pen, moet ik u de volgende ophelderin
gen geven:
,,Op mijn leeftijd en u weet waar
schijnlijk wel, dat de eerste jeugd al
lang achter mij ligt is het mij, he
laas, niet meer mogelijk, met het noo-
dige enthousiasme deel te nemen aan
kinderspelletjes. En dergelijke spelen
vormen nu eenmaal in ons land een
belangrijk onderdeel van de Kerstvie
ring. Ik heb altijd de grootste bewon
dering gehad voor „blindemannetje"
en „zakdoekje leggen", maar als men
mij een doek voor de oogen bindt en
als dan een stevige, pootige bengel van
een jaar of tien mij met een paar trom
melstokken in den rug port en dan bo
vendien nog de onbescheidenheid heeft
om te vragen, wie dat wel gedaan zou
hebben, komen er wr&akgedachten in
mij op, die ik met den besten wil ter
gezelschapsspelletjes te organiseeren
In een van die spelletjes zal het dan
zoo uitkomen, dat zij mij verzoekt haar
een rivier in Azië te noemen, waar
van de eerste letter een z is. En om
dat ik zoo'n rivier niet ken, zal ik haar
een pand moeten geven en om dat
weer in te lossen een zoen
„Dergelijke spelletjes, mijn lieve me
vrouw, vragen méér aanpassingsver
mogen dan ik bezit.
„Wat moet ik hier nog bijvoegen?
Dat ik niets geef om den inktlap die
natuurlijk voor mij in den top van den
kerstboom zal hangen? En dat ik de
kaarsjes aan den boom, die altijd drui
pen en die afschuwelijke vlekken ma
ken op een donker pak, niet meer kan
apprecieeren dan iedere andere kaars?
,,Ik wensch u een heel prettig kerst
feest!"
Twee soorten gibbons (in Zuid-Azië
en Indic levende mensch-apen) zingen
een reeks tonen achter elkaar in zui
vere intervallen en zelfs zóó, dat de
hoogste toon precies een octaaf vormt
met den laagsten.
Darwin en Martin Waterhouse be-
hooren tot degenen, die dit duidelijk
hebben waargenomen.
Onlangs heeft men in den Londen-
schen dierentuin onderzocht hoe de
uitheemsche dieren reageeren op ver
schillende soorten muziek.
Een klein orkest, bestaande uit twee
violen, een hobo, een fluit en een mond
harmonica ging ir. de- diergaarde van
de eene kooi naar de andere en speel
de achtereenvolgens klassieke, salon-
en dansmuziek. Voor het hok van den
rhinoceros werd de „Mondschein-So-
nate" uitgevoerd. Het dier, dat erg
entegen kon het dier niet behagen, het
begon te blazen en driftig heen en
weer te loopen. Bij de krokodillen viel
een merkwaardig succes te boeken.
Nauwelijks speelde de muziek of zij
kwamen naar den oever gezwommen
en luisterden onbewegelijk. Wat er ge
speeld werd, kon hun niet schelen. Zij
monden alles even mooi. Ook de schor
pioenen vonden het prettig om te luis
teren; de slangen daarentegen, waar
van altijd wordt beweerd, dat zij dol
op muziek zijn, reageerden volstrekt
niet op de tonen, waaruit zou kunnen
blijken, dat de fluit van den fakir op
de kobra volstrekt geen invloed heeft.
Waarschijnlijk is de slang gevoelig
voor de deinende beweging, die de be
zweerder bij zijn spel maakt. De mus
kieten gaven ook niets om het orkest,
zij kwamen echter hevig in actie, toen
Hij keek lang naar den hoorn van de
gramofoon en greep er toen in, alsof
hij den zanger er uit wou halen. Toen
hij niets vond, werd hij boos en on
handelbaar. Met deze proefnemingen
is nog maar een begin gemaakt. Héél
wat moeilijkheden zullen nog moeten
worden overwonnen, voor dat men
werkelijk op de hoogte is van het zie-
leleven der dieren en precies kan zeg
gen, welken invloed de muziek op on
ze twee- en viervoetige vrienden in het
dierenrijk heeft.
LFVENS WIJSHEID.
Zij, die in hun jeugd niets verzame
len, hebben op den ouden dag ook
niets.
De zoetste belooningen des levens
zijn, die met moeite werden verkregen.
wereld niet zou kunnen onderdrukken.
„Ook ik voel er niets meer voor om
mij de vacht, die als haardkleed dienst
doet om de schouders te laten drapee-
ren en onder de suggestie, dat ik een
heusche beer ben, op handen en voe
ten door de kamer te kruipen, al wordt
dit geestige spel nog veel prettiger ge
maakt door het stof en de dennenaal-
den, die op zulke dagen den grond be
dekken.
„U hebt mij meegedeeld, dat een on
getrouwde tante van plan is, u met
raad en daad bij te staan om de gas
ten op aangename wijze bezig te hou
den. Zooals u weet heb ik niet de eer
uw tante persoonlijk te kennen. Maar
ik meen met zekerheid te mogen ver
onderstellen, dat zij van plan is om
Ze haalde haar viool en speelde
zacht en innig:
„Das ist der Tag des Herrn".
Toen het uit was, liep Emmy naar
't venster. Ze trok de gordijnen wat
ter zij.
„Kom eens, moedertje. Kijk eens,
wat een heerlijke Kerstnacht."
Zwijgend keken ze naar het toover-
kleed der natuur en toen naar Doven,
naar den helderen hemel.
„....En, ziet eenige wijzen van het
Oosten zijn gekomen, zeggende: Waar
is de geboren Koning der Joden? Want
we hebben Zijn ster gezien in het Oos
ten en zijn gekomen om hem te aan
bidden."
In de ruime gelagkamer van de
dorpsherberg zat tusschen de lachende
en kletsende troepjes een eenzame,
vreemde man. Het bleeke uitgeteerde
gelaat was omlijst met lange zwarte lok
ken. Op zijn knie lag een oude viool.
De menschen schonken hem niet veel
aandacht. Ze zagen zoo veel van die
rondreizende muzikanten.
De vreemde man betaalde zijn 12
centen voor 't glas melk, waarbij hij
een stua brood heeft gegeten, knoopte
zijn oude jas dicht en verliet de zaal,
de viool onder den arm.
De centen, die hij betaald had, wa
ren zijn laatste en waar hij vannacht
slapen moest, wist hij nog niet. Mis
schien in een hooiberg, misschien....
DIEREN EN MUZIEK.
Het is algemeen bekend, dat som
mige dieren dol zijn op muziek, terwijl
anderen duidelijk toonen, dat zij er
een afkeer van hebben. Uit den aard
der zaak merken wij dit he*, best bij
onze huisdieren op. Menige muzikale
dame zal het ongetwijfeld betreuren
dat haar schoothondje zoo hevig jam
mert bij haar heerlijk spel. Méér sym
pathie vindt zij bij haar kanarie, het
diertje geniet van wat de vrouw pres
teert, probeert zelfs mee te zingen.
Ook de papegaai tracht dat te doen,
vooral de grijskleurige. Er bestaan
echter ook dieren, die van zeif „zin
gen" d.w.z. toonen laten hooren, die
men op muziek zou kunnen zetten.
Dan kreeg hij plots een idee. 't Was
immers Kerstavond. Hij zou nu gaan
spelen langs de huizen, Kerstliederen.
Misschien, dat de menschen hem gun
stig zouden zijn, dat ze nu een armen
stakker wel wilden helpen. Misschien
kon hij wel zoo veel krijgen dat het
hem mogelijk was, morgen den trein te
nemen naar huis. Naar huis..„O
God, help mij," smeekte hij, „ik wil 't
weer goed maken."
Hij huiverde van de kou in zijn dun
ne jas. Flink doorstappen maar, daar
'was hij al buiten 't dorp. Voor een
heerenhuis stond hij stil. Hij drukte de
viool tegen zich aan. Devoot klonk het
van de snaren:
„Stille nacht, Heilige nacht".
Stom keken de ramen van het huis
hem aan. Maar hij hield 'vol. Dan, bij
het tweede versje, ging de deur open:
„Mag ik u verzoeken door te loo
pen," klonk een beschaafde stem. ,,'k
Kan dat gekras niet velen, 'k Kan niet
doorwerken op die manier."
Ontmoedigd raapte de zwerver het
geldstukje op, dat hem werd toegewor
pen. Hij had het zoo noodig, want an
ders zou hij het niet hebben gedaan.
Hij voelde de beleediging zwaar.
Een eindje verder blijft hij weer
staan. Nu speelde hij:
„Het Kindeke kwam leven,
„Aan eenen morgen zoet."
't Was weer een heerenhuis, waar
voor hij stond. Maar reeds bij de twee
de regel was het raam geopend. Als
driftig is, vond dit gebeuren bijzonder
aangenaam en wilde de muzikanten 't
liefst te lijf gaan, wat gelukkig voor
hen, dank zij het stevige ijzeren hek,
onmogelijk bleek. Bij de zeeleeuwen
troffen de heeren musici het vrij wat
beter, 't Is trouwens bekend, dat deze
dieren dol op muziek zijn. Zij kwamen
in een droomerige stemming en brom
den van welbehagen. Een Jazz daar
entegen kon hen in 't geheel niet be
koren. De wolven en jakhalzen had
den een uitgesproken afkeer van lage
muziek, zoodra de tonen dieper wer
den, lieten zij de tanden zien. Het lui
paard gaf teekenen van groot onder
scheidingsvermogen. Als het orkest 'n
salonstuk speelde, knorde het tevre
den, de treurmarsch van Gounod daar-
het uit is, hoorde hij een zachte sym
pathieke stem zeggen: „Dank u wel".
Even daarna werd de voordeur ge
opend. Een hand wenkte hem. Weer
werd hem een geldstuk gegeven, maar
hoe groot was het verschil tusschen
zooeven en nu. Dezelfde sympathieke
stem vroeg: „Gelooft uzelf wel in het
Kindeke?" Hij wist geen antwoord,
greep naar zijn hoed en liep verder,
weer alleen met zijn viool.
„Gelooft uzelf wel in het Kindeke?"
had de stem gevraagd. Vroeger toen
had hij eraan geloofd. En nu?
Een groot heimwee kwam in den ziel
van den zwerver, een even groot heim
wee als hij gevoeld had naar zijn thuis,
♦waarnaar hij nu op weg was. Zou hij
nu weer vragen aan zijn moeder om de
Kerstgeschiedenis te vertellen, zooals
vroeger toen hij nog klein was? Met
zijn kunstenaarsziel voelde hij aan de
devotie daarvan, maar gelooven in het
Kindeke, dat was nog iets anders. Dat
voelde hij ook en het vervulde zijn
hart met weemoed.
„Moeder zal 't mij leeren," zei hij
dan in zich zelf, „morgen als ik thuis
ben."
Hij had er niet aangedacht, dat zijn
moeder wel niet meer kon leven en
evenmin dat ze wel niet meer kon wo
nen in haar oude woonplaats.
Hij stond nu voor een aantal arbei
dershuisjes. Hier ook eens probeeren.
Langzaam haajde hij de stok over de
snaren:
X
men een kleine dynamo in beweging
bracht. Het brommende geruisch van
de machine dat hun wellicht deed den
ken aan de geluiden, die zij zelf maken
wond hen op en deed hen geagiteerd
heen en weer vliegen.
Eenigen tijd'geleden nam men in een
dierentuin in Amerika proeven met
een gramofoon. Men liet eenige Caru-
so-platen afdraaien. De roofdieren rea
geerden het sterkst. Een tijger was zoo
enthousiast, dat hij op den grond heen
en weer rolde. Zoodra de muziek op
hield kalmeerde het beest. Een paar
groote katten sprongen vroolijk in het
rond. De olifanten sloegen de maat
met hunne ooren maar kwamen ove
rigens niet uit hun gewone doen. Het
aardigst was een jonge orang-oetang.
„Nu zijt wellecome
Jesu, lieve Heer,"
Dadelijk kwam er leven in de huis
jes en spoedig was hij omringd door
een tiental belangstellenden.
„Die kan het!" fluisterde een opge
schoten jongen en een vrouwtje neu
riede zacht het wijsje mee. Ze hadden
allerlei opmerkingen toen het uit was.
„Die is vast bij de opera geweest"
zei er een, die er verstand van scheen
te hebben, zonder te weten, dat zijn
woorden dicht bij de waarheid waren.
„Nou kan jij met je harmonica
wel op dak gaan zitten, Jaap," meende
een ander.
Het oude vrouwtje bracht een dub
beltje en toen keken de jongens elkaar
beschaamd aan en gingen ze naar bin
nen om hun bijdrage te halen.
„Speel nog een moppie," vroegen
ze toen. Het was den zwerver warm
om het hart geworden, toen ze zoo on
dubbelzinnig blijken van waardeering
gaven en hij voldeed aan hun wensch.
Moedig ging hij toen verder. Als 't
zoo doorging, kon hij een kaartje koo-
pen voor 't spoor en nog overhouden
ook.
De huizen werden schaarscher en
waren slechts aan één kant van den
weg gebouwd. De vinnige vrieswind
woei door zijri dunne kleeren en hij be
gon te klappertanden van de kou. Zijn
handen werden als ijs en toen hij be
proefde weer te spelen, gelukte hem
dat niet.
ZONDAGSVIERING IN ENGELAND.
Gelijk bekend is, houdt men in En
geland aan de viering van den Zondag
streng de hand. Het spoorwegverkeer
is tot het strikt noodzakelijke beperkt.
Schouwburgen en bioscopen blijven ge
sloten. De sport-wedstrijden.die alleen
in Amsterdam des Zondags tienduizen
den naar het Stadion trekken, worden
des Zaterdagsmiddags gespeeld.
Dat in dezen tijd van toenemend on
geloof daartegen verzet rijst, is begrij
pelijk. Steeds luider klinkt het geroep
om den „Continental Sunday" om den
Zondag, gelijk die op het vaste land
van Europa „gevierd" of liever in ijdel-
heid en vermaak doorgebracht wordt.
Het volk in zijn meerderheid, zoo zegt
Groot was zijn wanhoop. Hij had
nog niet genoeg geld opgedaan. Moest
de avond nu zóó eindigen? Hij had
genoeg voor logies in de dorpsherberg
en hij zou morgen niet zijn moeder
kunnen bezoeken.
Neen, hij moest verder, verder.
Maar de wind begon hoe langer hoe
meer op te steken en de sneeuw woei
hem in 't gezicht. Zoo hield hij 't niet
lang vol.
Hij keerde zich om en wilde naar 't'
dorp loopen, maar plotseling greep
hem eeii duizeling aan.
„O God, is dat uw barmhartig
heid?" kreunde hij nog en zonk toen
neer in de sneeuw, bewusteloos van de
kou en ontbering.
Zijn hoed had hij verloren en om
zijn bleek gelaat speelde de sneeuw.
Even later vond hem daar de veld
wachter, die de ronde deed.
Men droeg hem in 't naastbij2ijnde
huis
Toen de zwerver 's morgens wakker
werd luidden de Kerstklokken.
't Werd hem vreemd te moede. Hij
lag in een weelderige kamer met zach
te tapijten, die uitzag op de straat.
Door de warmte van een kleine haard
begonnen de bloemen van de ramen te
wijken en hij zag de menschen kerk
waarts gaan over den besneeuwden
weg.
Hij herinnerde zich plotseling, wat