NIEUWE LEIDSCKE COURANT
van
DONDERDAG 10 MEI 1928
TWEEDE BLAD.
DE OLYMPISCHE SPELEN.
IV.
Op welke wijze de optocht vanuit het
stadje Elis, zich bewegende langs den
z.g. „Heiligen weg naar de Altis", was in
gedeeld is ons niet overgeleverd. Wat o.a.
door Dr. A. E. J. Holwerda, op gezag van
den Oïympia-onderzoeker Dr. E. Curtius.
hierover wordt medegedeeld, steunt in
hoofdzaak op gissing.
Zeker is wel, dat behalve de kampvech
ters, onder leiding van de z.g. Hellanodi-
ken, ook de Theoren, dat zijn de officieele
vertegenwoordigers van de verschillende
staten, die bij de een of andere godsdien
stige feestviering buitenslands werden af
gevaardigd, aan deze tocht deelnamen.
Den dag waarschijnlijk na de aankomst
van den grooten optocht neemt het feest
een aanvang.
De hooge Olympische raad is in het
raadhuis vergaderd. Dit raadhuis was
volgens de Duitsche geleerden het terug
gevonden z.g. „Leonidaion", Dr. Holwerda
meent echter dat het moet zijn aange
bouwd aan de gaanderij der Echo.
Het is voor dezen raad, bestaande uit
een college van eerwaardige mannen, dat
aan de voeten van het beeld van Zeus,
den handhaver van den eed, door de
kampvechters de Olympische eed moest
worden afgelegd.
Voor hen lagen de bloedige deelen van
een in stukken gesneden wild zwijn. De
stukken van het offerdier in de hand ne
mende moesten de kampvechters zweren,
dat zij zich aan geen vergrijp tegen den
Olvmpischen wedstrijd louden schuldig
maken hiermed° werd b.v. bedoeld, dat
men omkooperij zou plegen, hetgeen in-
tusschen nog al eens heel vaak geschied
de. In stukken mochten zij gesneden wor
den als dat offerdier, zoo zij hun eed niet
hielden. Ook door de getuigen, z.a. hun
vaders, broeders en gymnasten 'dat zijn
hun trainers'1 werd deze eed gedaan.
Van den „Olijfboom der schoone kran
sen" werden met groote plechtigheid de
takjes, noodig voor de kransen der over
winnaars. afgesneden en de gereedge
maakte kransen op een tafel in den tem
pel van Hera neergelegd.
Doch voor men tot den wedstrijd over
ging, moest nog het groote offer der
Eleérs plaats grijpen. de voornaamste
godsdienstige plechtigheid van het feest,
van welke al het volgende oorspronkelijk
slechts een aanhangsel was.
Honderden en nog eens honderden, ja
duizenden verzamelen zich rond het
hooge vuuraltaar. Plotseling wordt het
doodstil onder de aanwezigen; geen en
kele klank mag de plechtige offerontste
king verstoren. Het „waakt tegen ver
keerde klanken" van den heraut mist zijn
indruk niet op de heidensche menigte,
die in een of ander woord of geluid tij
dens de offerplechtigheid een kwaad voor
teeken zag;
Intusschen is het reeds laat in den
avond geworden en de eerste dag van het
feest ten einde. Reeds in den nacht daar
opvolgende begeeft men zich op weg naar
het stadion. Voor de zon is opgegaan zijn
de meeste toeschouwers al op hun plaats.
Het stadion is alleen toegankelijk voor
mannen. De eenige vrouw, die bij de wed
strijden in het stadion aanwezig mocht
ziin was de priestpres van Demeter Cha-
mvne, die op 'n altaar van wit marmer te
genover de hellanodiken of kamprechters
gezeten, de w^ds+rijden volede.
Het is op den dag, die staat te volgen,
dat de wedstrijd van knapen zal gehou
den worden. De volgende dag was het de
mannenwedstrijd. Slechts van deze ver
haalde men, dat zij instellingen waren
van Hercules, welke later weer in her
innering waren gekomen; dat ook knapen
in de kampplaats optraden was, zoo men
zeide, geheel een menschelijke uitvin
ding van de Eleërs. De wedstrijd der kna
pen was het verkleinde beeld van dien
der mannen.
Zulk een wedstrijd der jonge mannen
zullen wij u beschrijven.
Niet lang, waarschijnlijk na zonsop
gang komt er beweging aan de zijde van
den „geheimen^ingang", waardoor de Al
tis met het stadion verbonden was.
Het eerst vertoonen zich de Hellanodi
ken in purperen feestgewaad Zij treden
vooruit om zich op hun afzonderlijke zit
plaatsen neer te zetten. Naast hen scha
ren zich spoedig, onder aanvoering van
hun alytarch, de z.g. alyten, een soort van
politiedienaren, met stokken gewapend,
die tot het handhaven der orde en der
Olympische wetten, aan de Hellanodiken
ter beschikking gesteld waren.
Thans vertoonen zich ook de kampvech
ters benevens hun Gymnasten, mannen
vooral ook theoretisch ontwikkeld,
groote alhleten behoefden zij niet te zijn
aan welke de leiding der gymnasti
sche opvoeding van hot opkomend ge
slacht was toevertrouwd.
Zij waren het, die bepaald hadden voor
welke soort van wodstrijf do lhhaams
houw van den knaap hem het meest ge
schikt maakte. Zeer dikwijls had.ten j
den kampvechter, dien zij thans verge
zelden, reeds van zijn vroegste jeugd ge
kend. Zij waren liet die steeds de ofenin-
gen in het Gymnasium zoo geregeld, en
daarbij zulke voorzorgen genomen had
den, als ieders bijzónder bohaamsgestel
en mogelijk enkele kleine gebreken dat
noodzakelijk schenen te maktn. en die
««oor jarenlange zorgvuldige en liefdevolle
waarneming de zwakheden ^n sterkten
van hun kweekelingen, ook de zedelijke,
volkomen hadden leeren kennen.
Als de kampvechters waren zij geheel
naakt, doch droegen als teëken hunner
waardigheid een Stlengis, het werktuig,
waarmee de kampvechter na den wed
strijd zich de met stof vermengde olie van
het lichaam streek.
Zij zijn in druk gesprek met Je kamp
vechters. Nog eens herinneren zij hen,
waaraan zij te denken hebben, zij spreken
hen moed in en doen dat op een wijze,
die met ieders karakter overeenkomt. Wat
al verhalen waren er in den omloop om
trent de fijne tact, waarmede Gymnasten
hun kampvechters tot groote krachtsin
spanning hadden aangespoord!
Zij waren het ook, die hun lichaam in
geolied hadden, want dit was een werk,
dat met overleg moest geschieden.
C. A. DE BHüYN.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Zestal: Te Charlois (Rotterdam; 4e
pred.pl.) R. Bartlema te Zeist, G. J. Kool
haas te Oud-Beijerland, G. Lans, te Sua-
woude, W. Deur te Schoonhoven. A.
Meijers te Hoogeveen en P. J. Steenbeek,
te Kampen.
Drietal te Steenwijk, J. Jürg, te Delf
zijl; S. Ybema, té Smilde; en A. Hijmans,
te Thamen a. d. Amstel.
Beroepen: Te Wouterswoude, N. C.
Bakker, te Benschop. Te Ilemelum (toez.)
B Bruins te Nieuw-Buinen. Te Rijper-
kerk (toez.), H. W. J. C. Hanselaar, te Ze
venbergen. Te Grolloo, W. S. Winsemius,
te Surhuisterveen.
Bedankt: Voor Kootwijk c.a.: N. War-
molts te Wezep.
GEREF. KERKEN.
Aangenomen: Naar Schipluiden. J.
de Koning te Vries (Dr.)
CHR. GEREF. KERK.
Beroepen: Te Leerdam, P. de Smit
te Boskoop.
BAPTISTEN GEMEENTEN.
Beroepen: Te Eindhoven, D. Prins,
te Hengelo (O.)
BEVESTIGING, INTREDE, AFSCHEID.
Ds. Joh. Stehouwer werd Zondagmorgen
in de Ned. ITerv. Kerk te Alphen aan den
Rijn bevestigd door Ds. J. Vermeulen, van
Groningen, met een predikatie over Ezech.
33 7 en deed des avonds zijn intrede met
een prediking over Hand. 8 29 en 35.
Aan het einde van de preek riehtte Ds.
Stehouwer hartelijke woorden tot den be
vestiger. den consulent Ds. A. Klaats, Ds.
J de Bruin, Burgemeester H. J. Lovink.
en de gemeente. Daarna werd hij toege
sproken door Ds. Klaats namens den ring
en door Ds. de Bruin namens kerkeraad
en gemeente. Des morgens werd Psalm
20 11 en des avonds Psalm 134 3-toege
zongen.
Ds. P. Pras nam Zondagmiddag af
scheid van de Ned. Herv. Gem. te Klun-
dert met een predikatie over Matth. 28 18.
laatste gedeelte: „Mij is gegeven alle
macht in hemel en op aarde". Spr. liet
achtereenvolgens den klemtoon vallen: 1.
cp gegeven; 2. op Mij: en 3. op alle macht.
Na afloop der predikatie volgden de ge
bruikelijke toespraken, waarna de ge
meente staande Ps. 121 4 toezong.
Ds. F. K1JFTENBELT.
Heden viert Ds. F. Kijftenbelt, Ned.
Herv predikant te Feijenoord, zijn zilve
ren ambtsjubileum.
De jubilaris werd in 187G geboren en in
1902 candidaat in Gelderland, om 10 Mei
1903 te Wil nis het predikambt te aan
vaarden. In 1909 vertrok hij naar Ter Aa
om in 1912 te Leerdam te komen, welke"
standplaats in 1918 met Bodegraven werd
verwisseld. Sedert 20 September 1920 is
de jubilaris aan zijn tegenwoordige ge
meente verbonden.
Ds. Kijftenbelt behoort tot den Geref.
Bond in de Ned. Herv. Kerk en in de po
litiek tot de A.R. partij. Er heeft zich een
huldigingscomité gevormd.
JUBILEA.
Ds. Joh. van dpr Vegt, pred. bij de Chr.
Geref. Gem." van Doesburg, herdenkt D V.
Donderdag 24 Mei a.s. zijn 25-jarige ambts
bediening. Z.Eervv. stond achtereenvol
gens te l)e Krim, Almelo (1904), Steenwijk
(1911), Onstvvedde (1914) en staat sedert
9 November 1924- te Doesburg.
PREDIKANTEN ZENDINGS
CONFERENTIE LUNTEREN.
De in den loop der jaren door de Sa
menwerkende Zendingscorporaties te Lun-
teren georganiseerde Conferenties voor
Predikanten, stonden steeds op hoog peil.
Getracht werd steeds aan te bieden t bes
te wat gegeven kon worden. Wie zal tel
len de zegeningen in „Lunteren" ontvan
gen, ook door predikanten?
Dit jaar wórdt opnieuw een Predikan
tenconferentie georganiseerd; de week na
Pinksteren.
Van bevoegde zijde deelde men ons me
de, dat talrijke aanmeldingen binnen ko
men. Orndat het conferentieoord aan velen
plaats biedt, kan het aantal deelnemers
vrij groot zijn. Men haaste zich met aan
melding bij het Zendingsbureau te Oegst-
geest. De voorwaarden voor de deelneming
bdÉoeven voor niemand een belemmering
te zijn.
Onder de sprekers komen voor: prof. dr.
Julius Richter van Berlijn; prof. dr. Ph.
Kohnstamm, prof. Th. L. Haitjema, dr. C.
W. Th. baron van Boetzelaer van Dub
beldam, zendingsdirectoren, zendelingen,
etc.
Dat „De Wereld Conferentie" onlangs
te Jeruzalem gehouden op het program
ma voorkomt, behoeft nauwelijks gezegd.
Dat het aantal aanmeldingen de be
schikbare plaatsruimte ten slotte gaat
overtreffen, zou ons niet verbazen.
CHR. LYCEUM TE HAARLEM.
Door liet bestuur van het Christelijk
Lyceum te Haarlem zijn, behoudens goed
keuring door den Minister van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen, be
noemd tot gecommitteerden bij het dezen
zomer af te nemen eindexamen der eco-
nomisch-literaire afdeeling: mevrouw Drs.
L. BreebaartVan Steenbergen te Voor
burg en de heeren Jhr. Dr. M. F. van Len-
nep, emeritus-predikant te Aerdenhout,
W. Roodenburg Jr., accountant en lid
van den gemeenteraad te Haarlem en Mr.
W. de Rijke, advocaat en procureur te
Haarlem.
HET TOELATINGS-EXAMEN VOOR HET
MIDDELBAAR ONDERWIJS.
In de gisteren gehouden vergadering
van het hoofdbestuur der Nederlandsche
Montessori-vereeniging maakte de weder
invoering van bovengenoemd examen een
punt van bespreking uit. Men erkende
daarbij de wenschelijkheid, het Middel
baar Onderwijs slechts te doen volgen
door leerlingen, die er geschiktheid voor
bezitten en de daarmee gepaard gaande
noodzakelijkheid van schifting, maar be
sloot zooveel mogelijk (in de eerste plaats
de leden der Vereeniging) op te wekken
tot het streven naar samenwerking tus-
schen M. O. en L. O. opdat het in te stel
len onderzoek zoo mogelijk in de eigen
omgeving der kinderen plaats heeft en in
een vorm, die niet tot examendressuur
aanleiding geeft. De medewerkirig van
een in sommige gemeenten reeds bestaand
in andere wellicht op te richten „aan
sluitingsbureau" zou hiervoor kunnen ge
zocht worden.
Ten einde verder in eigen omgeving ge
legenheid te geven, de kwestie nader on
der de oogen te zien, besloot het hoofdbe
stuur op de a.s. Jaarvergadering der ver
eeniging in Juni een inleiding te doen
houden, over „De aansluiting van het La
ger en Middelbaar Onderwijs in verband
met het Kon. Besluit van 7 Februari 1928
betreffende de wederinvoering van een
toelatingsexamen voor het M. O."
TEGEN HET TOONEEL.
Dr. K. Dijk, Geref. predikant te Den
Haag, schreef in'het aldaar verschij
nend kerkblad het volgende:
„Het wordt hoe langer hoe meer
mode, dat verschillende vereenigingeri
haar feestavonden gaan vullen met
tooneelstukken. Schijnbaar is men van
oordeel, dat dit de kostelijkste manier
is om een feestavond tot feestavond
te maken, en dat op deze wijze de
kunst onder ons meer bevorderd zal
worden. Ik mag niet nalaten om ern
stig tegen deze „mode"' te waarschu
wen. Het is mijn vaste overtuiging,
dat wij den verkeerden kant uitgaan,
en wij, om het zacht te zeggen, ge
vaar loopen de grenzen te overschrij
den. Toen voor drie jaren „Saul en
David" werd opgevoerd, was ons volk
verontwaardigd, èn om het stuk èr.
om de opvoering zelve, maar zijn wij
niet bezig dezelfde wegen te bewan
delen? Het is thans geen tijd voor
zulke vrijheden. De grenzen moeten
scherp getrokken worden. En ons ge-
FEUILLETON.
De boer van „De Bork"
(Een Drentsch verhaal
2) o
En zoo was 't met Machiel ook g -
gaan. Niet dat hij een schreeuwer en
een haantje de voorste was geweest,
maar hij was een eigen-geërfde boe
renzoon, die zoo wel zijn trots heeft
als de edelman. En daarbij hij was
wat heel kort van stof en hield niet
van procedeeren. Daarom rekende hij
staande voets af, en liet niemand iets
te goed houden. Daar wist Levie Lomp
van mee te praten, wien hij bij gele
genheid dat deze hem een rieten
zweep zocht te verkoopen, in plaats
van een baleinen, in de schuur over
zijn knieën gelegd en met zijn zweep
een duchtig pak slaag had gegeven.
Geen wonder dat Levie voortaan op
een eerbiedigen afstand bleef en de be
woners van de Bork nooit meer be
zocht, want de ijzeren vuisten van den
reusachtigen Machiel, lagen hem diep
in 't geheugen.
Praatjes maakte hij niet, maar elk
woord woog zwaar. En wat hij zei, was
op den man aan. Hij behoorde niet tot
het heirleger van schreeuwers en re
censenten, maar durfde u flink in 't
gezicht te zeggen waar 't op 9tond. Eir
rijk of arm, groot of klein, 'k verzeker
ui daar lag hem niet aangelegen.
Recht is recht, placht hij te zeggen, en
was hij soms wat scherp, hij meende
het eerlijk, en nam 't geen sterveling
kwalijk; wanneer hij hem tegen sprak
en voor zijn gevoelens uitkwam.
Hoor, mijnheer 1 zei hij eens tegen
d,en rechter, toen hij met een paar in
gezetenen was afgevaardigd, om tegen
eeit voornaam man gehoord te wor
den, <Jver zekerd erfrechten die deze
vermeende te hebben, „hoor. mijnheer
de rechter! met de strooppot loopen
kan ik niet, en honing om den mond
smeren valt zoo niet in mijn smaak,
maar van ouder tot ouder, weet ieder
in het kerspel, dat het recht ons toe
komt. Maar dat de Jonker in de laatste
jaren zoo handelde als hij deed, was
om dat wij er niets tegen hadden. Dat
houdt nu opl 't is eigen grond van de
marktgenooten".
En of de Jonker en zijn advokaat
hun goed recht meenden te bewijzen.
Machiel won de zaak. De getuigen die
hij hij bracht en de bewijzen die hij
aanvoerde, waren te beslissend. Zoo
doende kreeg hij vrij wat invloed, en
ieder kerspel had respect voor hem.
Marychie, zijn vrouw, was een bes
te brave ziel, een doodeenvoudige boe
rendochter, die als kind heel veel ge
sukkeld had en daardoor heel gevoelig
was, en, hoe edel en goed, niet buiten
haar Machiel kon. Gelijk hij er geen
man naar was om onder de plak te
zitten en onder de pantoffel te zuch-
j ten, zoo was hij er even min op uit,
om te heerschen en den dwingeland te
spelen. Zij pasten precies bij elkander.
Was hij soms wat opvliegend, zij had
er slag van om hem neêr te zetten.
Keek hij eens wat zwart en bromde hij
soms zoo wat binnensmonds, zij keek
hem aan en.Machiel schoot in een
lach en met een „je bent toch een
wijf", dreef de bui voorbij. Twisten en
kijven had er in huis geen plaats. Wat
Machiel eens na rijp beraad besloten
had en beval moest geschieden ook;
en die er geen lust in had, of zich met
zijn beheer niet vereenigen kon, had
vrijheid om te vertrekken.
Ofschoon Marychie een allerbeste
vrouw was, had zij toch haar luimen
en grillen, haar zwakheden en gebre
ken, want zij was een kleindochter
van Eva, een eigen-geërfde boerin, die
den neus net zoo goed weet op te trek
ken als een freule en een barones. En
waarom niet! de laatsten hebben soms
niets meer, dan een oud stuk perka
ment, dat men adelbrief noemt. Maar
zij had vrij wat meêgebracht ten hu
welijk, en de Bork was onbezwaard.
En Machiel had buitendien nog een
flinke keuterij, wel twee honderd
schepels land onder de ploeg, en dan
nog zijn hooi- en weiland, zes paarden
reformeerd leven lijdt schade, groote
schade, wanneer tooneel en dans in
onze gezinnen inheemsch worden. Ik
kan het niet anders zien, dan dat op
deze wijze de wereld in de Kerk bin
nendringt. Mag ik hier herinneren
aan een woord van wijlen Dr. de
Moor:
„Ik behoor tot die ouderwetsche,
weinig verlichte menschen, die niets
moeten hebben van het tooneel en
een groot gevaar zien in het propa-
geeren van een gedachte, dat we ook
dit gebied zoogenaamd hebben te ver
overen voor het Christendom. Ik denk,
dat het precies andersom zal gaan en
dat het tooneel heel wat Christenen
groote schade zal doen en juist hen
veroveren zal voor de wereld, als God
het niet verhoedt".
En Dr. de Moor was toch op het
terrein van de kunst geen vreemde.
Waarlijk, ik zeg deze dingen niet om
te vitten.
Maar de ervaringen, die wij in ons
pastoraal werk opdoen, dringen ons
onze vereenigingen toe te roepen van
al deze wegen terug te keeren. En
onze ouders hebben mee te werken.
Ik ben het zoo van harte een* met
wat Mevrouw HavelaarVan Beeck
Calkoen schreef in het extra nummer
van „Opgang", dat handelde over,
onze verhouding tot het tooneel:
„dat het tooneel te mijden een offer is,
dat de geloovige te brengen heeft
En dat niet aarzelend, niet zuchtend,
maar, omdat, als de vrede, die alle
VM-stand te boven gaat, als dat boven
alles heerlijke, die gemeenschap met
onzen zaligmaker in onze harten ge
komen is, wij aan al dat andere geen
behoefte meer hebben. Onze visie op
deze dingen is zoo anders geworden.
En nu zal men mij wel tegenspre
ken, men zou mij willen toevoegen:
„wien maakt gij uzelven?" Maar God
weet, dat ik mij niet beter acht, dan
diegenen, die meenen, dat die wereld-
sche dingen ons leven kunnen en mo
gen verrijken, maar toch roep ik het
hun toe: gij verliest ten slotte meer
dan gij wint. Gij loopt gevaar, omdat
de wereld u tot de haren gaat reke
nen, gij wordt door hen, bij wie gij
thuis hoort, verkeerd beoordeeld, gij
brengt anderen, die naar u zien, op
wegen van verleiding en ik kan
het niet anders zien uw zieleleven
moet er onder lijden. Want immers,
wanneer Hij, naar Wiens Naam gij ge
noemd zijt, iets voor u is, dan moet
Hij ook alles voor u zijn, en dan hebt
ge geen tijd voor anderen, geen tijd
om met den duimstok na te meten,
hoeveel er van hetgeen de wereld aan
schoons biedt, kan blijven bestaan, en
hoeveel gij er af moet knippen, eer
het voor u pasklaar is. te maken.
En waar niemand onzer zichzelveri
leeft, en niemand onzer zichzelven
sterft, daar blijft ten slotte nog deze
vraag: waardoor en door wien wordt
in de sombere tijden, die wij doorleven
de Kerk des Heeren gebouwd, door
hen, die zoo ver mogelijk met de we
reld medegaan, of door hen, die de
lijnen strak trekken, desnoods ten
koste van eenige wellicht zware of
fers?"
STATEN-GENERAAL.
EERSTE KAMER.
Vergadering van gisteren.
Indische begrooting.
Aan de orde is de Indische begroo
ting.
De heer BLOMJOUS (R. K.) dankt
de regeering voor de verbeterde toe
passing van het regeeringsreglement
in het belang van missie en zending,
en bepleit daarvoor volle vrijheid.
De heer MENDELS (S. D.) schetst
de beteekenis van de Indische volks
beweging. De rapporten over de oor
zaken van de onlusten bewijzen zijns
inziens de aanwezigheid van een eco-
nomischen ondergrond.
Spr. vraagt verder, of spoedig de
indiening is te verwachten van het
ontwerp inzake herziening van de In-
sche Staatsregeling, dat in den Indi-
schen Volksraad reeds is aanvaard,
dan wel, of de regeeering zich zal la
ten leiden door b.v. Prof. Nederburgh
Prof. Gerretson of Mr. Zimmerman.
Hij vreest, dat de minister te zeer zal
instemmen met degenen, die niet spre
kers politieke vrienden zijn.
De ontwikkelingsgang van de Indi
sche bevolking schrijdt voort. Spreker
en een stal vol koeien en kalveren,
schapen en varkens, 'k Verzeker u, de
man van de Bork kon er heerlijk we
zen. 't Was niet boven haar stand
gaan, een gebrek waar menigeen in
onze revolutie-eeuw zoo vreeselijk aan
lijdt, dat zij een gouden oorijzer op
had, met schilden en naalden, dat wel
vijf, zes honderd gulden kostte, en een
jak en rok van één kleur, en dezelfde
stof droeg. Ze had alles contant ge
kocht en betaald. Net omgekeerd als
menig mijnheer en mevrouw pleegt te
doen, tot ongerief van den koopman
en tot nadeel van naam en beurs.
Toch had ze haar kuren en zwakhe
den. Want sedert de Schultes met zijn
vrouw een allerliefst wa'gentpje op
riemen had laten maken, liet zij haar
Machiel geen rust of duur. Wel hield
hij zich eerst of hij doof was, en wel
merkte hij later aan dat de boerenwa
gen met verdek even goed was, en de
Schultes ook Schultes was, maar moe
der Mary begreep dat zij 't nog wel
eens zoo goed konden betalen, en nie-
man er wat tegen zou zeggen, als zij
zoo'n wagentje hadden.
Eneen half jaar later reden
beide er mee naar de kerk.
De Schultes keek wel wat nijdig en
wist haast niet of hij zou spreken,
maar eindelijk begreep hij, dat er ner
gens geschreven stond dat een boeren
Schultes mooier rijtuig moest hebben
hoopt, dat men zonder bloedvergieten
zal komen ?ot een geheel vrij zelfstan
dig Indie,- dat in vriendschap en naar
hij nog wil hopen ook in dankbaar
heid, kan samenwerken met een vrij
Nederland.
De heer POLAK (S. D.) vraagt de
aandacht van de regeering voor de
bescherming van zeldzame dieren in
de vrije natuur, zooals menschapen en
waranen (reuzenhagedissen), maar ook
van olifanten, paradijsvogels, enz., die
gevaar loopen uit te sterven.
Behalve een uitvoerverbod voor zeld
zame diersoorten, moeten natuurpar
ken worden gesticht, Voor natuurpark
komt in de eerste plaats in aanmer
king het gebied van de piek van Hin-
drapoera tusschen het Padangale en
Korinthi op Sumatra.
Daarnevens wenscht spr. de bescher
ming van de paradijsvogels, een die
renbeschermingswet en een verbod
van jacht uit sportief oogpunt.
De heer VERKOUTEREN (C. H.)
spreekt een woord ten bate van de
oud-gedienden van het Indische leger.
De Minister van Koloniën, Dr. KO
NINGSBERGER, beantwoordt aller
eerst den laatsten spreker. Hij erkent,
dat voor velen de toestand niet is,
zooals die zou kunnen wezen. Maar hij
wijst er op, dat de voorstelling niet
door den heer Verkouteren, doch wel
buiten de Kamer, door anderen ge
wekt, alsof er niets voor deze oud-ge
dienden is gedaan, onjuist is.
De pensioenen zijn aanvankelijk
met 40 pet., later nog met 16 pet. ver
hoogd, omdat de waarde van het geld
was gedaald; zij zijn daarmee in over
eenstemming gebracht met het peil
van vroeger.
Wat de bescherming van zeldzame
diersoorten betreft, moge spr. er op
wijzen, dat vele soorten reeds waren
uitgestorven, voordat de mensch op
aarde verscheen (gelach). Intusschen
geeft spr. gaarne toe, dat wel wat kan
worden gedaan ter bescherming van
nog bestaande zeldzame dieren. Trou
wens, zulks geschiedt reeds.
Wat de oorzaken der onlusten, en in
het algemeen de Indische beweging
aangaat, zegt spr. nimmer te hebben
ontkend, dat er economische beweeg
redenen in het spel zijn, doch wel, dat
uitsluitend economische oorzaken be
staan.
at het ontwerp aangaande de In-
landsche meerderheid aangaat, dit is
nog bij den Raad van State, maar spr
beeft goede hoop, dat het binnen wei
nige dagen bij de Tweede Kamer zal
kunnen worden ingediend.
De wetsontwerpen betreffende de
Indische begrooting worden z.h.s.
goedgekeurd.
Surinaamsche begrooting.
Aan de orde is de Surinaamsche be
grooting 1928.
De heer ARNTZ (R. K.) betoogt, dat
Nederland ten aanzien van z'n koloni
aal beheer meer den weg moet volgen
van Engeland. Getracht moet ook wor
den, den toevoer van Javaansche werk
krachten naar Suriname te bevorde-
ren.
De heer DE JONG (R. K.) hoopt,
dat meer particulier kapitaal zich
voor Suriname zal interesseeren. Ook
vraagt spr., of de minister bereid is
den Onderwijsraad te hooren over een
e.v. gelijkstelling van de Surinaam
sche onderwijzersakte met de Neder
landsche.
Minister KONINGSBERGER heeft
het toegejuicht, dat de nieuwe gouver
neur voor zijn vertrek, dat binnenkort
plaats heeft, heeft kunnen confereeren
met den afgetreden gouverneur, die
met veel succes een groot aantal jaren
Suriname heeft beheerd. Dit overleg
zal aan de continuïteit in het beleid
ten goede komen.
Op de vraag van den heer De Jong
inzake de onderwijsakten antwoordt
spr. bevestigend. Indien de onderwijs
raad gunstig adviseert, dan is spreker
mede bereid, een Koninklijk besluit
inzake die gelijkstelling uit te lokken.
De begrooting van Suriname wordt
z.h.s. goedgekeurd, en de vergadering
verdaagd tot hedenmorgen 11 uur.
TWEEDE KAMER.
Vergadering van gisteren.
Initerpellatie-Braat.
Aan den heer Braat (P. B.) wordt
verlof gegeven, den Minister van Fi
nanciën te interpelleeren over het
optreden van den inspecteur der di
recte belastingen te Dordrecht.
dan een boer; en buitendien daar Ma
chiel wel tienmaal meer bezat dan hij,
besloot hij hem maar te groeten.
De grootste schat, dien Machiel en
Marychie bezaten, was een eenige
zoon, die naar grootvader, Roelof ge
noemd werd. Wat we met Machiel de
den zullen we ook met Roelof doen:
niet lang stil stdan, namelijk bij zijn
kindsche dagen en jongelingschap.
Genoeg! hij geleek sprekend op zijn
vader, die hem in t geheel niet ver
troetelde, maar opvoedde tot eere Gods
en tot zijn eigen welzijn. Opdat hij la
ter een ferme boer, een nuttig lid der
maatschappij en de stc n huns ouder-
doms zou worden.
En Roelof?hij hield zich kapi
taal. Hij had zijn ouders innig lief en,
zonder een druiloor of zonderling te
wezen, wist hij heel goed, wat hij doen
en latep moest, om genade te vinden
bij God en menschen. En dat deed hij
ook Machiel was niet weinig met
hem in zijn schik en Marychie, zij was
grootsch op den jongen en zij had
er waarlijk reden toe.
Maar ofschoon Machiel den vader
naam volgens gewoonte en met alle
recht dragen kon, werd .hij toen nog
niet vader Machiel geheeten.
(Wordt vervolgd).