking uit. „Voor 't eerst van paijn
Wen heb ik Nonah's gezicht gezien!
Nooit had ik gedacht, dat dat mogelijk
zou zijn! O, en ik kan u zien, u beiden,
n.ijn redders, mijn weldoeners! Waar
lijk, het is een wonder van God! Hij
heeft uw hand bestuurd. Hij heeft u
die macht gegeven om mijn oogen te
openen. O gep_rezen zij Zijn genade!"
„Wel heel onbehelperig van dien
God, dat Hij eerst moest wachten tot
ik zoo'n arm mensch moest tegenko
men!"
Frank zou nooit met opzet iemands
gevoel kwetsen; daarom sprak hij de
ze woorden in het Hollandsch, zoodat
welfden en uit twaalf pennen samen-
gestelden staart'.
De kleur van den kwartel is over
het algemeen roestbruin of geel; het
wijfje is iets lichter gekleurd dan het
mannetje. De lengte bedraagt 20 c.M.,
waarvan 4 c:M. voor den staart komt.
Het is een zeer vette vogel; zelfs is
de beteekenis van den Hebreeuw-
schen en Arabischen naam dien zij
dragen: „de vette vogel".
Zij komen in geweldige hoeveelhe
den voor, wat verband houdt met hun
sterke vermenigvuldiging.
De kwartel is een trekvogel; in het
voorjaar trekt hij van uit Midden-
Afrika en Arabië naar het Noorden;
tegen den herfst keert hij terug.
In den trektijd bewegen zij zich in
groote zwermen door de woestijn van
Arabi meest gedurende den nacht.
Omdat zij niet zulke sterke vleugels
hebben, vermijden zij het over de zee
te trekken en indien zij daartoe toch
genoodzaakt zijn, kiezen zij die ge
deelten, waar zij van de eilanden als
rustplaats gebruik kunnen maken.
Ook vliegen zij laag boven den
grond.
De tijd, dat zij bij het leger der Is
raëlieten neesrtreken was de lente;
zij waren uit Afrika vertrokken en
bewogen zich in Noordelijke richting.
Het gebeurt ook thans nog wel, dat
zij zoo uitgeput zijh, dat zij op den
grond neerstrijken en met de hand te
vangen zijn. Meerdere reizigers ver
halen daarvan.
De gewone manier om ze te vangen is,
dat men de kwartels, die afgemat van
den trek bijeen zitten, met een groot
gezelschap in alle stilte omsingelt. De
dieren bemerken aanvankelijk niets
van het gevaar. Zien ze hun belagers
dan houden die hun mantel uitge
spreid voor zich en drijven de vogels
bijeen onder bepaalde struiken, waar
ze hun kleed overheen werpen om ze
zoo te kunnen vangen.
Het vleesch der dieren moet zeer
smakelijk zijn; het werd in alle lan
den langs de kusten der Middelland-
sche Zee veel gegeten.
De Egyptenaren conserveerden het,
door het in de zon te laten drogen; dit
zullen ook de Israëlieten wel gedaan
hebben.
Zoo had de Heere op een bijzondere
wijs Zijn volk van vleesch voorzien*
niet (ook dit had gekund) door Zijn
scheppend machtwoord, maar door, in
den weg der middelen, gebruik te ma
ken van de instincten dezer vogels en
ze door Zijn voorzienig bestuur te lei
den naar het leger der Israëlieten.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: te Nieuw-Vennep, D.
J. Keiler te Nieuwkoop; te Stedum, G.
Jellema te St. Pancras.
Aangenomen: naar 's Graven
moer (toez L. G. Bolkestein te Otter-
loo; naar Nieuwerkerk a. d. IJssel, J.
L. Dippel te Kampenveen.
Bedankt: Voor St. Annaland, N.
C. Bakker te Benschop (U.).
GEREF. KERKEN.
Beroepen: te Herwijnen, J. W.
Eggink te Willemstad; te Wilnis, de
heer A. Dragt J. Hzn., cand. te Rotter
dam; te Krimpen a. d. Lek, G. Bouw
meester, cand. te Schoonhoven.
Bedankt: voor Dokkum. Th. Dee-
leman te Giessen Oud- en Nieuwkerk.
VIERDE PREDIKANTSPLAATS.
Het Provinciaal kerkbestuur van
Zuid-Holland verleende goedkeuring
aan hét besluit van het Classicaal Be
stuur van Rotterdam tot vestiging van
een vierde predikantsplaats bij de
Ned. Herv. Gem. te Vlaardingen en
VI. Ambacht, met ingang van 1 Jan.
1929.
PROF. DR. JOH. DE GROOT.
Door Dr. Joh. de Groot, Herv. pred.
te 's Gravenhage is wegens zijn benoe
ming tot hoogleeraar aan de Rijks-
Universiteit te Groningen eervol ont
slag aangevraagd, met het recht van
emeritus-predikant, aan het Provin
ciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland,
met ingang van 1 Oct. a.s.
d< Inlandsche vrouw hem niet ver
staan kon. Toch, de treurige uitdruk
king op Ruth's gezicht, die haar stra-
lcnden glimlach verving, riep een le
vendig berouw in hem wakker, dat hij
niet aan haar gevoelens had gedacht.
Toen zij tezamen het vertrek verlie
ten. streek hij haar zacht over het
hoofd, en zeide vriendelijk: „Het spijt
me, zustertje, dat ik me die woorden
zooeven heb laten ontvallen. Ik merk
te dadelijk, dat ik je door mijne on
nadenkendheid gekwetst had, en het
spijt met."
„Gekwetst is het woord niet, Frank!"
En met een helderen glimlach keek ze
tot hem op. „Johanna heeft wel dege
lijk gelijk. Alleen zou ik graag willen,
dat jij dat ook kondet inzien".
„Zusjelief! je weet. dat ik heelemaal
niet van disputeeren houd, en nog wel
het allerminst met jou. Maakt je ge
loof je gelukkig, wel, dan verlang ik
niets liever dan dat je dat geloof be
houdt. Maar hoe kan ik nu met moge
lijkheid inzien, dat er een God zou
zijn, die een van zijne onbeteekenende
schepselen noodig zou hebben om een
arm mensch te helpen, iets wat Hij in
Zijn almacht al lang kon gedaan heb
ben".
O Frank! onbeteekenend zijn wij
geen van allen in Gods oogen. Zeker,
God heeft je niet noodig; maar wil je
toch gebruiken. Maakt het je niet ge
lukkig, die arme vrouw geholpen te
hebben?"
MR. P. DIELEMAN.
Mr. P. Dieleman, lid van Ged. Sta
ten van Zeeland te Middelburg, is be
noemd tot correspondeerend lid van
de „Sociedade de Geographia" te Lis
sabon.
PROF. DR. E. D. WIERSMA 25 JAAR
HOOGLEERAAR.
Heden herdenkt Prof. Dr. E. D.
Wiersma den dag, waarop hij 25 jaar
geleden het hoog leeraarsambt aan de
Universiteit te Groningen aanvaard
de.
Prof. Wiersma werd 29 November
1858 te Grijpskerk geboren; hij genoot
zijn opleiding aan de R. H. B. S. te
Sappemeer, studeerde aan de Univer
siteit te Groningen en promoveerde
tot doctor in de geneeskunde op het
proefschrift: „Onderzoekingen op Gly-
cogeën".
Na zijn promotie volgde hij colle
ges te Weenen en Berlijn en werd in
1886 benoemd tot assistent bij Prof.
Kooyker, hoogleeraar in de kliniék en
Diagnostiek.
In 1888 werd hij benoemd tot ge
meente-geneesheer te Groningen en
vestigde hij zich tevens als zenuw
arts.
In 1897 nam hij ontslag als genees
heer en werd privaatdocent voor de
psychiatrie aan de Universiteit.
In 1903 aanvaardde Prof. Wiersma
het hoogleeraarsambt in de psychia
trie.
Reeds vele jaren staat Prof. Wiers
ma aan het hoofd der Psychiatrische
Neurologische af deeling van het Aca
demisch ziekenhuis.
Prof. Wiersma heeft verschillende
artikelen, zoowel op geneeskundig als
op het gebied van experimenteele psy
chologie gepubliceerd en die zoowel in
ons land als in het buitenland een
naam hebben veroverd, die zal blijven
bestaan.
Het zal den jubilaris zeker niet aan
blijken van belangstelling ontbreken.
DE VRIJE UNIVERSITEITSDAGEN.
De wetenschappelijke samenkomst.
Morgen wordt te Middelburg de 48-
ste jaarlijksche algemeene vergade
ring gehouden van de vereeniging
voor Hooger Onderwijs op Gerefor
meerden Grondslag.
Oudergewoonte ging daaraan he
den weer een wetenschappelijke sa
menkomst vooraf.
Ze stond ditmaal onder leiding van
Prof. Dr. G. Ch. Aalders van Hilver
sum en werd in het Schuttershof ge
houden.
Te 11 uur opende Prof. Aalders he
denmorgen de vergadering op de ge
bruikelijke wijze.
Allereerst kwam in bespreking het
referaat van Prof. Dr. H. J. Pos, hoog
leeraar aan de V. U., over „Impliciete
functies in de taal".
Referaat Prof. Pos.
In zijn referaat stelde Prof. Pos al
lereerst in het licht, dat er onderling
verband is tusschen den tijdstroom en
den taalstroom de tijd, die altijd
doorstroomt en zichzelf gelijk blijft,
de taal, die, gelijk de mensch, te allen
tijde verschillend is.
Spr. wil onderzoeken, welk verband
er is tusschen den tijd en de implicie
te functies van de taal, d.w.z. die func
ties, die de hulp van den tijd behoeven
om volledig te zijn.
Bijv. als iemand opsomt, vele din
gen achter elkaar opnoemt, dan kan
dit opsommen daarin uitkomen, dat hij
de opgesomde woorden gewoon achter
elkaar noemt. De tijd, die tot dit ach
ter elkaar dwingt, geeft 't opsommen
aan.
Men kan ook tusschen het opgesom
de telkens „en" voegen; dat is de ex
pliciete functie der taal; men Jaat „en"
weg en laat het verduidelijken van
de opsom-bedoeling aan den tijd over;
dat is de impliciete functie.
De moderne talen zijh zeer voorzien
van expliciete functiewoorden, het Ne-
derlandsch met name schijnt geneigd,
zich te expliceeren.
Met de oude talen was dit anders.
Daar speelde de impliciete functie een
grootere rol.
Volledig expliceeren geschiedt nim
mer, de functie werd er door ge-
„Zeker maar ik zie niet in, dat God
als er een God bestond op mij
gewacht zou hebben om haar het ge
zicht terug te geven".
„Wel, Hij weet, dat het ons geluk
kig maakt, anderen te helpen; en
daarom bedient hij zich van ons, om
Zijne plannen ten uitvoer te brengen.
Het is niet, dat Hij ons noodig heeft.
Natuurlijk zou Hij alles zonder ons
kunnen doen, en zeker nog veel be
ter; maar dan zouden wij het genot
missen van elkaar geholpen te heb
ben".
„Zeker, een heel aardige uitlegging!
Maar waarom moest die vrouw daji
zoo lang op die hulp wachten? Waar
om haar niet eerder met iemand in
aanraking gebracht, die in staat was
en gewillig om haar van haar lijden
te verlossen? En die vele duizen
den anderen dan, die buiten het be
reik zijn van menschelijke hulp, die
wegkwijnen in hun lijden, zonder dat
wij er iets van af weten, waarom
hen niet met ons in aanraking ge
bracht? En waarom ook niet, een dok
ter in staat gesteld aan alle lijden
een einde te maken? Waarom moet
ik het aanzien, dat zoovele bijna
onduldbare pijnen niet weggenomen
kunnen worden, terwijl het hart mij
in elkaar krimpt, alleen reeds van
het aanzien? Waarom ons niet de
macht gegeven het lijden en den
dood van de aarde te verbannen?"
Zijn 9t*m klonk bitter, terwijl hij
dood, ook al ligt er in de impliciete
functie nog heel wat meer dan enkel
opsomming, bijv. om te beginnen in
de synoniemen van „en": ook, dan,
verder, vervolgens, enz., en ook nog,
en, eveneens, enz., ik ga verder, ik
noem nog, enz., zóóveel, dat het geex-
pliceerde der functie zelf weer voor
opsomming vatbaar wordt en tot de
zakelijkheden der taal gaat behooren.
Mistasten in de uitlegging blijft daar
door altoos mogelijk. Alleen waar ge
luid gegeven en niets bedoeld wordt,
valt niet mis te tasten. Niet alles kan
uit den tijd in de taal komen, niet al
les in de taal buiten den tijd om ge
schieden. Nooit wordt al het implicie
te expliciet, noch omgekeerd. Dit is
het kenjnerk van al wat historisch is.
Breidt men het detail-onderzoek uit
over het geestesleven, zoo is op te mer
ken, dat de taal van den mensch zijn
expliciete functie is ten opzichte van
het expliciete zijner existentie, en ook
hier geldt, dat nooit al het impliciete
expliciet wordt, noch ook omgekeerd.
Het Calvinisme als geestelijk groeps
verschijnsel heeft de taak, zijn zelf
kennis te verdiepen, door zich in de
betrekking na te sporen tusschen zijn
expliciete ontvouwing en zijn functie.
Zoo brengt hetonderzoek der „klei
ne woordjes" in de taal, tot de ont
leding van het onderscheid van ex
pliciete en impliciete functie in de
taal.
Achter dezen taalgrondslag ligt de
verhouding van tijd, taal en bewust
zijn; rondom deze wordt de geheel e
taal als zelfuitstalling der bewust-
zijnsfunctie expliciete van de achter
haar gelegen impliciete, n.l. de gees
telijke levensfunctie.
De middagvergadering.
's Middags kwam in bespreking het
referaat van Mr. A. J. L. van Beeck
Calkoen te 's Gravenhage, chef van de
afdeeling „Hooger Onderwijs" van het
Ministerie van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen, over: „Kerkelijke Ar
menzorg en Overheids-Armenzorg".
Referaat Mr. v. Beeck Calkoen.
Mr. v. Beeck Calkoen vangt zijn re
feraat aan met de opmerking, dat de
vraag, waarvoor hij zich in zijn refe
raat gesteld ziet, de zeer actueele is,
of, waar de burgerlijke gemeente dui
zenden en nog eens duizenden uitgeeft
aan burgerlijken onderstand, het recht
is, dat wij wel in de belasting voor
dien onderstand medebetalen, maar
van dien onderstand geen voordeel
hebben en bovendien nog in de diaco
nale kas voor „onze" menschen veel
geld moeten storten.
De bedoeling van de armenwet van
1912 was, om de particuliere en ker
kelijke armenzorg den voorrang te
doen behouden.
Echter, aldus referent, is in strijd
met deze bedoeling der wet, de bur
gerlijke armenzorg dermate toegeno
men, dat zij thans verre de overhand
kreeg. Waren in Nederland in 1906 de
burgerlijke uitgaven voor de armen
zorg 9.75 millioen, de kerkelijke 7.5
millioen en die van particuliere in
stellingen 2.5 millioen, zoodat toen de
kosten der burgerlijke armverzorging
nog onder de helft van het totaal ble
ven, deze verhoudingen waren in 1925
respectievelijk 53.7 millioen, 12.4 mil
lioen en 5.3 millioen.
Ongetwijfeld hebben tal van als tij
delijk bedoelde crisis-maatregelen,
grooten invloed gehad op onbedoelde,
maar niettemin gekomen en ook blij
vende stijging van het eerste cijfer.
En begrijpelijkerwijs voerde deze
loop van omstandigheden er toe, dat
voor de diaconie de vraag opkwam,
voor welke armen zij, gegeven de groo
te wijzigingen in het maatschappelijk
leven, thans moet zorgen. Wèl bepaalt
art. 28 van de Armenwet: „Ondersteu
ning kan slechts verleend worden aan
hen, die zich het noodzakelijk levens
onderhoud niet kunnen verschaffen
en het.... niet ontvangenvan
kerkelijke instellingen", zoodat een
burgerlijk armbestuur dus terecht 'n
kerklid in de eerste plaats naar de
kerkelijke instelling verwijst, doch 't
is de vraag, of deze bepaling nog wel
met de tegenwoordige practijk over
eenkomt. Meer en meer wordt immers
de sociale hulp in rechtelijke con
structie gehuld, met name van de zij
de laatste woorden uitsprak; en zij
beefde als van ingehouden diepe
aandoening.
Ruth's oogen vulden zich met tra
nen, terwijl ze voor zich uit staarde,
cn bij de woorden van haar broer 'n
hartbrekend tooneel van lijden zich
voor hare verbeelding ontrolde. Een
gansche wereld van ellende, stil en
heldhaftig gedragen' dikwijls. Onver
zachte ellende, ontroostbaar lijden.
En weder zag ze het liefelijke,
doodsbleeke gelaat met den witten
bloemkrans in de donkere lokken,
nu aan ontbinding en vertering over
gegeven; en een paradijs van geluk
in haars broeders hart Verdord tot een
dcodsche woestenij. En boven dat
tooneel van jammer en wee zag ze
een gelaat met doornen gekroond,
een gelaat, dat zich over die allen
heenboog in onbeschrijfelijke teedere
en almachtige ontferming; en haar
hart ving de aandoenlijke woorden
op: „Komt tot Mij, allen die ver
moeid en belast zijt, en Ik zal u rust
geven! Zalig die treuren, want zij
zullen vertroost worden!" O daar
om wilden zoovelen niet komen?
Haar stem klonk zeer zacht, toen
ze na een oogenblik de stilte ver
brak. „Frank, geloof je niet, dat lij
den soms goed en nuttig is? Dat ede
le karakters meestal gevormd wor
den door lijden? Is het niet door zelf
geleden te hebben, dat we voor ande
ren kunnen voelen?
AAN HET ZOEKUCHT.
Leiden, 4 Juli 1928.
Er was eens ergens een chemische
fabriek, waar twee arbeiders voor een
schamel loon weckten. Voor de leiding
dezer fabriek bestond het personeel
echter uit een directeur, diens plaats
vervanger, een technisch bedrijfslei
der, een leider der productie-afdeeling,
een boekhouder, een kassier, terwijl
voorts nog een nachtwaker en een
schoonmaakster tot het personeel be
hoorden. De technische leiders hadden
een inkomen, dat tweemaal zoo groot
was als dat der arbeiders, waarbij
dan nog kwamen de tantièmes.
Dat was toch wel een hyper-kapita
listisch miniatuurbedrijfje, waarin 8
administratieve menschen leefden van
de meerwaarde, die uit die twee ar
beiders geperst werd?
Neen, deze fabriek staat in Petro-
grad, en niettegenstaande zij reeds
jarenlang de gewone wekelijksche
rapporten indient aan den economi-
schen raad en het volkscommissariaat
van arbeid omtrent het aantal in het
bedrijf werkzame personen en hun
functies, hebben deze controleerende
lichamen nooit eenige aanmerking
gemaakt over het eenigszins omvang
rijke percentage, dat het administra
tieve personeel uitmaakt.
Marxistische theorie en communis
tische practijk zijn twee!
OBSERVATOR.
de van het socialisme, waar men nie
kerk en haar armenzorg wantrouwt
en de sociale hulp alleen veilig acht
in de hand der overheid. En tegenover
het socialisme moeten we opkomen
voor de vrijheid en het recht der kerk.
Het is de kerk zooals Groen van
Prinsterer zeide „aan welke de
woorden des levens zijn toevertrouwd;
de Christelijke kerk in al haar om
vang en historisch bestaan; de kerk,
die elke ondeugd bestrijdt, waardoor
de armoede gevoed wordt, elke deugd
aanbeveelt, waardoor de armoede ver
zacht wordt; die niet enkel voorschrif
ten geeft, maar de kracht aanwijst om
ze in practijk te brengen; elke bron
opent van eigen veerkracht en onder
ling hulpbetoon" (Adviezen, le deel,
pag. &9).
En al staan we nu anders tegenover
het vraagstuk der armoede dan in de
dagen van Groen van Prinsterer en
kreeg het „systeem der charité légale"
waarvoor Groen zoo vreesde, een an
dere gestalte, de taak der kerk hield
toch hetzelfde karakter.
We vorderen daarin erkenning van
de zijde der overheid als het recht der
kerk.
(De vergadering duurt voort).
EEN NIEUWE GEMEENTE.
Eerstdaags kan het besluit tege
moet gezien worden van het Classi
caal Bestuur van 's Gravenhage tot
vestiging eener nieuwe Ned. Herv. ge
meente in de Classis, n.l. die van
„Maasdijk".
De goedkeuring van het Prov. Kerk-
bestuur zal dan worden aangevraagd.
WERELDBOND VAN KERKEN.
In het maandblad van „de Ned. afd.
van den W-^eldbond van Kerken", le
zen wij, dat tot deze afdeeling als lid
zijn toegetreden de Geref. Kerken in
Hersteld Verband.
Als afgevaardigde in het bestuur
benoemden zij Ds. J. J. Buskes te Am
sterdam.
Sinds 1 Mei gaven zich 154 personen
als lid op.
Prof. Dr. W. J. Aalders is verhin
derd naar het wereldcongres van den
Bond te Praag (26—31 Aug.) te gaan,
zoodat hij vervangen zal worden door
zijn secundus, den heer L. J. v. Wijk,
secretaris van het Ned. Bijbelgenoot
schap.
HOOGKERKELIJKHEID 7N
DUITSCHLAND.
Onder den titel „Kerk des Woords of
Sacramentskerk" beschrijft Lie. Hesse in
de „Raformirte Kirchenzeitung" het groo
te probleem, waarvoor de zoogenaamde
„hoogkerkelijke" beweging de protest,
kerkgenootschappen, o.a. ook in Duitsch-
Door lijden vormt God Zijn werk
tuigen, waardoor ze het groote voor
recht kunnen smaken om hun mede-
menschen tot troost en tot zegen te
zijn. Ik geloof, dat Johanna geen spijt
heeft van al dié jaren, dat ze blind is
geweest. En als al de menschen
maar hun toevlucht namen tot Gods
liefde, en zich door Hem lieten ver
troosten, dan zouden ze voelen, hoe
veel goed het lijden hun doet; en dhn
zou er ook uitkomst komen voor
ieder van hen. Het is niet Gods
schuld, dat er zoo weinigen zijn, die
een hart vol medelijden hebben. Maar
God is ook niet afhankelijk van men
schelijke werktuigen. Hij zal Zijn
werk wel doen op den rechten tijd
door menschen of zonder menschen.
Maar ik hoop en bid altijd, dat Hij
mij zóu maakt, dat ik vol word van
Zijn liefde, Zijn erbarming, opdat Hij
hoe langer hoe meer Zijn macht in en
door mij moge openbaren".
„Totdat je eindelijk ook almachtig
bent?" had Frank willen vragen, maar
hij wilde zijn zuster - niet opnieuw
kwetsen, en daarom vond hij het be
ter, hare redeneering onbeantwoord te
laten.
„Ik ben vandaag een paar uren vrij",
zeide hij na eenige oogenblikken.
„Zullen we dan deze gelegenheid
waarnemen om naai* dien blinden
man te gaan zien, van wien je me ver
teld hebt?"
(Wordt vervolgd).