NIEUWE LEIDSCNE COURANT
van
WOENSDAG 25 JAN. 1928
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
DE „CHABIROE" DER AMARNA-
BRIEVEN.
De Amarnabrieven zijn een driehon
derdtal brieven uit het archief der E-
gyptische koningen Amenhotep III
(1411—1375) en Amenhotep IV (1375—
1358), die in 1887 door een gelukkig
toeval ontdekt werden.
In een zestal dezer brieven is sprake
van een volk, de Chabiroe gehee-
ten, die uit de woestijn opdringend
Palestina, en in het bijzonder Jeruza
lem, bedreigen.
Poet-i-chepa, de koning van Jeruza
lem, beklaagt zich in eenige brieven
aan den farao over deze menschen,
die zijn land plunderen en zijn steden
innemen. Geheel Palestina dreigt op
die wijze voor den farao verloren te
gaan, zoo jammert hij, als er niet spoe
dig hulptroepen gezonden worden, zal
het geheele land aan de Chabiroe ver
vallen!
Deze Poet-i-chepa was een vazal
van den Egyptischen koning, gelijk hij
zelf betuigt. „De machtige arm van
den koning heeft mij in mijn vader
lijk gebied geplaatst".
Hij bevond zich in een moeilijke po
sitie; van alle zijden werd hij aange
vallen, en vooral de Chabiri maakten
het hem benauwd. „Laat de koning
toch zorgen voor zijn land zoo
schrijft hij laat hij troepen zenden
naar Jeruzalem. Wanneer er dit jaar
geen troepen komen, dan is het ge
heele gebied van den koning, mijn
heer, verloren".
En later schrijft hij nog: „Wanneer
er geen troepen zijn, laat de koning
dan zijn beambten zenden, opdat hij
mij en de mijnen hale, en wij bij den
koning sterven".
Doch al deze smeekbeden baatten
niets. Amenhotep IV liet zich aan deze
verre provincie weinig gelegen liggen.
Hij interesseerde zich veel meer
voor de religie en kunst, en belangrij
ker dan de uitbreiding of de handha
ving zijner macht door schitterende
wapenfeiten, vond hij de propaganda
van den dienst van Aton den zonne
god, voor wien alle knie zich in E-
gypte moest buigen.
En zoo ging, door dé opdringende
macht der Hethieten, der Chabiroe en
andere volken, alsmede door den af
val der vazallen, Palestina voor den
farao verloren.
Wie zijn de Chabiroe, waarvan hier
in deze brieven sprake is?
Het lijkt geen gewaagde veronder
stelling in hen de Israëlieten te zien,
die bezit nemen van het Beloofde
Land; de gelijkstelling van „Chabi
roe" en „Hebreen" ligt, de gelijkheid
der medeklinkers en daar komt het
immers op aan in de Semietische ta
len in aanmerking genomen, voor
de hand.
Nu wordt er in de Amarnabrieven
van nog een ander volk gesproken,
dat ongeveer dezelfde rol vervult: de
S a g a z.
Zij bedreigen de Palestijnsche kust
steden en helpen in Zuid-Syrië aan de
stichting van een Amorietisch rijkje,
dat vriendschappelijke betrekkingen
onderhoudt met de uit het Noorden
opdringende Hethieten. In Kanaan
zelf maken verschillende vorsten, die
allen Hethietische namen dragen, ge-
meene zaak met hen.
Men vermoedde reeds lang, dat deze
Sagaz dezelfde zijn als de Chabiroe, 'n
veronderstelling, die zekerheid werd,
toen in 1906 te Boghaz Keuï in Klein
Azië, de hoofdstad van het rijk der
Hethieten, in spijkerschrift opgestel
de verdragen tusschen de Hethieten
en de Mitanni werden gevonden, in
een waarvan in 'n parallelle plaats in
het eene verdrag sprake is van „de
goden der C h a b i r o e", in het ande
re van „de goden van Saga z".
Hieruit blijkt, dat we twee bena
mingen hebben voor een en hetzelfde
volk.
Is de gelijkstelling Chabiroe-Hebre-
en op taalkundige en historische gron
den te verdedigen, evenzoo de gelijk
stelling C.habiroe-Sagaz in verband
met het inschrift te Boghaz-Keuï ge
vonden, een andere vraag is, of we nu
ook de Hebreën met de Israëlieten
mogen vereenzelvigen.
Zoo op het eerste gehoor zou men
geneigd zijn, deze vraag in toestem
menden zin te. beantwoorden.
Een nadere behandeling der gege
vens in het Oude Testament daarom
trent doet ons voorzichtiger zijn.
Het Oude Testament onderscheidt
tusschen Hebreën in engeren en in rui
mefen zin. Dit blijkt reeds uit Gen. 10
vs. 21, waar van Sem wordt gezegd,
dat hij is „de vader van alle zonen
van Heber", terwijl in vs. 25 als zo
nen van Heber worden genoemd Pe-
leg en Joktan.
Van Joktan stammen verschillende
Arabische stammen af.
Van Peleg:
door Lot: de Moabieten en de Am
monieten (Gen. 19 vs. 37,38).
door Nahor: Us, Buz, Kemuel, enz.
(Gen. 22 vs. 20—24).
door Abraham: de Israëlieten;
de zonen van Ketura, o.a. Midian
(Gen. 25 vs. 1 e.v.);
de Ismaëlieten (Gen. 25 vs. 12, e.v.);
de Edomieten (Gen. 36 vs. 1 e.v.).
Het blijkt derhalve wel, dat de zo
nen van Heber een uitgebreide volke-
renfamilie vormden, waartoe ook de
Israëlieten behoorden.
Dat de namen „Hebreën" en „Israë
lieten" niet hetzelfde beteekenen is op
tal van plaatsen in het Oude Testa
ment duidelijk, vooral in 1 Sam. 14
vs. 21: „En de Hebreën, die tot de Fi
listijnen in dezelfde verhouding als
gisteren en eergisteren gebleven en
met hen te velde getrokken waren,
ook zij keerden zich om en kozen partij
voor de Israëlieten, die bij Saul en Jo
nathan waren".
Hier worden dus de Hebreën in rui
meren zin tegenover de Hebreën in en-
geren zin (de Israëlieten) gesteld. De
eersten althans een deel hunner, woon
den destijds in Midden-Kana&n, naast
de Israëlieten.
In dit licht gezien, begrijpen we,
welke volksstammen onder de „Cha
biroe" der Amarnabrieven te verstaan
zijn, n.l. de niet-Israëlietische Hebre
en, zooals Edomieten, Ismaëlieten.
enz., die vanuit het Zuidoosten roof
tochten tegen Jeruzalem, Ajalon en
andere steden ondernamen.
De tijd, waarin deze brieven ons ver
plaatsen is dit blijkt ook uit de na
men der koningen niet die van Jo-
zua, doch die van den aanvang van
het Richterentijdvak, toen allerlei
volksstammen op eigen gelegenheid
opereerden. (Zie Richteren 1).
Deze conclusie is van groot belang
voor de dateering van de verdrukking
en den uittocht der kinderen Israëls.
Immers valt de aanvang van het Rich
terentijdvak in de eerste helft der 14e
eeuw voor Chr., dan volgt daaruit,
dat de hypothese, als zou Ramses II
(12921225) de farao der verdrukking
en diens zoon en opvolger Merneptah
de farao van den uittocht zijn, onhoud
baar is. En wie. gelijk sommigen, in
de „Chabiroe" de Israëlieten zien, en
alzoo Poet-i-chepa een tijdgenoot
van Jozua maken, moeten tot dezelf
de gevolgtrekking komen.
Op de Raadstribune.
Het was te voorzien, dat een tweetal
punten van de raadsagenda deze week
aanleiding zouden geven tot een min of
meer geanimeerd debat.
Al naar mate de rechterzijde bereid
was op de prikkeling van sociaal-demo
cratische zijde in te gaan zou dat debat
lang of kort zijn. Maar gesproken moest
er worden.
Daar was in de eerste plaats het niet
toestaan van het gratis gebruik der ge
hoorzaal voor een ontspanningsavond
van de werkloozen.
Hief was het porren van de sociaal-de
mocraten al wel zeer opvallend. Openlijk
werd zelfs de rechterzijde uitgenoodigd,
om er ook nog eens wat van te zeggen.
Zelfs moest de opmerking dienst doen,
dat men den Burgemeester had uit
genoodigd om voor spreekbuis dienst te
doen. Tot welk een laag standpunt daalt
men toch af, om zoo iets te durven zeg
gen.
Onze Burgemeester heeft zeker in de
maanden, dat hij de raadsvergaderingen
leidt, wel getoond, dat hij daar wars van
is. Integendeel heeft men eerder last van
te weinig gul-heid in uitingen van zijn
beginsel. Maar ook moet zoo n opmerking
wel uitermate'prikkelen degenen die men
aldus een kiekeboe-spelen verwijt. Helaas
oogstte de S.D.A.P. hiermede succes. De
rechterzijde kwam los. De heer Wilbrink
legde een bondige verklaring af, zich aan
sluitende bij een vroeger betoog. De heer
Van der Reijden kwam met een uitstekend
argument vöor den dag, maar dat hier te
onpas was.
In het algemeen zal men de sociaal-de
mocraten niet kunnen vinden tot het
brengen van een persoonlijk offer, zooals
een man van rechts schier dagelijks
brengt, maar zoodra er propaganda voor
de partij in steekt, wel. Wanneer de heer
Van der Reijden dan ook voorgesteld had
een som ter beschikking te stellen," b.v.
van de Diaconie, dan zouden ongetwijfeld
de heeren niet zoo spontaan geroepen heb
ben: Accoord!
De heer Eikerbout ging wat dieper op
de zaak in en toonde aan, dat de Chr. Be
sturenbond evenveel doet zonder de hulp
van de gemeente. Onder het spreken van
den heer Eikerbout was het weer een
prikkelen tot nog meer. Zelfs de Pers
werd er in gehaald, hetgeen de heer Ei
kerbout handig afsloeg.
Het tweede punt was het voteeren van
gelden voor den bouw van de Geref. school
aan de Javaslraat. Hier was geen enkele
reden tot breede discussie. Wanneer ech
ter de heer Kooistra een persoonlijk
woord van leedwezen had gesproken, het
ware te verstaan geweest. Hij toch was
de man, die alles op het spel zette, om
die gehate school daar te voorkomen.
Maar neen, de raadsvergadering van j.l.
Maandag heeft weer bewezen, dat de heer
Kooistra niet sprak uit een geprangd ge
moed, maar dat hij optrad zij het al niet
als de gemachtigde dan toch zeker als de
woordvoerder der S.D.A.P.
Nu toch was het de onderwijsman in
den Raad, de heer Verweij, die nog een
woord van protest (waarschuwing was 't
verzachte woord) deed hooren. Hiermede
matigde de geheele S.D.A.P.-fractie zich
aan het beter te weten dan alle onder-
wijsautoriteiten, Ged. Staten, Minister en
de Kroon tezamen. Zij had een andere, be
tere oplossing gehad.
Wij zijn bereid om deze onbeschaamd
heid de heeren en dame hoofd voor hoofd
toe te rekenen. De woordvoerder der frac
tie ontmoette geen woord van afkeuring,
van een der partijgenooten, dus hij sprak
namens de geheele fractie. Het kan later
te pas komen er nog eens aan te herin
neren.
Dat de oud-wethouder Meijnen even een
woord sprak, waarin verborgen lag een
stil verzet tegen deze school, het is hem
te vergeven. Alleen heeft de oud-wethou
der-raadslid Meijnen dan heelemaal geen
overleg gepleegd met den paedagoog Meij
nen, alvorens hij een zelfs groote speel
plaats eener school zou willen benutten
voor den bouw eener-andere school? Zie,
dat is toch wel een tikje onbegrijpelijk.
Overigens een agenda, waar weinig mu
ziek in zat.
Neen toch wel, de korte maar sympa
thieke rede van den Burgemeester klonk
als muziek. Wij sluitén ons gaarne aan bij
de woorden, van den heer Sijtsma: De
Burgerij van Leiden, voor zoover wij ons
als spreektrompet daarvan mogen be
schouwen, staat achter U, heer Van de
Sande Bakhuyzeh!
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Hillegersberg, G.
Grootjans, te Doorwerth.
Aangenomen: Naar Beers en Jel-
lum (Fr.) J. R. Stratingh, te Hogebeintum.
Naar lleinenoord G. J. Streeder, candi-
daat te 's-Gravenhage.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Baambrugge, de heer
J. Koolstra, cand. te Amsterdam. Te Ste-
dum, L. ten Kate, te Lioessens. Te Putten,
C. Stam, te Alteveer (Dr). Te Vrouwen-
polder-Capinge, J. Koolstra, candidaat te
Amsterdam.
Bedankt: Voor Sappemeer, J. H. Kui
per, te Drachten.
BEVESTIGING, AFSCHEID, INTREDE.
Zondag nam Ds. G. P. v. Itterzon, die
naar Alblasserdam vertrekt, afscheid van
de Ned. Herv. Kerk te Gelselaar, met een
predikatie over Joh. 1 14 (middelste ged.)
Aan het einde richtte hij zich tot verschil
lende personen en kerkelijke colleges en
de gemeente. De vertrekkende leeraar
werd toegesproken door ouderling J. A.
Markerink, Ds. van Voorst Vader, van Lo-
chem, den heer Vinkenborg, hoofd der
Chr. school, den heer Kamstra, van Neede
namens de Evangelisten uit den omtrek en
den heer Rozeboom, van Neede namens
den Ring van J. V.
Ds. C. Vlasblom, van Driesum, hoopt
op Zondag 26 Februari afscheid te nemen
van de Ned. Herv. Kerk aldaar en op
Zondag 4 Maart zijn intrede te doen bij
de Ned. Herv. Gemeente te Ter Aar, na
vooraf bevestigd te zijn door Ds. G. A
Pott van Bodegraven.
EMERITAAT AANGEVRAAGD.
Ds. G. J. Wissink, predikant der Geref.
Kerk van Zwammerdam, heeft tegen 1 Mei
a.s. om gezondheidsredenen emeritaat
aangevraagd.
Ds. CHR. HUNNINGHER.
Ds. Chr. Hunningher, emeritus-predi
kant der Ned. Herv. Gem. van Amster
dam, die aanvankelijk hersteld buiten de
stad vertoeft, heeft Zaterdag een lichte at
taque gehad. Naar omstandigheden is zijn
toestand echter nog al wel.
JUB. Ds. J. D. DE STOPPELAAR.
Ter gelegenheid van zijn 25-jarig ambts
jubileum, hield Ds. J. D. de Stoppelaar te
Vlaardingen in het kerkgebouw aan de
Markt Zondag een gedachtenisrede naar
aanleiding van Joh. 1 52. Op hartelijke
wijze werd de jubilaris na de predikatie
toegesproken door Ds. A. Luteyn, die liet
zingen Ps. 119 33. Ten slotte werd op ver
zoek van Ds. de Stoppelaar nog gezongen
Ps. 100 4.
Dr. J. HANIA.
Omtrent den toestand van Dr. J. Hania,
Geref. predikant te Geldermalsen, wordt
nog medegedeeld, dat het ziekteproces tot
op heden een gunstig verloop heeft.
De patiënt vertoeft nog in het zieken
huis te Tiel.
„DE STAD ZONDER TEMPEL".
De Hervormde Gemeente van Sloterdijk
(De stad zonder Tempel), heeft gistermor
gen het bouwen van baar tweede kerk,
welke zal worden gezet aan de Jan Ma-
yenstraat, de Torrenstraat en de James
Cookstraat, aanbesteed. De bouwsom was
geraamd op 160.000. De hoogste inschrij
ving geschiedde tegen een som van
159.035. De laagste inschrijver was De
Graaff, te Halfweg, met een som van
ƒ146.000. De gunning werd ir beraad ge
houden.
Met 1 Maart zal eventueel met den bouw
worden begonnen. De opleveringstermijn is
bepaald op 1 jaar.
KERKBOUW.
Bij de Maandag gehouden aanbesteding
voor den bouw eener nieuwe Ned. Herv.
Kerk, te Wierden, werd het laagst inge
schreven, voor den bouw, door H. Schip
per en Zn., aldaar, voor ƒ42.987; voor het
meubilair, door J. Schipper, aldaar voor
4125, voor schilderwerk van kerk en
meubilair door Gebr. Hoften en Zn., al
daar voor 3870.
De hoogste inschrijvingen waren resp.
ƒ54.800, ƒ6990.50 en 5872.
EEN BÖRGER-GEMEENTE?
Ds. J. Borger te Gouda zal binnen kor
ten tijd de Ned. Herv. Kerk gaan verla
ten. In den loop van de vorige week heb
ben eenige volgelingen van Ds. Borger uit
Gouda, 's-Gravenhage en Rotterdam een
bijeenkomst gehouden, waar in beginsel
besloten is, om een genootschap te vor
men, dat Ds. Borger gelegenheid zal bie
den in deze steden te blijven spreken.
DE SPELONK VAN MACHPELA.
Voor het eerst sinds de overheersching
der Muzelmannen is „de spelonk van
Machpela", die, naar de overlevering wil,
de begraafplaats is van patriarchen en
ook van Sara. Lea en Rebekka, door een
besluit van den Hoogsten Raad der Mu
zelmannen geopend voor Christelijke en
Joodche toeristen. Er wordt een entree
van 3 schelling gevraagd.
Tot nu toe mochten alleen maar be
voorrechte Christelijke bezoekers binnen
gaan. Bij zeer zeldzame gelegenheden zijn
ook voorname Joden toegelaten, maar dan
AAN HET ZOEKUCHT. 1
Leiden, 25 Jan. 1928.
Ik las dezer dagen het volgende.
„Verscheidene kunstenaars hebben
den 12-jarigen Jezus geschilderd,tus
schen de wijze mannen van Israël, al
of niet het moment kiezend, dat Zijn
ouders hem terug vinden.
De glorie van den kleinen Evange
list behaald op de mannen, doorkneed
in de wet, vormt dan het thema, waar
door de kunstenaar zich liet leiden.
Maar Rembrandt, de menschenken-
ner. heeft in een van zijn kleine et
sen den nadruk gelegd op een andere
zijde van de geschiedenis: de bezwaar
lijke taak der ouders.
Hij heeft het gezin van Nazareth
geteekend op den terugweg van den
tempel. De knaap tusschen zijn ouders
in, onder het praten naar hen opzien
de. Frank en kinderlijk spreekt hij
over zijn ervaringen.
Maar zijn ouders gaan zwijgend,
door zorg gebogen. De vreugde over
het uitblinken van hun zoon weegt
niet zoo zwaar als de moeite, welke
zij onbestemd zien naderen.
Welk een taak, het opvoeden van
zulk een kind. Wel mocht Maria al
deze dingen in heur hart bewaren-"
Ja, zoo is het! Wat een taak voor
Jozef en Maria. Maar is het niet eigen
lijk steeds zoo in de opvoeding?
Hoe weinig beseffen wij als ouders
de ontzaglijke verantwoordelijkheid.
Daarom dank aan God, dat Hij ons
het Maria-voorbeeld gaf en Rem
brandt om het te zien.
OBSERVATOR.
alleen nog maar met het risico er door
opgekomen Muzelmannen te worden aan
gevallen.
DE DUITSGHE EVANG. KERKENBOND.
Naar aanleiding van de pauselijke en
cycliek over de pogingen tot hereeniging
der Chr. Kerken heeft het praesidium van
den Evangeüschen Bond in Duitschland
een verklaring gepubliceerd, waarin de
meening der R.K. Kerk, dat zij de eenige
zichtbare Kerk van Christus zou zijn, on-
bijbelsch, onevangelisch en met de chris
telijke liefde onvereenigbaar wordt ge
noemd. Daartegenover spreekt de verkla
ring sympathie uit voor het streven van
Stockholm en Lausanne naar eenheid;
voorts neemt zij stelling tegen alle pogin
gen. om nieuwe evangelische partijen te
stichten, en uit de hoop, dat de bestaande
partijen meer dan tot dusverre zich aan
de evangelische zaak zullen wijden.
REMBRANDTS BIJBEL.
Dr. C. E. Hooykaas, de schrijver van het
gunstig ontvangen boek „Christus bij
Rembrandt" zal drie voordrachten over
Rembrandts Bijbel houden op de Vryda-
gen 27 Januari, 3 Februari en 10 Februari
in de Remonstrantsche kerk te Den Haag.
SAMENWERKENDE ZENDINGS
CORPORATIES.
De inkomsten der Samenwerkende Zen
dingscorporaties hebben niet het cijfer
der geraamde uitgaven in 1927 bereikt.
Gevreesd wordt, voor een tekort van onge
veer 35.000. Dit is des te meer te betreu
ren, omdat alle gewone bronnen van in
komsten weer meer hebben opgebracht
dan in het vorige jaar. Alleen de op
brengst der legaten bleef ver beneden het
gemiddelde van vorige jaren, en enkele
groote giften, die vroeger een tekort voor
kwamen, bleven ditmaal uit.
De onaangenaamheid van dit tekort
wordt nog des te meer gevoeld, als men
ziet hoe er op de meeste zendingsvelden
groei in het werk zit en als men de drin
gende vragen uit Indië om hulp hoort.
De Besturen hopen, dat zij niet zullen
gedwongen worden om den groei van het
werk kunstmatig te belemmeren door ge
brek aan geld. en doen daartoe een drin
gend beroep op allen, die de beteekenis en
het belang der Zending inzien.
ENQUETE VAN „DE TOORTSDRAGER".
„De Toortsdrager", voorz. prof. dr. A. H.
de Hartog, te Amsterdam, stelt, zooals
voor enkele dagen reeds gemeld, een en
quête in onder de hoogleeraren der Ned.
Universiteiten en hoogescholen, en wel
over de beteekenis van het Christendom in
onze dagen. Zij heeft hun verzocht, de.
volgende vragen te willen beantwoorden:
FEUILLETON.
Gods wondere leidingen.
29.) o—
„Wel bedankt, jongmensen! ik ben
u zeer verplicht," als vreemdeling
moet je wel eens vragen, nietwaar?"
„Zeker, meneer, dat spreekt, tot
uw dienst".
Intusschen waren er nog eenige per
sonen bij deze halte gekomen en toen
de tram kwam, stapten allen in
de fabrieksarbeider hield zich achter
den vreemdeling en zette zich tegen
over dezen neer..,, beiden namen
een kaartje tot het eindpunt.
Op het oogenblik, dat de vreemde
ling zijn beurs te voorschijn haalde en
deze opende, keek de arbeider hem
één seconde vluchtig aan, glimlachte
flauwtjes en tuurde het verdere ge
deelte van den rit door het raampje
in de duisternis, waar natuurlijk
hoegenaamd niets te zien was. Bij de
voorlaatste halte stapten de beide nog
altoos pratende heeren uit en gingen
hun9 weegs.
Aan het eindpunt verlieten allen de
tram en de fabrieksarbeider voegde
zich bij den vreemdeling, op fluiste
rende toon sprak hij:
„Neem u in acht voor Porridge,
meneer, hij is dezer dagen vrijgeko
men en heeft de kameraden opge
zocht".
„Hoe is het mogelijk", ontviel den
vreemde, „waar heb je me nu weer
aan herkend?"
„Aan uw manier van betalen, me
neer en.... ik heb het ook kunnen
ruiken, toen ik vlak achter u liep".
„Hmik begrijp- er niets van
heb je de gewone wapens meegeno
men en je kaart?"
„Alles, meneer.... twee geladen re
volvers.... een dolk en kortjan
en de kaart natuurlijk. Ook twee paar
armbandjestot uw dienst, me
neer".
„Vooruit dan.... om dat tweetal
van daar straks is het te doente
rug naar voorlaatste halte en daar
wachtensteek je pijp in den zak".
Bij het tramhuisje, gingen beiden
er binnen en bleven zwijgend ruim
een half uur wachten, toen stonden
patrcon en leerling op en begaven
zich naar een groot heerenhuis, waar
slechts door één enkel venster op de
tweede verdieping een lichtstraal naar
buiten drong.
„Daar zijn de heeren bezig", grin
nikte de patroon. Zij zullen aanstonds
wel verschijnen met hun buit....
daar komen ze alelk een hand
koffertjezoo onschuldig moge
lijkga maar vooruit tot bij poli
tiepost elf, waarschuw den inspecteur,
dat de heeren komenlaat vier
agenten op de tram stappenik
zal op het voorbalcon staan en zeg
gen: hier is nog plaats".
Bobby de fabrieksarbeider, vervul
de zijn opdracht en toen een uur na
dien twee heeren elk met een hand
koffertje van de tram stapten, wer
den zij voorafgegaan en gevolgd door
een paar stevige agenten in burger-
kleeding, die hen zonder drukte de
koffertjes ontnamen, hun handig een
kettinkje over de polsen schoven en
hen uitnoodigden, gewillig mee te
gaan, daar er anders geweld moest
gebruikt wordende inbrekers
kozen de wijste partij en zaten weldra
veilig achter de tralies.
Mac Daniël O'Dowry ontving de uit
geloofde som, vijfhonderd pond ster
ling 6000) voor de aanhouding van
twee der beruchtste boeven uit den
staat New-York en hij gaf edelmoedig
aan zijn kranigen leerling een beloo
ning van honderd dollars 250).
Van dezen dag af groeide Bobby's
kapitaaltje gestadig aan, want zijn
patroon droeg hem allerlei zaakjes
op, welke telkens extra sommetjes
afwierpen. Echter, hoe aangenaam en
voordeelig zulks ook zijn mocht, zoo
heel hard schoot het niet op tot de be-
noodigde reuzen som voor Bobby's
kinderstichtingmaar: „ik moet
blij wezen, als ik tegen mijn zestigste
jaar zoover ben, dat ik althans be
ginnen kan' herhaalde de jonge
speurder onverdroten, wanneer soms
het millioenen kapitaal hem ont
moedigdeen dus heb ik nog een
kleine veertig jaren voor de borst".
„Hoe staat het met de avondstudie,
Bobby?" vroeg Mr. Daniël op zekeren
dag, zijn bediende, „ik bedoel in hoofd
zaak met de vreemde talen; Fransch,
Duitsch, Italiaansch; verder met je
Aardrijkskunde en Geschiedenis?
werk je geregeld zooveel mogelijk en
beoefen je nog steeds het cijferschrift
en de dieventaal?"
„Zeker meneer, ik lees zonder op
houden een boek in een der vreemde
talen en heb altoos een atlas onder
mijn bereikAardrijkskunde en
Geschiedenis zijn verbazend uitge
breide vakken, nietwaar meneer?"
„Dat zou ik denkenmaar je
bent nog jong en je hebt een benij
denswaardig geheugen., dus: zooveel
leeren als je maar eenigszins moge
lijk iseen speurder moet een soort
duizendkunstenaar wezende han
den mogen hem voor niets verkeerd
staanen dan ten slotte: het dage-
lijksch brood van den detective!"
„Ja meneer; geduld en waakzaam
heid".
„Juist.... daar wou ik je maar op
wijzen.... ziezoonu heb ik iets
nieuws voor jega eens even zit
ten".,
„We moeten een verdwenen Hol
lander opsporen. Maak je aanteeke-
ningen in ons eigen schrift".
Bobby zat gereed met zijn zakboek
je in de hand:
„De man heet Hendrik Klosters
hij is teekenaar geweest bij de firma
James en Harry Morsonsdaar
heeft ie twee jaren tot genoegen der
heeren gewerkt, is hoofd-beambte
geworden, werd beschuldigd van de
geschriften der firma in zijn moeder-
faal te hebben overgezet met de bij-
behoorende teekeningen en toen men
hem ter verantwoording wilde roe
pen was hij verdwenen, spoorloos....
als van den aardbodem verdwenen.,
de zaak heeft eenige maanden terug
in de bladen gestaan.... de ontrouwe
bediende is voor het gerecht gedaagd
vruchteloos natuurlijk en toen
bij verstek veroordeeeld tot twee ja
ren gevangenisstraf.... maar hij is
tot op den huidgen dag niet gevon
den.
Verleden week heb ik hier bezoek
gehad van twee Hollanders, een da
me en een heer, broer en zuster. De
dame is de verloofde van den veroor
deelde, zij komt hier om een onder
zoek naar den verdwenen vriend te
laten instellen. Zij kreeg de couranten
met het verslag der rechtzaak toege
zondenhier liggen ze voor mij
Ook het portret van dien menen
Hendrik.
Wordt vervolgd)