IEUWE LEIDSCHE COURANT
van
ZATERDAG 23 JUNI 1928
TWEEDE BLAD.
UIT DE SCHRIFTEN
DE TREKKENDE VOGELS.
Zelfs een ooievaar aan den he
mel weet zijne gezette tijden, en
een tortelduif en kraan en zwa
luw nemen den tijd hunner aan
komst waar, maar mijn volk weet
het recht des Heeren niet.
Jer. 8:7.
Hoe nameloos diep heeft de zonde ons
toch vernederd 1
Hoog, toren-hoog zette God de Heers
ons eenmaal uit boven de dieren des
velds en boven de vogelen des hemels.
In allerlei opzicht.
Doch het mee9t in kennis.
Opk het dier gaf Hij in het onderschei
den van zijn levenswet: van het element
waarin het zich heeft te bewegen, van
het voedsel, dat het behoeft, van de vij
anden en gevaren die het bedreigen, wat
we kennis zouden kunnen noemen.
Doch het is alles onbewust, onberede
neerd. instinctmatig.
Ons 9chonk Hij de wondere gave van
het verstand, van de rede.
Bij het onmiddellijk weten, ook macht
om dit weten het voorwerp te maken van
onze beschouwing, het op te nemen in
ons bewustzijn, het te verdiepen, en met
behulp ervan nieuwe kennis te verwer
ven. En dan een kennis, niet alleen van
wat on3 lichamelijk leven dient en schaadt
niet slechts van de stoffelijke wereld,
maar en daarin bovenal lag de heer
lijkheid waarin onze God ons boven alle
andere schepselen onmetelijk hoog ver
hief een kennis ook van de geestelijke
wereld, kennis, wat meer is van Hem
zelf,
En zóó diep vernederde ons nu de zon
de, dat de Schrift ons telkens bij de hand
neemt, om ons de dierenwereld binnen te
leiden, en on9 te toonen, hoe die dieren
wereld in haar kennis ons overtreft en
beschaamt.
Want ja, ook daar richtte onze zonde
jammerlijke verwoestingen aan.
Maar, zooals de verwoesting, die een
bom aanrichtte, het schrikkelijkst is op
de plek waar ze ontplofte, zoo is ook de
ontreddering, die de zonde teweegbracht
het grootst bij óns, die haar bedreven.
Daarom is het zoo dubbel beschamend
en verootmoedigend, daarom is er in haar
vernedering tegelijk een vernietigende
aanklacht, als de Schrift ons ter school
zendt bij de bijen en de mieren, bij den
os en bij den ezel, bij den ooievaar en de
zwaluw.
Want zulk een woord als het woord des
Heeren bij Jeremia, dat hierboven staat,
wil niet als een dichterlijke overdrijving
„met een korrel zout" genomen, of als
'n mooi gevonden beeldspraak een oogen-
blik vluchtig bewonderd en voorts als
een litteraire schoonheid des Bijbels weg
geborgen worden.
God overdrijft niet, en zegt geen mooie
woorden om onze bewondering te vragen.
Ernst, volle ernst is het Hem met al
wat Hij zegt; doodelijke ernst met een
klacht en aanklacht als deze.
We verstaan het, als we er ons reken
schap van geven.
We verstaan het, als we er acht op ge
ven, hoe hier niet maar is een vluchtige
en oppervlakkige vergelijking van wat
ongelijksoortig is, en dus eigenlijk voor
geen ernstige vergelijking vatbaar, maar
hoe er tusschen belde leden der vergelij
king in tweeërlei opzicht een waarachtige
overeenkomst bestaat.
Die twee dingen zijn: het recht des
Heeren en het eigen belang. Ooievaar en
tortelduif, kraan en zwaluw kennen hun
eigen belang.
Het is de drang naar levensbehoud, die
ze. als de zomer ten einde liep en de herfst
zijn intrede deed, den naderenden winter
doet ontvluchten naar warmere streken.
Doch in hun trekken volgen ze'even-
FEUILLETON.
EINDELIJK VREDE.
5) P—
Dokter Steenbergen legde de hand
op zijn schouder; maar hij verroerde
z.ch niet. Toen, na een blik met Rüth
gewisseldt te hebben, gaf de oude huis
vriend een wenk aan de dragers. De
kist werd gesloten, en langzaam zette
zich de stoet In beweging. De oude
üokter had den arm van zijn jongen
lollega genomen en geleidde hem in
het rijtuig. Ruth zette zich naast
haar broer, en angst en zorg waren op
haar vermoeid gelaat te lezen, terwijl
ze hare betraande oogen op hem ge
richt hield.
Weldra was het kleine kerkhof be
reikt en de kist in de groeve neergela
ten. Dof vielen de aardkluiten er op
neer, het eenige geluid, dat de stil-
t>. verbrak-
Met een kort woord dankte dokter
Steenbergen ten laatste de aanwezi
gen uit naam van de zwaar beproef
der, voor de betoonde belangstelling.
Nog altijd stond Frank met de ar
men over elkaar, onbeweeglijk als
ware hij een steener, beeld. En
Ruth? Hare gedachten voerden haar
ti rug, eenige jaren geleden, en hare
oogen dwaalden naar een marmeren
kruis, dat niet ver van daar op een
klein voetstuk stond, omgeven door
min een grillige voorkeur ais een door
ervaring en inzicht verkregen oordeel.
Ze gehoorzamen daarin een levenswet,
die God hun meegaf in hun schepping;
een ordinantie Gods, die als een levende
macht hen onweerstandelijk drijft.
Ze kennen en doen instinctmatig wat
ge zoo er ook bij hen sprake van recht
kon zijn het recht Gods zoudt kunnen
noemen.
En daarin: in het volgen van de hun
ingeschapen ordinantie Gods, behouden
ze zich zeiven.
En nu het andere lid der vergelijking.
Nu. Israël.
Voor Israël óók is ep een levenswet.
Ook die ging uit van God den Heere.
Niet minder dan de levensordinantie,
die de trekvogels volgen.
En evenmin straffeloos te weerstaan.
Want ze is waarlijk levenswet.
Ze is geen samenstel van Willekeurige
geb.oden, na wel zus duidend, maar die
evengoed zóó of nog anders hadden kun
nen zijn.
Maar behoorend bij Israël, bij 's men-
schen natuur.
Zoo zeker als Israël, als een mensch
behoort bij zijn God, omdat hij naar Gods
beeld geschapen werd H-, zóó, zeker is de
wil Gods de levenswet^ de wet voor het
leven en de wet tot hef leven voor een
mensch.
Even zeker als het leven van een dier
veilig is en gedijt, zoolang het zijn inge
schapen levenswet volgt, is veilig en ge
dijt, het leven van een mensch, zoolang
het volgt de wet zijns. Gods.
En even zeker als het dier zich zelf zou
schaden en verderven ,zoo het tegen, de
ordinantie Gods inging, even zeker doemt
een mensch zich'ten verclèrve, die do wet
zijns Gods niet gehoorzaamt.
Gehoorzaamt bewust; kennend en
willend.
Want de wet zijns levens ontmoet hem
.en...stelt zich vóór hem als „reqht", het
„recht des Heeren".
Zóó wil ze erkend, zoo aanvaard en
gedaan worden.
En nu is dit de aanklacht des Ileèren
tegen Israël, dat, terwijl ooievaar en tor
telduif, kraan en zwaluw, bij het scharen
en trekken in den herfst, Zijn wet voor
hun leven toonen te kennen en te vol
gen, Israël den hem geopenbaarden en
ten leven voorgestelden wil des Heeren
zelfs niet verstaat.
„Zoo staat Israël ten achter bij het re-
delooze dier; zoo wordt het door het dom
me gevogelte beschaamd.
En wij?
Is het zoo zeker, dat wij wijzer zijn dan
het „domme gevogelte"?-
Gehoorzaam aan de wet huns levens
zien we ze scharen en trekken op onze
landen.
Behoeven we onze oogen niet voor hen
neer te slaan?
Van Israël?
Maar tegen Israël gaat des Heeren
aanklacht.
Zoo wij den naam eens niet anders
droëgèn dan Jeremia'sr Tijdgenooten?
En ook al dragen We hem anders, om
dat genade ons weer iri beginsel de wet
en het recht des Heeren aanvaarden deed
ach, blijft er ook dan nóg geen reden
tot schaamte over schuldige onwetend
heid?
Over traagheid in het doen naar de ver
maning des Woords, dat we in alle dingen
zullen beproeven, wat de goede en welbe-
hagelijke en volmaakte wil onzes Gods
is?
De vogels gaan scharéh en trekken.
Laat ons willen leeren.
FLUISTEREND LOOVER.
Ik mag zoo gaarne luist'ren
ln schoonen zomernacht
Naar 't.gèen de.bladen f luist'ren
En lisp'len," teer en zacht.
Het klinkt als zuchtend klagen,
Hetjruischt als heimlijk wee,
Toch kan het "my behagen
En 't vult mijn hart met vree.
Want naar dat groene loover
Brengt zoele avondwind
M' eeh liefdés-boodschap over
Van haarmijn droomenkind.
Dit dooft de pijn van 't scheiden,
En 't maakt zelfs 't harte blij.
Want k weet toch, in mijn lijden:
Mijn liefste derikt aan mij!
bloeiende rozenstruiken. Daar rustte
hei stof harer lieve grootmoeder, die
als een zegenende engel over hare
jeugd had gewaakt. Ook toen had die
pe droefheid haar hart verscheurd,
toep die lijkkist in het donkore graf
werd neergelaten; maat hoopvol had
haar oog naar den blauwen hemel ge
blikt, terwijl zacht en plechtig haar
grootmoeder's lievelingslied over den
Godsakker had weerklonken:
„Veilig in Jezus' armen,
Veilig aan Jezus' hart:
Daar in Zijn teer erbarmen.
Daar rust mijn ziel van smart".
Zoete troost was er toen in haar
hart neergedaald, en ofschoon beven
de, had ze na afloop van den lijkdienst
mee ingestemd met dat aandoenlijk
schoone: „Rots der Eeuwen, 'k schuil
in U!"
En nu? Geene woorden van geloof
eh hoop. Geen enkele van de omstan
ders, die deze „Rots der Eëuwen" ken
de, waaraan zij zich in deze duiste
re ure vastklemde. Haar arme Frank
zelfs keerde zich wrevelig af van den
Eenige, die hem zou kunnen troosten.
De hemel daarboven was dof en
grauw, nergens epn straal van licht.
Dokter Steenbergen had Frank bij
den arm genomen om hem naar huis
te geleiden. „Kom Ruth!" zeide hij
vriendelijk. Nog staarde Ruth op den
grafheuvel. „O mijn Heiland, erbarm
U!" snikte ze half hoorbaar. Toen
knielde ze naast het graf neer terwijl
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV, KERK.
Beroepen: te Oosterwijk (Z. IT,), H.
van der Loos Jr., cand. te Rotterdam;
te Delfzijl (toez.), S. Ybema te Hijker-
smilde.
Bedankt: voor Lage Vuursche, L. v.
Mastricht te Harderwijk; vQpr Ooster
end (Fr.), H. P, Fortgens te Voorscho
ten.
GEREF. KERKEN.
Aangenomen: naar Rotterdam, voor
het Zendingsterrein Banjpemas, J. A.
C. Rullmann te Batavia; naar Leimui-
den, R. J. de Weerd, cand. te Kampen.
giften en legaten.
De Koningin heeft een belangrijke
bijdrage geschonken aan de Vereeni-
ging „De Tiende Kerk*' voor de Ned.
Herv. Gem. te 's Gravenhage.
Ds. A. G. IT, van Hoogenhuyze
heeft wederom van N. N. 1000 ont
vangen voor de Eltheto- en de Willem
de Zvvijgerkerk, voor elk 500.
hersteld evang. luth.
kerkgenootschap.
De Algem. Kerkvergadering hield haar
93st'e bijeenkomst en benoemde tot haar
voorzitter Ds. C. F. Westermann van Am
sterdam, waardoor volgens reglement de
tweede predikant-afgevaardigde van die
gemeente, Ds. A. Klinkenberg, tot secre
taris was aangewezen. Tot vice-voorzitter
werd gekozen' Ds. Gramberg van Enk
huizen en tot adjunct-secretaris de heer
C. J. Londt, van Amsterdam.
De rapporten over den staat van den
gemeentelijken finanóieelen toestand als
mede die inzake de fondsen van het kerk
genootschap werden voorgelezen en be
sproken. Wat in die rapporten over elke
gemeente werd medegedeeld, of opge
merkt, zal aan de onderscheidene kerke
raden worden toegezonden. Verblijdend
was de totaalindruk en hetgeen de pen
ningmeesters mededeelden omtrent de
uitvoering van het besluit van het vorig
jaar inzake het emeritaats- en het we-
duwenpensioen. Waren de belanghebben
den tot dusverre aangewezen op de ver
deeling van de renten der fondsen en dus
eigenlijk nooit zeker van een vast pen
sioen, daaraan is thans een eind geko
men. Door samenwerking van de Alg.
kerkelijke comm., de kerkeraden en de
predikanten is het mogelijk geworden een
levensverzekering voor predikanten te
sluiten voor eigen pensioen en een pen
sioen voor hunne weduwen. In de kos
ten der premies betalen de gemeenten
voor elk der beide verzekeringen 50 ct.
per lid per jaar bij (dus 1 per gemeente
lid jaarlijks); Voor eiken predikant en el
ke weduwe staat daardoor het pensioen
vast. Verleden jaar viel het besluit hier
toe over te gaan. Thans heeft deze zaak
haar beslag gekregen. Met ingenomen
heid vernam de vergadering, dat na de
vacantia een conferentie zal plaats heb
ben mét'de Ev. Luth. Synod. Commissie,
waarvoor zij bare beste wenschen uit
sprak.
BEVREEMDEND.
De „AmsterdamSche Kerkbode"
sprak kort geleden haar bevreemding
uit over het feit, dat de Chr. Geref.
Kerk te Amsterdam ^ich officieel liet
vertegenwoordigen bij de herdenking
der Reformatie in Amsterdam.
Ds. A. M. Berkhoff antwoordt hier
op in een ingezondën stuk in de Am-
sterdamsche Kerkbode, als volgt:
„Hooggeachte Redactie,
Naar aanleiding van Uw stukje in
uw Kerkbode „Bevreemdend", waarin
u vraagt, hoe toch de Chr. Geref. Kerk
van Amsterdam-West er toe kon ko
men, afgevaardigden té zenden naar
en te verschijnen ter receptie bij de
herdenking van de Alteratie van
1578 door dë Ned. Herv. Gemeente al
hier, verzoek ik u beleefd plaatsing
van deze verklaring.
Wij hebben dit gedaan:
1, Omdat wij van de Ned. Herv. Ge
meente gedurende de verbouwing van
onze kerk de Noorderkerk hebben mo
gen gebruiken, welke vriendelijkheid
wij niet hopen te vergeten.
2; Omdat wij .van den Kerkeraad
dier gemeente een uitnoodiging heb
ben ontvangen, die wij niet wilden af-
wijze. Wij willen met onze zusterker-
cio tranen langs hare bleeke wangen
stroomden. Eene diepe ontroering
maakte zich van de omstanders mees
ter. Onwillekeurig werden opnieuw
alle hoofden ontbloot, en het plechtige
zwijgen sprak als met duidelijke stem
tot ieders hart. Alleen Frank zag niets
en voelde niets.
Na eenige minuten stond Ruth op.
Haar treurig hart had een straal van
licht opgevangen uit eene ongeziene
wereld. Haar oog had den liefdevol-
•;n blik, vol diep medegevoel, van den
Meester Gfiiihoet En met nieuwe hoop
•■1, geest tracht aanvaar, de ze hare
taak. De Man van smarten zou haar
helpen en zich ook aan baar armen
broèder openbaren.
HOOFDSTUK IV.
Dokter Van Ende ontwaakte uit
een doffen' slaap. De zon stond reeds
hoog aan den hemel. Ruth, die op hare
tëenen binnengeslopen was, zag hem
opstaan, en haastte /ich de kamer uit
om een versterkend ontbijt voor hem
gereed te zetten. Zwijgend zetten bei
den zich aan de kleine ontbijttafel
neer; maar de jonge man dronk
slechts zijn kop thee uit, en stond toen
op met de verontschuldiging, dat het
laat Was en hij naar het hospitaal
móest.
„O Frank!" zeide zijne zuster be
zorgd, „dat is toch immers niet noo-
dig. Dokter Steenbergen zei, dat je
veertien dagen verlof had, en dat er
ken niet in een vijandige, maar vriend
schappelijke verhouding leven, wijl
toeh niet deze of gene kerkformatie,
maar het Koninkrijk Goda, ons ge
meenschappelijk doel, gelijk Gods doel
moet zijn.
3. Omdat wij nog steeds staan op
het standpunt, dat Ds. H. de Cock,
toen hij met bloedend hart de Ned.
Herv. Kerk moest verlaten, in de Ac
te van Afscheiding vastlegde: „totdat
de Ned. Herv. Kerk terug keert tot
den waarachtigen dienst des Heeren"
Als wij dat wenschen, daarom bid
den, zouden wij dat elkander dan bij
zulk een gelegenheid niet mogen zeg
gen?
Het is mijn vaste overtuiging, dat
wij den Heiligen Geest bedroeven door
dat voortdurend geroep: „Wij zijn al
leen de ware Kerk".
Als straks onze Koning op de wol
ken komt, dan zal de ware Kerk eerst
recht openbaar worden.
Geve de Heere ons die verootmoedi
ging, waardoor wij met ons gansche
hart mogen belijden, dat wij geestelijk
allen ver van het ideaal der Gemeente
van Jezus Christus af zijn. Dan verla
ten wij de bergen, vanwaar wij elkan
der de wapenen tegenkletteren, en
zoeken het dal op, waar „de mirten
groeien", wijl de Geest, gelijk een ri
vier niet de bergtoppen, maar de dalen
zoekt.
Met br. gr.,
Uw br. in Christus,
Ds. A. M. BERKHOFF,
Pred. Chr. Geref. Gem. A'dam-West.
vereeniging van socialistische
predikanten.
De gewone jaarlijksche vergadering der
Socialistische predikanten heeft Donder
dag te Zwolle plaats gevonden. Behalve
do behandeling van enkele huishoudelij
ke aangelegenheden (het bestuur werd
uitgebreid met Ds. P. Eldering te Rotter
dam en Ds. F. Kuiper te Amersfoort) wer
den twee inleidingen gehouden.
Ds. W. Banning sprak over de „Ontwik-
koling van het religieus socialisme in de
Duitsch-sprekende landen". De Neu-Werk
beweging van proletarische en intellec
tueel e jeugd uit evangelische kringen,
handhaaft zich. In den Bond van rel.-so-
cialisten hebben zich de eertijds versprei
de groepen uit Baden, Wurtemberg, de
Palz, Thuringen, Keulen en N.-Duitsch-
land vereenigd sedert 1924. Deze bond wil
met behulp van de nog in de kerk geor
ganiseerde socialisten de kerken revolu-
tioneeren, is daarom overwegend kerke
lijk georiënteerd en neemt stelling zoowel
tegen de orthodoxie ais de vrijzinnigheid.
De theologische oriënteering is vrij on
doorzichtig. De groep religieuze-socialis
ten om Karl Mennicke heen heeft zich
steeds verder van de kerkelijken verwij
derd. In Zwitserland neemt de groep van
prof. Ragaz aan invloed toe; er is in
dezen kring een levendige uitwisseling
van gedachten aan den eenen kant met
de groep om Karl Bartli, aan den ande
ren kant met Hendrik de Man. In Oosten
rijk bestaat sinds kort een organisatie van
katholieke socialisten. Deze verschillende
stroomingen zullen elkaar dezen zomer
(15 Aug.) te Mannheim ontmoeten, waar
een comité voor internationaal contact
zal worden gesticht.
Ds. G. Horrëus Ie Haas sprak over „de
filosofie van Lenin", die men in het 13e
deel van de in het Duitsch verschenen
verzamelde werken kan vinden. „Mate
rialisme contra empirisch-kriticisme".
Lenin bestrijdt zoowel het idealisme
dan weer materialisme en sensualisme
van Kant. Zijn felste toorn stort hij uit
over de theorieën van Mack en Avenarius,
die na 1905 in de Russische sociaal-demo
cratie vrij wat aanhang kregen. Tegenover
al deze burgerlijke laaghartigheden, die
het ideïsme in het gevlei komen God-
zoekerij en Godmakerij zijn beide even
verwerpelijk -r- stelt Lenin het conse
quente Marxisme, dat voor hem meta-
physisch materialisme beduidt. In een
breede argumentatie bestrijdt de spreker
deze wijsbegeerte, na haar tegenover het
abstract idealisme een deel van waarheid
te hebben toegekend; bestrijdt hij ook de
politieke practijk, die er uit werd afge
leid, als in strijd met de idealen van men-
schelijkheid en sociaal-democratie.
Een gedachtenwisseling volgde op bei
de inleidingen, waarna dr. Proost de ver
gadering sloot.
gemakkelijk nog eene week bij aange
knoopt zou kunnen worden. Het zou
toch beter zijn, als je eerst goed rust
naamt, voordat je weer aan 't werk
ging?"
Hij omhelsde zijn zuster teeder.
„Laat mij, Ruth", zeide hij inet doffe
stem, „het is zóó beter".
Ruth zag hem angstig in het bleeke
gezicht. Eene ongewone ontroering
was daar op te lezen, geheel verschil
lend van de doffe wanhoop, die den
vorigen dag zijne trekken als had ver
stijfd. Zij streelde zijne blonde lokken
met afgewend gezicht, opdat hij de
tranen niet zou zien, die zij niet kon
inhouden. Maar hij trok haar naar
zich toe en '.vischte ze af, terwijl hij
zijn arm om haar heensloeg.
„Mijn lief, lief zustertje!" En zijne
stem beefde, maar geen traan kwam
zijne smart verlichten. „Mijne trouwe
Ruth, hoe kan ik je genoeg danken
voor al wat je voor haar hebt gedaan!"
„O beste Frame, spreek daar niet
van", snikte ze. „Was ik niet innig
blij, dat ik in haar eene zuster had
gevonden? Frank, lieve broer, als
je maar gelooven kondet, dat ze niet
verloren is, dat ze leeft en gelukkig is!"
„Waartoe zou ik mij met eene her
senschim troosten? Waartoe zou het
dienen?" antwoordde hij somber, als
tot zichzelven. „Het zou op wreede
teleurstelling uitloopen".
En toen, als opwakond, vervolgde
hij haastig: „Ik moet gaan, Ruth!
AAN HET ZOEKLICHT.
Leiden, 23 Juni 1928.
Uit de steeds interessante Correspon
dentierubriek van „Het Zoeklicht" knip
pen wij het volgende:
„G. te R. is door zijn patroon bedankt,
z.i. onrechtvaardig. Nu heeft hij zich tot
de Chr. Vak-Ver. gewend; die heeft weten
te bewerken dat zijn ontslag is ingetrok
ken. Waar hem nu verweten wordt, dat
hij zijn vertrouwen niet geheel op God.
gesteld heeft, vraagt hij of hij daarmede
verkeerd gedaan heeft, te meer daar hij
toch des Heeren zegen over de bemidde
ling heeft gevraagd.
Ik kan niet inzien waarom in dergelij
ke gevallen niet de hulp van bezadigde
mannen mag worden ingeroepen om te
trachten een gemaakte fout te herstellen.
Het vertrouwen op God sluit volstrekl
niet uit het nemen van voor-de-hand-lig
gende maatregelen. Iets anders zou het
zijn als zulk een bemiddeling stond in hel
teeken van geweld of pressie; als hel
echter alleen een vriendelijke tusschen
komst was, om te trachten gedaan on*
recht goed te maken, dan heeft dit m.i.
niets te maken met een min Jer vertrou
wen op God. We leggen in zulke gevallen
biddend de bemiddeling in Zijn hand en
wachten geloovig de uitkomst af, welke
die ook zij. Van zelf sluit zulks alle be
dreiging of dwangmaatregelen uit".
Accoord, broeder de Heer. Maar nq
moet ge nog één stapje verder gaan. Zelfa
a' was pressie op dezen patroon uitge
oefend, om het door hem gepleegde on*
recht te herstellen, dan nog was er hier
niet verkeerd gehandeld. Vriendelijkheid
ia goed, maar rechtvaardigheid is beter
Een combinatie van beide het allerbest
OBSERVATOR.
THEOLOGISCHE SCHOOLDAG.
Op den Theol. Schooldag, waarvan wij
gisteren verslag gaven, sprak ook nog Da
J. 'L. Schouten, van Amsterdam over:
Het gevaar voor het vraagteeken.
Ds. Schouten ving aan met de opmer
king dat in onze dagen het relativisme
hoogtij viert. God waarschuwt in Zijn
Woord zeer ernstig voor het gevaar van
het vraagteeken. God deelt ons mede, dal
de zondeval van den mensch zich open
baarde in het vraagteeken. Is het ook dat
God gezegd heeft: dat vraagteeken is het
evangelie van de hel.
Wie de meeste vraagteekens in onzen
tijd heeft, kan op aller bewondering re
kenen. Weg met de mechanische binding
die u brengt in den ijskelder der scho
lastiek, leve de organische vrijheid die u
op arendsvleugelen opwiekt naar de zon
nige hoogte der mystiekI Hoe meer hel
vraagteeken van de bestrijders van Chris
tus vermenigvuldigt, hoe meer de geloofs-
jubel moet aanzwellen: Wij hebben zijn*
heerlijkheid gezien!
Het verwondert ons niet dat waar Gods
openbaring in Christus haar hoogtepunt
en in de Schrift haar sluitstuk ontving,
de vader der leugenen er op uit is one
het vraagteeken achter het Vleesch- en
Schrift-geworden Woord geplaatst te krij
gen. Daarom betrekke de Kerk de wacht,
posten. Als men in onzen tijd het vraag
teeken niet achter de Schrift geplaatst
kan krijgen, dan maar achter de Kerk en
gaat dat ook niet, dan maar achter de
Belijdenis. Spr. herinnerde aan de jopg-
ste crisis in de Geref. Kerken, waarbij het
ook ging om de vrijlating van enkele bij
zonderheden van het Paradijs-verhaal.
Het gevaar van het vraagteeken! Onze
Kerken, aldus Spr„ hebben dat gevaan
Gode zij dank, onderkend.
Men houdt in onzen tijd tot in den
treure va6t, dat vasthouden aan de belij
denis versteening beteekent. Spr. geeselde
-die redenéering om te concludeeren. dat
de belijdenis inderdaad appellabel aan de
Schrift is, maar dat beteekent niet dat
de Kerk bij elk gravamen direct bereid
moet zijn om er een vraagteeken achter
te zetten.
Men meent, dat men in onzen tijd ook
a-gereforraeerd kan zijn. Alle geroep, dat
door het vasthouden aan de letter het
mysterie verloren dreigt te gaan, schept
gevaar dat achter beiden een vraagteeken
komt te staan.
De Gereformeerde Kerken zijn de meest
zuivere openbaring van het lichaam van
Christus. Men verzwakke het kerkelijke
besef niet door bij andere formaties te
Wat er ook gebeure, treur niet om mij.
Wees moedig, zooals je altijd geweest
bentl" En nogmaals maakte die on
verklaarbare ontroering zich van hem
meester. Met innige teederheid om
helsde hij zijne zuster, als was het een
afscheid voor langen, langen tijd, ën
met bevende stem zeide hij nog. eens:
„Mijn lief, lief zustertjel" Toen rukte
hij zich als met moeite los, greep zijn
hoed en verliet het vertrek. Nog eens
keek hij om met een langen, innigen
blik; en het volgend oogenblik hoorde
Ruth zijn stap op het kiezelzand. Ze
begaf zich naar de voorgalerij en
staarde hem na. Een gevoel van ont-
zettenden angst kwam over haar en
scheen als met ijzeren greep hare
keel te omklemmen. Ze kon er zich
geen rekenschap van geven; maar het
was haar, of een grijnzend spooksel
haar broer achtervolgde en uit de ver
te haar dreigde. Ruth wist echter, tot
Wien ze haar toevlucht moest nemen.
In haar slaapkamertje neergeknield,
worstelde ze in hangen zielestrijd, tot
dat het geloof zijn stem weder liet
booren, en ze haar armen, bedroef
den broer als het ware kon neerleg
gen in de eeuwige Armen....
De jonge dokter keek niet weder
om. Hij jaagde voort met haastigen
stap, alsof ook hij hetzelfde spooksel
meende te zien, dat Ruth in hare ver
beelding aanschouwd had, een
spooksel, dat hem dreigend op de hie
len zet. (Wordt vervolgd).