NIEUWE LEIDSCKE COURANT van DONDERDAG 10 MEI 1928 TWEEDE BLAD. DE OLYMPISCHE SPELEN. IV. Op welke wijze de optocht vanuit het stadje Elis, zich bewegende langs den z.g. „Heiligen weg naar de Altis", was in gedeeld is ons niet overgeleverd. Wat o.a. door Dr. A. E. J. Holwerda, op gezag van den Oïympia-onderzoeker Dr. E. Curtius. hierover wordt medegedeeld, steunt in hoofdzaak op gissing. Zeker is wel, dat behalve de kampvech ters, onder leiding van de z.g. Hellanodi- ken, ook de Theoren, dat zijn de officieele vertegenwoordigers van de verschillende staten, die bij de een of andere godsdien stige feestviering buitenslands werden af gevaardigd, aan deze tocht deelnamen. Den dag waarschijnlijk na de aankomst van den grooten optocht neemt het feest een aanvang. De hooge Olympische raad is in het raadhuis vergaderd. Dit raadhuis was volgens de Duitsche geleerden het terug gevonden z.g. „Leonidaion", Dr. Holwerda meent echter dat het moet zijn aange bouwd aan de gaanderij der Echo. Het is voor dezen raad, bestaande uit een college van eerwaardige mannen, dat aan de voeten van het beeld van Zeus, den handhaver van den eed, door de kampvechters de Olympische eed moest worden afgelegd. Voor hen lagen de bloedige deelen van een in stukken gesneden wild zwijn. De stukken van het offerdier in de hand ne mende moesten de kampvechters zweren, dat zij zich aan geen vergrijp tegen den Olvmpischen wedstrijd louden schuldig maken hiermed° werd b.v. bedoeld, dat men omkooperij zou plegen, hetgeen in- tusschen nog al eens heel vaak geschied de. In stukken mochten zij gesneden wor den als dat offerdier, zoo zij hun eed niet hielden. Ook door de getuigen, z.a. hun vaders, broeders en gymnasten 'dat zijn hun trainers'1 werd deze eed gedaan. Van den „Olijfboom der schoone kran sen" werden met groote plechtigheid de takjes, noodig voor de kransen der over winnaars. afgesneden en de gereedge maakte kransen op een tafel in den tem pel van Hera neergelegd. Doch voor men tot den wedstrijd over ging, moest nog het groote offer der Eleérs plaats grijpen. de voornaamste godsdienstige plechtigheid van het feest, van welke al het volgende oorspronkelijk slechts een aanhangsel was. Honderden en nog eens honderden, ja duizenden verzamelen zich rond het hooge vuuraltaar. Plotseling wordt het doodstil onder de aanwezigen; geen en kele klank mag de plechtige offerontste king verstoren. Het „waakt tegen ver keerde klanken" van den heraut mist zijn indruk niet op de heidensche menigte, die in een of ander woord of geluid tij dens de offerplechtigheid een kwaad voor teeken zag; Intusschen is het reeds laat in den avond geworden en de eerste dag van het feest ten einde. Reeds in den nacht daar opvolgende begeeft men zich op weg naar het stadion. Voor de zon is opgegaan zijn de meeste toeschouwers al op hun plaats. Het stadion is alleen toegankelijk voor mannen. De eenige vrouw, die bij de wed strijden in het stadion aanwezig mocht ziin was de priestpres van Demeter Cha- mvne, die op 'n altaar van wit marmer te genover de hellanodiken of kamprechters gezeten, de w^ds+rijden volede. Het is op den dag, die staat te volgen, dat de wedstrijd van knapen zal gehou den worden. De volgende dag was het de mannenwedstrijd. Slechts van deze ver haalde men, dat zij instellingen waren van Hercules, welke later weer in her innering waren gekomen; dat ook knapen in de kampplaats optraden was, zoo men zeide, geheel een menschelijke uitvin ding van de Eleërs. De wedstrijd der kna pen was het verkleinde beeld van dien der mannen. Zulk een wedstrijd der jonge mannen zullen wij u beschrijven. Niet lang, waarschijnlijk na zonsop gang komt er beweging aan de zijde van den „geheimen^ingang", waardoor de Al tis met het stadion verbonden was. Het eerst vertoonen zich de Hellanodi ken in purperen feestgewaad Zij treden vooruit om zich op hun afzonderlijke zit plaatsen neer te zetten. Naast hen scha ren zich spoedig, onder aanvoering van hun alytarch, de z.g. alyten, een soort van politiedienaren, met stokken gewapend, die tot het handhaven der orde en der Olympische wetten, aan de Hellanodiken ter beschikking gesteld waren. Thans vertoonen zich ook de kampvech ters benevens hun Gymnasten, mannen vooral ook theoretisch ontwikkeld, groote alhleten behoefden zij niet te zijn aan welke de leiding der gymnasti sche opvoeding van hot opkomend ge slacht was toevertrouwd. Zij waren het, die bepaald hadden voor welke soort van wodstrijf do lhhaams houw van den knaap hem het meest ge schikt maakte. Zeer dikwijls had.ten j den kampvechter, dien zij thans verge zelden, reeds van zijn vroegste jeugd ge kend. Zij waren liet die steeds de ofenin- gen in het Gymnasium zoo geregeld, en daarbij zulke voorzorgen genomen had den, als ieders bijzónder bohaamsgestel en mogelijk enkele kleine gebreken dat noodzakelijk schenen te maktn. en die ««oor jarenlange zorgvuldige en liefdevolle waarneming de zwakheden ^n sterkten van hun kweekelingen, ook de zedelijke, volkomen hadden leeren kennen. Als de kampvechters waren zij geheel naakt, doch droegen als teëken hunner waardigheid een Stlengis, het werktuig, waarmee de kampvechter na den wed strijd zich de met stof vermengde olie van het lichaam streek. Zij zijn in druk gesprek met Je kamp vechters. Nog eens herinneren zij hen, waaraan zij te denken hebben, zij spreken hen moed in en doen dat op een wijze, die met ieders karakter overeenkomt. Wat al verhalen waren er in den omloop om trent de fijne tact, waarmede Gymnasten hun kampvechters tot groote krachtsin spanning hadden aangespoord! Zij waren het ook, die hun lichaam in geolied hadden, want dit was een werk, dat met overleg moest geschieden. C. A. DE BHüYN. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Zestal: Te Charlois (Rotterdam; 4e pred.pl.) R. Bartlema te Zeist, G. J. Kool haas te Oud-Beijerland, G. Lans, te Sua- woude, W. Deur te Schoonhoven. A. Meijers te Hoogeveen en P. J. Steenbeek, te Kampen. Drietal te Steenwijk, J. Jürg, te Delf zijl; S. Ybema, té Smilde; en A. Hijmans, te Thamen a. d. Amstel. Beroepen: Te Wouterswoude, N. C. Bakker, te Benschop. Te Ilemelum (toez.) B Bruins te Nieuw-Buinen. Te Rijper- kerk (toez.), H. W. J. C. Hanselaar, te Ze venbergen. Te Grolloo, W. S. Winsemius, te Surhuisterveen. Bedankt: Voor Kootwijk c.a.: N. War- molts te Wezep. GEREF. KERKEN. Aangenomen: Naar Schipluiden. J. de Koning te Vries (Dr.) CHR. GEREF. KERK. Beroepen: Te Leerdam, P. de Smit te Boskoop. BAPTISTEN GEMEENTEN. Beroepen: Te Eindhoven, D. Prins, te Hengelo (O.) BEVESTIGING, INTREDE, AFSCHEID. Ds. Joh. Stehouwer werd Zondagmorgen in de Ned. ITerv. Kerk te Alphen aan den Rijn bevestigd door Ds. J. Vermeulen, van Groningen, met een predikatie over Ezech. 33 7 en deed des avonds zijn intrede met een prediking over Hand. 8 29 en 35. Aan het einde van de preek riehtte Ds. Stehouwer hartelijke woorden tot den be vestiger. den consulent Ds. A. Klaats, Ds. J de Bruin, Burgemeester H. J. Lovink. en de gemeente. Daarna werd hij toege sproken door Ds. Klaats namens den ring en door Ds. de Bruin namens kerkeraad en gemeente. Des morgens werd Psalm 20 11 en des avonds Psalm 134 3-toege zongen. Ds. P. Pras nam Zondagmiddag af scheid van de Ned. Herv. Gem. te Klun- dert met een predikatie over Matth. 28 18. laatste gedeelte: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde". Spr. liet achtereenvolgens den klemtoon vallen: 1. cp gegeven; 2. op Mij: en 3. op alle macht. Na afloop der predikatie volgden de ge bruikelijke toespraken, waarna de ge meente staande Ps. 121 4 toezong. Ds. F. K1JFTENBELT. Heden viert Ds. F. Kijftenbelt, Ned. Herv predikant te Feijenoord, zijn zilve ren ambtsjubileum. De jubilaris werd in 187G geboren en in 1902 candidaat in Gelderland, om 10 Mei 1903 te Wil nis het predikambt te aan vaarden. In 1909 vertrok hij naar Ter Aa om in 1912 te Leerdam te komen, welke" standplaats in 1918 met Bodegraven werd verwisseld. Sedert 20 September 1920 is de jubilaris aan zijn tegenwoordige ge meente verbonden. Ds. Kijftenbelt behoort tot den Geref. Bond in de Ned. Herv. Kerk en in de po litiek tot de A.R. partij. Er heeft zich een huldigingscomité gevormd. JUBILEA. Ds. Joh. van dpr Vegt, pred. bij de Chr. Geref. Gem." van Doesburg, herdenkt D V. Donderdag 24 Mei a.s. zijn 25-jarige ambts bediening. Z.Eervv. stond achtereenvol gens te l)e Krim, Almelo (1904), Steenwijk (1911), Onstvvedde (1914) en staat sedert 9 November 1924- te Doesburg. PREDIKANTEN ZENDINGS CONFERENTIE LUNTEREN. De in den loop der jaren door de Sa menwerkende Zendingscorporaties te Lun- teren georganiseerde Conferenties voor Predikanten, stonden steeds op hoog peil. Getracht werd steeds aan te bieden t bes te wat gegeven kon worden. Wie zal tel len de zegeningen in „Lunteren" ontvan gen, ook door predikanten? Dit jaar wórdt opnieuw een Predikan tenconferentie georganiseerd; de week na Pinksteren. Van bevoegde zijde deelde men ons me de, dat talrijke aanmeldingen binnen ko men. Orndat het conferentieoord aan velen plaats biedt, kan het aantal deelnemers vrij groot zijn. Men haaste zich met aan melding bij het Zendingsbureau te Oegst- geest. De voorwaarden voor de deelneming bdÉoeven voor niemand een belemmering te zijn. Onder de sprekers komen voor: prof. dr. Julius Richter van Berlijn; prof. dr. Ph. Kohnstamm, prof. Th. L. Haitjema, dr. C. W. Th. baron van Boetzelaer van Dub beldam, zendingsdirectoren, zendelingen, etc. Dat „De Wereld Conferentie" onlangs te Jeruzalem gehouden op het program ma voorkomt, behoeft nauwelijks gezegd. Dat het aantal aanmeldingen de be schikbare plaatsruimte ten slotte gaat overtreffen, zou ons niet verbazen. CHR. LYCEUM TE HAARLEM. Door liet bestuur van het Christelijk Lyceum te Haarlem zijn, behoudens goed keuring door den Minister van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen, be noemd tot gecommitteerden bij het dezen zomer af te nemen eindexamen der eco- nomisch-literaire afdeeling: mevrouw Drs. L. BreebaartVan Steenbergen te Voor burg en de heeren Jhr. Dr. M. F. van Len- nep, emeritus-predikant te Aerdenhout, W. Roodenburg Jr., accountant en lid van den gemeenteraad te Haarlem en Mr. W. de Rijke, advocaat en procureur te Haarlem. HET TOELATINGS-EXAMEN VOOR HET MIDDELBAAR ONDERWIJS. In de gisteren gehouden vergadering van het hoofdbestuur der Nederlandsche Montessori-vereeniging maakte de weder invoering van bovengenoemd examen een punt van bespreking uit. Men erkende daarbij de wenschelijkheid, het Middel baar Onderwijs slechts te doen volgen door leerlingen, die er geschiktheid voor bezitten en de daarmee gepaard gaande noodzakelijkheid van schifting, maar be sloot zooveel mogelijk (in de eerste plaats de leden der Vereeniging) op te wekken tot het streven naar samenwerking tus- schen M. O. en L. O. opdat het in te stel len onderzoek zoo mogelijk in de eigen omgeving der kinderen plaats heeft en in een vorm, die niet tot examendressuur aanleiding geeft. De medewerkirig van een in sommige gemeenten reeds bestaand in andere wellicht op te richten „aan sluitingsbureau" zou hiervoor kunnen ge zocht worden. Ten einde verder in eigen omgeving ge legenheid te geven, de kwestie nader on der de oogen te zien, besloot het hoofdbe stuur op de a.s. Jaarvergadering der ver eeniging in Juni een inleiding te doen houden, over „De aansluiting van het La ger en Middelbaar Onderwijs in verband met het Kon. Besluit van 7 Februari 1928 betreffende de wederinvoering van een toelatingsexamen voor het M. O." TEGEN HET TOONEEL. Dr. K. Dijk, Geref. predikant te Den Haag, schreef in'het aldaar verschij nend kerkblad het volgende: „Het wordt hoe langer hoe meer mode, dat verschillende vereenigingeri haar feestavonden gaan vullen met tooneelstukken. Schijnbaar is men van oordeel, dat dit de kostelijkste manier is om een feestavond tot feestavond te maken, en dat op deze wijze de kunst onder ons meer bevorderd zal worden. Ik mag niet nalaten om ern stig tegen deze „mode"' te waarschu wen. Het is mijn vaste overtuiging, dat wij den verkeerden kant uitgaan, en wij, om het zacht te zeggen, ge vaar loopen de grenzen te overschrij den. Toen voor drie jaren „Saul en David" werd opgevoerd, was ons volk verontwaardigd, èn om het stuk èr. om de opvoering zelve, maar zijn wij niet bezig dezelfde wegen te bewan delen? Het is thans geen tijd voor zulke vrijheden. De grenzen moeten scherp getrokken worden. En ons ge- FEUILLETON. De boer van „De Bork" (Een Drentsch verhaal 2) o En zoo was 't met Machiel ook g - gaan. Niet dat hij een schreeuwer en een haantje de voorste was geweest, maar hij was een eigen-geërfde boe renzoon, die zoo wel zijn trots heeft als de edelman. En daarbij hij was wat heel kort van stof en hield niet van procedeeren. Daarom rekende hij staande voets af, en liet niemand iets te goed houden. Daar wist Levie Lomp van mee te praten, wien hij bij gele genheid dat deze hem een rieten zweep zocht te verkoopen, in plaats van een baleinen, in de schuur over zijn knieën gelegd en met zijn zweep een duchtig pak slaag had gegeven. Geen wonder dat Levie voortaan op een eerbiedigen afstand bleef en de be woners van de Bork nooit meer be zocht, want de ijzeren vuisten van den reusachtigen Machiel, lagen hem diep in 't geheugen. Praatjes maakte hij niet, maar elk woord woog zwaar. En wat hij zei, was op den man aan. Hij behoorde niet tot het heirleger van schreeuwers en re censenten, maar durfde u flink in 't gezicht te zeggen waar 't op 9tond. Eir rijk of arm, groot of klein, 'k verzeker ui daar lag hem niet aangelegen. Recht is recht, placht hij te zeggen, en was hij soms wat scherp, hij meende het eerlijk, en nam 't geen sterveling kwalijk; wanneer hij hem tegen sprak en voor zijn gevoelens uitkwam. Hoor, mijnheer 1 zei hij eens tegen d,en rechter, toen hij met een paar in gezetenen was afgevaardigd, om tegen eeit voornaam man gehoord te wor den, <Jver zekerd erfrechten die deze vermeende te hebben, „hoor. mijnheer de rechter! met de strooppot loopen kan ik niet, en honing om den mond smeren valt zoo niet in mijn smaak, maar van ouder tot ouder, weet ieder in het kerspel, dat het recht ons toe komt. Maar dat de Jonker in de laatste jaren zoo handelde als hij deed, was om dat wij er niets tegen hadden. Dat houdt nu opl 't is eigen grond van de marktgenooten". En of de Jonker en zijn advokaat hun goed recht meenden te bewijzen. Machiel won de zaak. De getuigen die hij hij bracht en de bewijzen die hij aanvoerde, waren te beslissend. Zoo doende kreeg hij vrij wat invloed, en ieder kerspel had respect voor hem. Marychie, zijn vrouw, was een bes te brave ziel, een doodeenvoudige boe rendochter, die als kind heel veel ge sukkeld had en daardoor heel gevoelig was, en, hoe edel en goed, niet buiten haar Machiel kon. Gelijk hij er geen man naar was om onder de plak te zitten en onder de pantoffel te zuch- j ten, zoo was hij er even min op uit, om te heerschen en den dwingeland te spelen. Zij pasten precies bij elkander. Was hij soms wat opvliegend, zij had er slag van om hem neêr te zetten. Keek hij eens wat zwart en bromde hij soms zoo wat binnensmonds, zij keek hem aan en.Machiel schoot in een lach en met een „je bent toch een wijf", dreef de bui voorbij. Twisten en kijven had er in huis geen plaats. Wat Machiel eens na rijp beraad besloten had en beval moest geschieden ook; en die er geen lust in had, of zich met zijn beheer niet vereenigen kon, had vrijheid om te vertrekken. Ofschoon Marychie een allerbeste vrouw was, had zij toch haar luimen en grillen, haar zwakheden en gebre ken, want zij was een kleindochter van Eva, een eigen-geërfde boerin, die den neus net zoo goed weet op te trek ken als een freule en een barones. En waarom niet! de laatsten hebben soms niets meer, dan een oud stuk perka ment, dat men adelbrief noemt. Maar zij had vrij wat meêgebracht ten hu welijk, en de Bork was onbezwaard. En Machiel had buitendien nog een flinke keuterij, wel twee honderd schepels land onder de ploeg, en dan nog zijn hooi- en weiland, zes paarden reformeerd leven lijdt schade, groote schade, wanneer tooneel en dans in onze gezinnen inheemsch worden. Ik kan het niet anders zien, dan dat op deze wijze de wereld in de Kerk bin nendringt. Mag ik hier herinneren aan een woord van wijlen Dr. de Moor: „Ik behoor tot die ouderwetsche, weinig verlichte menschen, die niets moeten hebben van het tooneel en een groot gevaar zien in het propa- geeren van een gedachte, dat we ook dit gebied zoogenaamd hebben te ver overen voor het Christendom. Ik denk, dat het precies andersom zal gaan en dat het tooneel heel wat Christenen groote schade zal doen en juist hen veroveren zal voor de wereld, als God het niet verhoedt". En Dr. de Moor was toch op het terrein van de kunst geen vreemde. Waarlijk, ik zeg deze dingen niet om te vitten. Maar de ervaringen, die wij in ons pastoraal werk opdoen, dringen ons onze vereenigingen toe te roepen van al deze wegen terug te keeren. En onze ouders hebben mee te werken. Ik ben het zoo van harte een* met wat Mevrouw HavelaarVan Beeck Calkoen schreef in het extra nummer van „Opgang", dat handelde over, onze verhouding tot het tooneel: „dat het tooneel te mijden een offer is, dat de geloovige te brengen heeft En dat niet aarzelend, niet zuchtend, maar, omdat, als de vrede, die alle VM-stand te boven gaat, als dat boven alles heerlijke, die gemeenschap met onzen zaligmaker in onze harten ge komen is, wij aan al dat andere geen behoefte meer hebben. Onze visie op deze dingen is zoo anders geworden. En nu zal men mij wel tegenspre ken, men zou mij willen toevoegen: „wien maakt gij uzelven?" Maar God weet, dat ik mij niet beter acht, dan diegenen, die meenen, dat die wereld- sche dingen ons leven kunnen en mo gen verrijken, maar toch roep ik het hun toe: gij verliest ten slotte meer dan gij wint. Gij loopt gevaar, omdat de wereld u tot de haren gaat reke nen, gij wordt door hen, bij wie gij thuis hoort, verkeerd beoordeeld, gij brengt anderen, die naar u zien, op wegen van verleiding en ik kan het niet anders zien uw zieleleven moet er onder lijden. Want immers, wanneer Hij, naar Wiens Naam gij ge noemd zijt, iets voor u is, dan moet Hij ook alles voor u zijn, en dan hebt ge geen tijd voor anderen, geen tijd om met den duimstok na te meten, hoeveel er van hetgeen de wereld aan schoons biedt, kan blijven bestaan, en hoeveel gij er af moet knippen, eer het voor u pasklaar is. te maken. En waar niemand onzer zichzelveri leeft, en niemand onzer zichzelven sterft, daar blijft ten slotte nog deze vraag: waardoor en door wien wordt in de sombere tijden, die wij doorleven de Kerk des Heeren gebouwd, door hen, die zoo ver mogelijk met de we reld medegaan, of door hen, die de lijnen strak trekken, desnoods ten koste van eenige wellicht zware of fers?" STATEN-GENERAAL. EERSTE KAMER. Vergadering van gisteren. Indische begrooting. Aan de orde is de Indische begroo ting. De heer BLOMJOUS (R. K.) dankt de regeering voor de verbeterde toe passing van het regeeringsreglement in het belang van missie en zending, en bepleit daarvoor volle vrijheid. De heer MENDELS (S. D.) schetst de beteekenis van de Indische volks beweging. De rapporten over de oor zaken van de onlusten bewijzen zijns inziens de aanwezigheid van een eco- nomischen ondergrond. Spr. vraagt verder, of spoedig de indiening is te verwachten van het ontwerp inzake herziening van de In- sche Staatsregeling, dat in den Indi- schen Volksraad reeds is aanvaard, dan wel, of de regeeering zich zal la ten leiden door b.v. Prof. Nederburgh Prof. Gerretson of Mr. Zimmerman. Hij vreest, dat de minister te zeer zal instemmen met degenen, die niet spre kers politieke vrienden zijn. De ontwikkelingsgang van de Indi sche bevolking schrijdt voort. Spreker en een stal vol koeien en kalveren, schapen en varkens, 'k Verzeker u, de man van de Bork kon er heerlijk we zen. 't Was niet boven haar stand gaan, een gebrek waar menigeen in onze revolutie-eeuw zoo vreeselijk aan lijdt, dat zij een gouden oorijzer op had, met schilden en naalden, dat wel vijf, zes honderd gulden kostte, en een jak en rok van één kleur, en dezelfde stof droeg. Ze had alles contant ge kocht en betaald. Net omgekeerd als menig mijnheer en mevrouw pleegt te doen, tot ongerief van den koopman en tot nadeel van naam en beurs. Toch had ze haar kuren en zwakhe den. Want sedert de Schultes met zijn vrouw een allerliefst wa'gentpje op riemen had laten maken, liet zij haar Machiel geen rust of duur. Wel hield hij zich eerst of hij doof was, en wel merkte hij later aan dat de boerenwa gen met verdek even goed was, en de Schultes ook Schultes was, maar moe der Mary begreep dat zij 't nog wel eens zoo goed konden betalen, en nie- man er wat tegen zou zeggen, als zij zoo'n wagentje hadden. Eneen half jaar later reden beide er mee naar de kerk. De Schultes keek wel wat nijdig en wist haast niet of hij zou spreken, maar eindelijk begreep hij, dat er ner gens geschreven stond dat een boeren Schultes mooier rijtuig moest hebben hoopt, dat men zonder bloedvergieten zal komen ?ot een geheel vrij zelfstan dig Indie,- dat in vriendschap en naar hij nog wil hopen ook in dankbaar heid, kan samenwerken met een vrij Nederland. De heer POLAK (S. D.) vraagt de aandacht van de regeering voor de bescherming van zeldzame dieren in de vrije natuur, zooals menschapen en waranen (reuzenhagedissen), maar ook van olifanten, paradijsvogels, enz., die gevaar loopen uit te sterven. Behalve een uitvoerverbod voor zeld zame diersoorten, moeten natuurpar ken worden gesticht, Voor natuurpark komt in de eerste plaats in aanmer king het gebied van de piek van Hin- drapoera tusschen het Padangale en Korinthi op Sumatra. Daarnevens wenscht spr. de bescher ming van de paradijsvogels, een die renbeschermingswet en een verbod van jacht uit sportief oogpunt. De heer VERKOUTEREN (C. H.) spreekt een woord ten bate van de oud-gedienden van het Indische leger. De Minister van Koloniën, Dr. KO NINGSBERGER, beantwoordt aller eerst den laatsten spreker. Hij erkent, dat voor velen de toestand niet is, zooals die zou kunnen wezen. Maar hij wijst er op, dat de voorstelling niet door den heer Verkouteren, doch wel buiten de Kamer, door anderen ge wekt, alsof er niets voor deze oud-ge dienden is gedaan, onjuist is. De pensioenen zijn aanvankelijk met 40 pet., later nog met 16 pet. ver hoogd, omdat de waarde van het geld was gedaald; zij zijn daarmee in over eenstemming gebracht met het peil van vroeger. Wat de bescherming van zeldzame diersoorten betreft, moge spr. er op wijzen, dat vele soorten reeds waren uitgestorven, voordat de mensch op aarde verscheen (gelach). Intusschen geeft spr. gaarne toe, dat wel wat kan worden gedaan ter bescherming van nog bestaande zeldzame dieren. Trou wens, zulks geschiedt reeds. Wat de oorzaken der onlusten, en in het algemeen de Indische beweging aangaat, zegt spr. nimmer te hebben ontkend, dat er economische beweeg redenen in het spel zijn, doch wel, dat uitsluitend economische oorzaken be staan. at het ontwerp aangaande de In- landsche meerderheid aangaat, dit is nog bij den Raad van State, maar spr beeft goede hoop, dat het binnen wei nige dagen bij de Tweede Kamer zal kunnen worden ingediend. De wetsontwerpen betreffende de Indische begrooting worden z.h.s. goedgekeurd. Surinaamsche begrooting. Aan de orde is de Surinaamsche be grooting 1928. De heer ARNTZ (R. K.) betoogt, dat Nederland ten aanzien van z'n koloni aal beheer meer den weg moet volgen van Engeland. Getracht moet ook wor den, den toevoer van Javaansche werk krachten naar Suriname te bevorde- ren. De heer DE JONG (R. K.) hoopt, dat meer particulier kapitaal zich voor Suriname zal interesseeren. Ook vraagt spr., of de minister bereid is den Onderwijsraad te hooren over een e.v. gelijkstelling van de Surinaam sche onderwijzersakte met de Neder landsche. Minister KONINGSBERGER heeft het toegejuicht, dat de nieuwe gouver neur voor zijn vertrek, dat binnenkort plaats heeft, heeft kunnen confereeren met den afgetreden gouverneur, die met veel succes een groot aantal jaren Suriname heeft beheerd. Dit overleg zal aan de continuïteit in het beleid ten goede komen. Op de vraag van den heer De Jong inzake de onderwijsakten antwoordt spr. bevestigend. Indien de onderwijs raad gunstig adviseert, dan is spreker mede bereid, een Koninklijk besluit inzake die gelijkstelling uit te lokken. De begrooting van Suriname wordt z.h.s. goedgekeurd, en de vergadering verdaagd tot hedenmorgen 11 uur. TWEEDE KAMER. Vergadering van gisteren. Initerpellatie-Braat. Aan den heer Braat (P. B.) wordt verlof gegeven, den Minister van Fi nanciën te interpelleeren over het optreden van den inspecteur der di recte belastingen te Dordrecht. dan een boer; en buitendien daar Ma chiel wel tienmaal meer bezat dan hij, besloot hij hem maar te groeten. De grootste schat, dien Machiel en Marychie bezaten, was een eenige zoon, die naar grootvader, Roelof ge noemd werd. Wat we met Machiel de den zullen we ook met Roelof doen: niet lang stil stdan, namelijk bij zijn kindsche dagen en jongelingschap. Genoeg! hij geleek sprekend op zijn vader, die hem in t geheel niet ver troetelde, maar opvoedde tot eere Gods en tot zijn eigen welzijn. Opdat hij la ter een ferme boer, een nuttig lid der maatschappij en de stc n huns ouder- doms zou worden. En Roelof?hij hield zich kapi taal. Hij had zijn ouders innig lief en, zonder een druiloor of zonderling te wezen, wist hij heel goed, wat hij doen en latep moest, om genade te vinden bij God en menschen. En dat deed hij ook Machiel was niet weinig met hem in zijn schik en Marychie, zij was grootsch op den jongen en zij had er waarlijk reden toe. Maar ofschoon Machiel den vader naam volgens gewoonte en met alle recht dragen kon, werd .hij toen nog niet vader Machiel geheeten. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5