NIEUWE LEIUSCHE CUURANI Gods wondere leidingen. van VRIJDAG 13 JAN. 1928 TWEEDE BLAD. STADSNIEUWS. KAMER VAN KOOPHANDEL. III. (Vervolg der Nieuwjaarsrede). Handelseconomie. Naarmate men de verschillende moei lijkheden, waarmede de diverse bedrijven gedurende het afgeloopen jaar en ook nu nog hebben te kampen, weet te onderken nen, groeit de overtuiging dat de indus trie in ons district, en hoogstwaarschijn lijk wel het grootste gedeelte der Neder- landsche industrie, een minder gunstigen toestand zeker niet aan zich zelf heeft te wijten. Ondernemingslust, en energie zijn nog altijd twee eigenschappen, welke de Ne derlandsche Fabrikant bij uitstek kenmer ken. Het is echter hoofdzakelijk de Regee ring der laatste 10 jaren geweest, die door het treffen van allerlei de industrie druk kende maatregelen aan den eenen kant en door hare weinig economisch geoutil leerdheid aan den anderen kant eenerzijds productiekosten veel te hoog heeft opge voerd en anderzijds geen ernstige pogin gen heeft gedaan om ervoor te zorgen, dat onze afzetgebieden behouden bleven. Wanneer er thans in ons district indus trieën zijn, die over den toestand in 1927 tevreden waren, is zulks, zooals uit de in gekomen antwoorden blijkt, maar al te vaak min of meer te wijten aan een toe vallige bijkomstige gelukkige omstandig heid. Maar zeer weinig bedrijven en dit acht ik wel kenmerkend voor de econo mische tijdsomstandigheden van thans, voelen zich zelfs in de naaste toekomst zeker van hun afzetmogelijkheid. Het is in de hedendaagsche industrie een leven van den eenen dag in den an deren. De ontvangen inlichtingen wijzen erop, dat in het afgeloopen jaar bij circa 2/3 van de Rijnlandsche industrie flinke bedrijvigheid heerschte, terwijl in het res- teerende gedeelte de toestand bepaald on gunstig was. Algemeen wordt echter een ongekend scherpe concurrentie gerappor teerd, waardoor ook bij de eerste catego rie de financieele resultaten niet in over eenstemming waren met de verkregen omzetten. Het is tegenwoordig maar al te vaak gewoonte, om, wanneer stemmen in mi neur opgaan, te verwijzen naar den groei van de Philipsfabrieken te Eindhoven. On getwijfeld is het gelukkig, dat er nog zul ke bedrijven zijn, maar men mag den bloei van deze fabrieken niet als maatstaf nemen voor onze geheele industrie. Het is m.i. een bedenkelijk verschijnsel, dat het niet mogelijk is gebleken aan de Rijnlandsche industrieën behoorlijke uit breiding te geven. Zooals hierboven reeds met een enkel woord vermeld, is nog steeds een der voornaamste klachten der industrie in Ne derland, dat. de overheid door haar ge brekkige kennis van het economisch leven in binnen- en buitenland, te haren aan zien niet doet wat op haar weg ligt, om haar in de veelszins moeilijke omstandig heden te hulp te komen. De overheid is er niet op ingericht, om dergelijke hulp te verleenen en de indus trie zal slechts bij hooge uitzondering de regeering moeizaam tot enkele hoognoo- dige stappen bereid vinden, zoolang het regeeringsapparaat niet grondig is gewij zigd. Als er b.v. op verhooging van het in voerrecht. op baksteen wordt aangedron gen moet onze regeering weten of aUhans gemakkelijk kunnen weten, hoe de toe stand der eigen industrie is in vergelijking met die in het buitenland. De regeering moet weten hoe lang in de concurreerenu. landen in bepaalde be drijven gewerkt wordt, niet theoretisch, doch practisch, of vrouwen- en kinderar> beid bestaat, of er dumping-politiek toe gepast wordt, met andere woorden, welk is, en waaruit spruit het verschil tusschen de prijzen in het land van oorsprong en die in ons land. Ook komt de vraag aan de orde: is er kartelleering in het buitenland? Onder welke omstandigheden is deze mogelijk ge worden? Heeft dat voor de gemeenschap winst of verlies afgeworpen, is een der gelijke kartelleering ook bij ons te lande gewenscht of mogelijk? Ook moet de Regeering materiaal heb ben om te kunnen nagaan of een bepaald invoerrecht prijsverhooging ten gevolge zal hebben of dat zulks niet is te ver wachten, of zelfs, dat er prijsverlaging uit kan voortvloeien. Over deze vragen acht ik de regeering met de haar thans ten dienste staande voorlichtingsdienst niet voldoende ge oriënteerd. Het moest onmogelijk zijn, dat de regeering onze Kamer b.v. geen ant woord kon geven op onze vraag, of naar haar meening het invoerrecht op dakpan nen, eenigen invloed gehad heeft op den prijs van de inheemsche producten. Een dergelijke onwetendheid demonstreert ten duidelijkste, dat het materiaal, waarover de regeering beschikt, onvoldoende is. Ook zal gelegenheid moeten bestaan om te onderzoeken in hoeverre de bestaans mogelijkheid onzer Nederlandsche onder nemingen wordt bedreigd in hoeverre uit breidingsmogelijkheden bestaan, al of niet met invoerrecht. Voorts ook, welke de ge volgen zullen zijn ten aanzien der werkge legenheid, maar vooral ook ten aanzien van de prijsvorming in ons land, wanneer de Nederlandsche industrie, is lamgesla gen doordat zij ten gevolge der te zware concurrentie het bedrijf niet op moder nen voet heeft kunnen inrichten. Alleen het vraagstuk, of een bepaald in voerrecht moet worden geheven, vraagt al veel meer gegevens dan onze regeering tot hare beschikking zal krijgen, indien niet met krachtige hand en doelbewust onze economische voorlichtingsdienst ge organiseerd wordt. Over een welvaartspo- litiek, zooals Engeland die o.a. voert ten aanzien van den verbouw van suikerbie ten, of zooals Duitschland in toepassing brengt bij haar spoorwegtarieven, of ver bouw van groenten, zwijg ik nog geheel. Dat iets dergelijks, zoowel in het van ori gine zoo vrijhandelsgezinde Engeland als in het protectionistische Duitschland, mo gelijk is, bewijst, dat de regeering daar te lande ten aanzien van economische vraag stukken uitnemend op de hoogte is. Met groote belangstelling wacht ik daarom af de resultaten van dc Staatscommissie Postuma. Onze bevolking neemt snel toe, en daar voor moet werkgelegenheid komen, boven dien raken vaste afzetgebieden voor ons verloren. In bovenstaand verband is het zelfs eenigszins onrustbarend te moeten constateeren hoe Indië, dat zoo gaarne als één met ons wordt voorgesteld, voor onze Nederlandsche Industrie langzaam verloren gaat. De cijfers der laatste jaren wijzen er met overgroote duidelijkheid op, dat sinds 1913 onze export naar Nederland 'i Indië gestadig afneemt. In mijn Nieuwjaarsre de van 1924 heb ik op dit verschijnsel reeds gewezen en te dien opzichte niet veel goeds voorspeld: de feiten, zooals die thans bekend zijn, doen zien, hoe ernstig de toestand is. Wanneer zelfs Indië, het land waar onze eigen volkszonen in zoo belangrijke mate over aankoop te beslis sen hebben, zich wendt tot andere landen, vooral Japan en Amerika, om daar zijn behoeften te dekken, dan bewijst dat o.a. zonneklaar, dat wij te duur produceeren en dat. het met de Nederlandsche Indus trie sinds 1918 den -erkeerden kant op gaat. Ook daarom is het noodig, dat onze regeering zoowel de feiten kent alsook de oorzaken weet. Met eenige cijfers wil ik U van den ernst van dit vraagstuk trachten te over tuigend In 1913 importeerde Nederlandsch Indië van haar totaalinvoer circa 33.3 pet. uit het moederland, langzaam maar zeker is dit percentage teruggeloopen, en thans bedraagt dit slechts 18.3 pet. Het aandeel van Nederland in den export naar Neder landsch Indië van machinerieën en werk tuigen liep terug van 61 pet. tot 42 pet., dat van aardewerk van 48 pet. tot 11 pet., dat van kramerijen van 52 pet. tot 18 pet., dat van garens van 24 pet. tot 12 pet. en zoo zou ik kunnen doorgaan. Wat heeft de regeering hiertegen gedaan? Moet er gewacht worden tot alle energie om te fa- brieeëren gedood is en alle lust om kapi taal voor nidustrieele doeleinden te four- neeren, is verdwenen? Is het onze regeering dan nog niet dui delijk, dat de Nederlandsche industrie te duur fabriceert en dat grondige bestudee ring van dit vraagstuk, en het treffen van maatregelen een levenskwestie is? In dit verband kan zonder kans op te genspraak ook geconstateerd worden, dat wij een veel te duur ambtenarenapparaat hebben. Op de uitgaven van Rijk en de Provincie en vooral van de Gemeenten, moet veel meer worden bezuinigd. Een andere, voor de industrie niet min der ongunstige factor, is, dat de Industrie totaal onvoldoende vertegenwoordigd is in onze overheid. Het zal wel daaraan zijn toe te schrijven, dat wij in Nederland van uit het tijdperk der sociale onthouding te ver gegleden zijn in de richting, waar bij de Staat te hulp geroepen wordt. Ik zal zeker niet meegaan met hen,- die, ook wanneer misstanden zijn aan te wijzen, de roeping van den Staat om in te grijpen, ontkennen. Het komt mij echter voor, déit vèel te veel de gemakkelijke weg is ge volgd, dat men van boven af met een wet bewerkt heeft, wat uit sociaal-economisch oogpunt veel beter van onderop had kun nen en moeten tot stand komen. Een wet is een uitermate lomp breekijzer, dat be trekkelijk makkelijk door onbevoegden ge hanteerd wordt en soms ruw loswrikt, wat met groote moeite is opgebouwd. In dit verband denk ik ook aan de Ziek tewet, welke na een zoo lange lijdensge schiedenis, thans hare invoering schijnt te naderen. Op hoe treffende wijze is niet gebleken, dat het particulier initiatief zich zelf weet te redden, en dat, terwijl van overheidswege meer werd tegengewerkt dan meegewerkt. Drelgdè de wetgever de eerste twintig jaar van onze eeuw elke uit het particulier initiatief opkomende zie kenkas het bestaan onmogelijk te zullen maken, desondanks zi n er honderden en honderden van dergelijke kassen opge richt. In hët buitenland o.a. in Engeland, werden voor reeds meer n 100 jaar wet telijke maatregelen 'getroffen om deze kassen te begunstigen, terwijl de wetge ver de ontwikkeling der kassen op den voet volgde. Het is daarom niet anders dan inlossing van een eisch van billijkheid, dat thans gepoogd wordt aan wat uit de maatschap pij zelve opkwam, in leven 'c laten en wettelijk te beschermen. Dat de wetgever daarin behoorlijk is geslaagd, waag ik te betwijfelen. Aan nagenoeg alle fabrieks- kassen zal, als de plannen ongewijzigd doorgaan, het bestaan onmogelijk worden gemaakt. Ook hier is het de algemeen werkende wet, welke ruw vernietigt, wat met zorg en liefde is opgebouwd. In het bijzonder meen ik te moeten waarschuwen tegen het drijven dergenen, die niet kun nen slapen als zij niet een regeling ge vonden hebben, die sluit als een bus, die de maatschappij willen vervormen naar eigen denkbeelden en opvattingen. Ik voor mij geeft verre de voorkeur aan een regeling, welke welbewust zoonoodig en kele groepen niet omvat, dan aan een schijnbaar mooi sluitend geheel, dat, ter- wille van een uniforme administratie, ver nietigt wat uit liét particulier initiatief is voortgekomen. Achteraf blijkt toch meestal, zooals hier b.v. tén aanzien der losse arbeiders, dat het maatschappelijk leven zich aan het mooie stelsel weinig stoort en zich niet dan met grooten dwang in het keurslijf van wetten zal laten persen. Laat men daarentegen de maatschappelijke organen vrij uitgroeien, dan vinden deze gewoon lijk wel middelen en wegen om aan te vullen, wat aan een algemeene doorvoe ring nog ontbreekt. Wanneer men zijn oor te luisteren legt, dan komt men tot de slotsom, dat dit ontwerp ziektewet van minister Slotemaker de Bruine in tegen stelling met het voorontwerp al zeer wei nigen bevredigt. (Slot volgt). KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen, te St. Maartensdijk: J. H. Koster, te Montfoort. Te Hoek van Holland (toez.): N. Luyendijk, te Nieuwerkerk a. d. IJssel. Te Tub- bergen (toez.): J. H. Pijnacker Hor dijk, te Oude en Neye Home. GEREF. KERKEN. Aangenomen, naar Opende (Gr.): A. Adema, cand. te oBerakker (Gr.). Bedankt, voor Boornbergum, Mussel, Kiel windeweer en Zoutkamp: A. Adema, cand. te Boerakker (Gr.). GOUDEN JJBILEUM Ds. VONK. Vandaag is het 50 jaar geleden, dat Ds. J. Vonk, em.-predikant der Geref. Kerk te Maassluis, zijn ambt heeft aanvaard. Na ziin studie aan de theo logische school te Kampen heeft hij zijn intrede te Oudega (Sm.) gedaan: voorts stond hij te Hoorn en in Maas sluis. Sedert 18 Januari 1920 heeft Ds. Vonk emeritaat. Nog steeds heeft Ds. Vonk zitting in het bestuur van de Vereeniging van predikanten en is hij voorzitter van het bestuur van Bartimetis te Zeist voor christelijke opvoeding en on derwijs van blinde kinderen en jon gelieden. JUBILEUM Ts. ZIJLSTRA. Ds. R. Zijlstra, pred. der Geref. Kerk te Delfshaven /Rotterdam) hoopt Woensdag 1 Febr. a.; zijn zilveren ambtsfeest te vieren. Na zijn studie aan de Theol. School te Kampen aan- ardde hij dp hpHiom'n'r des Woords te Driesum. van waar bij ruim 4 jaar later naar Hoogeveen vertrok. Hier diende hij de kerk van Sept. 1907 tot Mei 1916. Sinsdien is hii aan de Geref. Kerk van Delf shaver verbonden. De jubilaris is voorzitter van den Bond van Evangelisatie-Comité's van wege de Geref. Kerken in Rotterdam, voorzitter van het T.ocaal Comité dor Vereen, voor Hoocpf Ondprwiis op Garef. grondslag (Vrijt Universiteit) pn voorzitter van het Bestuur der Oran je-Nassausct^pn TER VOORKOMING VAN WAN ORDELIJKHEDEN. Het kerkbestuur der Herv. gemeen te te Leerbroek heeft wegens tilden®- de godsdienstoefeningen genlpegdp wanordelijkheden besloten dat de z'tplaatsen op de ffalerii ee lurende den kerkdienst niet mogen worden bezet door rwmnen beneden den 18- iarigen leeftijd. GEEN TOEGANG VOOR DE PERS. V;ij lezen in De Rotterd Tot ons leedwezen kunnen we van rie vergadering der Herv. Geref. Pre dikanten. die gisteren te Utrecht ge- houdpn werd. geen verslas ?even. F,en onzer redacteuren, die daar voor speciaal de reis naar Utrecht maakte, kreee tnt bescheid: geen toe gang voor de pers. En Prof. Pr. H. Visscher. die op de ze ver^pderine refereerde, kon ons verzoek om een excerpt van zijn rede, niet inwilligen. In verschillende bladen werd dpze vergadering aangekondigd. Inzonder heid voor onze vele lezers uit de krin gen der Ned. Herv. Kerk hadden we gaarne als steeds een breed ver- slae f?eplaatst. 't Mocht on« echter niet gelukken. Mogen wij ons een vraag veroorlo ven? Zou men in "t vervolg, wanneer men aan de pers geen toegang wensr-ht te verleenen, wat natuurlij! het voile recht der vergadering is .dit niet in de aankondiging vprmelden? VpM moeite en teleurstelling kon dan worden voorkomen. WAT ONS TE WACHTEN STAAT. Dr. Gunning schrijft in het laatste nummer van Pniël: Verleden week schrijft de „Volks- bote" van 4 Sept. 1927 was de af gevaardigde van den Berlijnschen Neuköllner gezondheidsraad, het communistische Gemeenteraadslid Dr. Schminke, de gast der diakones- sen in Buckow. De zusters wachtten aan tafel tot dat 'de Oberin naar gewoonte het ta felgebed zou uitspreken, maar zij wachtten te vergeefs. Dr. Schminke had krachtens zijn ambt voor nu en voor altijd het tafelgebed verboden. Eene deputatie der zusters ging naar den Gemeenteraad protesteeren en herinnerde er aan, dat vereweg het grootste aantal der verpleegsters Pro testanten waren. Maar Dr. Schminke bleef bij zijn besluit, dat ter wille van ééne (van de 200!) zusters, die zich FEUILLETON. 19). o— „Dat begrijpt -ueen mooie pret, zoo'n week of wat te moeten brom mende minste straf was toch nog veertien dagende meesten kre gen veel méér!" „Nu kom je liier wel in een veel stiller stadswijk te wonen, vindt de vrouw dat even goed?" ,Wel. ja, meneer, dat kan ons geen zier schelenwaar we nu huizen is het erg rommelig en zoo onvrij je hoort en ziet alles van je huren en je kunt geen vinger in den asch steken, of Jan, Piet en Klaas komen hun op- en aanmerkingen maken.... Nee, wat dat betreft, zal 't hier vrij wat geriefelijker wezenen de hoofdzaak is ook, dat ik dicht bij de fabriek ben". Nogmaals betuigde Starker zijn er kentelijkheid en Hendrik wist, dat hij in dezen eenvoudigen landgenoot een trouw en verknocht vriend had ge wonnen. Starker was li?lig van aard en een beetje wantrouwen!in zijn leven als koksmaat aan boord had hij daarvan meermalen blijk gegeven, zonder het zelf te willen of te bedoe len. Onwillekeurig loerde hij overal in het rund en soms deed zijn hou- oing denken aan achterbaksheid, als of hij steeds op zijn hoedj moest we zen tegen een of ander gevaar, dat hem bedreigde en waaraan hij moest zien te ontkomen. Hendriks open ka- eter had daarvan een natuurlijken afschuw en het hinderde hem, die ka raktertrek in zijn beschermeling te moeten ontdekken; echter was er niet veel aan te doenhet was den man tot oen tweede natuur geworden en hij was zich waarschijnlijk zelf er niet van bewust, welk een ongunsti- gen indruk zijn handelwijze op an il eren maakte. Een paar keer had Hendrik er op gezinspeeld, en Starker had zulks blijkbaar ook wel begre pen: „Ik ben van m'n leven zóó dikwijls beetgenomen en voor den mal gehou den", verweerde hij zich eens, „dat ik wel op mijn tellen moet passen, om niet iederen keer het kind van de re kening te wordenen nu heb ik me die achterdochtigheid zeker zóó aan gewend, dat ik er aan toegeef, zonder dat ik 't zelf weet". Waarin dat bedrog en die beetne- merij bestaan hadden,, liet Starker verder in 't midden.'... Hendrik had alle reden, om te veronderstellen, dat de man nog al eens afgezet was, wan neer hij onder den invloed van den drank verkeerde...: hij vroeg er ech ter nooit naarwat Starker kwijt wilde wezen, vertelde hij van zelf wel. Eiken Vrijdagavond na sluiting der fabriek begaf Starker zich naar Hen driks woning en maakte daar diens kleeren, schoenen en fiets in orde.... hij had verzocht, dit te mogen doen, nadat Hendrik zich eens er over had uitgelaten, dat zijn boeltje niet al te netjes werd onderhouden: Hendrik was nog al precies op alles. ,,'t Zal me een. waar feest zijn, als meneer er mij voor willaten zorgen", betifïgdé Starker met aandrang, „u zult maar 's zien, hoe netjes ik 'm dat lever, en de Vrijdagavond is bij mij thuis toch niet zoo gezellig.... dan houdt de vrouw ooren- en pottendag met de kindersZe moeten om beurten in de kuip.... dat doet ze, om Zaterdags vrij te wezen.... 't is mij ook heel best, want het moet na tuurlijk gebeuren.... maar met dat al vind ik het een vervelenden avond ik heb wel eens gedacht: nou zou ik heusch er nog toe komen, maar weer een uurtje naar de herberg te gaan.... dus U zieteigenlijk bewijst u mij een dienst, door mij dien avond onderdak te geven". „Als de zaken zóó staan, dan heel graag Jaap", betuigde Hendrik, na afloop van je beredderingen kom je dan een sigrir rooken". Zoo was het nu al maanden lang.. Hendriks eigendommen ondervonden de zorgzame hand van den dood-seku- ren werkman, de kleeren werden be hoorlijk nagezien, de schoenen glom men als een t,pie?el en de fiets zag er uit, als kwam zij zóó splinternieuw uit de fabriek.... 't was een lust, het boeltje na te zien. Hendriks kostjuf- fromv betuigde ook haar ingenomen heid met deze nieuwe regeling en zorgde er voor, dat Starker alles had, wat voor zijn werk noodig was: ook br.icht zij hem geregeld een kop thee of koffie en werd daarvoor op haar beurt beloond, doordat de poetser haar schoenen en die van haar man ook maar „een streekje en veeg gaf", zoo als hij het noemde, en zoo waren alle partijen het best met elkaar tevreden. De gesprekken, die Hendrik met zijn vriend voerde, liepen gewoonlijk over het Vaderland en hetgeen daar zoo al voorviel, wat men te weten kwam uit de couranten, die geregeld gezonden werden door Hendriks Va der. Soms ook schoot Starker los over de Amerikanen, in wie hij menige vervelende eigenschap ontdekte en die hem over het algemeen veel te „stijf en te heel" warenHendrik moest maar begrijpen, welke bedoe ling er in dat woordje „heel" lag op gesloten. „Je kunt nooit eigen met ze wor den". klaagde Starker meermalen, „ze kijken je aan, alsof ze je mijlen ver weg wensclienvalt u dat ook niet op, meneer?" „Och, welnee Jaap", pure verbeel ding van jeen ik meende ook, dat je nog ai groot was met de man nen, die gelijk met jou op de fabriek zijn aangesteld". Starker keek eerst wat verlegen; toen vermande hij zich en sprak op beslisten toon: „Dat is ook zoo, meneer, maar ook alweer een treurige ervaring op gedaaneen rij tuig, as je ze naast mekaar zet". „Kom nou, kom nouje bent al tijd zoo vreeselijk wantrouwend wat hebben de menschen je mis daan?" aan het gebed kon ergeren, het gebed afgeschaft moest blijven. Zulke onzinnigheden bewijzen wat ons te wachten staat wanneer deze communisten de baas worden. In Rusland worden eiken dag dozij nen burgers als honden doodgescho ten, alléén omdat zij een adelijken of cok maar een bourgeois-naam dragen, maar als een paar van die woestelin gen door een wettige rechtbank ter dood veroordeeld worden, brengen zij de geheele wereld in rep en roer om hun partijgenooten te redden. In Weenen steken zij het paleis van Justitie in brand, in Rotterdam pre diken zij openlijk revolutie, maar zoo- dra men zich tegen deze heeren ook maar verdedigt, brullen zij over on recht en verdrukking. Wij zien het nu weer aan Trotski en de zijnen, wat er van de vrijheid overblijft, wanneer deze vrijmakers-der-geheele wereld aan het roer komen. Erger slavernij dpri de hunne is ondenkbaar. En dan zijn er nog christenen, die de voorspellingen der Openbaring over de macht en het teeken van het Beest verouderde droomerijen durven noe men! DE ZENDING OP WEST-JAVA. De zendeling-arts dr. W. J. L. Dake, schrijft in Mededeelingen, tijdschrift voor zendingswetenschap, een artikel over de zendingsmethode en de gewijzigde om standigheden op West-Java. Hij vat zijn gedachten aldus samen: le. Het zendingswerk op West-Java is in de laatste 10 of 15 jaar wel is waar in wezen niet veranderd, maar de aan blik van den arbeid in ziekenverzorging, onderwijs en lectuurverspreiding is zóó zeer veranderd, dat gesproken mag wor den van een wijziging der zendingsme thode. 2e. Deze wijziging bestaat hierin, dat de zendelingen in vroeger jaren zelf het Evangelie brachten aan de enkelingen en zelf leiding gaven aan het werk, dat daar mede in verband stond. Thans echter is de aanraking van Zending en volk een veel breedere geworden, duizenden komen telken jare in contact me ziekenhuiswerk onderwijs en colportage; straks wellicht met jeugd- en internaatswerk. Deze tak ken van werk zijn te beschouwen als or ganen der Zending, welke in toenemende mate een plaats zijn gaan innemen bij de prediking van het Evangelie op West- Java. 3a. De veranderde zendingsmethode is niet door de Zending uitgedacht, maar is geworden onder den drang der omstan digheden. 4e. De N.Z. 7. heeft ten opzichte van deze nieuwere ontwikkeling nog geen lei dend principe voor haar gedragingen aan genomen. 5e. Het is zeer gewenscht, dat bovenge noemde takken van arbeid erkend worden als organen van het zendingswerk der N. Z. V., waaruit voortvloeit dat zij tot dee- len van het geheel gemaakt worden, waarbij het echter noodzakelijk zal zijn, aan ieder der deelen een groote mate van zelfstandigheid toe te kennen. DE OPGRAVINGEN TE UR. De directeur van het Britsehe mu seum heeft gisteren een telegram van den heer Wolley, den leider van de opgravingsexpedities, die voor geza menlijke rekening van dit museum en van dat te Philadelphia, te Ur der Chaldeën werkt, bekend gemaakt, volgens hetwelk de expeditie een be langrijke begraafplaats heeft bloot gelegd uit den tijd van 3300 tot 3500 voor Christus. De eigenlijke grafge welven zijn nog niet geopend, maar Tonder de voorwerpen er omheen be vonden zich een zegekar, versierd met gouden leeuwenkoppen, twee gouden ezels, en een houten harp met 4 sna ren, die aan de bovenzijde in den kop van een kalf eindigt. Prachtige mo- zaieken en mooi bewerkt aardewerk zijn in een soort voorruimte gevonden die den toegang tot den eigenlijken grafkelder schijnt te vormen. KERKBOUW ONDER HET COM MUNISME. De jKomsomolsjkaja Prawda" dee.lt mede, dat de kerkbouw in Rusland steeds toeneemt. Niet alleen „Nep- mannen" en boeren bouwen nieuwe kerken, maar ook arbeiders, zelfs bols Niks meer of minder, dan dat ze me yoor twee kostelijke dollars d'r tusschen hebben genomendaar nu meneer!" „Hoe dan.... met een weddenschap of zoo? want door zijn ze fel op!" „Nee meneer, heel iets' anders.... die eene, u weet wel, die met dat hal ve linkeroor.... noudie heeft zoo'n soort draaispelvah bordpa pierhij draagt het in z'n zak met. de dobbelstcenen d'r bij.... daarop leun je voor twee centen je geluk be proeven win je, dan krijg je den inzet honderdmaal terugverlies je, dan ben je enkel je twee centen kwijt. De kerels zijn d'r dol op.elk vrij oogenblik spelen ze". Hendrik fronste de wenkbrauwen, wat Starker aanleiding gaf, even op te houdenmaar toen er geen woord volgde, ging hij voort: „Ik had er al verscheiden dagen lang naar staan kijken, maar ik dacht er niet over, er aan mee te doen.... 'k heb van m'n leven genoeg zuur verdiende centen met kaarten en zoo verloren! maar dat 's nou tot daaraan toe wat ik zeggen wou: ik stond er dan bij en keek toeallemaal, die er om heen stonden, tuurden enkel op het spel, maar ik voor mij hield m'n oogen zoo'n beetje op de handen van den eigenaar en toen ze mij vroegen, of ik ook m'n gelük niet eens een keertje wou beproeven, antwoordde ik leuk weg: „Daar ben ik geen hond op, maar op ééne voorwaarde". (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5