NIEUWE LEIDSCNE COURANT van WOENSDAG 25 JAN. 1928 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie. DE „CHABIROE" DER AMARNA- BRIEVEN. De Amarnabrieven zijn een driehon derdtal brieven uit het archief der E- gyptische koningen Amenhotep III (1411—1375) en Amenhotep IV (1375— 1358), die in 1887 door een gelukkig toeval ontdekt werden. In een zestal dezer brieven is sprake van een volk, de Chabiroe gehee- ten, die uit de woestijn opdringend Palestina, en in het bijzonder Jeruza lem, bedreigen. Poet-i-chepa, de koning van Jeruza lem, beklaagt zich in eenige brieven aan den farao over deze menschen, die zijn land plunderen en zijn steden innemen. Geheel Palestina dreigt op die wijze voor den farao verloren te gaan, zoo jammert hij, als er niet spoe dig hulptroepen gezonden worden, zal het geheele land aan de Chabiroe ver vallen! Deze Poet-i-chepa was een vazal van den Egyptischen koning, gelijk hij zelf betuigt. „De machtige arm van den koning heeft mij in mijn vader lijk gebied geplaatst". Hij bevond zich in een moeilijke po sitie; van alle zijden werd hij aange vallen, en vooral de Chabiri maakten het hem benauwd. „Laat de koning toch zorgen voor zijn land zoo schrijft hij laat hij troepen zenden naar Jeruzalem. Wanneer er dit jaar geen troepen komen, dan is het ge heele gebied van den koning, mijn heer, verloren". En later schrijft hij nog: „Wanneer er geen troepen zijn, laat de koning dan zijn beambten zenden, opdat hij mij en de mijnen hale, en wij bij den koning sterven". Doch al deze smeekbeden baatten niets. Amenhotep IV liet zich aan deze verre provincie weinig gelegen liggen. Hij interesseerde zich veel meer voor de religie en kunst, en belangrij ker dan de uitbreiding of de handha ving zijner macht door schitterende wapenfeiten, vond hij de propaganda van den dienst van Aton den zonne god, voor wien alle knie zich in E- gypte moest buigen. En zoo ging, door dé opdringende macht der Hethieten, der Chabiroe en andere volken, alsmede door den af val der vazallen, Palestina voor den farao verloren. Wie zijn de Chabiroe, waarvan hier in deze brieven sprake is? Het lijkt geen gewaagde veronder stelling in hen de Israëlieten te zien, die bezit nemen van het Beloofde Land; de gelijkstelling van „Chabi roe" en „Hebreen" ligt, de gelijkheid der medeklinkers en daar komt het immers op aan in de Semietische ta len in aanmerking genomen, voor de hand. Nu wordt er in de Amarnabrieven van nog een ander volk gesproken, dat ongeveer dezelfde rol vervult: de S a g a z. Zij bedreigen de Palestijnsche kust steden en helpen in Zuid-Syrië aan de stichting van een Amorietisch rijkje, dat vriendschappelijke betrekkingen onderhoudt met de uit het Noorden opdringende Hethieten. In Kanaan zelf maken verschillende vorsten, die allen Hethietische namen dragen, ge- meene zaak met hen. Men vermoedde reeds lang, dat deze Sagaz dezelfde zijn als de Chabiroe, 'n veronderstelling, die zekerheid werd, toen in 1906 te Boghaz Keuï in Klein Azië, de hoofdstad van het rijk der Hethieten, in spijkerschrift opgestel de verdragen tusschen de Hethieten en de Mitanni werden gevonden, in een waarvan in 'n parallelle plaats in het eene verdrag sprake is van „de goden der C h a b i r o e", in het ande re van „de goden van Saga z". Hieruit blijkt, dat we twee bena mingen hebben voor een en hetzelfde volk. Is de gelijkstelling Chabiroe-Hebre- en op taalkundige en historische gron den te verdedigen, evenzoo de gelijk stelling C.habiroe-Sagaz in verband met het inschrift te Boghaz-Keuï ge vonden, een andere vraag is, of we nu ook de Hebreën met de Israëlieten mogen vereenzelvigen. Zoo op het eerste gehoor zou men geneigd zijn, deze vraag in toestem menden zin te. beantwoorden. Een nadere behandeling der gege vens in het Oude Testament daarom trent doet ons voorzichtiger zijn. Het Oude Testament onderscheidt tusschen Hebreën in engeren en in rui mefen zin. Dit blijkt reeds uit Gen. 10 vs. 21, waar van Sem wordt gezegd, dat hij is „de vader van alle zonen van Heber", terwijl in vs. 25 als zo nen van Heber worden genoemd Pe- leg en Joktan. Van Joktan stammen verschillende Arabische stammen af. Van Peleg: door Lot: de Moabieten en de Am monieten (Gen. 19 vs. 37,38). door Nahor: Us, Buz, Kemuel, enz. (Gen. 22 vs. 20—24). door Abraham: de Israëlieten; de zonen van Ketura, o.a. Midian (Gen. 25 vs. 1 e.v.); de Ismaëlieten (Gen. 25 vs. 12, e.v.); de Edomieten (Gen. 36 vs. 1 e.v.). Het blijkt derhalve wel, dat de zo nen van Heber een uitgebreide volke- renfamilie vormden, waartoe ook de Israëlieten behoorden. Dat de namen „Hebreën" en „Israë lieten" niet hetzelfde beteekenen is op tal van plaatsen in het Oude Testa ment duidelijk, vooral in 1 Sam. 14 vs. 21: „En de Hebreën, die tot de Fi listijnen in dezelfde verhouding als gisteren en eergisteren gebleven en met hen te velde getrokken waren, ook zij keerden zich om en kozen partij voor de Israëlieten, die bij Saul en Jo nathan waren". Hier worden dus de Hebreën in rui meren zin tegenover de Hebreën in en- geren zin (de Israëlieten) gesteld. De eersten althans een deel hunner, woon den destijds in Midden-Kana&n, naast de Israëlieten. In dit licht gezien, begrijpen we, welke volksstammen onder de „Cha biroe" der Amarnabrieven te verstaan zijn, n.l. de niet-Israëlietische Hebre en, zooals Edomieten, Ismaëlieten. enz., die vanuit het Zuidoosten roof tochten tegen Jeruzalem, Ajalon en andere steden ondernamen. De tijd, waarin deze brieven ons ver plaatsen is dit blijkt ook uit de na men der koningen niet die van Jo- zua, doch die van den aanvang van het Richterentijdvak, toen allerlei volksstammen op eigen gelegenheid opereerden. (Zie Richteren 1). Deze conclusie is van groot belang voor de dateering van de verdrukking en den uittocht der kinderen Israëls. Immers valt de aanvang van het Rich terentijdvak in de eerste helft der 14e eeuw voor Chr., dan volgt daaruit, dat de hypothese, als zou Ramses II (12921225) de farao der verdrukking en diens zoon en opvolger Merneptah de farao van den uittocht zijn, onhoud baar is. En wie. gelijk sommigen, in de „Chabiroe" de Israëlieten zien, en alzoo Poet-i-chepa een tijdgenoot van Jozua maken, moeten tot dezelf de gevolgtrekking komen. Op de Raadstribune. Het was te voorzien, dat een tweetal punten van de raadsagenda deze week aanleiding zouden geven tot een min of meer geanimeerd debat. Al naar mate de rechterzijde bereid was op de prikkeling van sociaal-demo cratische zijde in te gaan zou dat debat lang of kort zijn. Maar gesproken moest er worden. Daar was in de eerste plaats het niet toestaan van het gratis gebruik der ge hoorzaal voor een ontspanningsavond van de werkloozen. Hief was het porren van de sociaal-de mocraten al wel zeer opvallend. Openlijk werd zelfs de rechterzijde uitgenoodigd, om er ook nog eens wat van te zeggen. Zelfs moest de opmerking dienst doen, dat men den Burgemeester had uit genoodigd om voor spreekbuis dienst te doen. Tot welk een laag standpunt daalt men toch af, om zoo iets te durven zeg gen. Onze Burgemeester heeft zeker in de maanden, dat hij de raadsvergaderingen leidt, wel getoond, dat hij daar wars van is. Integendeel heeft men eerder last van te weinig gul-heid in uitingen van zijn beginsel. Maar ook moet zoo n opmerking wel uitermate'prikkelen degenen die men aldus een kiekeboe-spelen verwijt. Helaas oogstte de S.D.A.P. hiermede succes. De rechterzijde kwam los. De heer Wilbrink legde een bondige verklaring af, zich aan sluitende bij een vroeger betoog. De heer Van der Reijden kwam met een uitstekend argument vöor den dag, maar dat hier te onpas was. In het algemeen zal men de sociaal-de mocraten niet kunnen vinden tot het brengen van een persoonlijk offer, zooals een man van rechts schier dagelijks brengt, maar zoodra er propaganda voor de partij in steekt, wel. Wanneer de heer Van der Reijden dan ook voorgesteld had een som ter beschikking te stellen," b.v. van de Diaconie, dan zouden ongetwijfeld de heeren niet zoo spontaan geroepen heb ben: Accoord! De heer Eikerbout ging wat dieper op de zaak in en toonde aan, dat de Chr. Be sturenbond evenveel doet zonder de hulp van de gemeente. Onder het spreken van den heer Eikerbout was het weer een prikkelen tot nog meer. Zelfs de Pers werd er in gehaald, hetgeen de heer Ei kerbout handig afsloeg. Het tweede punt was het voteeren van gelden voor den bouw van de Geref. school aan de Javaslraat. Hier was geen enkele reden tot breede discussie. Wanneer ech ter de heer Kooistra een persoonlijk woord van leedwezen had gesproken, het ware te verstaan geweest. Hij toch was de man, die alles op het spel zette, om die gehate school daar te voorkomen. Maar neen, de raadsvergadering van j.l. Maandag heeft weer bewezen, dat de heer Kooistra niet sprak uit een geprangd ge moed, maar dat hij optrad zij het al niet als de gemachtigde dan toch zeker als de woordvoerder der S.D.A.P. Nu toch was het de onderwijsman in den Raad, de heer Verweij, die nog een woord van protest (waarschuwing was 't verzachte woord) deed hooren. Hiermede matigde de geheele S.D.A.P.-fractie zich aan het beter te weten dan alle onder- wijsautoriteiten, Ged. Staten, Minister en de Kroon tezamen. Zij had een andere, be tere oplossing gehad. Wij zijn bereid om deze onbeschaamd heid de heeren en dame hoofd voor hoofd toe te rekenen. De woordvoerder der frac tie ontmoette geen woord van afkeuring, van een der partijgenooten, dus hij sprak namens de geheele fractie. Het kan later te pas komen er nog eens aan te herin neren. Dat de oud-wethouder Meijnen even een woord sprak, waarin verborgen lag een stil verzet tegen deze school, het is hem te vergeven. Alleen heeft de oud-wethou der-raadslid Meijnen dan heelemaal geen overleg gepleegd met den paedagoog Meij nen, alvorens hij een zelfs groote speel plaats eener school zou willen benutten voor den bouw eener-andere school? Zie, dat is toch wel een tikje onbegrijpelijk. Overigens een agenda, waar weinig mu ziek in zat. Neen toch wel, de korte maar sympa thieke rede van den Burgemeester klonk als muziek. Wij sluitén ons gaarne aan bij de woorden, van den heer Sijtsma: De Burgerij van Leiden, voor zoover wij ons als spreektrompet daarvan mogen be schouwen, staat achter U, heer Van de Sande Bakhuyzeh! KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Hillegersberg, G. Grootjans, te Doorwerth. Aangenomen: Naar Beers en Jel- lum (Fr.) J. R. Stratingh, te Hogebeintum. Naar lleinenoord G. J. Streeder, candi- daat te 's-Gravenhage. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Baambrugge, de heer J. Koolstra, cand. te Amsterdam. Te Ste- dum, L. ten Kate, te Lioessens. Te Putten, C. Stam, te Alteveer (Dr). Te Vrouwen- polder-Capinge, J. Koolstra, candidaat te Amsterdam. Bedankt: Voor Sappemeer, J. H. Kui per, te Drachten. BEVESTIGING, AFSCHEID, INTREDE. Zondag nam Ds. G. P. v. Itterzon, die naar Alblasserdam vertrekt, afscheid van de Ned. Herv. Kerk te Gelselaar, met een predikatie over Joh. 1 14 (middelste ged.) Aan het einde richtte hij zich tot verschil lende personen en kerkelijke colleges en de gemeente. De vertrekkende leeraar werd toegesproken door ouderling J. A. Markerink, Ds. van Voorst Vader, van Lo- chem, den heer Vinkenborg, hoofd der Chr. school, den heer Kamstra, van Neede namens de Evangelisten uit den omtrek en den heer Rozeboom, van Neede namens den Ring van J. V. Ds. C. Vlasblom, van Driesum, hoopt op Zondag 26 Februari afscheid te nemen van de Ned. Herv. Kerk aldaar en op Zondag 4 Maart zijn intrede te doen bij de Ned. Herv. Gemeente te Ter Aar, na vooraf bevestigd te zijn door Ds. G. A Pott van Bodegraven. EMERITAAT AANGEVRAAGD. Ds. G. J. Wissink, predikant der Geref. Kerk van Zwammerdam, heeft tegen 1 Mei a.s. om gezondheidsredenen emeritaat aangevraagd. Ds. CHR. HUNNINGHER. Ds. Chr. Hunningher, emeritus-predi kant der Ned. Herv. Gem. van Amster dam, die aanvankelijk hersteld buiten de stad vertoeft, heeft Zaterdag een lichte at taque gehad. Naar omstandigheden is zijn toestand echter nog al wel. JUB. Ds. J. D. DE STOPPELAAR. Ter gelegenheid van zijn 25-jarig ambts jubileum, hield Ds. J. D. de Stoppelaar te Vlaardingen in het kerkgebouw aan de Markt Zondag een gedachtenisrede naar aanleiding van Joh. 1 52. Op hartelijke wijze werd de jubilaris na de predikatie toegesproken door Ds. A. Luteyn, die liet zingen Ps. 119 33. Ten slotte werd op ver zoek van Ds. de Stoppelaar nog gezongen Ps. 100 4. Dr. J. HANIA. Omtrent den toestand van Dr. J. Hania, Geref. predikant te Geldermalsen, wordt nog medegedeeld, dat het ziekteproces tot op heden een gunstig verloop heeft. De patiënt vertoeft nog in het zieken huis te Tiel. „DE STAD ZONDER TEMPEL". De Hervormde Gemeente van Sloterdijk (De stad zonder Tempel), heeft gistermor gen het bouwen van baar tweede kerk, welke zal worden gezet aan de Jan Ma- yenstraat, de Torrenstraat en de James Cookstraat, aanbesteed. De bouwsom was geraamd op 160.000. De hoogste inschrij ving geschiedde tegen een som van 159.035. De laagste inschrijver was De Graaff, te Halfweg, met een som van ƒ146.000. De gunning werd ir beraad ge houden. Met 1 Maart zal eventueel met den bouw worden begonnen. De opleveringstermijn is bepaald op 1 jaar. KERKBOUW. Bij de Maandag gehouden aanbesteding voor den bouw eener nieuwe Ned. Herv. Kerk, te Wierden, werd het laagst inge schreven, voor den bouw, door H. Schip per en Zn., aldaar, voor ƒ42.987; voor het meubilair, door J. Schipper, aldaar voor 4125, voor schilderwerk van kerk en meubilair door Gebr. Hoften en Zn., al daar voor 3870. De hoogste inschrijvingen waren resp. ƒ54.800, ƒ6990.50 en 5872. EEN BÖRGER-GEMEENTE? Ds. J. Borger te Gouda zal binnen kor ten tijd de Ned. Herv. Kerk gaan verla ten. In den loop van de vorige week heb ben eenige volgelingen van Ds. Borger uit Gouda, 's-Gravenhage en Rotterdam een bijeenkomst gehouden, waar in beginsel besloten is, om een genootschap te vor men, dat Ds. Borger gelegenheid zal bie den in deze steden te blijven spreken. DE SPELONK VAN MACHPELA. Voor het eerst sinds de overheersching der Muzelmannen is „de spelonk van Machpela", die, naar de overlevering wil, de begraafplaats is van patriarchen en ook van Sara. Lea en Rebekka, door een besluit van den Hoogsten Raad der Mu zelmannen geopend voor Christelijke en Joodche toeristen. Er wordt een entree van 3 schelling gevraagd. Tot nu toe mochten alleen maar be voorrechte Christelijke bezoekers binnen gaan. Bij zeer zeldzame gelegenheden zijn ook voorname Joden toegelaten, maar dan AAN HET ZOEKUCHT. 1 Leiden, 25 Jan. 1928. Ik las dezer dagen het volgende. „Verscheidene kunstenaars hebben den 12-jarigen Jezus geschilderd,tus schen de wijze mannen van Israël, al of niet het moment kiezend, dat Zijn ouders hem terug vinden. De glorie van den kleinen Evange list behaald op de mannen, doorkneed in de wet, vormt dan het thema, waar door de kunstenaar zich liet leiden. Maar Rembrandt, de menschenken- ner. heeft in een van zijn kleine et sen den nadruk gelegd op een andere zijde van de geschiedenis: de bezwaar lijke taak der ouders. Hij heeft het gezin van Nazareth geteekend op den terugweg van den tempel. De knaap tusschen zijn ouders in, onder het praten naar hen opzien de. Frank en kinderlijk spreekt hij over zijn ervaringen. Maar zijn ouders gaan zwijgend, door zorg gebogen. De vreugde over het uitblinken van hun zoon weegt niet zoo zwaar als de moeite, welke zij onbestemd zien naderen. Welk een taak, het opvoeden van zulk een kind. Wel mocht Maria al deze dingen in heur hart bewaren-" Ja, zoo is het! Wat een taak voor Jozef en Maria. Maar is het niet eigen lijk steeds zoo in de opvoeding? Hoe weinig beseffen wij als ouders de ontzaglijke verantwoordelijkheid. Daarom dank aan God, dat Hij ons het Maria-voorbeeld gaf en Rem brandt om het te zien. OBSERVATOR. alleen nog maar met het risico er door opgekomen Muzelmannen te worden aan gevallen. DE DUITSGHE EVANG. KERKENBOND. Naar aanleiding van de pauselijke en cycliek over de pogingen tot hereeniging der Chr. Kerken heeft het praesidium van den Evangeüschen Bond in Duitschland een verklaring gepubliceerd, waarin de meening der R.K. Kerk, dat zij de eenige zichtbare Kerk van Christus zou zijn, on- bijbelsch, onevangelisch en met de chris telijke liefde onvereenigbaar wordt ge noemd. Daartegenover spreekt de verkla ring sympathie uit voor het streven van Stockholm en Lausanne naar eenheid; voorts neemt zij stelling tegen alle pogin gen. om nieuwe evangelische partijen te stichten, en uit de hoop, dat de bestaande partijen meer dan tot dusverre zich aan de evangelische zaak zullen wijden. REMBRANDTS BIJBEL. Dr. C. E. Hooykaas, de schrijver van het gunstig ontvangen boek „Christus bij Rembrandt" zal drie voordrachten over Rembrandts Bijbel houden op de Vryda- gen 27 Januari, 3 Februari en 10 Februari in de Remonstrantsche kerk te Den Haag. SAMENWERKENDE ZENDINGS CORPORATIES. De inkomsten der Samenwerkende Zen dingscorporaties hebben niet het cijfer der geraamde uitgaven in 1927 bereikt. Gevreesd wordt, voor een tekort van onge veer 35.000. Dit is des te meer te betreu ren, omdat alle gewone bronnen van in komsten weer meer hebben opgebracht dan in het vorige jaar. Alleen de op brengst der legaten bleef ver beneden het gemiddelde van vorige jaren, en enkele groote giften, die vroeger een tekort voor kwamen, bleven ditmaal uit. De onaangenaamheid van dit tekort wordt nog des te meer gevoeld, als men ziet hoe er op de meeste zendingsvelden groei in het werk zit en als men de drin gende vragen uit Indië om hulp hoort. De Besturen hopen, dat zij niet zullen gedwongen worden om den groei van het werk kunstmatig te belemmeren door ge brek aan geld. en doen daartoe een drin gend beroep op allen, die de beteekenis en het belang der Zending inzien. ENQUETE VAN „DE TOORTSDRAGER". „De Toortsdrager", voorz. prof. dr. A. H. de Hartog, te Amsterdam, stelt, zooals voor enkele dagen reeds gemeld, een en quête in onder de hoogleeraren der Ned. Universiteiten en hoogescholen, en wel over de beteekenis van het Christendom in onze dagen. Zij heeft hun verzocht, de. volgende vragen te willen beantwoorden: FEUILLETON. Gods wondere leidingen. 29.) o— „Wel bedankt, jongmensen! ik ben u zeer verplicht," als vreemdeling moet je wel eens vragen, nietwaar?" „Zeker, meneer, dat spreekt, tot uw dienst". Intusschen waren er nog eenige per sonen bij deze halte gekomen en toen de tram kwam, stapten allen in de fabrieksarbeider hield zich achter den vreemdeling en zette zich tegen over dezen neer..,, beiden namen een kaartje tot het eindpunt. Op het oogenblik, dat de vreemde ling zijn beurs te voorschijn haalde en deze opende, keek de arbeider hem één seconde vluchtig aan, glimlachte flauwtjes en tuurde het verdere ge deelte van den rit door het raampje in de duisternis, waar natuurlijk hoegenaamd niets te zien was. Bij de voorlaatste halte stapten de beide nog altoos pratende heeren uit en gingen hun9 weegs. Aan het eindpunt verlieten allen de tram en de fabrieksarbeider voegde zich bij den vreemdeling, op fluiste rende toon sprak hij: „Neem u in acht voor Porridge, meneer, hij is dezer dagen vrijgeko men en heeft de kameraden opge zocht". „Hoe is het mogelijk", ontviel den vreemde, „waar heb je me nu weer aan herkend?" „Aan uw manier van betalen, me neer en.... ik heb het ook kunnen ruiken, toen ik vlak achter u liep". „Hmik begrijp- er niets van heb je de gewone wapens meegeno men en je kaart?" „Alles, meneer.... twee geladen re volvers.... een dolk en kortjan en de kaart natuurlijk. Ook twee paar armbandjestot uw dienst, me neer". „Vooruit dan.... om dat tweetal van daar straks is het te doente rug naar voorlaatste halte en daar wachtensteek je pijp in den zak". Bij het tramhuisje, gingen beiden er binnen en bleven zwijgend ruim een half uur wachten, toen stonden patrcon en leerling op en begaven zich naar een groot heerenhuis, waar slechts door één enkel venster op de tweede verdieping een lichtstraal naar buiten drong. „Daar zijn de heeren bezig", grin nikte de patroon. Zij zullen aanstonds wel verschijnen met hun buit.... daar komen ze alelk een hand koffertjezoo onschuldig moge lijkga maar vooruit tot bij poli tiepost elf, waarschuw den inspecteur, dat de heeren komenlaat vier agenten op de tram stappenik zal op het voorbalcon staan en zeg gen: hier is nog plaats". Bobby de fabrieksarbeider, vervul de zijn opdracht en toen een uur na dien twee heeren elk met een hand koffertje van de tram stapten, wer den zij voorafgegaan en gevolgd door een paar stevige agenten in burger- kleeding, die hen zonder drukte de koffertjes ontnamen, hun handig een kettinkje over de polsen schoven en hen uitnoodigden, gewillig mee te gaan, daar er anders geweld moest gebruikt wordende inbrekers kozen de wijste partij en zaten weldra veilig achter de tralies. Mac Daniël O'Dowry ontving de uit geloofde som, vijfhonderd pond ster ling 6000) voor de aanhouding van twee der beruchtste boeven uit den staat New-York en hij gaf edelmoedig aan zijn kranigen leerling een beloo ning van honderd dollars 250). Van dezen dag af groeide Bobby's kapitaaltje gestadig aan, want zijn patroon droeg hem allerlei zaakjes op, welke telkens extra sommetjes afwierpen. Echter, hoe aangenaam en voordeelig zulks ook zijn mocht, zoo heel hard schoot het niet op tot de be- noodigde reuzen som voor Bobby's kinderstichtingmaar: „ik moet blij wezen, als ik tegen mijn zestigste jaar zoover ben, dat ik althans be ginnen kan' herhaalde de jonge speurder onverdroten, wanneer soms het millioenen kapitaal hem ont moedigdeen dus heb ik nog een kleine veertig jaren voor de borst". „Hoe staat het met de avondstudie, Bobby?" vroeg Mr. Daniël op zekeren dag, zijn bediende, „ik bedoel in hoofd zaak met de vreemde talen; Fransch, Duitsch, Italiaansch; verder met je Aardrijkskunde en Geschiedenis? werk je geregeld zooveel mogelijk en beoefen je nog steeds het cijferschrift en de dieventaal?" „Zeker meneer, ik lees zonder op houden een boek in een der vreemde talen en heb altoos een atlas onder mijn bereikAardrijkskunde en Geschiedenis zijn verbazend uitge breide vakken, nietwaar meneer?" „Dat zou ik denkenmaar je bent nog jong en je hebt een benij denswaardig geheugen., dus: zooveel leeren als je maar eenigszins moge lijk iseen speurder moet een soort duizendkunstenaar wezende han den mogen hem voor niets verkeerd staanen dan ten slotte: het dage- lijksch brood van den detective!" „Ja meneer; geduld en waakzaam heid". „Juist.... daar wou ik je maar op wijzen.... ziezoonu heb ik iets nieuws voor jega eens even zit ten"., „We moeten een verdwenen Hol lander opsporen. Maak je aanteeke- ningen in ons eigen schrift". Bobby zat gereed met zijn zakboek je in de hand: „De man heet Hendrik Klosters hij is teekenaar geweest bij de firma James en Harry Morsonsdaar heeft ie twee jaren tot genoegen der heeren gewerkt, is hoofd-beambte geworden, werd beschuldigd van de geschriften der firma in zijn moeder- faal te hebben overgezet met de bij- behoorende teekeningen en toen men hem ter verantwoording wilde roe pen was hij verdwenen, spoorloos.... als van den aardbodem verdwenen., de zaak heeft eenige maanden terug in de bladen gestaan.... de ontrouwe bediende is voor het gerecht gedaagd vruchteloos natuurlijk en toen bij verstek veroordeeeld tot twee ja ren gevangenisstraf.... maar hij is tot op den huidgen dag niet gevon den. Verleden week heb ik hier bezoek gehad van twee Hollanders, een da me en een heer, broer en zuster. De dame is de verloofde van den veroor deelde, zij komt hier om een onder zoek naar den verdwenen vriend te laten instellen. Zij kreeg de couranten met het verslag der rechtzaak toege zondenhier liggen ze voor mij Ook het portret van dien menen Hendrik. Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5