NIEUWE LEIUSCHE CUURANI
Gods wondere leidingen.
van
VRIJDAG 13 JAN. 1928
TWEEDE BLAD.
STADSNIEUWS.
KAMER VAN KOOPHANDEL.
III.
(Vervolg der Nieuwjaarsrede).
Handelseconomie.
Naarmate men de verschillende moei
lijkheden, waarmede de diverse bedrijven
gedurende het afgeloopen jaar en ook nu
nog hebben te kampen, weet te onderken
nen, groeit de overtuiging dat de indus
trie in ons district, en hoogstwaarschijn
lijk wel het grootste gedeelte der Neder-
landsche industrie, een minder gunstigen
toestand zeker niet aan zich zelf heeft te
wijten.
Ondernemingslust, en energie zijn nog
altijd twee eigenschappen, welke de Ne
derlandsche Fabrikant bij uitstek kenmer
ken. Het is echter hoofdzakelijk de Regee
ring der laatste 10 jaren geweest, die door
het treffen van allerlei de industrie druk
kende maatregelen aan den eenen kant
en door hare weinig economisch geoutil
leerdheid aan den anderen kant eenerzijds
productiekosten veel te hoog heeft opge
voerd en anderzijds geen ernstige pogin
gen heeft gedaan om ervoor te zorgen, dat
onze afzetgebieden behouden bleven.
Wanneer er thans in ons district indus
trieën zijn, die over den toestand in 1927
tevreden waren, is zulks, zooals uit de in
gekomen antwoorden blijkt, maar al te
vaak min of meer te wijten aan een toe
vallige bijkomstige gelukkige omstandig
heid. Maar zeer weinig bedrijven en dit
acht ik wel kenmerkend voor de econo
mische tijdsomstandigheden van thans,
voelen zich zelfs in de naaste toekomst
zeker van hun afzetmogelijkheid.
Het is in de hedendaagsche industrie
een leven van den eenen dag in den an
deren. De ontvangen inlichtingen wijzen
erop, dat in het afgeloopen jaar bij circa
2/3 van de Rijnlandsche industrie flinke
bedrijvigheid heerschte, terwijl in het res-
teerende gedeelte de toestand bepaald on
gunstig was. Algemeen wordt echter een
ongekend scherpe concurrentie gerappor
teerd, waardoor ook bij de eerste catego
rie de financieele resultaten niet in over
eenstemming waren met de verkregen
omzetten.
Het is tegenwoordig maar al te vaak
gewoonte, om, wanneer stemmen in mi
neur opgaan, te verwijzen naar den groei
van de Philipsfabrieken te Eindhoven. On
getwijfeld is het gelukkig, dat er nog zul
ke bedrijven zijn, maar men mag den
bloei van deze fabrieken niet als maatstaf
nemen voor onze geheele industrie.
Het is m.i. een bedenkelijk verschijnsel,
dat het niet mogelijk is gebleken aan de
Rijnlandsche industrieën behoorlijke uit
breiding te geven.
Zooals hierboven reeds met een enkel
woord vermeld, is nog steeds een der
voornaamste klachten der industrie in Ne
derland, dat. de overheid door haar ge
brekkige kennis van het economisch leven
in binnen- en buitenland, te haren aan
zien niet doet wat op haar weg ligt, om
haar in de veelszins moeilijke omstandig
heden te hulp te komen.
De overheid is er niet op ingericht, om
dergelijke hulp te verleenen en de indus
trie zal slechts bij hooge uitzondering de
regeering moeizaam tot enkele hoognoo-
dige stappen bereid vinden, zoolang het
regeeringsapparaat niet grondig is gewij
zigd.
Als er b.v. op verhooging van het in
voerrecht. op baksteen wordt aangedron
gen moet onze regeering weten of aUhans
gemakkelijk kunnen weten, hoe de toe
stand der eigen industrie is in vergelijking
met die in het buitenland.
De regeering moet weten hoe lang in
de concurreerenu. landen in bepaalde be
drijven gewerkt wordt, niet theoretisch,
doch practisch, of vrouwen- en kinderar>
beid bestaat, of er dumping-politiek toe
gepast wordt, met andere woorden, welk
is, en waaruit spruit het verschil tusschen
de prijzen in het land van oorsprong en
die in ons land.
Ook komt de vraag aan de orde: is er
kartelleering in het buitenland? Onder
welke omstandigheden is deze mogelijk ge
worden? Heeft dat voor de gemeenschap
winst of verlies afgeworpen, is een der
gelijke kartelleering ook bij ons te lande
gewenscht of mogelijk?
Ook moet de Regeering materiaal heb
ben om te kunnen nagaan of een bepaald
invoerrecht prijsverhooging ten gevolge
zal hebben of dat zulks niet is te ver
wachten, of zelfs, dat er prijsverlaging uit
kan voortvloeien.
Over deze vragen acht ik de regeering
met de haar thans ten dienste staande
voorlichtingsdienst niet voldoende ge
oriënteerd. Het moest onmogelijk zijn, dat
de regeering onze Kamer b.v. geen ant
woord kon geven op onze vraag, of naar
haar meening het invoerrecht op dakpan
nen, eenigen invloed gehad heeft op den
prijs van de inheemsche producten. Een
dergelijke onwetendheid demonstreert ten
duidelijkste, dat het materiaal, waarover
de regeering beschikt, onvoldoende is.
Ook zal gelegenheid moeten bestaan om
te onderzoeken in hoeverre de bestaans
mogelijkheid onzer Nederlandsche onder
nemingen wordt bedreigd in hoeverre uit
breidingsmogelijkheden bestaan, al of niet
met invoerrecht. Voorts ook, welke de ge
volgen zullen zijn ten aanzien der werkge
legenheid, maar vooral ook ten aanzien
van de prijsvorming in ons land, wanneer
de Nederlandsche industrie, is lamgesla
gen doordat zij ten gevolge der te zware
concurrentie het bedrijf niet op moder
nen voet heeft kunnen inrichten.
Alleen het vraagstuk, of een bepaald in
voerrecht moet worden geheven, vraagt al
veel meer gegevens dan onze regeering
tot hare beschikking zal krijgen, indien
niet met krachtige hand en doelbewust
onze economische voorlichtingsdienst ge
organiseerd wordt. Over een welvaartspo-
litiek, zooals Engeland die o.a. voert ten
aanzien van den verbouw van suikerbie
ten, of zooals Duitschland in toepassing
brengt bij haar spoorwegtarieven, of ver
bouw van groenten, zwijg ik nog geheel.
Dat iets dergelijks, zoowel in het van ori
gine zoo vrijhandelsgezinde Engeland als
in het protectionistische Duitschland, mo
gelijk is, bewijst, dat de regeering daar te
lande ten aanzien van economische vraag
stukken uitnemend op de hoogte is. Met
groote belangstelling wacht ik daarom af
de resultaten van dc Staatscommissie
Postuma.
Onze bevolking neemt snel toe, en daar
voor moet werkgelegenheid komen, boven
dien raken vaste afzetgebieden voor ons
verloren. In bovenstaand verband is het
zelfs eenigszins onrustbarend te moeten
constateeren hoe Indië, dat zoo gaarne
als één met ons wordt voorgesteld, voor
onze Nederlandsche Industrie langzaam
verloren gaat.
De cijfers der laatste jaren wijzen er
met overgroote duidelijkheid op, dat sinds
1913 onze export naar Nederland 'i Indië
gestadig afneemt. In mijn Nieuwjaarsre
de van 1924 heb ik op dit verschijnsel
reeds gewezen en te dien opzichte niet
veel goeds voorspeld: de feiten, zooals die
thans bekend zijn, doen zien, hoe ernstig
de toestand is. Wanneer zelfs Indië, het
land waar onze eigen volkszonen in zoo
belangrijke mate over aankoop te beslis
sen hebben, zich wendt tot andere landen,
vooral Japan en Amerika, om daar zijn
behoeften te dekken, dan bewijst dat o.a.
zonneklaar, dat wij te duur produceeren
en dat. het met de Nederlandsche Indus
trie sinds 1918 den -erkeerden kant op
gaat. Ook daarom is het noodig, dat onze
regeering zoowel de feiten kent alsook de
oorzaken weet.
Met eenige cijfers wil ik U van den
ernst van dit vraagstuk trachten te over
tuigend
In 1913 importeerde Nederlandsch Indië
van haar totaalinvoer circa 33.3 pet. uit
het moederland, langzaam maar zeker is
dit percentage teruggeloopen, en thans
bedraagt dit slechts 18.3 pet. Het aandeel
van Nederland in den export naar Neder
landsch Indië van machinerieën en werk
tuigen liep terug van 61 pet. tot 42 pet.,
dat van aardewerk van 48 pet. tot 11 pet.,
dat van kramerijen van 52 pet. tot 18 pet.,
dat van garens van 24 pet. tot 12 pet. en
zoo zou ik kunnen doorgaan. Wat heeft
de regeering hiertegen gedaan? Moet er
gewacht worden tot alle energie om te fa-
brieeëren gedood is en alle lust om kapi
taal voor nidustrieele doeleinden te four-
neeren, is verdwenen?
Is het onze regeering dan nog niet dui
delijk, dat de Nederlandsche industrie te
duur fabriceert en dat grondige bestudee
ring van dit vraagstuk, en het treffen van
maatregelen een levenskwestie is?
In dit verband kan zonder kans op te
genspraak ook geconstateerd worden, dat
wij een veel te duur ambtenarenapparaat
hebben. Op de uitgaven van Rijk en de
Provincie en vooral van de Gemeenten,
moet veel meer worden bezuinigd.
Een andere, voor de industrie niet min
der ongunstige factor, is, dat de Industrie
totaal onvoldoende vertegenwoordigd is in
onze overheid. Het zal wel daaraan zijn
toe te schrijven, dat wij in Nederland van
uit het tijdperk der sociale onthouding
te ver gegleden zijn in de richting, waar
bij de Staat te hulp geroepen wordt. Ik
zal zeker niet meegaan met hen,- die, ook
wanneer misstanden zijn aan te wijzen, de
roeping van den Staat om in te grijpen,
ontkennen. Het komt mij echter voor, déit
vèel te veel de gemakkelijke weg is ge
volgd, dat men van boven af met een wet
bewerkt heeft, wat uit sociaal-economisch
oogpunt veel beter van onderop had kun
nen en moeten tot stand komen. Een wet
is een uitermate lomp breekijzer, dat be
trekkelijk makkelijk door onbevoegden ge
hanteerd wordt en soms ruw loswrikt,
wat met groote moeite is opgebouwd.
In dit verband denk ik ook aan de Ziek
tewet, welke na een zoo lange lijdensge
schiedenis, thans hare invoering schijnt
te naderen. Op hoe treffende wijze is niet
gebleken, dat het particulier initiatief zich
zelf weet te redden, en dat, terwijl van
overheidswege meer werd tegengewerkt
dan meegewerkt. Drelgdè de wetgever de
eerste twintig jaar van onze eeuw elke uit
het particulier initiatief opkomende zie
kenkas het bestaan onmogelijk te zullen
maken, desondanks zi n er honderden en
honderden van dergelijke kassen opge
richt. In hët buitenland o.a. in Engeland,
werden voor reeds meer n 100 jaar wet
telijke maatregelen 'getroffen om deze
kassen te begunstigen, terwijl de wetge
ver de ontwikkeling der kassen op den
voet volgde.
Het is daarom niet anders dan inlossing
van een eisch van billijkheid, dat thans
gepoogd wordt aan wat uit de maatschap
pij zelve opkwam, in leven 'c laten en
wettelijk te beschermen. Dat de wetgever
daarin behoorlijk is geslaagd, waag ik te
betwijfelen. Aan nagenoeg alle fabrieks-
kassen zal, als de plannen ongewijzigd
doorgaan, het bestaan onmogelijk worden
gemaakt. Ook hier is het de algemeen
werkende wet, welke ruw vernietigt, wat
met zorg en liefde is opgebouwd. In het
bijzonder meen ik te moeten waarschuwen
tegen het drijven dergenen, die niet kun
nen slapen als zij niet een regeling ge
vonden hebben, die sluit als een bus, die
de maatschappij willen vervormen naar
eigen denkbeelden en opvattingen. Ik
voor mij geeft verre de voorkeur aan een
regeling, welke welbewust zoonoodig en
kele groepen niet omvat, dan aan een
schijnbaar mooi sluitend geheel, dat, ter-
wille van een uniforme administratie, ver
nietigt wat uit liét particulier initiatief
is voortgekomen.
Achteraf blijkt toch meestal, zooals hier
b.v. tén aanzien der losse arbeiders, dat
het maatschappelijk leven zich aan het
mooie stelsel weinig stoort en zich niet
dan met grooten dwang in het keurslijf
van wetten zal laten persen. Laat men
daarentegen de maatschappelijke organen
vrij uitgroeien, dan vinden deze gewoon
lijk wel middelen en wegen om aan te
vullen, wat aan een algemeene doorvoe
ring nog ontbreekt. Wanneer men zijn oor
te luisteren legt, dan komt men tot de
slotsom, dat dit ontwerp ziektewet van
minister Slotemaker de Bruine in tegen
stelling met het voorontwerp al zeer wei
nigen bevredigt.
(Slot volgt).
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen, te St. Maartensdijk:
J. H. Koster, te Montfoort. Te Hoek
van Holland (toez.): N. Luyendijk, te
Nieuwerkerk a. d. IJssel. Te Tub-
bergen (toez.): J. H. Pijnacker Hor
dijk, te Oude en Neye Home.
GEREF. KERKEN.
Aangenomen, naar Opende (Gr.):
A. Adema, cand. te oBerakker (Gr.).
Bedankt, voor Boornbergum,
Mussel, Kiel windeweer en Zoutkamp:
A. Adema, cand. te Boerakker (Gr.).
GOUDEN JJBILEUM Ds. VONK.
Vandaag is het 50 jaar geleden, dat
Ds. J. Vonk, em.-predikant der Geref.
Kerk te Maassluis, zijn ambt heeft
aanvaard. Na ziin studie aan de theo
logische school te Kampen heeft hij
zijn intrede te Oudega (Sm.) gedaan:
voorts stond hij te Hoorn en in Maas
sluis. Sedert 18 Januari 1920 heeft Ds.
Vonk emeritaat.
Nog steeds heeft Ds. Vonk zitting
in het bestuur van de Vereeniging
van predikanten en is hij voorzitter
van het bestuur van Bartimetis te
Zeist voor christelijke opvoeding en on
derwijs van blinde kinderen en jon
gelieden.
JUBILEUM Ts. ZIJLSTRA.
Ds. R. Zijlstra, pred. der Geref. Kerk
te Delfshaven /Rotterdam) hoopt
Woensdag 1 Febr. a.; zijn zilveren
ambtsfeest te vieren. Na zijn studie
aan de Theol. School te Kampen aan-
ardde hij dp hpHiom'n'r des Woords
te Driesum. van waar bij ruim 4 jaar
later naar Hoogeveen vertrok. Hier
diende hij de kerk van Sept. 1907 tot
Mei 1916. Sinsdien is hii aan de Geref.
Kerk van Delf shaver verbonden.
De jubilaris is voorzitter van den
Bond van Evangelisatie-Comité's van
wege de Geref. Kerken in Rotterdam,
voorzitter van het T.ocaal Comité dor
Vereen, voor Hoocpf Ondprwiis op
Garef. grondslag (Vrijt Universiteit)
pn voorzitter van het Bestuur der
Oran je-Nassausct^pn
TER VOORKOMING VAN WAN
ORDELIJKHEDEN.
Het kerkbestuur der Herv. gemeen
te te Leerbroek heeft wegens tilden®-
de godsdienstoefeningen genlpegdp
wanordelijkheden besloten dat de
z'tplaatsen op de ffalerii ee lurende
den kerkdienst niet mogen worden
bezet door rwmnen beneden den 18-
iarigen leeftijd.
GEEN TOEGANG VOOR DE PERS.
V;ij lezen in De Rotterd
Tot ons leedwezen kunnen we van
rie vergadering der Herv. Geref. Pre
dikanten. die gisteren te Utrecht ge-
houdpn werd. geen verslas ?even.
F,en onzer redacteuren, die daar
voor speciaal de reis naar Utrecht
maakte, kreee tnt bescheid: geen toe
gang voor de pers.
En Prof. Pr. H. Visscher. die op de
ze ver^pderine refereerde, kon ons
verzoek om een excerpt van zijn rede,
niet inwilligen.
In verschillende bladen werd dpze
vergadering aangekondigd. Inzonder
heid voor onze vele lezers uit de krin
gen der Ned. Herv. Kerk hadden we
gaarne als steeds een breed ver-
slae f?eplaatst.
't Mocht on« echter niet gelukken.
Mogen wij ons een vraag veroorlo
ven?
Zou men in "t vervolg, wanneer men
aan de pers geen toegang wensr-ht te
verleenen, wat natuurlij! het voile
recht der vergadering is .dit niet in
de aankondiging vprmelden?
VpM moeite en teleurstelling kon
dan worden voorkomen.
WAT ONS TE WACHTEN STAAT.
Dr. Gunning schrijft in het laatste
nummer van Pniël:
Verleden week schrijft de „Volks-
bote" van 4 Sept. 1927 was de af
gevaardigde van den Berlijnschen
Neuköllner gezondheidsraad, het
communistische Gemeenteraadslid
Dr. Schminke, de gast der diakones-
sen in Buckow.
De zusters wachtten aan tafel tot
dat 'de Oberin naar gewoonte het ta
felgebed zou uitspreken, maar zij
wachtten te vergeefs. Dr. Schminke
had krachtens zijn ambt voor nu en
voor altijd het tafelgebed verboden.
Eene deputatie der zusters ging naar
den Gemeenteraad protesteeren en
herinnerde er aan, dat vereweg het
grootste aantal der verpleegsters Pro
testanten waren. Maar Dr. Schminke
bleef bij zijn besluit, dat ter wille van
ééne (van de 200!) zusters, die zich
FEUILLETON.
19). o—
„Dat begrijpt -ueen mooie pret,
zoo'n week of wat te moeten brom
mende minste straf was toch nog
veertien dagende meesten kre
gen veel méér!"
„Nu kom je liier wel in een veel
stiller stadswijk te wonen, vindt de
vrouw dat even goed?"
,Wel. ja, meneer, dat kan ons geen
zier schelenwaar we nu huizen
is het erg rommelig en zoo onvrij
je hoort en ziet alles van je huren
en je kunt geen vinger in den asch
steken, of Jan, Piet en Klaas komen
hun op- en aanmerkingen maken....
Nee, wat dat betreft, zal 't hier vrij
wat geriefelijker wezenen de
hoofdzaak is ook, dat ik dicht bij de
fabriek ben".
Nogmaals betuigde Starker zijn er
kentelijkheid en Hendrik wist, dat hij
in dezen eenvoudigen landgenoot een
trouw en verknocht vriend had ge
wonnen. Starker was li?lig van aard
en een beetje wantrouwen!in zijn
leven als koksmaat aan boord had hij
daarvan meermalen blijk gegeven,
zonder het zelf te willen of te bedoe
len. Onwillekeurig loerde hij overal
in het rund en soms deed zijn hou-
oing denken aan achterbaksheid, als
of hij steeds op zijn hoedj moest we
zen tegen een of ander gevaar, dat
hem bedreigde en waaraan hij moest
zien te ontkomen. Hendriks open ka-
eter had daarvan een natuurlijken
afschuw en het hinderde hem, die ka
raktertrek in zijn beschermeling te
moeten ontdekken; echter was er niet
veel aan te doenhet was den
man tot oen tweede natuur geworden
en hij was zich waarschijnlijk zelf er
niet van bewust, welk een ongunsti-
gen indruk zijn handelwijze op an
il eren maakte. Een paar keer had
Hendrik er op gezinspeeld, en Starker
had zulks blijkbaar ook wel begre
pen:
„Ik ben van m'n leven zóó dikwijls
beetgenomen en voor den mal gehou
den", verweerde hij zich eens, „dat ik
wel op mijn tellen moet passen, om
niet iederen keer het kind van de re
kening te wordenen nu heb ik me
die achterdochtigheid zeker zóó aan
gewend, dat ik er aan toegeef, zonder
dat ik 't zelf weet".
Waarin dat bedrog en die beetne-
merij bestaan hadden,, liet Starker
verder in 't midden.'... Hendrik had
alle reden, om te veronderstellen, dat
de man nog al eens afgezet was, wan
neer hij onder den invloed van den
drank verkeerde...: hij vroeg er ech
ter nooit naarwat Starker kwijt
wilde wezen, vertelde hij van zelf wel.
Eiken Vrijdagavond na sluiting der
fabriek begaf Starker zich naar Hen
driks woning en maakte daar diens
kleeren, schoenen en fiets in orde....
hij had verzocht, dit te mogen doen,
nadat Hendrik zich eens er over had
uitgelaten, dat zijn boeltje niet al te
netjes werd onderhouden: Hendrik
was nog al precies op alles.
,,'t Zal me een. waar feest zijn, als
meneer er mij voor willaten zorgen",
betifïgdé Starker met aandrang, „u
zult maar 's zien, hoe netjes ik 'm dat
lever, en de Vrijdagavond is bij mij
thuis toch niet zoo gezellig.... dan
houdt de vrouw ooren- en pottendag
met de kindersZe moeten om
beurten in de kuip.... dat doet ze,
om Zaterdags vrij te wezen.... 't is
mij ook heel best, want het moet na
tuurlijk gebeuren.... maar met dat
al vind ik het een vervelenden avond
ik heb wel eens gedacht: nou
zou ik heusch er nog toe komen,
maar weer een uurtje naar de herberg
te gaan.... dus U zieteigenlijk
bewijst u mij een dienst, door mij dien
avond onderdak te geven".
„Als de zaken zóó staan, dan heel
graag Jaap", betuigde Hendrik, na
afloop van je beredderingen kom je
dan een sigrir rooken".
Zoo was het nu al maanden lang..
Hendriks eigendommen ondervonden
de zorgzame hand van den dood-seku-
ren werkman, de kleeren werden be
hoorlijk nagezien, de schoenen glom
men als een t,pie?el en de fiets zag er
uit, als kwam zij zóó splinternieuw
uit de fabriek.... 't was een lust, het
boeltje na te zien. Hendriks kostjuf-
fromv betuigde ook haar ingenomen
heid met deze nieuwe regeling en
zorgde er voor, dat Starker alles had,
wat voor zijn werk noodig was: ook
br.icht zij hem geregeld een kop thee
of koffie en werd daarvoor op haar
beurt beloond, doordat de poetser haar
schoenen en die van haar man ook
maar „een streekje en veeg gaf", zoo
als hij het noemde, en zoo waren alle
partijen het best met elkaar tevreden.
De gesprekken, die Hendrik met
zijn vriend voerde, liepen gewoonlijk
over het Vaderland en hetgeen daar
zoo al voorviel, wat men te weten
kwam uit de couranten, die geregeld
gezonden werden door Hendriks Va
der. Soms ook schoot Starker los over
de Amerikanen, in wie hij menige
vervelende eigenschap ontdekte en
die hem over het algemeen veel te
„stijf en te heel" warenHendrik
moest maar begrijpen, welke bedoe
ling er in dat woordje „heel" lag op
gesloten.
„Je kunt nooit eigen met ze wor
den". klaagde Starker meermalen, „ze
kijken je aan, alsof ze je mijlen ver
weg wensclienvalt u dat ook niet
op, meneer?"
„Och, welnee Jaap", pure verbeel
ding van jeen ik meende ook,
dat je nog ai groot was met de man
nen, die gelijk met jou op de fabriek
zijn aangesteld".
Starker keek eerst wat verlegen;
toen vermande hij zich en sprak op
beslisten toon:
„Dat is ook zoo, meneer, maar
ook alweer een treurige ervaring op
gedaaneen rij tuig, as je ze naast
mekaar zet".
„Kom nou, kom nouje bent al
tijd zoo vreeselijk wantrouwend
wat hebben de menschen je mis
daan?"
aan het gebed kon ergeren, het gebed
afgeschaft moest blijven.
Zulke onzinnigheden bewijzen wat
ons te wachten staat wanneer deze
communisten de baas worden.
In Rusland worden eiken dag dozij
nen burgers als honden doodgescho
ten, alléén omdat zij een adelijken of
cok maar een bourgeois-naam dragen,
maar als een paar van die woestelin
gen door een wettige rechtbank ter
dood veroordeeld worden, brengen zij
de geheele wereld in rep en roer om
hun partijgenooten te redden.
In Weenen steken zij het paleis van
Justitie in brand, in Rotterdam pre
diken zij openlijk revolutie, maar zoo-
dra men zich tegen deze heeren ook
maar verdedigt, brullen zij over on
recht en verdrukking. Wij zien het nu
weer aan Trotski en de zijnen, wat er
van de vrijheid overblijft, wanneer
deze vrijmakers-der-geheele wereld
aan het roer komen. Erger slavernij
dpri de hunne is ondenkbaar.
En dan zijn er nog christenen, die
de voorspellingen der Openbaring over
de macht en het teeken van het Beest
verouderde droomerijen durven noe
men!
DE ZENDING OP WEST-JAVA.
De zendeling-arts dr. W. J. L. Dake,
schrijft in Mededeelingen, tijdschrift voor
zendingswetenschap, een artikel over de
zendingsmethode en de gewijzigde om
standigheden op West-Java. Hij vat zijn
gedachten aldus samen:
le. Het zendingswerk op West-Java is
in de laatste 10 of 15 jaar wel is waar
in wezen niet veranderd, maar de aan
blik van den arbeid in ziekenverzorging,
onderwijs en lectuurverspreiding is zóó
zeer veranderd, dat gesproken mag wor
den van een wijziging der zendingsme
thode.
2e. Deze wijziging bestaat hierin, dat de
zendelingen in vroeger jaren zelf het
Evangelie brachten aan de enkelingen en
zelf leiding gaven aan het werk, dat daar
mede in verband stond. Thans echter is
de aanraking van Zending en volk een
veel breedere geworden, duizenden komen
telken jare in contact me ziekenhuiswerk
onderwijs en colportage; straks wellicht
met jeugd- en internaatswerk. Deze tak
ken van werk zijn te beschouwen als or
ganen der Zending, welke in toenemende
mate een plaats zijn gaan innemen bij de
prediking van het Evangelie op West-
Java.
3a. De veranderde zendingsmethode is
niet door de Zending uitgedacht, maar is
geworden onder den drang der omstan
digheden.
4e. De N.Z. 7. heeft ten opzichte van
deze nieuwere ontwikkeling nog geen lei
dend principe voor haar gedragingen aan
genomen.
5e. Het is zeer gewenscht, dat bovenge
noemde takken van arbeid erkend worden
als organen van het zendingswerk der N.
Z. V., waaruit voortvloeit dat zij tot dee-
len van het geheel gemaakt worden,
waarbij het echter noodzakelijk zal zijn,
aan ieder der deelen een groote mate van
zelfstandigheid toe te kennen.
DE OPGRAVINGEN TE UR.
De directeur van het Britsehe mu
seum heeft gisteren een telegram van
den heer Wolley, den leider van de
opgravingsexpedities, die voor geza
menlijke rekening van dit museum
en van dat te Philadelphia, te Ur der
Chaldeën werkt, bekend gemaakt,
volgens hetwelk de expeditie een be
langrijke begraafplaats heeft bloot
gelegd uit den tijd van 3300 tot 3500
voor Christus. De eigenlijke grafge
welven zijn nog niet geopend, maar
Tonder de voorwerpen er omheen be
vonden zich een zegekar, versierd met
gouden leeuwenkoppen, twee gouden
ezels, en een houten harp met 4 sna
ren, die aan de bovenzijde in den kop
van een kalf eindigt. Prachtige mo-
zaieken en mooi bewerkt aardewerk
zijn in een soort voorruimte gevonden
die den toegang tot den eigenlijken
grafkelder schijnt te vormen.
KERKBOUW ONDER HET COM
MUNISME.
De jKomsomolsjkaja Prawda" dee.lt
mede, dat de kerkbouw in Rusland
steeds toeneemt. Niet alleen „Nep-
mannen" en boeren bouwen nieuwe
kerken, maar ook arbeiders, zelfs bols
Niks meer of minder, dan dat ze
me yoor twee kostelijke dollars d'r
tusschen hebben genomendaar
nu meneer!"
„Hoe dan.... met een weddenschap
of zoo? want door zijn ze fel op!"
„Nee meneer, heel iets' anders....
die eene, u weet wel, die met dat hal
ve linkeroor.... noudie heeft
zoo'n soort draaispelvah bordpa
pierhij draagt het in z'n zak met.
de dobbelstcenen d'r bij.... daarop
leun je voor twee centen je geluk be
proeven win je, dan krijg je den
inzet honderdmaal terugverlies
je, dan ben je enkel je twee centen
kwijt. De kerels zijn d'r dol op.elk
vrij oogenblik spelen ze".
Hendrik fronste de wenkbrauwen,
wat Starker aanleiding gaf, even op
te houdenmaar toen er geen
woord volgde, ging hij voort: „Ik had
er al verscheiden dagen lang naar
staan kijken, maar ik dacht er niet
over, er aan mee te doen.... 'k heb
van m'n leven genoeg zuur verdiende
centen met kaarten en zoo verloren!
maar dat 's nou tot daaraan toe
wat ik zeggen wou: ik stond er dan
bij en keek toeallemaal, die er
om heen stonden, tuurden enkel op
het spel, maar ik voor mij hield m'n
oogen zoo'n beetje op de handen van
den eigenaar en toen ze mij vroegen,
of ik ook m'n gelük niet eens een
keertje wou beproeven, antwoordde
ik leuk weg:
„Daar ben ik geen hond op, maar
op ééne voorwaarde".
(Wordt vervolgd).