CHRISTELIJK DAGBLAD voor LEIDEN cn OMSTREKEN 8*<* JAARGANG ZATERDAG 7 JANUARI 1928 NUMMER 2229 ABONNEMENTSPRIJS In Leiden en buiten Leiden weer egenten gevestigd zijn Per kwartaali 2.50 Per week 1 0.19 Franco per post per kwartaal 1 2.90 Bureau: Hooigracht 35 Leiden Telefoonnummer 2778 Postbox 20 Postgiro 58936 JKpgMJvl! Aangesloten op het Streeknet Lisse ADVERTENTIE-PRIJS Gewone Adrertentiên per regel 221/» cent Ingezonden Mededeelingen dobbel tariei Bij contrect belangrijke redactie Kleine Adrertentiên bij vooruitbetaling - van ten hoogste 30 woorden, worden da gelijks geplaatst ad. 40 cents Dit nummer bestaat uit TWEE Bladen. EERSTE BLAD. ARM OF RIJK. Men heeft in den laatsten tijd wel eens de vraag gedaan, of de Gerefor meerden in Nederland heden ten dage arm zijn of rijk. Ik bedoef niet de Ge reformeerden van een bepaalden ker- kelijken kring, maar dit woord geno men in universeelen zin; dus onge acht hun kerkelijke richting. De Hol- landsche Calvinisten van den huidi- gen dag zijn die geestelijk arm öf rijk? Nu zijn de begrippen rijk en arm al tijd relatief, d.w.z. alleen door verge lijking juist te bepalen. Evenals jong en oud, koud en warm. Wij klaagden b.v. de vorige week over de vinnige koude, maar een Es kimo zou bij zoo'n temperatuur mis schien bezwijmen van de warmte. Nemen wij als maatstaf de tijden vóór Noaeh, toen een menschenleeftijd een kleine duizend jaar bereikte, dan zijn de tegenwoordige oudjes in een besjeshuis nog piepjong en komen pas kijken. In die dagen, zoo hoorde ik eens een predikant zeggen maar niet op den kansel zou het geen zeldzaamheid geweest zijn, als een dominé in één en dezelfde gemeente 400 jaar „stond" en tal van jubilea zou hebben „gevierd". Zoo moet men ook, om te weten, of de Gereformeerden thans arm of rijk zijn vergelijken: wat ze vroeger waren en wat ze nu zijn. Blikken we terug op den toestand vóór ruim vijftig jaar, en stellen we daar tegenover de positie der Geref. van nu, dan kan de conclusie toch niet moeilijk zijn. Toen nog gebukt onder den jibera- len onderwijsdwang. Toen moest de schoolwet-Kappeyne, die „Scherpe Re solutie" nog komen over onze vaderen met dat snoode Farao's woord: „Zoo gaat'nu heen, arbeidt; doch stroo zal u niet gegeven worden: evenwel zu't gij het getal der tickelsteenen leve ren". En nu? De Heere heeft gehoord het gekerm der kinderen Israëls. die door de E- gyptenaars in dienstbaarheid gehou den werden, en heeft hen door een machtige hand verlost, uit het dienst huis uitgeleid. Die ommekeer valt grootendeels saam met die nóg-bezielende geloofs daad van een vorig geslacht: de stich ting van een eigen Universiteit, die straks vijftig jaar en zoo het Gode behaagt, verrijkt met een vierde fa culteit zal bloeien. Daarmee hebben onze vaderen voor de hun heilige beginselen stelling ge nomen, ook op het erf der wetenschap. En aan die Universiteit hebben om van de levenden niet te spreken gedoceerd: een Kuyper, een Bavinck, een Rutgers, een YVoltjer. Allen kloe ke helden, hoofden des heirs, die haar eere tot buiten onze grenzen uitge dragen hebben. Hoogleeraren niet slechts door menschelijke aanwijl'ng, maar in vollen zin „bij de gratie Gods". En zij hebben ons niet onverzorgd achtergelaten, niet in verlegenheid la ten staan, tenzij dan door de groote rijkdom hunner geestelijke nalaten schap. Wij kénnen zelfs nog niet eens die geestelijke schatten door hen ons na gelaten! Zóó rijk zijn we! Voor ruim een halve eeuw terug, wat waren we toen een schamel hoops ke, machteloos, zonder wapenen en zonder gevechtswaarde! „Er werd geen smid gevonden in het gansche land van Israël; want de Filistijnen hadden gezegd: „Opdat de Hebreeën geen zwaard noch spies maken". En nu? Een schare van mannen, gekweekt aan die Geref. Hoogeschool. uitzwer mend over ons Holland, naar Indië, Zuid-Afrika. Amerika: de Calvinisti sche beginselen beoefenend in de prac tijk of bepleitend op kansel en ka theder. Onze „Nieuwe Leidsehe Courant" herinnerde ons er de laatste dagen nog aan, hoe de professoren Biester- veld en Bavinck in hun „Bede en Re de" er op wijzen, dat het neutrale on derwijs niet het minst het hooger onderwijs ons bij honderdtallen on ze zonen heeft ontroofd; gansche fami liën en geslachten; en dat als eenig bolwerk daartegen kan opgeworpen: een Geref. Hoogeschool. Onwillekeurig denkt men bij het le zen daarvan, aan dat roerend vers van Dr. Bronsveld, die in zijn betere dagen in een „Moederklacht" over een zoon. die door de zoogenaamde wetenschap pelljke critïek, door dat eeuwig twij felen en vragen ontzonken was aan het Christelijk geloof, aldus een moe der deed klagen. Zij hebben hem mij van het harte ge scheurd Met al hun twijfelen en vragen. Mijn jongen, dien ik 't eerst zoo lief heb gehad En onder het hart heb gedragen. Hoe diep bedroevend, hoe verderfe lijk. dat neutrale onderwijs, zelfs ook in de theologische faculteit, op de jonge menschen werkt, blijkt niet on duidelijk uit wat ik vermeld vond door een Amsterdamseh student in het jaar 1895. Hij studeerde aan de neutrale overheids-hoogeschool daar ter stede in de theologie en jammerde in een studenten-weekblad over het onderwijs, dat den toekomstigen pre dikanten „steenen voor brood" gaf. Wat hij schreef is ook thans nog vooral voor onze jongeren leerzaam en teekenend. Hij doet het o.a. in de volgende be woordingen: „Ik wil schrijven over de opleiding van aanstaande predikanten aan de hoogescholen in Nederland. Ik wil schrijven over de opleiding van die jonge mannen, die. ach! als de door snede der menschcnkinderen een mid- delmatigen schat van eigen talenten hebben, maar die toch later aan zoo- velen het ware hemelsche voedsel zullen moeten uitreiken; wier bron van geestelijk leven niet overvloediger vloeit, en die toch van zoovelen den dorst zullen moeten lesschen, den dorst naar de hemelsche fonteinen. Dacht men, dat hun opleiders aan dat gebrek op bedachtzame wijze te gemoet kwamen, door met liefdevolle toewijding bij hen aan te vullen, wat hun ontbreekt; door hen uit eigen harteschat en uit den schat, dien de vaderen vergaderden, rijk toe te rus ten met gegevens, die hun in hun heer lijke betrekking zoo van nut zullen zijn? Dacht men, dat zij bekend zou den worden gemaakt met sierlijk ge schreven en vrome geschriften, met scherpdenkende geesten, die in on wrikbare leerstelsels dè hemelsche Waarheid hebben gefixeerd en klaar voor oogen gesteld, opdat onze jonge, zwakke theoloogjes eenmaal vast zul len staan in den strijd met de onge- loovige machten dezer duistere eeuw helft? O naïveteit, o heilige onnoozelheid! Zoo ver als het Oost is van het Wes ten, zoo verre zijt gij van de ware,toe dracht, als gij het bovenstaande ver moedt, o lezer. Maar ik zal u de ware toedracht verklaren. Ziet, lezer, ik wil altijd mijn best doen, om een stil, nederig, lankmoe dig mensch te zijn, maar als ik zie, dat bij het behandelen van de gods dienstige litteratuur van het Oude en Nieuwe Testament God wordt gere geerd, doodleuk wordt genegeerd; dat bij de behandeling van de 'vijsgeerige of wetenschappelijke of historische, of weet ik wat voor ethiek of moraal God wordt genegeerd, Die toch Degene is, die u, o mensch, heeft geleerd, wat kwaad is en wat goed; dat bij de - handeling der kerkgeschiedenis God wort genegeerd, Hij, Die de harten der koningen leidt als waterbeken en Die den loop der gebeurtenissen bestuurt als een ruiter zijn ros ziet, als ik dat alles zie, dan kookt het in mij, dan springen de tranen van verontwaardi ging mij in de oogen, en ik getuig bij God, dat ik mij dezes toorns niet schaam, maar dat het een edele toorn is, die mij beroert, en een edele drift om Gods Naam te handhaven op aarde en een edele, gloeiende, souve- reine haat, waarmee ik al dit aardsche geschipper, geflodder en geklodder haat. Doch Gode zij de eer, Die dezen toorn in mij verwekt heeft. Ik ben een werktuig, en niets door mij zeiven. Doch door mijn zwakheid moet de kracht des Allerhoogsten volbracht worden". Daarna heeft bedoelde student het over de dorre wijze, waarop het He- breeuwsch behandeld wordt en over de afbrekende exegese (uitlegkunde). Daarvan zegt hij dit: „Werd den studenten nog maar geestdrift ingeboezemd voor al het schoone, dat in die Hebreeuwsche ge schriften stond! Maar o wee, het is verre van daar! De vraag, die. sedert een paar jaren in het verslag der the ologische faculteit in onzen almanak gedaan wordt, de vraag of Prof. Mat- thes wat minder profaan in zijn uit drukkingen wil zijn, is mijn getuige. En voor het overige, mijn lezers, is daar bij dit vak en bij het behandelen van het Nieuwe Testament nog een allerhardste en miserabelste steen, n.l. de exegese. Wat exegese is? O leek. verbeeld u, dat gij de Camera Obscura gaat ge nieten, maar dat iemand u voortdu rend verveelt met een etymologische uitlegging van ieder woord uit deze kostelijke verhalen, dat hij u b.v. las tig valt met een uitlegging van den naam des schrijvers: Nicolaas Beets. B.v. als volgt: Nicolaas komt van nikao is over winnen en laos is volk. Dit nico komt ook voor in Nicopolis, Berenice; men vermoedt, dat ook de naam van de Fransche badplaats Nice van denzefi- den stam komt, en de jongste geleer den hebben uitgemaakt, dat ook het Hollandsche werkwoord niezen daar van stamt; niezen komt dan van non nicando, d.w.z., dat men ziin verkouci heid nog niet is te boven gekomen. Ni colaas is verder de naam van een be kenden heilige en is in het plat-Hol- landsch; Klaas, hetwelk voorkomt in het trias: Jan, Piet en Klaas. Wat Beets betreft, dit is de naam van een'plaats in Nederland, vanwaar des schrijvers familie wellicht stamt; Harnack meent echter, hoewel ten on rechte, dat die familie is genoemd naar een voorvader, die veel van vis- schen hield en die telkens in zijn slaap in extase: „Beet!" riep, maar daarop terstond „sss "deed volgen, (om de omstanders te vermanen stil te zijn, daar de visch anders bang zou worden). Verbeeldt u, dat gij hiermede zoo veel tijd verspeelt, dat gij den gehee- len sehoonen inhoud van de Camera vergeet, omdat men u ophoudt met de kwestie, of er weel ooit een Nicolaas Beets heeft bestaan! zoudt gij niet tureluurseh worden? En als gij een jaar wordt bezig ge houden met begrafenissen etc. van Chl neezen (almanak-verslag) en met eeni ge dozijnen Germaansche en niet-Ger- maansche godinnen (als de godinnen er bij komen wordt het som9 interes sant) zoudt ge dan niet tureluurseh worden? Tureluurseh? Ge zoudt tureluurseh worden? O, ik hoop voor u, dat ge meer zoudt doen, dat ge in een goddc- lijken toorn zoudt ontgloeien en daar aan lucht gevep in een goddelijk sar casme! De theologen^ worden gevoed met steenen inplaats van met brood. Wat moeten wij gelooven? Maak ons de eenige waarheid helder. Waar om zijn wij Christenen? Waarom Pro testant, waarom Luthersch, of Gere formeerd of Doopsgezind? Waarom zweren wij of zweren wij niet? Wie zijn wij? Vanwaar komen wij? Waar gaan wij heen? Dit zijn vragen, die een antwoord waard zijn. Maar het antwoord laat zich vergeefs wachten, tenzij men de uiterst diepzinnige kwestie, of het Evangelie van Marcus in 92 of 93 n. Chr. of misschien nooit geschreven is. een antwoord noeme. O. hoe. hongerig zitten de voedster- lingetjes van Minerva bij deze groote, koude, harde steengroeve. En hun binnenste wordt niet ver warmd en hun neuzen zijn blauwkoud De armen Zou men, als men dezen zielskreet hoort, ver van de waarheid zijn, indien men beweerde; dat, wat er nog voor theologie was aan die faculteit niet zichtbaar was en wat er nog aan zichtbaar was, geen theologie fvas? En dat van de Koningin der Weten schappen! De Heilige Godgeleerdheid! Met de andere faculteiten staat het nog treuriger, ellendiger dan ellendig Met alles wordt er gerekend, behalve met den Almachtige. Schepper des hemels en der aarde, uit Wien, door Wien en tot Wien alle dingen zijn. Zij wij. Calvinisten, met onze Geref. Universiteit dan niet rijk? Moge daarom het hart uwe gave heiligen. En zoo ge nog niet gaaft of uw gave vermeerderen kunt, onze „Nieuwe Leidsehe Courant" zal ze gaarne ontvangen. Zij er voor de eenige Hoogeschool hier te lande, die op Gods Woord ge grond staat, bij allen, die buigen voor dat Woord, liefde en trouw en instem ming met de schoone bede, waarmee wijlen Dr. Kuyper zijn rede. „Souve- reiniteit in eigen kring" ter inwijding van de Vrije Universiteit op 20 Oct. 1880 eindigde, toen aldus ..de stille uit gang van zijn woord in lofverheffing voor den Almachtige overging: „Om U te danken, o. onze Vader, Die in de hemelen zijt, Sprinkader van alle waarheid. Fontein aller waar achtige kennisse en aller wijsheid Bron! Van U afzwervend, vindt Uw schepsel niets dan donkerheid, niet dan gebondenheid der ziele. Maar na bij U. ons badend in Uw leven; dan ontstroomt ons het licht; doortintelt kracht ons de aderen; en. ontplooit zich in zalige verrukking de vrijheid des geloofs. Aanbiddelijke, eeuwige Majesteit, zie dan in gunste ook op deze Stichting neder. Zij uit U haar goud, haar kracht, al haar wijsheid. Zwere ze nooit bij een minder, nooit bij een ander, dan Uw heilig Woord. En Gij. die ons de nieren proeft, o rechter ook van onze natie, en Oordee laar ook van de scholen der Weten schap. breek Zelf de muren dezer Stichting af, en delg ze uit van voor Uw aangezicht, indien ze ooit iets an ders bedoelen, ooit iets anders willen zou, dan te roemen in die souvereine, die vrijmachtige genade, die er is in het kruis van den Zoon Uwer teeder- ste liefde! Heere, Heere God! laat in Uw Naam alléén, in Uw Naam al onze hulpe staan! Amen". X. STADSNIEUWS. WEEK DER GEBEDEN. Gisteravond was het onderwerp der gebedsure in de Oosterkerk: „Huis gezin, opvoeding, onderwijs". 'Eerste spreker was Ds. S. R. Her- manides, Ned. Herv. predikant te Val kenburg, die liet zingen Ps. 123 vs. 1, las 1 Joh. 2 vs. 117, daarna voorging in gebed en liet zingen Gez. 207 vs. 1 en 2. Spr. ging bij zijn rede uit van 2 Kon. 6 vs. 17 (de geschiedenis van Elisa en de geleende bijl); Spr.'s onderwerp was: Leengoed. Wij nebben er bij de opvoeding on zer kinderen rekening mee te houden, dat zij leengoed zijn: wij zullen er on zen God rekenschap van hebben af te leggen Spr. wees er op. dat er tal van fac toren werken in de opvoeding onzer kinderen; zooals de school de cate chisatie, de knapen-, jongelings-, meis jes- en jongedochtersvereeniging. Daarnaast is er de opvoeding in het ouderlijk huis. waarbij spr. ook den nadruk legde op de lectuur van onze kinderen en de noodzakelijkheid be toogde van een Christelijk dagblad in huis. Spreken wij wel eens met onze kinderen over de geestelijke dingen? vroeg spr. Laat niet elk der opvoeders de opvoeding aan de anderen overla ten en b.v. de ouders denken: de on derwijzers doen het wel, want dan zou het wel eens kunnen gaan als dien aanzienlijken, doch armen Chinees, die aan zijn stand verplicht was een feestmaaltijd aan te richten en de door hem uitgenoodigde gasten vroeg elk een flesch wijn mee te brengen. Zij stortten dit uit in een mengwat. doch toen de wijn opgediend werd, bleek er niets dan water te zijn; ieder had water meegebracht in de gedach te, dat de anderen wel wijn zouden meebrengen. Dwaze Chineezen! Doch hoeveel dwaze Christenen zijn er ook niet! Dat daarom ieder zijn plicht in dezen des, bedenkende, dat zijn kinderen leen goed zijn die hij van God heeft en die hij tot Hem heeft terug te brengen. Nadat gezongen was Gezang 68 vs. 4 en 5. was het woord aan Ds. J. van Herksen, Geref. pred. te Hillegom. Spr. ging uit van 1 Sam. 2 vs. 22 26 (de zonen van Eli). Het is een der schoonste en rijkste gedachten der Heilige Schrift, dat God Zich verheerlijken wil in de lijn der geslachten. Dit legt ons als ouders en opvoeders de verplichting op. onze kinderen als leengoed van God te be schouwen en tot Hem terug te bren gen. We hebben daarbij te bedenken, dat er in de wereld, vooral tegenwoor dig zooveel is, dat hen van God wil af trekken. Eli had te lang gewacht, om zijn zonen te bestraffen; pas toen iedereen er schande van sprak, zeide hij tot hen, dat er geen goed gerucht van hen ging. Als Christenouders hebben wij den plicht vanaf de vroegste jeugd onze kinderen te wijzen op hun God en Vader. Eli's tweede fout was. dat er geen kracht van zijn vermanend woord uit ging. Wij hebben onze kinderen op te voeden in de Christelijke tucht en daarbij moeten we niet sieents in on ze woorden, doch vooral in ons leven toonen, dat we Christenen zijn. Het kinderoog ziet scherp, en niets stuit hen meer tegen de borst, dan vrome onwaarachtigheid. Echte vroomheid legt beslag op de jeugdige levens. Het is een moeilijke taak. onze kin deren zoo óp te voeden, doch laat ons dan niet alleen actieve, doch ook bid dende opvoeders zijn. Spr. ging ten slotte voor in een vu rig gebed om wijsheid voor alle ouders en opvoeders. Hedenavond is het onderwerp: „Inwendige Zending, Zending onder Israël". Dankzegging: voor den steeds zich uitbreidenden arbeid op het gebied der Inwendige Zending; voor trouw en toewijding, die ge zien worden onder diakonen en diako- nessen en anderen, die hun leven wil- stellen ten dienste van hen, die op li chamelijk of geestelijk gebied bijzon dere zorg behoeven; voor de samenwerking tusschen de verschillende organisaties. Belijdenis: van onze neiging om «le plichten in eigen omgeving achter te stellen bij die. welke verder af liggen; van de verzoeking, om aan anderen over te laten de vervulling van een Belangrijkste nieuws in dit Nummer. Binnenland. Verschillende ongevallen tengevol ge van den storm van gisteren. Buitenland. Het antwoord van Briand aan Kel logg. Het onderzoek naar de oorzaak van de ontploifingsramp te Berlijn. Argentinië en de Volkenbond. Hevige storm in Engeland. taak, die ons niet dadelijk pakt en ons te laten meevoeren op nieuwe pa den, die belangwekkender schijnen. van onze kleingeloovige houding met betrekking tot enkele onderdee- len der Inwendige Zending; bijzonder wat betreft de mogelijkheid van een geestelijke opwekking en de terug keer der Joden tot den God des Nieu wen Verbonds. Gebed, om een hart, ruim genoeg, om in al de behoeften van liet gehee- le gebied der zending in te komen; dat God er ons toe moge leiden, om het ernstig te nemen met de op«Iracht van onzen Heere Jezus Christus: „Gij zult Mijne getuigen zijn, zoo te Jeru zalem als in geheel Judea en Samaria en tot aan het uiterste der aarde"; dat Hij ons moge geven voldoende geloof en liefde, om de moeilijkste taak met blijdschap te aanvaarden en ons geheel daaraim te geven. Als sprekers zullen optreden Ds. M. J. Punselie en Ds W H Gispen van Hazerswoude MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. Gisteravond heeft mr. Jaap Kunst te Leiden een voordracht gehouden onder de auspiciën van „Letterkunde" over oude en nieuwe Indonesische muziek. Spr. wees er in de eerste plaats op, hoe de werkelijke, oprechte belangstelling voor de Indonesische cultuur en de waar deering van haar uitingen, met name wa- yang, dans, litteratuur, houtsnij-, smeed-, batik en weefkunst, voor zoover het Ne derland betreft, eigenlijk pas van de laat ste 30 of 40 jaren dateert, maar dat de be langstelling voor de muziek nog weer jon ger is. En het is, volgens spr., geen won der, dat men tot haar het laatst den weg vond. Immers zij is de meest onstoffelijke van alle kunsten, zij is de innigste en de meest eigen uiting van 'een volk en daar door is er voor iemand van een ander ras en een andere cultuur zeer moeilijk in door te dringen. Spr. trekt dan een ver gelijking tusschen de Maleische muziek en die van Europa en bepaalt het stand punt, dat een Westerling gewoonlijk in neemt en dat, hetwelk hij behoorde in te nemen tegenover die hem aanvankelijk zoo vreemde Oostersche muziekwereld. 'Het is niet voldoende, zijn waardeering te toonen voor een vreemde toonkunst, door er in vage termen over te aestheti- seeren; zij wil grondig bestudeerd zijn en verdient dat ten volle, niet alleen ter wil le van haar schoonheid, maar ook wegens haar ethnologische, cultuurhistorische en musicologische belangrijkheid. In aansluiting hierbij raakte spr. enke le veelomvattende algemeene onderwerpen aan, als tonaliteit, melodiek, harmoniek, rhythmiek en toonstelsels, zonder daar uiteraard diep op in te kunnen gaan. Daarna vertelde hij zijn auditorium een en ander over den Vorstenlandschen ga melan: diens samenstelling werd bespro ken en de functie van de verschillende instrumenten in het ensemble nagegaan. Vervolgens vonden een paar bijzondere orkestsoorten, de verschillende composi- tievormen en enkele notatiesystemen een korte behandeling. Na Midden-Java de Oostelijke residen ties, de Soendalanden en iets van Bali. Telkens leidde eén schoone landschapsfoto het te behandelen gebied in en af en toe werd bij het geprojecteerde orkest een des betreffend phonogram ten gehoore ge bracht. De Soendasche muziek blijkt zich, ver geleken bij de hoog-ontwikkelde Vorsten- landsche toonkunst, nog in een veelszins primitief stadium te bevinden: de ensem bles zijn klein en bamboe-instrumenten overheerschen er nog. Maar juist daarom, meende spr., was de West-Javaanscbe muziek een nadere kennismaking over waard. De ten gehoore gebrachte compo sities schenen ons minder gest'yleerd, dan de, aan het slot van de voordracht ten beste gegeven Vorstenlandsche gendings, en daardoor voor ons Europearfen beter aan te voelen. De Balische toonkunst daarover werd bij gebrek aan tijd, nier veel verteld, maar des te meer getoond! Buitengemeen fraai versierde gamelaninstrumenten, omvang rijke orkesten, een enkele paradijsachtige landschapsfoto, vermochten een sterken indruk te ge\en van het nog ongerepte natuur- en cultuurschoon van dit, tot voor kort nog weinig door vreemde in-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 1