NIEUWE LEIDSCHE COURANT van WOENSDAG 4 JULI 1928 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie. DE KWAKKELEN. „Hedenavond zult gij erkennen, dat Jahweh het is, die u uit Egypteland heeft laten vertrekken; en morgen ochtend zult gij de heerlijkheid van Jahweh aanschouwen; want Jahweh heeft uw bezwaren vernomen, waar mede gij tegen Hem in opstand zijt gekomen". (Ex. 16 vs. 67). Zoo had het woord van Mozes en Aaron tot de kinderen Israels geklon ken. En zij zagen de heerlijkheid des Heeren: dien avond streken kwartels neer en bedekten de legerplaats en den volgenden morgen konden zij het manna opzamelen voor zich en hun gezin. Over het manna hebben wij in de vorige twee artikelen gesproken; nu is de vraag aan de orde, welke dieren onder de kwartels (zooals de nieuwere vertalers ze noemen) te verstaan zijn. Onze Statenvertaling spreekt van kwakkelen; in het Hebreeuwsch staat „selaw". Men heeft in vroeger tijd wel eens allerlei gissingen gemaakt, welke die ren hier bedoeld zijn, en de reizigers lieten zich daarbij leiden door de toe vallige ontmoetingen met zwermen vogels, die zij op hun reizen in het Oosten aantroffen. Zoo dacht de Zweed Hasselquist, die !n het midden der 18de eeuw Palesti na bereisde, aan een soort van p a- t r ij z e n, die hij in groote zwermen zag vliegen. Ehrenberg zag aan den oever van de plaats in het Sinaï-schiereiland, die hij voor Elim hield, een groot aantal doode vliegende visschen lig gen, en beschouwde deze als de dieren met wier vleesch de Israëlieten zich spijzigden. Stanley dacht aan kraanvogels, en weer anderen aan sprinkhanen. Ook deze laatste veronderstelling is niet zoo dwaas als men op het eerste gehoor wel zou denken. Prof. G. Ebers. uit wiens beschrij ving van zijn „Reis van Gosen naar den berg Sinai'' we reeds meer dan eens citeerden, had geroosterde en ge stampte sprinkhanen geproefd en wist dat met niets beters te vergelijken dan met broodjes met gebraden inge wanden van snippen I Al deze gissingen kunnen we even wel afwijzen: we behoeven niet in twijfel te zijn, welke soort van dieren in Ex. 16 bedoeld zijn, want we weten op grond van de getuigenissen uit vroeger en later tijd met voldoende ze kerheid, dat het Hebreeuwsche woord „selaw", evenals in het aan deze taal verwante Arabisch „selwa", kwar tels beteekent. Dat de bovengenoemde reizigers op hun reizen niet deze vogels, doch wel andere dieren in grooten getale ont moet hebben, is een toevallige om standigheid, die echter geen grond geeft om aan deze vertaling te twij felen. Brehm in zijn „Leven der Dieren" (II, bl. 372) geeft van den kwartel de volgende beschrijving: „De kwartel, ook wel wachtel of kwakkel genaamd, vertegenwoordigt een scherp begrensd geslacht, dat on geveer 20 soorten bevat, die over alle rijken van de Oude Wereld en over Australië verbreid zijn. De kenmerken van dit geslacht zijn gelegen in den kleinen, zwakken, aan den wortel betrekkelijk hoogen, van hier tot aan de spits zacht gebogen, aan de mondhoeken verbreeden sna vel; de korte, ongespoorde, langteeni- ge voeten; de betrekkelijk lange en spitse, weinig gewelfde vleugels, wel ker spits gewoonlijk door de eerste of een der eerste handpennen wordt ge vormd; den buitengewoon korten ge- FEUILLETON. EINDELIJÉ VREDE. 14) _o— HOOFDSTUK VIII. De operatie aan Johanna's oogen, op een vrijen morgen door dokter Van Ede bewerkstelligd, was prachtig ge slaagd; en na een paar dagen in een donkere kamer vertoefd te hebben, was op een schoonen ochtend voor 't eerst het venster een weinig geopend geworden, zoodat hare oogen langza merhand aan het licht zouden wen nen. Juist trad de dokter de kamer binnen, waar Ruth bezig was, het ont bijt voor de patiënt klaar te zetten. „O toewan dokter, ik kan zien, ik kan zienl" riep de arme vrouw in ver rukking uit. „Voor 't eerst van paijn Wen heb ik Nonah's gezicht gezien! Nooit had ik gedacht, dat dat mogelijk zou zijn! O, en ik kan u zien, u beiden, n.ijn redders, mijn weldoeners! Waar lijk, het is een wonder van God! Hij heeft uw hand bestuurd. Hij heeft u die macht gegeven om mijn oogen te openen. O gep_rezen zij Zijn genade!" „Wel heel onbehelperig van dien God, dat Hij eerst moest wachten tot ik zoo'n arm mensch moest tegenko men!" Frank zou nooit met opzet iemands gevoel kwetsen; daarom sprak hij de ze woorden in het Hollandsch, zoodat welfden en uit twaalf pennen samen- gestelden staart'. De kleur van den kwartel is over het algemeen roestbruin of geel; het wijfje is iets lichter gekleurd dan het mannetje. De lengte bedraagt 20 c.M., waarvan 4 c:M. voor den staart komt. Het is een zeer vette vogel; zelfs is de beteekenis van den Hebreeuw- schen en Arabischen naam dien zij dragen: „de vette vogel". Zij komen in geweldige hoeveelhe den voor, wat verband houdt met hun sterke vermenigvuldiging. De kwartel is een trekvogel; in het voorjaar trekt hij van uit Midden- Afrika en Arabië naar het Noorden; tegen den herfst keert hij terug. In den trektijd bewegen zij zich in groote zwermen door de woestijn van Arabi meest gedurende den nacht. Omdat zij niet zulke sterke vleugels hebben, vermijden zij het over de zee te trekken en indien zij daartoe toch genoodzaakt zijn, kiezen zij die ge deelten, waar zij van de eilanden als rustplaats gebruik kunnen maken. Ook vliegen zij laag boven den grond. De tijd, dat zij bij het leger der Is raëlieten neesrtreken was de lente; zij waren uit Afrika vertrokken en bewogen zich in Noordelijke richting. Het gebeurt ook thans nog wel, dat zij zoo uitgeput zijh, dat zij op den grond neerstrijken en met de hand te vangen zijn. Meerdere reizigers ver halen daarvan. De gewone manier om ze te vangen is, dat men de kwartels, die afgemat van den trek bijeen zitten, met een groot gezelschap in alle stilte omsingelt. De dieren bemerken aanvankelijk niets van het gevaar. Zien ze hun belagers dan houden die hun mantel uitge spreid voor zich en drijven de vogels bijeen onder bepaalde struiken, waar ze hun kleed overheen werpen om ze zoo te kunnen vangen. Het vleesch der dieren moet zeer smakelijk zijn; het werd in alle lan den langs de kusten der Middelland- sche Zee veel gegeten. De Egyptenaren conserveerden het, door het in de zon te laten drogen; dit zullen ook de Israëlieten wel gedaan hebben. Zoo had de Heere op een bijzondere wijs Zijn volk van vleesch voorzien* niet (ook dit had gekund) door Zijn scheppend machtwoord, maar door, in den weg der middelen, gebruik te ma ken van de instincten dezer vogels en ze door Zijn voorzienig bestuur te lei den naar het leger der Israëlieten. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: te Nieuw-Vennep, D. J. Keiler te Nieuwkoop; te Stedum, G. Jellema te St. Pancras. Aangenomen: naar 's Graven moer (toez L. G. Bolkestein te Otter- loo; naar Nieuwerkerk a. d. IJssel, J. L. Dippel te Kampenveen. Bedankt: Voor St. Annaland, N. C. Bakker te Benschop (U.). GEREF. KERKEN. Beroepen: te Herwijnen, J. W. Eggink te Willemstad; te Wilnis, de heer A. Dragt J. Hzn., cand. te Rotter dam; te Krimpen a. d. Lek, G. Bouw meester, cand. te Schoonhoven. Bedankt: voor Dokkum. Th. Dee- leman te Giessen Oud- en Nieuwkerk. VIERDE PREDIKANTSPLAATS. Het Provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland verleende goedkeuring aan hét besluit van het Classicaal Be stuur van Rotterdam tot vestiging van een vierde predikantsplaats bij de Ned. Herv. Gem. te Vlaardingen en VI. Ambacht, met ingang van 1 Jan. 1929. PROF. DR. JOH. DE GROOT. Door Dr. Joh. de Groot, Herv. pred. te 's Gravenhage is wegens zijn benoe ming tot hoogleeraar aan de Rijks- Universiteit te Groningen eervol ont slag aangevraagd, met het recht van emeritus-predikant, aan het Provin ciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland, met ingang van 1 Oct. a.s. d< Inlandsche vrouw hem niet ver staan kon. Toch, de treurige uitdruk king op Ruth's gezicht, die haar stra- lcnden glimlach verving, riep een le vendig berouw in hem wakker, dat hij niet aan haar gevoelens had gedacht. Toen zij tezamen het vertrek verlie ten. streek hij haar zacht over het hoofd, en zeide vriendelijk: „Het spijt me, zustertje, dat ik me die woorden zooeven heb laten ontvallen. Ik merk te dadelijk, dat ik je door mijne on nadenkendheid gekwetst had, en het spijt met." „Gekwetst is het woord niet, Frank!" En met een helderen glimlach keek ze tot hem op. „Johanna heeft wel dege lijk gelijk. Alleen zou ik graag willen, dat jij dat ook kondet inzien". „Zusjelief! je weet. dat ik heelemaal niet van disputeeren houd, en nog wel het allerminst met jou. Maakt je ge loof je gelukkig, wel, dan verlang ik niets liever dan dat je dat geloof be houdt. Maar hoe kan ik nu met moge lijkheid inzien, dat er een God zou zijn, die een van zijne onbeteekenende schepselen noodig zou hebben om een arm mensch te helpen, iets wat Hij in Zijn almacht al lang kon gedaan heb ben". O Frank! onbeteekenend zijn wij geen van allen in Gods oogen. Zeker, God heeft je niet noodig; maar wil je toch gebruiken. Maakt het je niet ge lukkig, die arme vrouw geholpen te hebben?" MR. P. DIELEMAN. Mr. P. Dieleman, lid van Ged. Sta ten van Zeeland te Middelburg, is be noemd tot correspondeerend lid van de „Sociedade de Geographia" te Lis sabon. PROF. DR. E. D. WIERSMA 25 JAAR HOOGLEERAAR. Heden herdenkt Prof. Dr. E. D. Wiersma den dag, waarop hij 25 jaar geleden het hoog leeraarsambt aan de Universiteit te Groningen aanvaard de. Prof. Wiersma werd 29 November 1858 te Grijpskerk geboren; hij genoot zijn opleiding aan de R. H. B. S. te Sappemeer, studeerde aan de Univer siteit te Groningen en promoveerde tot doctor in de geneeskunde op het proefschrift: „Onderzoekingen op Gly- cogeën". Na zijn promotie volgde hij colle ges te Weenen en Berlijn en werd in 1886 benoemd tot assistent bij Prof. Kooyker, hoogleeraar in de kliniék en Diagnostiek. In 1888 werd hij benoemd tot ge meente-geneesheer te Groningen en vestigde hij zich tevens als zenuw arts. In 1897 nam hij ontslag als genees heer en werd privaatdocent voor de psychiatrie aan de Universiteit. In 1903 aanvaardde Prof. Wiersma het hoogleeraarsambt in de psychia trie. Reeds vele jaren staat Prof. Wiers ma aan het hoofd der Psychiatrische Neurologische af deeling van het Aca demisch ziekenhuis. Prof. Wiersma heeft verschillende artikelen, zoowel op geneeskundig als op het gebied van experimenteele psy chologie gepubliceerd en die zoowel in ons land als in het buitenland een naam hebben veroverd, die zal blijven bestaan. Het zal den jubilaris zeker niet aan blijken van belangstelling ontbreken. DE VRIJE UNIVERSITEITSDAGEN. De wetenschappelijke samenkomst. Morgen wordt te Middelburg de 48- ste jaarlijksche algemeene vergade ring gehouden van de vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gerefor meerden Grondslag. Oudergewoonte ging daaraan he den weer een wetenschappelijke sa menkomst vooraf. Ze stond ditmaal onder leiding van Prof. Dr. G. Ch. Aalders van Hilver sum en werd in het Schuttershof ge houden. Te 11 uur opende Prof. Aalders he denmorgen de vergadering op de ge bruikelijke wijze. Allereerst kwam in bespreking het referaat van Prof. Dr. H. J. Pos, hoog leeraar aan de V. U., over „Impliciete functies in de taal". Referaat Prof. Pos. In zijn referaat stelde Prof. Pos al lereerst in het licht, dat er onderling verband is tusschen den tijdstroom en den taalstroom de tijd, die altijd doorstroomt en zichzelf gelijk blijft, de taal, die, gelijk de mensch, te allen tijde verschillend is. Spr. wil onderzoeken, welk verband er is tusschen den tijd en de implicie te functies van de taal, d.w.z. die func ties, die de hulp van den tijd behoeven om volledig te zijn. Bijv. als iemand opsomt, vele din gen achter elkaar opnoemt, dan kan dit opsommen daarin uitkomen, dat hij de opgesomde woorden gewoon achter elkaar noemt. De tijd, die tot dit ach ter elkaar dwingt, geeft 't opsommen aan. Men kan ook tusschen het opgesom de telkens „en" voegen; dat is de ex pliciete functie der taal; men Jaat „en" weg en laat het verduidelijken van de opsom-bedoeling aan den tijd over; dat is de impliciete functie. De moderne talen zijh zeer voorzien van expliciete functiewoorden, het Ne- derlandsch met name schijnt geneigd, zich te expliceeren. Met de oude talen was dit anders. Daar speelde de impliciete functie een grootere rol. Volledig expliceeren geschiedt nim mer, de functie werd er door ge- „Zeker maar ik zie niet in, dat God als er een God bestond op mij gewacht zou hebben om haar het ge zicht terug te geven". „Wel, Hij weet, dat het ons geluk kig maakt, anderen te helpen; en daarom bedient hij zich van ons, om Zijne plannen ten uitvoer te brengen. Het is niet, dat Hij ons noodig heeft. Natuurlijk zou Hij alles zonder ons kunnen doen, en zeker nog veel be ter; maar dan zouden wij het genot missen van elkaar geholpen te heb ben". „Zeker, een heel aardige uitlegging! Maar waarom moest die vrouw daji zoo lang op die hulp wachten? Waar om haar niet eerder met iemand in aanraking gebracht, die in staat was en gewillig om haar van haar lijden te verlossen? En die vele duizen den anderen dan, die buiten het be reik zijn van menschelijke hulp, die wegkwijnen in hun lijden, zonder dat wij er iets van af weten, waarom hen niet met ons in aanraking ge bracht? En waarom ook niet, een dok ter in staat gesteld aan alle lijden een einde te maken? Waarom moet ik het aanzien, dat zoovele bijna onduldbare pijnen niet weggenomen kunnen worden, terwijl het hart mij in elkaar krimpt, alleen reeds van het aanzien? Waarom ons niet de macht gegeven het lijden en den dood van de aarde te verbannen?" Zijn 9t*m klonk bitter, terwijl hij dood, ook al ligt er in de impliciete functie nog heel wat meer dan enkel opsomming, bijv. om te beginnen in de synoniemen van „en": ook, dan, verder, vervolgens, enz., en ook nog, en, eveneens, enz., ik ga verder, ik noem nog, enz., zóóveel, dat het geex- pliceerde der functie zelf weer voor opsomming vatbaar wordt en tot de zakelijkheden der taal gaat behooren. Mistasten in de uitlegging blijft daar door altoos mogelijk. Alleen waar ge luid gegeven en niets bedoeld wordt, valt niet mis te tasten. Niet alles kan uit den tijd in de taal komen, niet al les in de taal buiten den tijd om ge schieden. Nooit wordt al het implicie te expliciet, noch omgekeerd. Dit is het kenjnerk van al wat historisch is. Breidt men het detail-onderzoek uit over het geestesleven, zoo is op te mer ken, dat de taal van den mensch zijn expliciete functie is ten opzichte van het expliciete zijner existentie, en ook hier geldt, dat nooit al het impliciete expliciet wordt, noch ook omgekeerd. Het Calvinisme als geestelijk groeps verschijnsel heeft de taak, zijn zelf kennis te verdiepen, door zich in de betrekking na te sporen tusschen zijn expliciete ontvouwing en zijn functie. Zoo brengt hetonderzoek der „klei ne woordjes" in de taal, tot de ont leding van het onderscheid van ex pliciete en impliciete functie in de taal. Achter dezen taalgrondslag ligt de verhouding van tijd, taal en bewust zijn; rondom deze wordt de geheel e taal als zelfuitstalling der bewust- zijnsfunctie expliciete van de achter haar gelegen impliciete, n.l. de gees telijke levensfunctie. De middagvergadering. 's Middags kwam in bespreking het referaat van Mr. A. J. L. van Beeck Calkoen te 's Gravenhage, chef van de afdeeling „Hooger Onderwijs" van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, over: „Kerkelijke Ar menzorg en Overheids-Armenzorg". Referaat Mr. v. Beeck Calkoen. Mr. v. Beeck Calkoen vangt zijn re feraat aan met de opmerking, dat de vraag, waarvoor hij zich in zijn refe raat gesteld ziet, de zeer actueele is, of, waar de burgerlijke gemeente dui zenden en nog eens duizenden uitgeeft aan burgerlijken onderstand, het recht is, dat wij wel in de belasting voor dien onderstand medebetalen, maar van dien onderstand geen voordeel hebben en bovendien nog in de diaco nale kas voor „onze" menschen veel geld moeten storten. De bedoeling van de armenwet van 1912 was, om de particuliere en ker kelijke armenzorg den voorrang te doen behouden. Echter, aldus referent, is in strijd met deze bedoeling der wet, de bur gerlijke armenzorg dermate toegeno men, dat zij thans verre de overhand kreeg. Waren in Nederland in 1906 de burgerlijke uitgaven voor de armen zorg 9.75 millioen, de kerkelijke 7.5 millioen en die van particuliere in stellingen 2.5 millioen, zoodat toen de kosten der burgerlijke armverzorging nog onder de helft van het totaal ble ven, deze verhoudingen waren in 1925 respectievelijk 53.7 millioen, 12.4 mil lioen en 5.3 millioen. Ongetwijfeld hebben tal van als tij delijk bedoelde crisis-maatregelen, grooten invloed gehad op onbedoelde, maar niettemin gekomen en ook blij vende stijging van het eerste cijfer. En begrijpelijkerwijs voerde deze loop van omstandigheden er toe, dat voor de diaconie de vraag opkwam, voor welke armen zij, gegeven de groo te wijzigingen in het maatschappelijk leven, thans moet zorgen. Wèl bepaalt art. 28 van de Armenwet: „Ondersteu ning kan slechts verleend worden aan hen, die zich het noodzakelijk levens onderhoud niet kunnen verschaffen en het.... niet ontvangenvan kerkelijke instellingen", zoodat een burgerlijk armbestuur dus terecht 'n kerklid in de eerste plaats naar de kerkelijke instelling verwijst, doch 't is de vraag, of deze bepaling nog wel met de tegenwoordige practijk over eenkomt. Meer en meer wordt immers de sociale hulp in rechtelijke con structie gehuld, met name van de zij de laatste woorden uitsprak; en zij beefde als van ingehouden diepe aandoening. Ruth's oogen vulden zich met tra nen, terwijl ze voor zich uit staarde, cn bij de woorden van haar broer 'n hartbrekend tooneel van lijden zich voor hare verbeelding ontrolde. Een gansche wereld van ellende, stil en heldhaftig gedragen' dikwijls. Onver zachte ellende, ontroostbaar lijden. En weder zag ze het liefelijke, doodsbleeke gelaat met den witten bloemkrans in de donkere lokken, nu aan ontbinding en vertering over gegeven; en een paradijs van geluk in haars broeders hart Verdord tot een dcodsche woestenij. En boven dat tooneel van jammer en wee zag ze een gelaat met doornen gekroond, een gelaat, dat zich over die allen heenboog in onbeschrijfelijke teedere en almachtige ontferming; en haar hart ving de aandoenlijke woorden op: „Komt tot Mij, allen die ver moeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven! Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden!" O daar om wilden zoovelen niet komen? Haar stem klonk zeer zacht, toen ze na een oogenblik de stilte ver brak. „Frank, geloof je niet, dat lij den soms goed en nuttig is? Dat ede le karakters meestal gevormd wor den door lijden? Is het niet door zelf geleden te hebben, dat we voor ande ren kunnen voelen? AAN HET ZOEKUCHT. Leiden, 4 Juli 1928. Er was eens ergens een chemische fabriek, waar twee arbeiders voor een schamel loon weckten. Voor de leiding dezer fabriek bestond het personeel echter uit een directeur, diens plaats vervanger, een technisch bedrijfslei der, een leider der productie-afdeeling, een boekhouder, een kassier, terwijl voorts nog een nachtwaker en een schoonmaakster tot het personeel be hoorden. De technische leiders hadden een inkomen, dat tweemaal zoo groot was als dat der arbeiders, waarbij dan nog kwamen de tantièmes. Dat was toch wel een hyper-kapita listisch miniatuurbedrijfje, waarin 8 administratieve menschen leefden van de meerwaarde, die uit die twee ar beiders geperst werd? Neen, deze fabriek staat in Petro- grad, en niettegenstaande zij reeds jarenlang de gewone wekelijksche rapporten indient aan den economi- schen raad en het volkscommissariaat van arbeid omtrent het aantal in het bedrijf werkzame personen en hun functies, hebben deze controleerende lichamen nooit eenige aanmerking gemaakt over het eenigszins omvang rijke percentage, dat het administra tieve personeel uitmaakt. Marxistische theorie en communis tische practijk zijn twee! OBSERVATOR. de van het socialisme, waar men nie kerk en haar armenzorg wantrouwt en de sociale hulp alleen veilig acht in de hand der overheid. En tegenover het socialisme moeten we opkomen voor de vrijheid en het recht der kerk. Het is de kerk zooals Groen van Prinsterer zeide „aan welke de woorden des levens zijn toevertrouwd; de Christelijke kerk in al haar om vang en historisch bestaan; de kerk, die elke ondeugd bestrijdt, waardoor de armoede gevoed wordt, elke deugd aanbeveelt, waardoor de armoede ver zacht wordt; die niet enkel voorschrif ten geeft, maar de kracht aanwijst om ze in practijk te brengen; elke bron opent van eigen veerkracht en onder ling hulpbetoon" (Adviezen, le deel, pag. &9). En al staan we nu anders tegenover het vraagstuk der armoede dan in de dagen van Groen van Prinsterer en kreeg het „systeem der charité légale" waarvoor Groen zoo vreesde, een an dere gestalte, de taak der kerk hield toch hetzelfde karakter. We vorderen daarin erkenning van de zijde der overheid als het recht der kerk. (De vergadering duurt voort). EEN NIEUWE GEMEENTE. Eerstdaags kan het besluit tege moet gezien worden van het Classi caal Bestuur van 's Gravenhage tot vestiging eener nieuwe Ned. Herv. ge meente in de Classis, n.l. die van „Maasdijk". De goedkeuring van het Prov. Kerk- bestuur zal dan worden aangevraagd. WERELDBOND VAN KERKEN. In het maandblad van „de Ned. afd. van den W-^eldbond van Kerken", le zen wij, dat tot deze afdeeling als lid zijn toegetreden de Geref. Kerken in Hersteld Verband. Als afgevaardigde in het bestuur benoemden zij Ds. J. J. Buskes te Am sterdam. Sinds 1 Mei gaven zich 154 personen als lid op. Prof. Dr. W. J. Aalders is verhin derd naar het wereldcongres van den Bond te Praag (26—31 Aug.) te gaan, zoodat hij vervangen zal worden door zijn secundus, den heer L. J. v. Wijk, secretaris van het Ned. Bijbelgenoot schap. HOOGKERKELIJKHEID 7N DUITSCHLAND. Onder den titel „Kerk des Woords of Sacramentskerk" beschrijft Lie. Hesse in de „Raformirte Kirchenzeitung" het groo te probleem, waarvoor de zoogenaamde „hoogkerkelijke" beweging de protest, kerkgenootschappen, o.a. ook in Duitsch- Door lijden vormt God Zijn werk tuigen, waardoor ze het groote voor recht kunnen smaken om hun mede- menschen tot troost en tot zegen te zijn. Ik geloof, dat Johanna geen spijt heeft van al dié jaren, dat ze blind is geweest. En als al de menschen maar hun toevlucht namen tot Gods liefde, en zich door Hem lieten ver troosten, dan zouden ze voelen, hoe veel goed het lijden hun doet; en dhn zou er ook uitkomst komen voor ieder van hen. Het is niet Gods schuld, dat er zoo weinigen zijn, die een hart vol medelijden hebben. Maar God is ook niet afhankelijk van men schelijke werktuigen. Hij zal Zijn werk wel doen op den rechten tijd door menschen of zonder menschen. Maar ik hoop en bid altijd, dat Hij mij zóu maakt, dat ik vol word van Zijn liefde, Zijn erbarming, opdat Hij hoe langer hoe meer Zijn macht in en door mij moge openbaren". „Totdat je eindelijk ook almachtig bent?" had Frank willen vragen, maar hij wilde zijn zuster - niet opnieuw kwetsen, en daarom vond hij het be ter, hare redeneering onbeantwoord te laten. „Ik ben vandaag een paar uren vrij", zeide hij na eenige oogenblikken. „Zullen we dan deze gelegenheid waarnemen om naai* dien blinden man te gaan zien, van wien je me ver teld hebt?" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5