NIEUWE LEIDSCHE COURANT
MIJWHARDT'S
Het dagboek van een Leerares
ZATERDAG 3 MAART 1928
TWEEDE BLAD.
UIT DE SCHRIFTEN
ONDERGEDOMPELD.
Verlos mij, o God; want de wa
teren zijn gekomen tot aan de ziel.
Ik ben gezonken in grondelooze
modder, waar men niet kan staan,
ik ben gekomen in de diepte der
wateren, en de vloed overstroomt
mij.
Ps. 69:2 en 3.
Luther heeft van de Psalmen gezegd:
„hier ziet gij alle heiligen in het hart."
Wij kunnen van diezelfde Psalmen ook
zeggen: hier ziet gij Gods heilig Kind Je
zus in het hart.
Alwat er ten tijde van zijn bang en bit
ter lijdei» in de ziel van Jezus is omge
gaan, alwat Hij heeft gevoeld van smart
en van angst, alwat Hij heeft gezucht en
geklaagd, het is in de Psalmen profetisch
vooruitgeteekend.
En zoo kunnen wij, om het lijden van
onzen Zaligmaker recht te verstaan, ook
de Psalmen en de Profeten des Ouden
Testaments niet missen. In het Evangelie
wordt ons het historisch verhaal gegeven
van 's Heilands lijden en sterven, maar
hoe Hij zich in dat lijden gevoeld heeft,
hoe het hem daarin te moede is geweest,
dat vinden wij vooral in de Psalmen en
Profeten vertolkt. Oud- en Nieuw-Testa-
ment vormen voor ons te zamen het ééne
Woord Gods, in hetwelk het ééne
het andere verklaart en aanvult, en dat
als een Goddelijke reflector het beeld ons
toewerpt van Hem, die is onze Hoogste
Profeet, onze eenige Hoogepriester en on
ze eeuwige Koning, die ons van God ge
worden is tot wijsheid en rechtvaardig
heid en heiligmaking en verlossing.
Ook in den 69en Psalm hoort gij den
lijdgnden Heiland Zijn nood uitschreien.
Hij doet het in de woorden; „Verlos mij,
o God; want de wateren zijn gekomen
tot aan de zh\ Ik ben gezonken in gron
delooze modder, waar men niet kan staan,
ik ben gekomen in de diepte der wateren,
en de vloed overstroomt mij."
Heeft Christus zoo niet gebeden en ge
smeekt: Verlos mij, o God? Heeft Hij zóó
uit den angst zijner ziel God niet om ver
lossing aangeroepen? Heeft Gethsemané's
hof zijn roerende klacht niét gehoord:
Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat
dezen drinkbeker van mij voorbijgaan;
doch niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij
wilt? Zegt de apostel, niet, dat Christus
in de dagen Zijns vleesches, gebeden en
smeekingen tot dengene, die hem uit den
dood kon verlossen, met sterke roeping en
tranen geofferd heeft?
Ja, er is geen twijfel aan: zoo heeft Hij
geroepen, zóó heeft Hij geschreeuwd: Ver
los mij, o God.
En die zóó roept en klaagt, het is de
eeuwige Zone Gods.
O, welk een bedeeling is dit, dat de
Heere der heerlijkheid in zulk een engte
van nood en van zwakheid is gebracht,
dat Hij met tranen en zuchtingen uit
roept: o God, help mij, o God, verlos mijl
De Rijkdom, die een zee van blijdschap
binnen in zich heeft, weigert h-u, dat een
druppel daarvan op de vermogens zijner
ziel uitvloeie, en staat daar te bedelen
aan de deur der armoede: Verlos mij, o
Godl
De nood, uit welken Christus om ver
lossing roept, is ook wel zeer groot.
Moet de Heiland het in de uren van
Zijn zwaar en bitter lijden niet gevoeld
hebben, zooals het in den Psalm getee-
kend is?
Moet het Hem ï.iet geweest zijn, alsof
een geweldige watervloed, een overloop
van groote wateren zich over Hem uit
stortte en Hem geheel en al overdekte en
het verdrinken nabij bracht?
En terwijl alzoo de bruisende wateren
zich sloten boven Zijn hoofd, hoe was het
onder, hoe was het beneden Hem? Zóó
i9 het geweest, zóó moet Hij het gevoeld
hebben in grenzelooze benauwdheid: Ik
ben gekomen in grondelooze modder, waar
men niet kan staan.
Als Hij straks, op Golgotha, het uit
schreeuwt: Mijn God, mijn God, waarom
hebt Gij mij verlaten, waar voelt Jezus
dan nog vasten grond onder de voeten?
Hij is immers nu van alles verlaten,
zelfs van zijn Vader.
Moet de Heiland zich in die uren niet
gelijk gevoeld hebben aan iemand, die,
neder gezonken in diepe wateren, geen
enkel vast punt vindt om er op te steu
nen, en die al dieper en dieper wegzakt
in grondelooze modder?
Boven -Hem de watervloed, die Hem
overstroomt, en beneden Hern geen vaste
bodem, waarop hij staan kan. Een schier
hopeloos wegzinken in eeuwige ellendel
O, welk een lijden.
En tot dat uiterste van nood en van
ellende wilde Hij in Zijn ondoorgronde
lijke liefde nu komen voor ons. Voor ons,
die waardig waren om eeuwig onder den
toorn Gods te verzinken.
Doordat Hij nederzonk in- grondelooze
modder, waar men niet staan kan, wilde
Hij ons, zondaren, wederom een vasten
grond onder onze voeten geven.
O, zie het toch, dat niemand u zulk
een vasten grond geven kan, om er op te
staan, dan Jezus alleen. Al het andere,
de wereld en hare begeerlijkheid, zij is
toch voor al hare dienaren niets anders
dan een t grondelooze modder, waarin zij
eeuwig, verzinken zullen tot op die plaats
der buitenste duisternis, waar geen hope
meer is, maar een eeuwige wanhoop.
Jezus alleen, dié eenige Borg en Mid
delaar, Hij heeft door Zijn zwaar'lijden
vopr ons een vasten grond verworven om
er op te staan én Hijverheft ons hoofd
boven de watervloeden.
Zijn wij met Hem door het geloof ver-
eenigd en in Hem geborgen,, het water der
verdrukking moge dan soms tot aan de
lippen komen, het zal on3 niet overstroo-
men. Want het is immers beloofd door
den Waarachtige en Getrouwe; Wanneer
gij zult gaan door het Vvater, Ik zal bij u
zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet
overstroomep.
En moge de duivel door zijn aanvech
tingen ons soms zóó benauwen, dat het
is alsof alle vastigheid ons ontvalt, dan
blijft ons toch dat schild van het lijden
onzes Zaligmakers, dat wij tegen hem mo
gen opheffen, en dan kunnen wij toch
tot hem zeggen: In Hem, mijn Jezus, o
satan, heb ik toch een vasten grond onder
de voeten. Wie zal mij scheiden van de
liefde van Christus? In allés zijn wij meer
dan overwinnaars door Ilem, die ons lief
gehad heeft.
Zoo dan, die meent te staan, die zie
toe, dat hij niet valle'. Maar die staat op
den vasten bodem, door Jezus onder zijn
voeten gelegd, die mag staan en die zal
staande blijven. Door Hem kon een-Pau-
lus zeggen: „Hulpe van God verkregen
hebbende, sta ik tot op dezen dag."
HET LIED.
In alle dingen ligt een lied;
maar 't lied ligt in de ziel der dingen
en diep moet gij daarinne dringen,
of 't liedeke en vindt gij niet.
In alle dingen ligt een lied;
maar 't liedeke laat zich niet dwingen,
't wil weten of gij 't ook kunt zingen;
of 't liedeke en krijgt gij niet.
In alle dingen ligt een lied;
maar slechts de reine, schoone dingen,
zijn waard, dat gij hun lied zoudt zingen;
dus: luister naar de slechte niet.
NELLIE.
(„Uit de diepte".)
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen, te SfevensWeert (L.):
J. D. Derksen, te Meedhuizen (Gr.)
Te Ferwerd: A. Kardolus, te Suameer
Te Opperdoes (toez.): F. J. Osse-
waarde, te Grijpskerke (Zeel.) Te
Hilligersberg en te Beesd: J. G. L.
Brouwer, te De Meern Te Wierum
en Dorkwerd (Gr.)) (toez.): B. Bruins,
te Nieuw-Buinen Te Kockengen:
A. v. d. Kooi. te Kampen. Te Krim
pen a. d. IJsel: Dr. D. Jacobs, te Hoog-
made.
Aangenomen, naar Schiedam:
K. de Bel, te Steenwijk.
GEREF. KERKEN.
Tweeta 1, te Delfshaven (vac.-P.
Nomes): H. A. Munnik, te Zwolle;
en IJ. v. d. Zee, to Amsterdam-West.
Te Delfshaven (vierde pred.plaats):
H. Knoop, te Gouda; en K. Schilder,
te Oegstgeest.
Beroepen, te Putten (Gld.): G. de
Jager, te Doornspijk.
GEREF. GEMEENTE.
Beroepen, te Meliskerke: M.
Hofman, te Krabbendijke.
BEVESTIGING, AFSCHEID, INTREDE.
De bevestiging van Ds. H. A. de
Geus, van Waddinxveen, die een be
roep aannam naar de Ned. Herv. Kerk
te Huizen (N.-H.). zal geschieden door
Ds. C. B. Holland, waarschijnlijk op
6 Mei a.s.
JUBILEUM Ds. W. MAAN.
Ds. W.
Maan, eme-
ritus-pred.
van de Ge-
ref. Kerk
te Loenen
l d. Vecht,
herdenkt
heden zijn
5ö-jarige
'ambtsver
vulling. Den
-27en April
193-3 ont
ving hij
eervol eme
ritaat.
Ds. Maan
is 11 Dec.
1848 gebo
ren en is,
na zijn can-
didaatsex. op 7 Nov. 1877, 3 Maart
1878 te Zuilichem bevestigd, vanwaar
hij 4 Deember 1881 naar Bleskens-
graaf c.a. is vertrokken. Deze stand
plaats verwisselde hij 4 Juli 1886 met
Augustinusga (Fr.) In 1887 ging hij
met zijn kerkeraad in doleantie.
Loenen a. d. Vecht werd op 15 Mei
1892 zijn laatste standplaats.
Ds. Maan woont thans te Alphen a.
d. Rijn.
Ds. C. B. HOLLAND.
Ds. C. B. Holland, Hervormd predi
kant te Huizen (N.-H,) heeft gisteren
onder zeer groote belangstelling zijn
zilveren ambtsjubileum gevierd. Des
middags was er een druk bezochte
receptie. Des avonds sprak de jubila
ris een gedachtenisrede uit in de dicht
bezette Nieuwe Kerk en werd hij toe^
gesproken door Ds. Wormgoor uit
Bussum, namens den Ring; Ds. Hase-
lager, uit Weesp; en anderen.
Ds. Z. HOEK.
Heden herdenkt Ds. Z. Hoek, Geref.
predikant te Zonnemaire (Z.) den dag
waarop hij voor 35 jaar te Zuidland
het predikambt aanvaarddde. Ds. Hoek
diende de kerken van Ambt-Vollen-
hove, Nieuw-Dordrech-t Duisburg, Ze
venhoven en sinds 15 Juni 1913 die van
Zonnemaire.
Dt. A. H. VONK.
De geneesheer-Directeur van het
Zendingsziekenhuis te Keboemen Dr.
H. Vonk, heeft, .zooals de Stand, meldt,
medegedeeld, dat hij na zijn verlof
weder zijn arbeid wenscht te hervat
ten in dienst der Friesche Zending.
„Deze mededeeling heeft", zoo schrijft
Ds. G. M. van Rennes in het maand
blad „Uit Keboemen", „ons ten zeer
ste verheugd, en wij twijfelen er niet
aan, of dat besluit zal de algemeene
blijdschap in Friesland wekken. Moge
het tevens onze harten tot dankbaar
heid stemmen"..
CANDIDATEN TOT DEN H. DIENST
De heer U. Elgersma, cand. aan de
Tlieol. School te Kampen, wonende
te Liclitaard hij Reitsum, is, volgens
tie Rotterd., na praeparatoir examen
door de Classis Hallum beroepbaar
verklaard bij de Geref. Kerken.
DE GEREF. KERK VAN ZANDVOORT
De datum, waarop de eerste steen
gelegd zal worden van het nieuwe
kerkgebouw der Geref. Kerk te Zand-
voort, is. volgens de Stand., bepaald
op Zaterdag 3 Maart prp half vier. De
plechtigheid, welke een eenvoudig ka
rakter zal dragen,, zal worden geleid
door den consulent, Ds. J. W. Siertse-
ma, van Haarlem.
Het terrein, waarop het nieuwe kerk
gebouw zal verrijzen, i.3 gelegen aan
den Julianaweg hij de Kostverloren-
straat.
BEROEPINGSWERK.
Te RotterdamDelfshaven heeft de
Kerkeraad der Geref. Kerk, die met
het beroepingswerk in de vacature
van Ds. P. Nomes al bezig was, zooals
de Rotterd. meldt, besloten tevens
over te gaan tot uitvoering van een
vroeger genomen besluit betreffende
de vestiging van een vierde predi
kantsplaats. Thans zijn door den
Kerkeraad twee dubbeltallen gevormd,
waaruit de Gemeente Woensdag 7
Maart a.s. een keuze zal hebben te
doen.
Bij de Gereformeerde Gemeente
onder het Kruis te Enkhuizen is uit
het tweetal Ds. Overduin van Utrecht
en de heer L. Wijting te Rijssen, de
laatste beroepen. De heer Wijting
heeft reeds lange jaren regelmatig
catechetisch onderwijs in de gemeen
te gegeven.
DE OVERGANG VAN Ds. J. D. BARTEL
Naar aanleiding van den open brief
van Ds.. J. D, Barth,- van Alphen, die ge
lijk men weet uit de Chr. Geref. Kerk
getreden is, schrijft'in „De Wekker" Do
cent Lengkeek o.rü. het vólgende:
De wijze, waarop Ds. B. zich hier z.g.
verantwoordt, is vpor hém wel de gemak
kelijkste en voor de Kerk, die ons lief is,
de grievendste. Ik heb voor die mailier
ge^n beter beeld dan dit:
Iemand geeft u een slag in het gezicht.
Ge kijkt verwonderd, vragend op en bij
antwoordt: Ik heb geen behoefte thans
hierop verder in te gaan.
De beschuldiging, dat de Christelijke
Gereformeerde Kérk van de aloude, be
proefde, bevindelijke waarheid zou afwij
ken, is hier de slag. Ds: B. blijft echter in
'gebreke zijn beschuldiging met bewijzen te
staven. Het zou voor de Chr. Geref. Kerk
wel wat waard zijn, als ze eens weten
mocht, waarin die afwijking of afglijding
bestond. Voor zoover mij bekend prediken
al onze predikanten niet dan het Woord
Gods. Dat is de aloude waarheid en de
beproefde waarheid en de bevindelijke
waarheid! Dat er onderscheid is in de pre
diking, dat de een hier, de ander daar
meer den nadruk op legt, is iets, dat Ds.
B. ook in de Gereformeerde Gemeenten
zal aantreffen, waarheen hij, volgens „de
Saambinder', zijn weg zal nemen. Maar
dit behoort toch zeker niet tot het fun-
damenteele van de Kerk?
Als de Chr. Geref. Kerk afglijdt, waar
heen, glijdt zij dan af? Naar het moder
nisme? Wordt ze ethisch? Geraakt ze in
de methodistisch wateren? Veroppervlak-
kigt ze soms, zoodat zij in syncretisme
haar heil zou zoeken? Of in, wat Ds.
Wisse eens noemde, het Verbonds-metho-
disme?
Vanwaar, dat Ds. B. nooit of te nim
mer zijne stem heeft doén hooren tegen
die afwijking? Niets- heeft hem verhin
derd, het Woord te bedienen, zooals hij
meende dit te moeten doen, welke bedie
ning wij, wat den inhoud betreft, zeker al
len zouden hebben onderschreven. Waar
om dan Broeders getrapt en geslagen
Waarom dan een lak gelegd op Kerk en
School?
Ik wil niet verder gaan; het doen van
Ds. B. is door zijn 9chrijven niet verant
woord Had hij eenvoudig gezegd, dat hij
meer voelde voor dc Geref. Gemeenten
en daarom ons verliet, het had ons ge
speten, omdat wij hem hoogachtten, maar
op deze manier
DE PRINSES JULIANAKERK TE
VEENENDAAL,
Onder zeer groote belangstelling
werd gisteravond te Veenendaal de
Julianakerk het tweede bedehuis
der Ned. Herv. Gem. aldaar in ge
bruik genomen.
DE JUBILARISSEN TE KAMPEN.
Het no. van. „De Bazuin." van deze
week is op kunstdrukpapier gedrukt
en bevat de portretten der beide jubi
larissen Prof. Dr. H. Bouwman en
Prof. Dr. A. G. Honig, alsmede een
uitvoerig artikel „Onze jubilarissen",
van Prof. Dr. J. Ridderbos.
HET OPENBAAR FRÖBELONDER
WIJS TE UTRECHT.
Tengevolge van het door den
Utrechtschen gemeenteraad genomen
RECLAME
tabletten
tegen
pyjèdBH verstopping
Doos 6Oct. Bij Apoth.ert Drogisten.
besluit werd met ingang van 1 Maart
het openbaar fröbelonderwijs stopge
zet. Hierdoor zijn met ingang van Don
derdag 12 openbare fröbelscholen, die
door circa 1200 kinderen werden be
zocht leeg komen te staan.
MOHAMMED OF CHRISTUS.
Ds. K. van Dijk, missionair dienaar
van de Friesche Kerken te Keboemen,
bericht in het maandblad „Uit Ke
boemen", dat voor twee giften, die hij
uit Leeuwarden en Huizum ontving,
een boekje op de pers is, door Soesena.
geschreven, over 't verschil tusschen
den Christelijken en den Mohamme-
daanschengodsdienst.
Land- en Tuinbouw.
KWEEKERSBLAD.
Voor ons ligt het eerste nummer
van het „Kweekersblad", orgaan ter
behartiging van kweekers- en veilings-
belangen, uitgegeven door het Hol-
landsch Bloembollijkweekers - Ge
nootschap, de Coöp. Haarlemsche
Groenten- en Bloembollenveiling \V.
A. en de Goöp. Veilingsvereeniging
H. B. G„ g. a. te Lisse
Elk- dezer drie corporaties heeft
eenige kolommen in dit blad te harer
beschikking.
In het gedeelte van het Hollandsch
Bloembollenkweekers Genootschap
lezen we, dat met de verschijning
van dit blad een nieuw stadium voor
het Genootschap is ingetreden.
„Ons Kweekersblad, aldus lezen we
in dit artikel, dat tot de vorige week
door de firma Ruigrok gedurende het
bestaan van ons Genootschap werd
uitgegeven, is overgegaan in handen
der N.V. Koninklijke Drukkerij en
Uitgevers-Maatschappij v/h. W. van
Gorcum te Assen, terwijl als Redac
teur, in de plaats van den heer W. v.
d. Laan, thans op zal treden de hr. J.
F. Ch. Dix te Heemstede. Het ligt na
tuurlijk in de bedoeling onder deze
nieuwe leiding voorwaarts te streven
in het belang vooral ook van al onze
leden.
Het mag als bekend worden geacht,
dat samenwerking is verkregen met
de Coöp. Haarlemsche Groenten-, en
Bloembollenveiling (W.A.),'te Haarlem
en de Coöp. Veilingsvereen. H. B. G.
(G,A,), te Lisse, waardoor het mogelijk
was, niet alleen ons blad zeer te Ver
fraaien door beter papier en illustra
ties, maar bovendien de oplaag sterk
te vergrooten. Voortaan toch zaL het
Kweekersblad elke week in minstens
5000 exemplaren verspreid worden,
zoodat ieder, die voor eigen rekening
bloembollen' teelt, naar nauwkeurige
controle ons orgaan in handen krijgt'"
Ook de Haarlemsche Groenten- en
Bloembollenveiling (W.A.) en de Coöp.
Veilingsvereeniging (U.B.G.), g.a, te
Lisse schrijven een woord vooraf,
waarin de oorzaken die tot de combi
natie hebben geleid worden belicht.
Het blad is gedrukt op mooi, stevig
papier en ziet er over H algemeen zeer
goed uit, Eenig© cliché's verluchten
de tekst, zoo b.v. de foto's van de drie
besturen en een foto van de bloemen
tentoonstelling te Sassenheim. Het
blad is 12 pagina's groot, waarvan er
6 door advertenties worden ingeno
men. Er is ruimte voor officieele me-
dedeelingen, voor veilingnoteeringen,
enz. enz.
We hopen van harte, dat het doel
van het orgaan, n.l. de gezamenlijke
behartiging van de kweekers- en vei-
lingsbelangen op de beste wijze be
reikt moge worden. We twijfelen er
dan ook niet aan of de combinatie zal
goed werken. Eendracht Éaaakt
macht!
FEUILLETON.
Naar het Duitsch.
o—
liet was werkelijk van mij; ik moest
't ongemerkt met den zakdoek uit
mijn zak getrokken hebben. Ik dank
te hem zeer beleefd en toen verzocht
hij heel bescheiden, of hij de eer mocht
hebben, mij een eindje te vergezel
len. Daar ik fatsoenlijkshalve niet
neen kon zeggen, nam ik zijn gezel
schap aan. Hij is student in de medi
cijnen te Bonn en heet Frederik Her-
told. We onderhielden ons heel gezel
lig. Hij vertelde me onder meer, dat
In Bonn ook niet weinig jongedames
studeerden; in zijne faculteit waren
er vijf, waaronder twee Russische;
zij studeerden zeer vlijtig. Dan sprak
hij ook over de moderne litteratuur,
noemde een paar nieuwe romans en
vroeg, of ik ze gelezen had. Wijl ik
ontkennend antwoordde, zeide hij,
dat het jammer was; 't waren mees
terwerken der nieuwere vaderland-
sehe belletrie, vol interessante karak
terstudiën, welke zeer veel tot vor
ming van den geest en tot men-
schenkennis bijdroegen. Daar stond
ik weer als een dom meisje, als een
onschuldig landelijk kind, dat van
bloemen slechts het madeliefje op
haar vaders weiden kent. Maar dat
moet toch anders worden. Ik schaam
de me ten zeerste voor mijnheer Her
bold en loog hem voor, dat ik 't zoo
druk met do school had, dat ik voor
iéts anders geen tijd meer kon vinden.
„Ah", zeide hij, „de juffrouw is hier
aan de hoogere stedelijke meisjes
school aangesteld?"
Bij die vraag bedekte het schaam
rood mijne wangen. Zou ik hem be
kennen, dat ik slechts plaatsvervan
gend onderwijzeres aan eene dorps
school ben? Hij hield me blijkbaar
voor een academisch gevormde on
derwijzeres en ondersteld© in mij een
geweldige kennis. Nu had ik wel de
hoofdacte, maar wat kende en wist
ik anders? Gelukkig ontmoette ons
juist een voertuig, wat ons noodzaak
te ter weerszijde uit te wijken, zoodat
ik niet terstond behoefde te antwoor
den. Daar hij naast mij liep, kon hij
ook niet gezien hebben, hoe rood ik
op zijn vraag geworden was. Toen wij
weder bij elkaar kwamen, zeide ik.
mij zoo goed mogelijk houdend:
„Neen, ik heb wel de hoofdacte ge
haald, maar ben eerst pas als plaats
vervangster aan eene dorpsschool, te
Wiesenau aangesteld".
„Te Wiesenau". onderbrak hij me
verwonderd, „daar heb ik nog een
verren bloedverwant, Distel geheeten:
ik noem liem altijd ooin; kent u hem
misschien? Hij heeft een zeer knap
dochtertje, larie. Ongeveer twee ja
ren geleden heb ik Laar de laatste
maal gezien. Toen was zij 16 jaar oud.
Hoe mooi moet zij sinds dien tijd wel
geworden zijn!"
Ik schaam me, het te bekennen,
maar ik wil nu eenmaal in dit boek
volkomen eerlijk zijn. Toen mijnheer
Herhold zoo de. schoonheid van Marie
roemde, kwam me op eens een ge
voel van jaloezie bij. 't Is werkelijk
meer dan belachelijk. Wat ging inij
de jongeman aan? Ook gevoelde ik 't
zelf, dat Marie onuitsprekelijk veel
mooier en heter is dan ik. En noch
tans hoe armzalig is toch het hart
van een meisje!"
„Juffrouw Marie ken ik zeer goed",
antwoordde ik, „zij is mijn beste
vriendin. We zien elkander dikwijls".
Naar ik hoopte, had hij niets be
merkt van wat er in mij omging. Bij
mijn antwoord stond hij plotseling
stil en riep uit:
„Nu verheugt 't ine dubbel, juf
frouw, u getroffen te hebben en in de
gelegenheid geweest te zijn, u een
kleinen dienst te bewijzen. Het was
oen zeer unstig toeval, dat rne heden
in die gelegenheid gebracht heeft".
Nu werd 't mij evenwel eng om
het hart, en ik iiad 't gevoel, dat "t
hoog tijd was. aan dit onderhoud een
©inde te maken.
„Verontschuldig me, mijnheer Her
hold, mijn weg voert r -ï hier rechts
af. Ik dank u nogmaals voor uwe
goedheid".
„Juffrouw W'antolf, spreek als 't u
belieft niet van dank; die is geheel
aan mijne zijde. Ik hoop a bij mijn
schoone nicht terug te zien".
Hij maakte een diepe buiging en wij
scheidden van elkaar.
Aanvankelijk peinsde ik er over,
hoe hij toch wel mijn naam was te
weten gekomen. Toen viel 't mij in,
dat die immers op het taschje ge
drukt staat.
Dat alles gebeurde eenige dagen
geleden en speelt me nog steeds in 't
hoofd. Marie is nog niet van Limburg
terug; het moet haar daar bijzonder
goed bevallen. Had ik ook zoo een
andere moeder! Och wat, ik wil een le
venslustig meisje zijn. Waarvoor heeft
God de wereld zoo schoon geschapen?
Toch niet, opdat wij met gesloten
oogen er gevoelloos in zouden rond
tasten. Mijnheer Herbold denkt er
blijkbaar ook zoo over; en dat is toch
een zeer Roosje, Roosje, geen weer
spannige gedachten! Wat gaat je
mijnheer Herbold aan? „Ui t het oog.
uit het hart!" geldt 't hier, of stellig
moest 't eigenlijk gelden. Slot!
28 Mei.
Gisteren Len ik met mijn vacantie-
verslag niet heelemaal klaar geko
men. Ik was vermoeid en de herinne
ring aan de ontmoeting met mijheer
Herbold had mij, eerlijk gezegd,
eenigszins opgewonden; Ik heb zoon
dwaze natuur. Als iemand tegenover
mij vriendelijk en goed is, zou ik hem
terstond tienvoudig willen vergelden.
Tante heb ik natuurlijk van dé heele
zaak niets gezegd; zij had bepaald
een lezing over fatsoen gehouden, wijl
ik me met een jongen man in een ge
sprek ingelaten had en met hem langs
de straat gegaan was. Maar ik kon
toch niet anders, en studenten zijn per
slot van rekening toch ook menschen.
Van Marie ontving ik slechts een
prentbriefkaart van den Dom, met het
bericht, dat zij nog enkele dagen in
Limburg zou blijven.
31 Mei.
Hedenmiddag kwam Marie. Haar
vader had me laten vragen, of ik haar
per rijtuig af wilde halen. Natuurlijk
stemde ik toe. Het wederzien was
zeer hartelijk. Zij was vol herinnerin
gen aan Limburg, eenige schoolvrien
dinnen, welke zij getroffen had, de
school, enz. Ik hoorde haar met ge
noegen aan. 't Is toch schoon, als men
zoo een tweed© tehuis heeft. Ik heb
dat niet. Ik woonde gedurende mijn
kweekschool-tijd in de stad bij een
burgerfamilie. De school liet ons
koud. D© eenige, die zich iets van ons
aantrok, was de godsdienstleeraar.
Maar dat was ook al niet zoo heel
veel, want hij had 't zeer druk. daar
hij buiten het godsdienstonderricht
nog veel andere léssen had en dan
kon immers zijn verkeer met ons,
groote meisjes, reeds omwille der
menschen, slechts zeer beperkt zijn.
Later vertelde ik Marie van mijnheer
Herbold. Hij schijnt haar niet Rijzon-
der sympathiek te zijn.
(Wordt vervolgd