NIEUWE LEIOSCHE COURANT Het dagboek van een Leerares van ZATERDAG 31 MAART '28 DERDE BLAD. UIT DE SCHRIFTEN DBS DOODS SCHULDIG. En zij zeiden allen: Zijt gij dan de Zoon Gods. En Hij zeide tot ben: GIJ zegt, dat Tk het ben. En zij, antwoordende, zeiden: Hij is des doods schuldig. Lukas 20 70; Matth. 26 66. Het is Jezus' belijdenis van Zijne God heid, waarop Hij is ter dood veroordeeld. Over dat punt ging het niet aanstonds. Het proces tegen den Nazarener liep eerst over andere dingen. In de nachtelij ke vergadering van den Joodschen raad had men gesproken over JezUs' discipe len, Zijne leer, het afbreken van den tem pel, en meer dergelijke dingen. Het is als of men zich in wijden kring om Jezus heen beweegt, zoekend waar men Hem zal kunnen vatten. Maar het is alles vruchteloos, want God wil niet, dat de Christus veroordeeld wordt op een onder deel van de groote zaak. De kringen worden dan ook al nauwer en, kennelijk onder het bestuur Gods en het bestuur van Christus zélf komt men almeer tot het eigenlijke punt. Dan is de kring al zeer eng. „Zijt gij de Chris tus?" En nu wordt het bestuur Gods en van Christus heel duidelijk. Want nu drijft Christus zélf den kring der vragen naar het groote punt, waarop de beslis sing zal vallen. Immers, Hij geeft op het: „Zijt gij de Christus?" met opzet een ant woord, dat verder reikt dan de gedane vraag, omdat Hij den Hoogepriester een nog dieper gaand onderzoek wil afdwin gen. „Indien ik het zeg, gij zult het niet gelooven; en indien ik ook vraag, gij zult mij niet antwoorden, of loslaten. Van nu aan zal de Zoon des menschen gezeten zijn aan de rechterhand des kracht Gods." In dit woord stuurt Jezus zélf het ver hoor naar het punt waartoe het komen moet Want Hij noodzaakt den Hooge priester nog één stap verder te gaan in zijn onderzoek, en Jezus te vragen naar Zijne Godheid. En dat het Sanhedrin Je zus' woord goed verstaan heeft, blijkt uit het geroep, dat van alle kanten loskomt. „En zij zeiden allen: Zijt gij dan de Zoon Gods?" En dan wordt dat het punt, door Jezus met eigen hand aangewezen, op hetwelk men Hem ter dood veroordeelt. Hier vult Mattheus den eva -elist Lukas aan. Immers, als Jezus Zijne Godheid be leden heeft: „Gij zegt, dat Ik het ben", dan klinken de stemmen: „Hij is des doods schuldig". Een vonnis, dat straks aan Pilatus herhaald wordt: „Wij hebben eene wet, en naar onze wet moet hij ster ven, want hij heeft zichzelven Gods Zoon gemaakt". Met dit doodvonnis juist met dit en met geen ander zijn wij in het hart onzer zonde. „Gij zult als God zijn", ziedaar de ge dachte, waarmede Satan den mensch ver leid heeft; en deze karaktertrek blijft alle eeuwen door aan de zonde eigen. Hier is de diepste wortel van alle kwaad. In het middelpunt, in het hart van neei de. we reld van ongerechtigheid en vijandschap tegen God «taat de hoogmoedige waan; „zelf God zijn". F.n wie zichzelven leerde kennen, wie door het ontdekkend licht des Geestes geleid werd naar de worte len van zijn zondige natuur, hij stemt dat toe. Daarom leidt God het naar dat punt in het proces tegen Jezus, en daarom wil Jezus zei daar uitkomen. liet uitgangs punt onzer schuld wordt het uitgangs punt van Christus' verzoenend werk. God voert den tweeden Adam uJden in de schuld van den eerste. Niet allerlei bij komstigheden mogen de oorzaak worden van het doodvonnis des Middelaars, maar de kring moet al enger worden, totdat het hart van den opstand tegen God ge- jaakt is. De kern onzer zonde grijpt sa men met de kern van Jezus' doodvonnis. En, om het belang der zaak, neemt Jezus zelf de leiding van het gedi g over; Hij zwijgt op bijkomstigheden, maar stuurt het naar dat punt, op hetwelk Hij spre ken zal. Daarom is Jezus' doodvonnis in zekeren zin rechtvaardig. Ja, Hij is des doods schuldig. Niet alle'n -olgens de Joodsche wet, maar volgens de Goddelijke wet in het Paradijs: „Gij zult den dood sterven". Hier opent zich dan het heilgeheim van Christus' lijden en sterven. Omdat gij uzelven Gode gelijk hebt willen maken, daarom moet Hij juist daarop veroordeeld worden. Omdat gij door dien onzaligen hoogmoed des doods schuldig zijt gewor den, daarom moet over Hem het vonnis des doods vallen. Hoe komt dan hier het onkreukbare recht en de blinkende eere Gods uit. In dat punt, op hetwelk de Middelaar des doods schuldig wordt, daar zoekt God Zijn recht en Zijne eere. Daar staat gij geteekend, o mensch, geteekend in uwen val en in de boosheid van uw hart. Ge teekend niet maar in 'n zonde, en getee kend niet maar in vele zonden, maar gebrandmerkt in het hart uwer zonde. En daar hoort gij het rechtvaardig oor deel over u, u, ook een zoon des men schen: „Des doods schuldig!" Buig dan het hoofd onder dat vernie tigend oordeell Neem dat rechtvaardig doodvonnis op u! Daal af naar uwen val in het Paradijs, en laat het punt, waarop Christus is veroordeeld, het punt worden waarop gij uzelven gaat veroordeelen, waarop gij uzelven voor uwen God gaat aanklagen: „Ileere, nu ben ik des doods schuldig!" Dan is hier het Evangelie, het Evange lie van Christus' doodvonnis. Dan gaat hier de Poort der Gereechtigheid open. Dan ligt uw schuld en uw dood op Jezus. De Ileere heeft onzer aller ongerechtig heid op Hem doen aanloopen. Wie in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. O LAAT MIJ 'T U VERTELLEN. O laat mij 't u vertellen, Wie Jezus Christus ia; Hoe Hij mij wou verzeek'ren Van schuldvergiffenis! Mijn zonden wou verzoenen, Mijn ziel met vree vervult, En vast mij doet gelooven: Ik ben verlost van schuld. Neen, neen, mijr zwakke woord°n Vermelden 't niet, o Heer! Gij zijt, voor wie U volgen, Nog eind loos, eind'loos meer. In leven en in sterven Zijt Gij cns steeds nabij. Een Heiland vol ontfermen Ja, Jezus, dat zijt Gij! KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Opheusden, G. Alers. te Nieuw Lekkerland. Aangenomen: Naar Boxum (Fr.) L. de Baan, te Garmerwolde. Naar Maasland, Ds. A. Kardolus, te Suameer. Bedankt: Voor Hierden, R. Steenbeek te Wapenveld Voor Enter CO.), N. C. Bak ker. te Benschop Voor Ouddorp (Z.H.), J. C. Wolthers te Onst%vedde. GEREF. KERKEN. Tweetal: Te Kampen, P. Deddens, te Rijswijk; en J. G. Feenstra. te Schevenin- gen. Aangenomen: Naar Slikkerveer, G Mulder, cand. te Groningen. Naar Zetten- Elst, U Ubbens, te Roodeschool. Bedankt: Voor Kralingen, Y. v. d. Zee, te Amsterdam-West. CHR. GEPEF. KERK. Beroepen: Te Bussum, P. de Groot, te Rotterdam. BEGRAFFNIS Ds. HEERFS. Het stoffelijk overschot van Ds. B. Ilee- res, em, pred. van De Lier. overleden te 's-Gravenhage, zal hedenmiddag te De Lier worden ter aarde besteld. Ds. W. H. VAN HEUVEN. f Gisteren overleed, oud Gi jaar, Ds. W. H. van Heuven, predikant bij de Ned. Her vormde Kerk van Nijkerkerveen. De be grafenis zal plaat3 hebben Maandag 2 de zer te Nijkerk. Ds. van Heuven is geboren 24 Juli 18G3. Hij werd in 1890 in Noord-Holland candi- daat en aanvaardde op 1 Maart 1891 het predikambt te Wirdum (Gr.) Hij stond daarna nog te Niekerk en te Hemelum en diende thans eenige jaren de Ned. Hefv. Kerk van Nijkerkerveen. DE HERV. KERK TE WADDINXVEEN. De Ned. Ilerv. gemeente te Waddinx- veen (Geref. Bond) heeft zich indertijd niet willen voegen naar het Regieinent op de Predikantstractementen. Weliswaar be taalde men het volle salaris aan den pre dikant, maar men deed dat vrijwillig. Principieel ging het blijkbaar hierom, dat men niet wilde bijdragen voor de moder ne gemeenten en predikanten. Dit ging goed en het principe kon gehandhaafd blijven, omdat men een predikant had. Doch nu moest deze aangelegenheid na der onder de oogen worden gezien, wijl Ds. iï. A. de Geus de2er dagen zijn af scheid preekt wegens vertrek naar Hui zen. Dezer dagen is in een gecombineerde vergadering van kerkeraad en kerkvoogdij met notabelen besloten, het principe te laten varen en toch toe te treden. De pre sident-kerkvoogd J. G. Herfst en de kerk voogd C. Jongenburger, die zich met dat h.i. onlogische besluit niet konden ver eenigen, hebben onmiddellijk hun ontslag aangeboden. Genoemde heeren hadden zich wel naar een zoodanig besluit willen gedragen, maar alleen wanneer de ge meenteleden zich in meerderheid in dien geest uitspraken. NED. HERV. GEMEENTE TE HAARLEM. Kerkvoogden en notabelen van de Ned. Herv. gemeente te Haarlem hebben beslo ten, behoudens goedkeuring, tot verkoop van het gebouw der Janskerk over te gaan. Handhaving van dit kerkgebouw- is. gezien den financieelen toestand der gemeente, niet meer te verantwoorden. Steeds meer verlaten de leden der ge meente de binnenstad om zich in de bui tenwijken te vestigen. De gemeente hee t twee nieuwe kerkgebouwen in de buiten wijken gekregen, doch is daardoor be zwaard met een srhu'i nlast van 120.000 gld. Hierdoor wordt verhooging van den hoofdelijken omslag op den duur onaf wendbaar. Aldus deelt het kerkbestuur in het pre dikbeurtenblad mede. Kerkvoogden zullen geen uitvoering ge ven aan dit besluit /óór 1 Juli, in de hoop dat de belangstelling voor het oude ge bouw zoodanig zal zijn, dat het mogelijk gemaakt wofat, van de uitvoering geheel af te zien. S T ATEN-GENERA AL. TWEEDE KAMER. Vergadering van gisteren. Voorziening tegen besmettelijke ziekten. De VOORZITTER deelt mee, dat het hem gewenscht voorkomt de verdere behandeling van het wetsontwerp hcrudende voorzieningen tegen be smettelijke ziekten, gezien de eenigs- zins overhaaste behandeling van het ontwerp in de zitting van Donderdag to tna het reces uit te stellen. Aldus wordt besloten. Zonder discussie en z. h. s. worden aangenomen de wetsontwerpen: 1. betreffende de gemeentelijke indeeling van het Zuiderzeegebied. 2. Wijziging van de wet van 28 De cember 1920 tot uitbreiding van de ge meente Amsterdam met deelen van de gemeenten Westzaan, Zaandam, Oost- zaan, Diemen, Ouder-Amstel en Nieu- wer-Amstel, een gedeelte van het Open IJ en van de Zuiderzee, benevens met de gemeenten Buiksloot, Nieuwendam, Ransdorp, Watergraafsmeer en Slo ten. 1 3. Tot goedkeuring van het op 21 Mei 1927 te 's-Gravenhage tusschen Nederland en Zweden gesloten verzoe ningsverdrag; 4. Tot wijziging van het 9e hoofd stuk der staatsbegrooting voor 1927. Ambtswoning. Minister van Bnitenlandsche Zaken. Aan de orde is het wetsontwerp tot wijziging en verhooging van het 7e hoofdstuk B der Staatsbegrooting voor 1928 (ambtswoning voor den Minister van Buitenlandsche Zaken). De lieer BRAAT (P.B.) acht het ont werp onnoodig en duur en bestrijdt het. Hij vraagt aanteekening, dat hij tegen het ontwerp is. Het ontwerp wordt z. h. si aange nomen. Naturalisaties. Bij de wetsontwerpen tot naturali satie van: le. M. A. Abrahamsz en 19 anderen; 2e. J. Augmayer en 21 ande ren; 3e. E. Basten en 19 anderen; 4e. J. Biedermann en 22 anderen; 5e. E. Bloemer en 20 anderen; Ge. A. W. C. Iloevers, weduwe van A. J. P. N. Blanco Y Sancrez de los Galvenos en 19 anderen, vraagt de heer VAN RAP- PART (V.D.), waarom de naturalisa ties dikwijls zoo lang duren. De Minister van Justitie, de heer DONNER, merkt op, dat het onder zoek soms veel tijd vordert. De wetsontwerpen worden aangeno men. Conclusie op een adres. De heer BIJLEVELD (A.-R) brengt rapport uit over een adres van een haringimporteur, die schadevergoe ding verzocht omdat hern in 1918 de uitvoer van een partij Noorsche ha ring onmogelijk is gemaakt. De conclusie strekt ora over te gaan tot de orde van den dag. Salarissen van kloosterlingen onderwijzers. Aan de orde is de motie-Lingbeek, betreffende wijziging der L. O.-wet ten opzichte van de regèling van het sub sidie voor het salaris van kloosterlin gen-onderwijzers. De heer ALBARDA (S.D.) brengt den lieer Lingbeek hulde voor de be zadigde wijze, waarop deze zijn motie verdedigde. Voortgaande merkt spr. op, dat velen, ook in katholieke krin gen,, zich eraan stooten dat jaarlijks groote bedragen, bestemd voor de sa- .'arieering van leerkrachten, voor an dere doeleinden worden besteed. Evenwel is het standpunt van den heer Lingbeek door spreker niet te aanvaarden, omdat dit toch eigenlijk het standpunt is van loon naar be hoefte. Spr. zegt niet, dat hij zich nooit op dit standpunt zou kunnen plaatsen, maar dan zou vast moeten staan, dat de laagste salarissen ook behoorlijk zouden zijn, omdat men anders een klasse van minimum-lijders schept. Ook is er bezwaar tegen het' beginsel van loon naar behoeften, omdat men bij de toepassing daarvan alleen kijkt naar het al of niet gehuwd zijn, het aantal kinderen, den leeftijd, zonder rekening te houden met andere facto ren, met zware, doch vaak heilige ver plichting jegens ouders, broers of zus ters. Hoewel spr. dus niet voor de motie zal stemmen, is hij bereid de zaak na der onder de oogen te zien. Op het oogenblik weet hij nog niet voldoende, boe in andere landen deze zaak gere geld is. Spr. vraagt daarom instante- lijk den Minister een overzicht van betgeen ten deze in andere landen be staat, opdat een behoorlijke discussie kan plaats hebben over wat spreker een belangrijke aangelegenheid acht. De heer MOLLER (R.-K.) vraagt of de heer Lingbeek een nieuw stelsel beoogt hetwelk uitgaat van de gedach te, ^4at een afzonderlijke regeling noo- dig is voor hen, die samenleven. Want dit doen niet alleen religieuzen, dat doen b.v. ook ongehuwde dames dik wijls, om goedkooper uit te komen en aan de cultureele behoeften beter te kunnen voldoen. Spr. komt er tegen op, dat de heer Lingbeek sprak van millioenen, die aan de Kathólieke kerk ten goede ko men om wapens eruit te smeden om de protestantsche kerk ten onder te brengen. Hier is geen sprake van, maar wat zou de heer Lingbeek er te gen kunnen hebben dat religieuzen het geld, dat zij verdienen, besteden voor de uitbreding der kerk? Als hij dat niet wil, zou hij moeten tornen aan de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van godsdienst. De heer ZIJLSTRA (A.-R.) kan de motie niet losmaken van de actie, door den heer Lingbeek in den lande gevoerd en die spr.'s instemming niet heeft. Spr. meent, dat voor de beoor deeling van. behoefte slechts objectie ve factoren mogen gelden. De heer KERSTEN (S.G.P.) stemt met de motie in. De voortgang van Rome moet door eiken protestant uit beginsel bestreden worden. Jaarlijks worden millioenen uit de Staatskas naar de kloosters gesleept, waarmee het protestantisme bestreden wordt op allerlei wijze. Het groote gevaar, dat de heer Lingbeek bestrijdt, wortelt in de huidige L. O.-wet. De Overheid wordt kleurloos gesteld, ieder, die een bepaald aantal kinderen weet bijeen te brengen, kan geld uit de Staatskas krijgen. Voor wie aan de aloude gere formeerde belijdenis vasthoudt, is de ze toestand een groot bezwaar. Helaas heeft spr. het principieele in de rede en de motie van den heer Lingbeek ge mist. Toch zal spreker er ?ijn stem aan geven. De heer OUD (V.D.) sluit zich, wat deze motie betreft, aan bij den heer Albarda. De vraag naar de behoefte acht spr. practisch niet te beantwoor den afgezien nog van den principiee- len kant der kwestie. Wel acht spr. aanleiding te bestaan om het vraag stuk nader te bezien. De heer HEEMSKERK (A.-R.) zal op de beschouwingen van den heer Ker sten niet ingaan, omdat hij misbruik maakte van de motie om de anti-re volutionairen te bestrijden. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de hr. WASZINK, heeft reeds om formeele redenen be zwaar tegen de motie, die practisch onuitvoerbaar is. De salarissen zijn n.l. niet geregeld in de wet, maar in het Bezoldigingsbesluit. Ook merkt spr. op, dat er geen kloosterscholen in ons land zijn, althans niet scholen krach tens de L. O.-wet. Wat de materieele kwestie betreft, betoogt spr., dat in de salarieering zoo wel het prestatie- als het behoefte principe tot uitdrukking komt. In de motie wordt het behoefte-element op den voorgrond geschoven en nu geeft spr. toe, dat de behoeften van kloos terlingen over het algemeen minder zijn dan die van anderen, maar spr. wil er toch op wijzen, dat dit niet al tijd opgaat. Spr. is een geval bekend, waarin van oprichting van een school met drie leerkrachten sprake was. Er moest daarvoor een kloostertje ge sticht worden voor drie zusters en twee werkzusters. De kosten waren belangrijk hooger dan de vergoeding uit 's Rijks kas. Spr. sluit zich ten volle aan bij de woorden van den heer Colijn in de Eerste Kamer. Wanneer men een op lossing vindt, waardoor het onder scheid tusschen gehuwden en onge- huwden zoodanig wordt doorgevoerd, dat niet alleen religieuzen erdoor wor den getroffen, is spr. bereid aan die uitvoering mede te werken. De heer LINGBEEK (H.G.S.P.) repli- De' heer VISSCHER (A.-R.) sluit zich in hoofdzaak aan bij de rede van den heer Albarda. Hij hoopt dat de regeering zal medewerken om dit vraagstuk tot een afdoende oplossing te brengen. De motie wordt hierna verworpen met 73 tegen 3 stemmen. Vóór de hee ren Lingbeek (H.G.S.P.), Kersten en Zandt (S.G.P.). Wijziging Reglement van Orde. Aan de orde is het voorstel van de heeren Braat en Lingbeek tot wijzi ging van de artikelen 67 en 96 van het reglement van orde der Kamer. Niemand verlangt het woord. De eerste wijziging (de behandeling mogelijk maken van niet-ondersteun- do moties), wordt verworpen met 66 tegen 2 stemmen. De heer BRAAT (P.B.) trekt in de tweede wijziging (de behandeling mo gelijk te maken van niet-ondersteunde amendementen). De Kamer op reces. De VOORZITTER deelt mede, dat zijn verwachting is. dat na het Paasch- reces de Kamer zal kunnen behande len in openbare vergadering de be grootingen van het Wegenfonds en het Zuiderzeefonds, de regeling van het Mijnrecht, de wijziging der Dienst plichtwet, de circulatie-bankwetge- ving voor Suriname, het voorstel be treffende het Kort Verslag, terwijl misschien ook zal kunnen worden hervat d^e geschorste beraadslaging betreffende het wetsontwerp houden de nadere voorschriften betreffende de uitoefening der Geneeskunde en de interpellaties-Kortenhorst en Kete- iaar. Het is het voornemen van den voor zitter de Kamer weder bijeen te roe pen tegen 8 Mei. FEUILLETON. 27). o— 1 September. Nu wordt het ernst. Toen ik he denmorgen het godsdienstonderricht in mijn klas wilde beginnen, ver scheen de dominee en zeide mij: „Juffrouw Wantolf, ik wilde voor het vervolg mij zelf hier aan het on derricht mijner kinderen wijden. Het is mij gelukt, de lesuren in de ande re klassen zoo vast te stellen, dat ik dezen tijd voor de kleinen vrij ben. Als u erbij aanwezig wilt zijn, is het mij goed. U kunt echter die uren ook voor u zelf gebruiken". Ik was als uit de wolken gevallen en eenigo oogenblikken sprakeloos. Dan echter nam ik mijn hoed en ver wijderde mij met een buiging, zonder daabbi' een woord te spreken. Dat was dus het doel van het bezoek mij ner mede-onderwijzeres gisteren; zij was blijkbaar door den dominee ge^ zonden en had hem getrouw overge bracht wat wij gesproken hadden en het eerste, wat hij te doen had, was mij het godsdienstonderricht te ontnemen -- Ook goedl Eigenlijk was het toch slechts co- medie. als ik den kinderen dingen voorpraatte, waaraan ik zelf niet ge loof. Nu ben ik nieuwsgierig te zien, hoe de geschiedenis zich verder ont wikkelt: dat kan interessant worden. 2 September. Het wordt hoe langer hoe mooier. Vandaag bracht ine vrouw Hüttmann zelf het eten op mijne kamer, terwijl voorheen Grietje het altijd bezorgde. Ik heb 't steeds vriendelijke kind zeer lief; nochtans is t mij opgevallen, dat het den laatsten tijd meermalen eenigszins terughoudend en verlegen scheen. Ik heb mijne kostvrouw niet gevraagd, waarom zij zelf kwam, maar wil eerst eens ai wachten, of zij zelf zonder dat ik het vraag zich daar omtrent niet verklaart. Merkwaardig, dat Herbold heel niets van zich laat hooren; hij zou toch komen. 6 September. Het blijft zoo; Grietje verschijnt niet meer en ontwijkt mij overal en altijd: ik zie 't kind nauwelijks meer. Kom ik de trappen af, dan verdwijnt het terstond in de huiskamer als het in 't voorhuis is. Vrouw Hüttmann is zeer karig in woorden geworden; /.ij spreekt slechts het allernoodzakelijk ste. Mij om 't even! Het schijnt, dat men in het dorp het parool heeft ge geven, mij te boycotten. Als ze echter meenen, mij daardoor tot andere ge dachten te brengen, dan vergissen ze zich geweldig. Rosa W antolf laat zich niet dwingen. 7 September. 't Is toch werkelijk een verdrietig iets, zoo geheel alleen te zitten, voor al wanneer men ziet, hoe anderen al ler harten tot zich trekken. Als mijn n.ede-onderwijzeres over straat gaat, komen de kinderen haar van alle kan ten tegemoet loopen, geven haar een handje en vergezellen haar een eind weegs en dan* keuvelt zij druk met hen. Ik zou wel eens willen weten, wat zij met hen praat; mij valt zoo niets in, als ik bij kinderen ben. He den namiddag heelt zij met de oudere meisjes een wandeling gemaakt; zij kwamen aan. mijn raam voorbij. Ik werd bijna afgunstig; men zag 't gehee- le gezelschap aan, hoe het 't met mijn o ode-onderwijzeres eens was. Natuur lijk, waneer men kinderen naloopt, loopen ze iemand ook na. En Grietje was er ook bij. Zoo is 't echter; ik zit eenzaam op mijne kamer en mijne inede-onderwijzeres troont in de har ten van kinderen en ouders; om haar draait hier alles; om mij bekommert zich niemand. En zulk een leven zou ik tot mijn dood toe leiden? Noen, volstrekt niet! Herbold zal toch gauw iets van zich laten hoore Of zou hij me ontrouw geworden zijn? Zou eene andere hem mij ontstolen hebben? Ik kan 't me niet voorstellen; als t' echter toch eens zoo wasl 11 Septemerb. Eindelijk! Een brief van hem; hij verontschuldigt zich, niet gekomen te zijn; de reden was druk en dringend werk. Hij verzoekt om een samen komst in Breckheim op aanstaanden Zaterdag. Hij zou mij om half drie aan liet station afhalen. Of ik 't doe? Hij vraagt 't zoo dringend en verzekert mij zijne liefde in zoo hartelijke woor den, dat ik 't hem niet weigeren kan; ik ga ja, ik ga men mag daarvan zeggen en denken wat men wil ik ga 12 September. Heden opperde zich aan mij allerlei bedeningen, of het wel goed en raad zaam was, aan de uitnoodiging van Herbold gehoor te geven. Als het hier bekend werd, dan zou er druk over ge praat worden en tante och tan te begrijpt dat niet; zij weet niet, hoe verlaten ik hier zit als zij sterft, wat zou er dan van mij worden? En er sUrfekt toch niets kwaads in, ik doe imrrfers niets verkeerds. Elsje trouwt en is zoo gelukkig, zoo tevreden, waarom zou ik niet hetzelfde geluk vinden? Klaar dus weg met al die dwaze bezorgdheid en domme vooroordeelen ik ga. 13 September. ('s Namiddags). Neen, dat is nu het toppunt! Vervolgt me dan het noodlot op al mijne schreden? Hoe heb ik me er op verheugd, Herbold morgen weer te zien! En nu komt daar een briefkaart van tante, waarop ze me bericht, dat zij hier hedenavond om vijf uur aan het station zal aankomen. Ik moest voor haar voor een kamer zorgen om te kunnen overnachten en haar aan het station afhalen. Wat nu gedaan? De samenkomst met Herbold is nu onmogelijk. Wat zal hij denken, als hij morgen aan den trein komt en mjj vergeefs wacht? Hoe hem bericht te zenden? Zijn adres in Bonn ken ik niet. Geef ik aan het station een tele gram op naar het station Breckheim, dan blijft het liggen een brief even eens wat te beginnen? Ik zou wel hardop willen schreien; maar wat helpt dat? Ik weet, wat ik doe; ik vraag 't den stationschef; die zal wel raad weten. Die lieden krijgen toch zeker meermalen zulke gevalletjes te behandelen. Als ik hem verzoek, aan zijn collega te Breckheim te telegra- f o eren, dat hij naar een student Her bold vrage en dezen meedeele, dat het verwachte bezoek verhinderd is, dan doet hij 't stellig. ('s Avonds). Dat noem ik geluk. Ter wijl ik nog nadacht, hoe ik Herbold van de verijdeling onzer samenkomst in kennis zou stellen, kwam er een nader bericht van tante, en ditmaal telegrafisch uit Wiesbaden, dat zij het bezoek tot de aanstaande week meest uitstellen; zij zou mij nog nader schrij ven. Men begrijpt mijne blijdschap (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 7