IEUWE LEIDSCHE COURANT van ZATERDAG 23 JUNI 1928 TWEEDE BLAD. UIT DE SCHRIFTEN DE TREKKENDE VOGELS. Zelfs een ooievaar aan den he mel weet zijne gezette tijden, en een tortelduif en kraan en zwa luw nemen den tijd hunner aan komst waar, maar mijn volk weet het recht des Heeren niet. Jer. 8:7. Hoe nameloos diep heeft de zonde ons toch vernederd 1 Hoog, toren-hoog zette God de Heers ons eenmaal uit boven de dieren des velds en boven de vogelen des hemels. In allerlei opzicht. Doch het mee9t in kennis. Opk het dier gaf Hij in het onderschei den van zijn levenswet: van het element waarin het zich heeft te bewegen, van het voedsel, dat het behoeft, van de vij anden en gevaren die het bedreigen, wat we kennis zouden kunnen noemen. Doch het is alles onbewust, onberede neerd. instinctmatig. Ons 9chonk Hij de wondere gave van het verstand, van de rede. Bij het onmiddellijk weten, ook macht om dit weten het voorwerp te maken van onze beschouwing, het op te nemen in ons bewustzijn, het te verdiepen, en met behulp ervan nieuwe kennis te verwer ven. En dan een kennis, niet alleen van wat on3 lichamelijk leven dient en schaadt niet slechts van de stoffelijke wereld, maar en daarin bovenal lag de heer lijkheid waarin onze God ons boven alle andere schepselen onmetelijk hoog ver hief een kennis ook van de geestelijke wereld, kennis, wat meer is van Hem zelf, En zóó diep vernederde ons nu de zon de, dat de Schrift ons telkens bij de hand neemt, om ons de dierenwereld binnen te leiden, en on9 te toonen, hoe die dieren wereld in haar kennis ons overtreft en beschaamt. Want ja, ook daar richtte onze zonde jammerlijke verwoestingen aan. Maar, zooals de verwoesting, die een bom aanrichtte, het schrikkelijkst is op de plek waar ze ontplofte, zoo is ook de ontreddering, die de zonde teweegbracht het grootst bij óns, die haar bedreven. Daarom is het zoo dubbel beschamend en verootmoedigend, daarom is er in haar vernedering tegelijk een vernietigende aanklacht, als de Schrift ons ter school zendt bij de bijen en de mieren, bij den os en bij den ezel, bij den ooievaar en de zwaluw. Want zulk een woord als het woord des Heeren bij Jeremia, dat hierboven staat, wil niet als een dichterlijke overdrijving „met een korrel zout" genomen, of als 'n mooi gevonden beeldspraak een oogen- blik vluchtig bewonderd en voorts als een litteraire schoonheid des Bijbels weg geborgen worden. God overdrijft niet, en zegt geen mooie woorden om onze bewondering te vragen. Ernst, volle ernst is het Hem met al wat Hij zegt; doodelijke ernst met een klacht en aanklacht als deze. We verstaan het, als we er ons reken schap van geven. We verstaan het, als we er acht op ge ven, hoe hier niet maar is een vluchtige en oppervlakkige vergelijking van wat ongelijksoortig is, en dus eigenlijk voor geen ernstige vergelijking vatbaar, maar hoe er tusschen belde leden der vergelij king in tweeërlei opzicht een waarachtige overeenkomst bestaat. Die twee dingen zijn: het recht des Heeren en het eigen belang. Ooievaar en tortelduif, kraan en zwaluw kennen hun eigen belang. Het is de drang naar levensbehoud, die ze. als de zomer ten einde liep en de herfst zijn intrede deed, den naderenden winter doet ontvluchten naar warmere streken. Doch in hun trekken volgen ze'even- FEUILLETON. EINDELIJK VREDE. 5) P— Dokter Steenbergen legde de hand op zijn schouder; maar hij verroerde z.ch niet. Toen, na een blik met Rüth gewisseldt te hebben, gaf de oude huis vriend een wenk aan de dragers. De kist werd gesloten, en langzaam zette zich de stoet In beweging. De oude üokter had den arm van zijn jongen lollega genomen en geleidde hem in het rijtuig. Ruth zette zich naast haar broer, en angst en zorg waren op haar vermoeid gelaat te lezen, terwijl ze hare betraande oogen op hem ge richt hield. Weldra was het kleine kerkhof be reikt en de kist in de groeve neergela ten. Dof vielen de aardkluiten er op neer, het eenige geluid, dat de stil- t>. verbrak- Met een kort woord dankte dokter Steenbergen ten laatste de aanwezi gen uit naam van de zwaar beproef der, voor de betoonde belangstelling. Nog altijd stond Frank met de ar men over elkaar, onbeweeglijk als ware hij een steener, beeld. En Ruth? Hare gedachten voerden haar ti rug, eenige jaren geleden, en hare oogen dwaalden naar een marmeren kruis, dat niet ver van daar op een klein voetstuk stond, omgeven door min een grillige voorkeur ais een door ervaring en inzicht verkregen oordeel. Ze gehoorzamen daarin een levenswet, die God hun meegaf in hun schepping; een ordinantie Gods, die als een levende macht hen onweerstandelijk drijft. Ze kennen en doen instinctmatig wat ge zoo er ook bij hen sprake van recht kon zijn het recht Gods zoudt kunnen noemen. En daarin: in het volgen van de hun ingeschapen ordinantie Gods, behouden ze zich zeiven. En nu het andere lid der vergelijking. Nu. Israël. Voor Israël óók is ep een levenswet. Ook die ging uit van God den Heere. Niet minder dan de levensordinantie, die de trekvogels volgen. En evenmin straffeloos te weerstaan. Want ze is waarlijk levenswet. Ze is geen samenstel van Willekeurige geb.oden, na wel zus duidend, maar die evengoed zóó of nog anders hadden kun nen zijn. Maar behoorend bij Israël, bij 's men- schen natuur. Zoo zeker als Israël, als een mensch behoort bij zijn God, omdat hij naar Gods beeld geschapen werd H-, zóó, zeker is de wil Gods de levenswet^ de wet voor het leven en de wet tot hef leven voor een mensch. Even zeker als het leven van een dier veilig is en gedijt, zoolang het zijn inge schapen levenswet volgt, is veilig en ge dijt, het leven van een mensch, zoolang het volgt de wet zijns. Gods. En even zeker als het dier zich zelf zou schaden en verderven ,zoo het tegen, de ordinantie Gods inging, even zeker doemt een mensch zich'ten verclèrve, die do wet zijns Gods niet gehoorzaamt. Gehoorzaamt bewust; kennend en willend. Want de wet zijns levens ontmoet hem .en...stelt zich vóór hem als „reqht", het „recht des Heeren". Zóó wil ze erkend, zoo aanvaard en gedaan worden. En nu is dit de aanklacht des Ileèren tegen Israël, dat, terwijl ooievaar en tor telduif, kraan en zwaluw, bij het scharen en trekken in den herfst, Zijn wet voor hun leven toonen te kennen en te vol gen, Israël den hem geopenbaarden en ten leven voorgestelden wil des Heeren zelfs niet verstaat. „Zoo staat Israël ten achter bij het re- delooze dier; zoo wordt het door het dom me gevogelte beschaamd. En wij? Is het zoo zeker, dat wij wijzer zijn dan het „domme gevogelte"?- Gehoorzaam aan de wet huns levens zien we ze scharen en trekken op onze landen. Behoeven we onze oogen niet voor hen neer te slaan? Van Israël? Maar tegen Israël gaat des Heeren aanklacht. Zoo wij den naam eens niet anders droëgèn dan Jeremia'sr Tijdgenooten? En ook al dragen We hem anders, om dat genade ons weer iri beginsel de wet en het recht des Heeren aanvaarden deed ach, blijft er ook dan nóg geen reden tot schaamte over schuldige onwetend heid? Over traagheid in het doen naar de ver maning des Woords, dat we in alle dingen zullen beproeven, wat de goede en welbe- hagelijke en volmaakte wil onzes Gods is? De vogels gaan scharéh en trekken. Laat ons willen leeren. FLUISTEREND LOOVER. Ik mag zoo gaarne luist'ren ln schoonen zomernacht Naar 't.gèen de.bladen f luist'ren En lisp'len," teer en zacht. Het klinkt als zuchtend klagen, Hetjruischt als heimlijk wee, Toch kan het "my behagen En 't vult mijn hart met vree. Want naar dat groene loover Brengt zoele avondwind M' eeh liefdés-boodschap over Van haarmijn droomenkind. Dit dooft de pijn van 't scheiden, En 't maakt zelfs 't harte blij. Want k weet toch, in mijn lijden: Mijn liefste derikt aan mij! bloeiende rozenstruiken. Daar rustte hei stof harer lieve grootmoeder, die als een zegenende engel over hare jeugd had gewaakt. Ook toen had die pe droefheid haar hart verscheurd, toep die lijkkist in het donkore graf werd neergelaten; maat hoopvol had haar oog naar den blauwen hemel ge blikt, terwijl zacht en plechtig haar grootmoeder's lievelingslied over den Godsakker had weerklonken: „Veilig in Jezus' armen, Veilig aan Jezus' hart: Daar in Zijn teer erbarmen. Daar rust mijn ziel van smart". Zoete troost was er toen in haar hart neergedaald, en ofschoon beven de, had ze na afloop van den lijkdienst mee ingestemd met dat aandoenlijk schoone: „Rots der Eeuwen, 'k schuil in U!" En nu? Geene woorden van geloof eh hoop. Geen enkele van de omstan ders, die deze „Rots der Eëuwen" ken de, waaraan zij zich in deze duiste re ure vastklemde. Haar arme Frank zelfs keerde zich wrevelig af van den Eenige, die hem zou kunnen troosten. De hemel daarboven was dof en grauw, nergens epn straal van licht. Dokter Steenbergen had Frank bij den arm genomen om hem naar huis te geleiden. „Kom Ruth!" zeide hij vriendelijk. Nog staarde Ruth op den grafheuvel. „O mijn Heiland, erbarm U!" snikte ze half hoorbaar. Toen knielde ze naast het graf neer terwijl KERK EN SCHOOL. NED. HERV, KERK. Beroepen: te Oosterwijk (Z. IT,), H. van der Loos Jr., cand. te Rotterdam; te Delfzijl (toez.), S. Ybema te Hijker- smilde. Bedankt: voor Lage Vuursche, L. v. Mastricht te Harderwijk; vQpr Ooster end (Fr.), H. P, Fortgens te Voorscho ten. GEREF. KERKEN. Aangenomen: naar Rotterdam, voor het Zendingsterrein Banjpemas, J. A. C. Rullmann te Batavia; naar Leimui- den, R. J. de Weerd, cand. te Kampen. giften en legaten. De Koningin heeft een belangrijke bijdrage geschonken aan de Vereeni- ging „De Tiende Kerk*' voor de Ned. Herv. Gem. te 's Gravenhage. Ds. A. G. IT, van Hoogenhuyze heeft wederom van N. N. 1000 ont vangen voor de Eltheto- en de Willem de Zvvijgerkerk, voor elk 500. hersteld evang. luth. kerkgenootschap. De Algem. Kerkvergadering hield haar 93st'e bijeenkomst en benoemde tot haar voorzitter Ds. C. F. Westermann van Am sterdam, waardoor volgens reglement de tweede predikant-afgevaardigde van die gemeente, Ds. A. Klinkenberg, tot secre taris was aangewezen. Tot vice-voorzitter werd gekozen' Ds. Gramberg van Enk huizen en tot adjunct-secretaris de heer C. J. Londt, van Amsterdam. De rapporten over den staat van den gemeentelijken finanóieelen toestand als mede die inzake de fondsen van het kerk genootschap werden voorgelezen en be sproken. Wat in die rapporten over elke gemeente werd medegedeeld, of opge merkt, zal aan de onderscheidene kerke raden worden toegezonden. Verblijdend was de totaalindruk en hetgeen de pen ningmeesters mededeelden omtrent de uitvoering van het besluit van het vorig jaar inzake het emeritaats- en het we- duwenpensioen. Waren de belanghebben den tot dusverre aangewezen op de ver deeling van de renten der fondsen en dus eigenlijk nooit zeker van een vast pen sioen, daaraan is thans een eind geko men. Door samenwerking van de Alg. kerkelijke comm., de kerkeraden en de predikanten is het mogelijk geworden een levensverzekering voor predikanten te sluiten voor eigen pensioen en een pen sioen voor hunne weduwen. In de kos ten der premies betalen de gemeenten voor elk der beide verzekeringen 50 ct. per lid per jaar bij (dus 1 per gemeente lid jaarlijks); Voor eiken predikant en el ke weduwe staat daardoor het pensioen vast. Verleden jaar viel het besluit hier toe over te gaan. Thans heeft deze zaak haar beslag gekregen. Met ingenomen heid vernam de vergadering, dat na de vacantia een conferentie zal plaats heb ben mét'de Ev. Luth. Synod. Commissie, waarvoor zij bare beste wenschen uit sprak. BEVREEMDEND. De „AmsterdamSche Kerkbode" sprak kort geleden haar bevreemding uit over het feit, dat de Chr. Geref. Kerk te Amsterdam ^ich officieel liet vertegenwoordigen bij de herdenking der Reformatie in Amsterdam. Ds. A. M. Berkhoff antwoordt hier op in een ingezondën stuk in de Am- sterdamsche Kerkbode, als volgt: „Hooggeachte Redactie, Naar aanleiding van Uw stukje in uw Kerkbode „Bevreemdend", waarin u vraagt, hoe toch de Chr. Geref. Kerk van Amsterdam-West er toe kon ko men, afgevaardigden té zenden naar en te verschijnen ter receptie bij de herdenking van de Alteratie van 1578 door dë Ned. Herv. Gemeente al hier, verzoek ik u beleefd plaatsing van deze verklaring. Wij hebben dit gedaan: 1, Omdat wij van de Ned. Herv. Ge meente gedurende de verbouwing van onze kerk de Noorderkerk hebben mo gen gebruiken, welke vriendelijkheid wij niet hopen te vergeten. 2; Omdat wij .van den Kerkeraad dier gemeente een uitnoodiging heb ben ontvangen, die wij niet wilden af- wijze. Wij willen met onze zusterker- cio tranen langs hare bleeke wangen stroomden. Eene diepe ontroering maakte zich van de omstanders mees ter. Onwillekeurig werden opnieuw alle hoofden ontbloot, en het plechtige zwijgen sprak als met duidelijke stem tot ieders hart. Alleen Frank zag niets en voelde niets. Na eenige minuten stond Ruth op. Haar treurig hart had een straal van licht opgevangen uit eene ongeziene wereld. Haar oog had den liefdevol- •;n blik, vol diep medegevoel, van den Meester Gfiiihoet En met nieuwe hoop •■1, geest tracht aanvaar, de ze hare taak. De Man van smarten zou haar helpen en zich ook aan baar armen broèder openbaren. HOOFDSTUK IV. Dokter Van Ende ontwaakte uit een doffen' slaap. De zon stond reeds hoog aan den hemel. Ruth, die op hare tëenen binnengeslopen was, zag hem opstaan, en haastte /ich de kamer uit om een versterkend ontbijt voor hem gereed te zetten. Zwijgend zetten bei den zich aan de kleine ontbijttafel neer; maar de jonge man dronk slechts zijn kop thee uit, en stond toen op met de verontschuldiging, dat het laat Was en hij naar het hospitaal móest. „O Frank!" zeide zijne zuster be zorgd, „dat is toch immers niet noo- dig. Dokter Steenbergen zei, dat je veertien dagen verlof had, en dat er ken niet in een vijandige, maar vriend schappelijke verhouding leven, wijl toeh niet deze of gene kerkformatie, maar het Koninkrijk Goda, ons ge meenschappelijk doel, gelijk Gods doel moet zijn. 3. Omdat wij nog steeds staan op het standpunt, dat Ds. H. de Cock, toen hij met bloedend hart de Ned. Herv. Kerk moest verlaten, in de Ac te van Afscheiding vastlegde: „totdat de Ned. Herv. Kerk terug keert tot den waarachtigen dienst des Heeren" Als wij dat wenschen, daarom bid den, zouden wij dat elkander dan bij zulk een gelegenheid niet mogen zeg gen? Het is mijn vaste overtuiging, dat wij den Heiligen Geest bedroeven door dat voortdurend geroep: „Wij zijn al leen de ware Kerk". Als straks onze Koning op de wol ken komt, dan zal de ware Kerk eerst recht openbaar worden. Geve de Heere ons die verootmoedi ging, waardoor wij met ons gansche hart mogen belijden, dat wij geestelijk allen ver van het ideaal der Gemeente van Jezus Christus af zijn. Dan verla ten wij de bergen, vanwaar wij elkan der de wapenen tegenkletteren, en zoeken het dal op, waar „de mirten groeien", wijl de Geest, gelijk een ri vier niet de bergtoppen, maar de dalen zoekt. Met br. gr., Uw br. in Christus, Ds. A. M. BERKHOFF, Pred. Chr. Geref. Gem. A'dam-West. vereeniging van socialistische predikanten. De gewone jaarlijksche vergadering der Socialistische predikanten heeft Donder dag te Zwolle plaats gevonden. Behalve do behandeling van enkele huishoudelij ke aangelegenheden (het bestuur werd uitgebreid met Ds. P. Eldering te Rotter dam en Ds. F. Kuiper te Amersfoort) wer den twee inleidingen gehouden. Ds. W. Banning sprak over de „Ontwik- koling van het religieus socialisme in de Duitsch-sprekende landen". De Neu-Werk beweging van proletarische en intellec tueel e jeugd uit evangelische kringen, handhaaft zich. In den Bond van rel.-so- cialisten hebben zich de eertijds versprei de groepen uit Baden, Wurtemberg, de Palz, Thuringen, Keulen en N.-Duitsch- land vereenigd sedert 1924. Deze bond wil met behulp van de nog in de kerk geor ganiseerde socialisten de kerken revolu- tioneeren, is daarom overwegend kerke lijk georiënteerd en neemt stelling zoowel tegen de orthodoxie ais de vrijzinnigheid. De theologische oriënteering is vrij on doorzichtig. De groep religieuze-socialis ten om Karl Mennicke heen heeft zich steeds verder van de kerkelijken verwij derd. In Zwitserland neemt de groep van prof. Ragaz aan invloed toe; er is in dezen kring een levendige uitwisseling van gedachten aan den eenen kant met de groep om Karl Bartli, aan den ande ren kant met Hendrik de Man. In Oosten rijk bestaat sinds kort een organisatie van katholieke socialisten. Deze verschillende stroomingen zullen elkaar dezen zomer (15 Aug.) te Mannheim ontmoeten, waar een comité voor internationaal contact zal worden gesticht. Ds. G. Horrëus Ie Haas sprak over „de filosofie van Lenin", die men in het 13e deel van de in het Duitsch verschenen verzamelde werken kan vinden. „Mate rialisme contra empirisch-kriticisme". Lenin bestrijdt zoowel het idealisme dan weer materialisme en sensualisme van Kant. Zijn felste toorn stort hij uit over de theorieën van Mack en Avenarius, die na 1905 in de Russische sociaal-demo cratie vrij wat aanhang kregen. Tegenover al deze burgerlijke laaghartigheden, die het ideïsme in het gevlei komen God- zoekerij en Godmakerij zijn beide even verwerpelijk -r- stelt Lenin het conse quente Marxisme, dat voor hem meta- physisch materialisme beduidt. In een breede argumentatie bestrijdt de spreker deze wijsbegeerte, na haar tegenover het abstract idealisme een deel van waarheid te hebben toegekend; bestrijdt hij ook de politieke practijk, die er uit werd afge leid, als in strijd met de idealen van men- schelijkheid en sociaal-democratie. Een gedachtenwisseling volgde op bei de inleidingen, waarna dr. Proost de ver gadering sloot. gemakkelijk nog eene week bij aange knoopt zou kunnen worden. Het zou toch beter zijn, als je eerst goed rust naamt, voordat je weer aan 't werk ging?" Hij omhelsde zijn zuster teeder. „Laat mij, Ruth", zeide hij inet doffe stem, „het is zóó beter". Ruth zag hem angstig in het bleeke gezicht. Eene ongewone ontroering was daar op te lezen, geheel verschil lend van de doffe wanhoop, die den vorigen dag zijne trekken als had ver stijfd. Zij streelde zijne blonde lokken met afgewend gezicht, opdat hij de tranen niet zou zien, die zij niet kon inhouden. Maar hij trok haar naar zich toe en '.vischte ze af, terwijl hij zijn arm om haar heensloeg. „Mijn lief, lief zustertje!" En zijne stem beefde, maar geen traan kwam zijne smart verlichten. „Mijne trouwe Ruth, hoe kan ik je genoeg danken voor al wat je voor haar hebt gedaan!" „O beste Frame, spreek daar niet van", snikte ze. „Was ik niet innig blij, dat ik in haar eene zuster had gevonden? Frank, lieve broer, als je maar gelooven kondet, dat ze niet verloren is, dat ze leeft en gelukkig is!" „Waartoe zou ik mij met eene her senschim troosten? Waartoe zou het dienen?" antwoordde hij somber, als tot zichzelven. „Het zou op wreede teleurstelling uitloopen". En toen, als opwakond, vervolgde hij haastig: „Ik moet gaan, Ruth! AAN HET ZOEKLICHT. Leiden, 23 Juni 1928. Uit de steeds interessante Correspon dentierubriek van „Het Zoeklicht" knip pen wij het volgende: „G. te R. is door zijn patroon bedankt, z.i. onrechtvaardig. Nu heeft hij zich tot de Chr. Vak-Ver. gewend; die heeft weten te bewerken dat zijn ontslag is ingetrok ken. Waar hem nu verweten wordt, dat hij zijn vertrouwen niet geheel op God. gesteld heeft, vraagt hij of hij daarmede verkeerd gedaan heeft, te meer daar hij toch des Heeren zegen over de bemidde ling heeft gevraagd. Ik kan niet inzien waarom in dergelij ke gevallen niet de hulp van bezadigde mannen mag worden ingeroepen om te trachten een gemaakte fout te herstellen. Het vertrouwen op God sluit volstrekl niet uit het nemen van voor-de-hand-lig gende maatregelen. Iets anders zou het zijn als zulk een bemiddeling stond in hel teeken van geweld of pressie; als hel echter alleen een vriendelijke tusschen komst was, om te trachten gedaan on* recht goed te maken, dan heeft dit m.i. niets te maken met een min Jer vertrou wen op God. We leggen in zulke gevallen biddend de bemiddeling in Zijn hand en wachten geloovig de uitkomst af, welke die ook zij. Van zelf sluit zulks alle be dreiging of dwangmaatregelen uit". Accoord, broeder de Heer. Maar nq moet ge nog één stapje verder gaan. Zelfa a' was pressie op dezen patroon uitge oefend, om het door hem gepleegde on* recht te herstellen, dan nog was er hier niet verkeerd gehandeld. Vriendelijkheid ia goed, maar rechtvaardigheid is beter Een combinatie van beide het allerbest OBSERVATOR. THEOLOGISCHE SCHOOLDAG. Op den Theol. Schooldag, waarvan wij gisteren verslag gaven, sprak ook nog Da J. 'L. Schouten, van Amsterdam over: Het gevaar voor het vraagteeken. Ds. Schouten ving aan met de opmer king dat in onze dagen het relativisme hoogtij viert. God waarschuwt in Zijn Woord zeer ernstig voor het gevaar van het vraagteeken. God deelt ons mede, dal de zondeval van den mensch zich open baarde in het vraagteeken. Is het ook dat God gezegd heeft: dat vraagteeken is het evangelie van de hel. Wie de meeste vraagteekens in onzen tijd heeft, kan op aller bewondering re kenen. Weg met de mechanische binding die u brengt in den ijskelder der scho lastiek, leve de organische vrijheid die u op arendsvleugelen opwiekt naar de zon nige hoogte der mystiekI Hoe meer hel vraagteeken van de bestrijders van Chris tus vermenigvuldigt, hoe meer de geloofs- jubel moet aanzwellen: Wij hebben zijn* heerlijkheid gezien! Het verwondert ons niet dat waar Gods openbaring in Christus haar hoogtepunt en in de Schrift haar sluitstuk ontving, de vader der leugenen er op uit is one het vraagteeken achter het Vleesch- en Schrift-geworden Woord geplaatst te krij gen. Daarom betrekke de Kerk de wacht, posten. Als men in onzen tijd het vraag teeken niet achter de Schrift geplaatst kan krijgen, dan maar achter de Kerk en gaat dat ook niet, dan maar achter de Belijdenis. Spr. herinnerde aan de jopg- ste crisis in de Geref. Kerken, waarbij het ook ging om de vrijlating van enkele bij zonderheden van het Paradijs-verhaal. Het gevaar van het vraagteeken! Onze Kerken, aldus Spr„ hebben dat gevaan Gode zij dank, onderkend. Men houdt in onzen tijd tot in den treure va6t, dat vasthouden aan de belij denis versteening beteekent. Spr. geeselde -die redenéering om te concludeeren. dat de belijdenis inderdaad appellabel aan de Schrift is, maar dat beteekent niet dat de Kerk bij elk gravamen direct bereid moet zijn om er een vraagteeken achter te zetten. Men meent, dat men in onzen tijd ook a-gereforraeerd kan zijn. Alle geroep, dat door het vasthouden aan de letter het mysterie verloren dreigt te gaan, schept gevaar dat achter beiden een vraagteeken komt te staan. De Gereformeerde Kerken zijn de meest zuivere openbaring van het lichaam van Christus. Men verzwakke het kerkelijke besef niet door bij andere formaties te Wat er ook gebeure, treur niet om mij. Wees moedig, zooals je altijd geweest bentl" En nogmaals maakte die on verklaarbare ontroering zich van hem meester. Met innige teederheid om helsde hij zijne zuster, als was het een afscheid voor langen, langen tijd, ën met bevende stem zeide hij nog. eens: „Mijn lief, lief zustertjel" Toen rukte hij zich als met moeite los, greep zijn hoed en verliet het vertrek. Nog eens keek hij om met een langen, innigen blik; en het volgend oogenblik hoorde Ruth zijn stap op het kiezelzand. Ze begaf zich naar de voorgalerij en staarde hem na. Een gevoel van ont- zettenden angst kwam over haar en scheen als met ijzeren greep hare keel te omklemmen. Ze kon er zich geen rekenschap van geven; maar het was haar, of een grijnzend spooksel haar broer achtervolgde en uit de ver te haar dreigde. Ruth wist echter, tot Wien ze haar toevlucht moest nemen. In haar slaapkamertje neergeknield, worstelde ze in hangen zielestrijd, tot dat het geloof zijn stem weder liet booren, en ze haar armen, bedroef den broer als het ware kon neerleg gen in de eeuwige Armen.... De jonge dokter keek niet weder om. Hij jaagde voort met haastigen stap, alsof ook hij hetzelfde spooksel meende te zien, dat Ruth in hare ver beelding aanschouwd had, een spooksel, dat hem dreigend op de hie len zet. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5