IMMANUEL
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
van
ZATERDAG 24 DEC. 1927
DERDE BLAD.
KERSTFEEST.
Laat ons dan lienengaan naar
Bethlehem.
Luca9 2 15m.
Met dezen oproep willen we elkaar
op onzen vierdag ontmoeten, 't Jubelt
al in ons hart en 't dringt zich in ons
op Jezus te ontmoeten. Ja, laat ons
heengaan naar Bethlehem. Daar staat
de starre stil boven de eenvoudige hut.
Daar zijn de herders heengevloden, in
haast, omdat ze met heel hun ziel ge
loofden en wilden zien den geboren
Koning. Daar hebben de engelen van
gezegd en van gezongen in den mooien
Efrata-nacht. Daar hebben de profeten
van gesproken. Daar zou het zijn, te
Bethlehem. In dat heele kleine stadje.
In doeken gewonden. Neergelegd in
een krib. Een Koning, Jezus, de Ko
ning!
Een Koning in een kribbe.
Een Koning in doeken.
Een Koning te Bethlehem.
En dit is de feest jubel der gemeen
te, dit is de Kerstgroet, dit is het, wat
we elkander zeggen, wat we elkander
toezingen, wat we spreken en doen:
Laat ons heengaan, heengaan naar
Bethlehem!
Dit is niet aller Kerstfeest.
Heengaan naar Bethlehem, dat is nu
gaan naar het huis des Heeren, naar
de prediking des Woords, naar de ge
meenschap der geloovigen.
Maar zoo hebben ze lang niet allen
het Kerstfeest.
Waar de menschen heengaan wie
zal dat zeggen? Ja ze gaan overal
heen, naar de kroeg, en de danszaal,
naar 't gezellig huiselijk diner, naar 't
familiefeestje, om de Kerstboom, „naar
huis met de Kerst," maar niet, niet
naar Bethlehem!
Maar dan is het ook geen Kerst
feest!
Met alle lichtjes niet en alle roode
mystiek niet, en met alle mooie hulst
takjes niet!
Wat zullen we tegen dit alles heb
ben? Maar dit alleen, zonder Bethle
hem, zonder het zien van het Kind in
de kribbe, is geen Kerstfeest!
Waar gaat gij heen met de Kerst
dagen?
Een heel gewone vraag tegenwoordig.
Een echt huiselijke vraag.
Een heel, heel diepe vraag.
Een allerbelangrijkste vraag.
De belangrijkste.
t Zalig, die zegt tot z'n eigen hart, tot
z'n huisgenooten, tot allen, tot z'n fa
milie en kinderen: Laat ons heengaan
naar Bethlehem!
Wat is er dan voor bijzonders te
Bethlehem?
Wel daar is het Kerstfeest.
Daar is Hij, de Zoon van God, de
lang Verwachte. Daar is de belofte
Gods, de eeuwenoude belofte werke
lijkheid geworden. Daar is het Woord
Gods, het Woord door de eeuwen heen,
het vaststaande en ongebroken Woord
Gods, vleesch geworden.
Daar is geboren Jezus, de Verlosser!
Daar is Hij gekomen van den hemel,
Gods eigen Zoon, uit het rijk van de
lichten der eeuwigheid, uit de volste
Goddelijke eeuwige zaligheid op deze
aarde, tusschen de zondige menschen.
Daar is het offer Gods, dat Hij Zijn
Leniggeborene gaf om onze zonden.
Om Zijn volk te redder.. Om zondaars
te behouden.
Daar begroeten wij het Kind van
smarte!
Daar knielen we bij Hem, die lijden
komt om onzentwil.
Dat is het heel bijzondere van Beth
lehem. Die daar niet heen wil en die
daar niets te maken heeft, die is nog
geen zondaar voor God!
O, daar gaat ons hart zingen.
Daar gaat heel onze ziel open.
Daar weenen we tranen van blijd
schap, geluk en licht, omdat onze
Heere Jezus geboren is. Bethlehem is
voor de wereld! Blijdschap, groote
blijdschap al den volke! Blijdschap
voor mijn ziel!
Laat ons dan heengaan naar Bethle
hem!
Ik weet niet, waar uw ziel vandaag
heengaat, maar dit is het Kerst-Evan
gelie.
Daar komt Gods kind. Daar komen
we allen saam vandaag te Bethlehem.
Wij die zitten met onze zonden. Die
er heel diep van overtuigd zijn, hoe
schuldig we zijn voor God. Die onze
beste werken met zonde bevlekt zien.
Die dagelijks de schuld meerder ma
ken. Die een hart hebben boos en
schuldig.
Wij knielen daar terneder er er ko
men lofzangen bij ons, in stilheid tot
God!
Wij gaan heel stillekens, alleen naar
de kribbe, om het te zien. Om daar te
juichen in stilte, met ons heel zwakke
gele of, dat daar onze Jezus geboren
werd. Om daar het wonder te aan
schouwen, hoe God ons lielheeft en
hoe lief God ons heeft!
Daar zegt ons ge'oof n liederen uit.
Daar zinken we stil in aanbid ling
lei neer.
Daar leggen we neer het goud on
zer kracht en de wien ok van ons le
ven en de mirre onzer ziel.
En wij verliezen ons zelf.
Wij ontmoeten daar Jezus, mijn
Jezus!
Dat is onze feestgang, onze geloofs-
gang, onze jubelgang.
In alle stilte. We durven het haast
niet aan. En toch we fluisteren het
tot elkaar: Laat ons heengaan naar
Bethlehem!
Bethlehem!
En gij Bethlehem Efrata, zijt gij
klein om te wezen onder de duizenden
van Juda?
Wel daar ligt het, het mooie
Bethlehem, het kleine!
Wel daar ligt het en we zien het
vanuit den nacht, den nacht van ons
leven!
Bethlehem waar ik Jezus vond.
Bethlehem waar ik mijn Heiland
zag!
Ja dat is mijn Kerstfeest.' Laat
ons heengaan naar Bethlehem!
DE MYSTIEK VAN HET KERSTFEEST.
Het Kerstfeest is, in tegenstelling
met de andere Christelijke feesten, aan
een bepaalden datum gebonden. Daar
om kan het op eiken dag der week
vallen.
De oude Kerkvaders in hun vrome
bespiegelingen, die evenwel meer op
symboliek en mystiek dan op historie-
vorsching berustten, zagen daarin een
diepen zin.
De val des menschen, zoo geloofden
zij, had op Vrijdag plaats gehad. Dit is
•ook de dag zijner volkomen verlossing
door Christus' offerdood aan het kruis.
De herdenking van 's Heeren op
standing valt op Zondag. De dag, die
't eerste licht zag geboren, ontsluit den
toegang tot Hem, die zetelt in 't alver-
blindend licht.
Niet minder treffend is de mystiek
van den Kerstdag. Deze doorloopt alle
dagen der week om ze alle te zuiveren
van zondesmet.
De datum van het Kerstfeest heeft
eveneens een symbolische beteekenis.
Zooals bij het winterzonnekeerpunt de
zon zegeviert over de machten der
duisternis, zoo ook is in den nacht der
wereld Christus als het Licht der we
reld" opgegaan, Hij die de „Zon der
gerechtigheid" genoemd wordt.
Den geboortedag van Johannes den
Dooper heeft de oude Kerk gesteld op
24 Juni, het zomerzonnekeerpunt. De
Voorlooper kwam op aarde, toen de
duisternissen toenamen. Na 24 Juni
beginnen de dagen te korten, terwijl
ze na 25 December beginnen te lengen.
Hoe schoon zien we hier uitgebeeld het
woord, dat Johannes de Dooper van
Christus zeide: „Hij moet wassen,
maar ik minder worden".
De geboorte van den Heiland is een
wonderwerk, gewrocht door den Drie
eenen God.
De liefde des Vaders voor de we
reld was zoo groot, dat Hij haar Zijn
eeniggeboren Zoon schonk, opdat een
iegelijk die in Hem gelooft niet ver-
derve, maar het eeuwige leven hebbe.
(Joh. 3 16).
De Zoon heeft zich voor ons gege
ven, opdat Hij ons zou verlossen van
alle ongerechtigheid, en Zichzelven een
eigen volk zou reinigen, ijverig in goe
de werken (Tit. 2 14).
De Heilige Geest voltooit het heils
werk, door God in Christus gewrocht,
omdat door Hem de liefde Gods in on
ze harten uitgestort is (Rom. 5:5).
Laat ons dan (zooals Vondel zong
in zijn Rei van Edelingen uit Gijsbrecht
van Amstel)
.blij van geest,
ter kerke gaan, op 't hoogste feest,
den eerstgeboren Heiland groeten,
en knielen voor de kleine voeten
van 't Kind, waarvoor Herodes vreest.
Het Kind waarvoor een star verrijst,
die Wijzen met haar stralen wijst
de donk're plaats van Zijn geboorte,
en leidt ze in Davids oude poorte,
daar d' allerhoogste 't laagste prijst.
't Gevogelt', dat op wieken zweeft,
zijn nest, de vos zijn holen heeft,
en woont in bergen en in bosschen;
een stal van ezelen en ossen
den Schepper nauw'lijks herberg geeft.
De kribbe Hem een wieg verstrekt,
die 't aardrijk met den Hemel dekt,
en ellek dier bestelt zijn voeder,
O Kind! gij zijt, gelijk uw moeder,
met pracht noch hoovaardij bevlekt.
Hier voert de neergedaalde God
de trotsche wereld om met spot
in zijn triomf, ten smaad der hoven;
het ned'rig hart voert Hij naar boven
met Hem in 't hooggebouwde slot.
Hier schuilt dat God'lijk aangezicht,
waaruit de zonne schept haar licht
en alle starren glans en luister;
Hier legt Hij zonder glans in 't duister
die Eng'len tot Zijn dienst verplicht.
De doeken, daar het Kind in leit,
is 't purper van Zijn majesteit,
waarin de herders Hem aanschouwen,
dien God de zielen komt vertrouwen,
gelijk van ouds was toegezeid:
Dat God zijn kudde weiden zal
en hoen voor ramp en ongeval,
en naar 't verdwaalde schaapke vragen,
en dat op zijne schouders dragen,
met vreugd, bij 't overig getal.
Hier is de wijsheid ongeacht,
hier geldt geen adel, staat noch pracht.
De Hemel heeft het kleen verkoren;
al wie door ootmoed wordt herboren,
is van het Hemelsche geslacht.
OOK EEN KERSTVERHAAL.
Ja, 't is een ellendig geval!
Trouwen!
't Kan niet, ik ben inmiddels gehuwd.
Maar al was ik 't niet, dan zou ik toch
haar niet nemen, niet willen nemen,
tot vrouw, 'k Geef toe, 't is een leelijk
inconveniënt.
Hoe ik er toe kwam?
Het is nu ongeveer een jaar geleden,
dat ik haar voor 't eerst leerde kennen.
Maar dat weet u zelf. U hebt het me
zoo even voorgelezen uit de stukken.
Het was op Kerstfeest. Ik ben
Roomsch, weet u, en dan is 't gewoon
te bij Kerstnacht ter kerk te gaan.
Mijn vrienden kwamen me daartoe af
halen. Maar 't was nog te vroeg. We
konden voor 3 uur in de kerk niet te
recht. En om den tijd zoek te brengen,
gingen we naar Musis Sacrum". Daar
was 'n gesloten bal, maar ieder was
er welkom. Ik trof toen haar en ik heb
met haar gedanst. Zij was in gezel
schap van vriendinnen, bij wie zich
mijn vrienden aansloten. Blijkbaar wa
ren de meisjes „wat los". Althans van
het kerkgaan is niet veel gekomen. We
hebben ons plan opgegeven en kwa
men, na 't bal, terecht in „Sonsbeek".
Wat er toen gebeurde, laat zich ver
staan. Later kwam zij in mijn zaak, om
me te vertellen, dat zij de geboorte van
een kind verwachtte en dat ik daarvan
de vader was.
Een fraaie geschiedenis!
Maar ik trek me er niets van aan.
Dan had die meid maar voorzichtiger
moeten zijn.
Trouwen kan niet. Ik zei u reeds, ik
ben getrouwd. En voor haar kind zor
gen. Ik denk er niet aan. Ik ben blij,
zelf wat eten te hebben.
Ziedaar het relaas van een verhoor,
dat ik als lid van den voogdijraad had
af te nemen.
'k Liet het meisje komen. Zij was 19
jaar, afkomstig uit een vriendelijke,
landelijke gemeente in Gelderland.
Maar de stad had haar aangetrokken.
Er was daar zoo'n dienstbodennood.
De stadsmeisjes gingen naar de fa
briek, zoodat aan de buitenmeisjes als
dienstboden hoog loon bij veel vrij
heid werd toegezegd. Zoo kwam zij
van haar dorp in de stad. Zij had daar
vriendinnen gevonden ook meisjes
van buiten die hadden haar in bios
coop en danszaal gebracht. Zij was 'n
vlugge leerlinge, want „steppen" kon ze
als de beste. Zij kon de Tango, de one
step, de two step en alle andere zooge
naamde moderne dansen. Zij vond het
prachtig. Zij voelde de hartstochten
voor dit uitheemsch geschoffel, hoog
geprezen vanwege de cultureele(?)
waarde, als bij den dag meer oplaaien.
Dat was voor haar heel wat anders
dan thuis.
Dat was nog eens een leven van
pleizier.
Daar hadden haar ouders geen notie
van. Die waren er veel te stijf voor.
Maar wat wisten die menschen ook!
Ze woonden van geslacht op geslacht
op 't dorp. De kinderen moesten naar
school, kerk, catechisatie, werk en naar
bed. Zoo werd je pud zonder wat van
het leven genoten te hebben. Neen, dan
was het in de stad heel anders. Daar
had je wel wat beters te doen dan in
den bijbel te lezen en te bidden. Maar
het was die eenvoudige boerenmen-
schen niet kwalijk te nemen. Zij had
den er geen begrip van. Daar had je
nu haar ouders. Zij wilden zelfs niet,
dat zij in haar stadskleedij thuis kwam.
Zij moest zeker de kraag van haar ja
pon tot aan haar kin dragen? Maar zij
dankte daarvoor. Waarom zou zij niet,
gelijk alle andere meisjes, mei ont-
bloote armen mogen loopen? Waarom
mocht zij geen korte rokken met azu-
len kousjes en hooggehakte lakschoe
nen dragen? Je behoeft toch geen be
gijntje te wezen, om fatsoenlijk te le^
ven. 't Was waar. Met het kerkgaan
had zij gebroken. Maar dat was haar
schuld niet. Je kon van 't goede ook
teveel krijgen. Thuis had zij genoeg
van de kerk geprofiteerd. En de stads-
dominee's v/aren al niet minder verve
lend, dan de dominee van haar dorp.
Maar nu, in dien Kerstnacht, dacht zij
er toch eens over naar 'n kerk te gaan,
al was 't dan ook niet haar kerk. Zij
hield machtig veel van zang. En in de
Roomsche kerk moest zoo mooi gezon
gen worden. Daarom had zij met haar
vriendinnen een afspraakje gemaakt.
Mevrouw had het goed gevonden.
Maar zij bleef niet voor haar op. Zij
moest dan dien nacht haar fortuin
maar zoeken, zoo had mevrouw ge
zegd. En het trof. In Musis" was bal.
Daar zou het gezelschap zich amusee
ren totdat het in de kerk terecht kon.
De rest is bekend.
En nu?
Ja, nu schaamde zij zich. Zij schaam
de zich voor haar ouders. Zij mocht
niet meer thuis komen. In het stadszie
kenhuis was haar kind geboren. Een
juffrouw van de Middernachtzending
had het bij goede pleegouders ge
bracht. Tot zoover voelde zij naast
schuld dank voor wat men deed.
Maar haar geluk was verwoest.
Wat moest er van haar komen, wat
zou er komen van haar kind, nu kans
cp een huwelijk was buitengesloten!
„Ook een Kerstverhaal", zoo noem
de ik dit relaas.
Want terwijl op dit Kerstfeest zal
getuigd worden van Gods groote barm
hartigheid, zit op een dorp in Gelder
land een ouderpaar met gebroken hart
te peinzen over een verloren dochter.
Terwijl op dit Kerstfeest zal gespro
ken worden over het Licht der wereld,
zal een man tegenover zijn echtgenoo-
te in het bewustzijn, dat de wereld,
dat hij, de duisternis liever heeft ge
had, dan het Licht. Nu op dit Kerst
feest zit een jonge vrouw tegenover
haar man, die al haar illusies als rook
zag vervliegen. Nu op dit Kerstfeest
zit een ongehuwde moeder bij de wieg
van haar kind, in het besef van haar
schuld na te denken over het uur, de
uren van haar onbedachtzaamheid.
't Ziet er voor die allen, 't ziet er
voor ons, 't ziet er voor de zinkende
wereld somber uit.
Temeer zijn we dankbaar voor de
komst van Gods Zoon, voor 't Licht der
wereld: 't Licht, dat getuigt van zon -
den, van gerechtigheid en oordeel.
Maar ook 't Licht, dat de duisternis
doet opklaren.
Immers de boodschap blijft een blij
de. Er is geboren een Zaligmaker, een
Verlosser, welke is Christus de Heere.
J. N. VAN MUNSTER.
(Ontleend aan het Kerstnummer '25
van „Patrimonium").
KERSTLIED.
Geschonken is ons in deez' heiligen
nacht
Een parel, oneindig van waarde;
Geschonken is ons in deez' heiligen
nacht
Het Kindje, zoo lang en zoo vurig
verwacht,
De vreugde van hemel en aarde.
Een Engel verscheen op het vreed
zame veld,
Doorstralend het nachtelijk donker;
Een Engel verscheen op het vreed
zame veld
En heeft het den naad'renden herders
gemeld,
Bij hemelsch gezang en geflonker.
In 't stedeke Bcthlem, op stroo, in
een stal
Daar zult gij een Kindeke vinden;
In 't stedeke Bethlem, op stroo, in
een stal
Liet Hij, die als Heiland u zaligen zal,
Zich armlijk met doekjes omwinden.
Toen hoorden de herders uit Engelen-
mond
Het „Glorie zij God in den Hoogenl"
Zij hoorden het dingen door Engelen-
mond,
Het klonk en het blonk er zoo heerlijk
in 't rond;
Zij stonden tot schreiens bewogen.
Zij dachten aan al hunne schaapjes
niet meer,
Zich reppenci om 't Kindje te
groeten.
Zij dachten aan al hunne -chaapjes
niet meer;
Ze aanbaden, geknield voor de Kribbe,
den Heer
En kusten zijn feeder® voeten.
Komt, treden ook wij met de
herderenschaar
Zijn heilige woonstede binnen!
Komt, bieden ook wij met de
herdei viischaar
Aan 't Goddelijk Kind jen op 't
Kerstmisaltaar,
Een hart dat Hem eeuwig zal minnen.
B. v. MEURS.
Gewetensoordeel hoog bezwaard
Door schuldenlast mijn hart ter aard';
Toen, gansch verbrijzeld van gemoed,
Viel ik, mijn Heiland, U te voet,
Volzalig uur! Genadewel!
Ik smaakte Uw liefde, Immanuel!
Als smart mij met haar strik omsnoert,
Mijn ziele macht'loos met zich voert,
Geen hoop mij steunt, maar voor mijn voet
Het lot een afgrond gapen doet,
Keert nacht en storm uw oogwenk snel,
Uw naam hoedt mij, Immanuel!
Waar voor Uw naam ik smaadheid lijd,
De haat zich in mijn leed verblijdt,
En Bazansstieren om mij heen
Vergaad'ren, sta ik niet alleen!
Met U is m' al hun woeden spel;
Mijn rots zijt Gij, Immanuel!
Dit lied werd door Spurgeon vervaardigd
toen hij 18 jaar oud was. De vertaling is van
C. S. Adama van Scheltema.
Wanneer de hel van woede blaakt,
De Satan dreigend mij genaakt,
Voor mij geen licht in 'tOosten daagt,
Ik door den felsten haat belaagd,
Bij duizenden mijn haat'ren tel,
Zijt Gij mijn schild, Immanuel!
Wanneer mijn pad ten einde spoed!, irösj
En in den stroom des doods mijn voet i-hïf
Steeds meer zijn diepste diepten raakt,
Troost, haast tot hooger vreugd ontwaakt, jiïëi.
Mij bij des afscheids laatst vaarwel
Uw aanblik, mijn Immanuel!
En wischt uw liefdehand omhoog
De laatste smartetranen droog.
Dan, starende op uw heerlijkheid, juïïr
Naar Uw genade ook mij bereid,
Zing ik bij 't hemelsch snarenspel jiijü
U 'tnieuwe lied, Immanuel!
C. H. SPURGEON. IliS