CHRISTELIJK DAGBLAD voor LEIDEN en OMSTREKEN
8*i« JAARGANG
ER 1927
NUMMER 2248
ABONNEMENTSPRIJS
in Leiden en buiten Leiden
waar agenten gevestigd zijn
Per kwartaal. i 2.50
Per weekf 0.19
Franco per post per kwartaal i 2.90
Bureau: Hooigracht 35 - Leiden Telefoonnummer 2778
Postbox 20 Postgiro 58936 Aangesloten op het Streekne! Lisse
ADVERTENTIE-PRIJS
Gewone Advertentiën per regel 22x/j cent
Ingezonden Mededeelingen dubbel tariei
Bij contract belangrijke reductie
Kleine Advertentiën - bij vooruitbetaling -
van ten hoogste 30 woorden, worden da
gelijks geplaatst ad. 40 cents
Dil nummer beslaat uit TWEE Bladen.
EERSTE BLAD.
V Waardeeringsnorm.
Bij den aanvang van den winter-
vergadertijd en de meerdere ople
ving van onze Christelijke actie, toont
ook onze Christelijke pers steeds meer
te beseffen, dat zij daarbij een ernstige
taak heeft te vervullen.
Verschillende van onze dagbladen,
de Standaard voorop, kondigden reeds
maatregelen aan, genomen of nog te
nemen, om die taak te kunnen vol
brengen.
Die maatregelen betreffen vaak niet
alleen materieele verbeteringen, Soms
is het noodig door verandering of ver
betering van organisatie tot een ver
beterde exploitatie te komen.
Zeer vaak zijn het dezelfde ervarin
gen, die wij opdeden, en welke ook
door anderen vermeld worden.
De organisatie van onze Christelijke
pers heeft helaas niet alleen te reke
nen met het veld van den tegenstan
der, maar moet, meer dan de leiders
lief is, op eigen terrein den strijd aan
binden.
Zoo is het b.v. een algemeene klacht
dat het aantal steun biedende abon-
né s niet zoo groot is, als men ver
wachten mocht. Over het algemeen
wordt de klacht vernomen, dat onze
mensehen nog maar al te vaak de neu
trale pers verkiezen boven het eigen
orgaan.
Hier nu raken wij een teer puntje
aan. Er zijn ook in onzen kring men
sehen, die zeggen, dat zij de neutra
le pers niet kunnen missen. In de
meeste gevallen geldt dit de commer-
cieele zijde. Het neutrale dagblad heeft
uitgebreider advertentiekolommen dan
de eigen Christelijke pers. Daartegen
is nog zoo weinig te doen. Men kan
geen ijzer met banden breken. Voor
alsnog mogen wij blij zijn, dat wij
veld winnen, dat met ons wordt reke
ning gehouden. Maar opmerkelijk is
toch ook wel, dat neutrale adverteer
ders soms beter weten te waardeeren
het bestaan van de Christelijke pers,
Zij weten ook uit ervaring, dat zij met
een advertentie in de Christelijke cou
rant een bepaald publiek bereiken en
beter bereiken dan met de neutrale
pers. Dat mochten vele van onze kri
tiek-leverende broeders en zusters wel
eens bedenken.
Wij komen bij gelegenheid hierop
nog wel eens terug.
Maar er is nog iets anders.
De Christelijke pers heeft zich naar
onze meening ook menigmaal teveel
begeven op het pad van concurrentie
met de neutrale pers. Opmerkelijk is,
dat de Katholieke pers. die, wat be-
teekenis aangaat, ons verre vooruit is,
dit ook erkent. Men heeft ook daar
geijverd om volstrekt niet minder te
geven dan de neutrale pers. Men heeft
gemeend, dat sportieve wereldgebeur
tenissen, en wedstrijden, tooneel en
kunst en het geheele veld der weten
schap, met niet minder omvang dan
de neutrale pers moest behandeld
worden.
En zie nu eens. Nu de klacht, dat
in Katholieke kringen men zich van
deze katholieke pers afkeert. Men kan
evengoed een neutraal blad lezen, ja
eigenlijk nog beter, omdat op dat ter
rein de neutrale pers over het alge
meen veel" beter voor den dag kan ko
men.
Hier wordt gemist het specifieke
Roomsche karakter.
Dit heeft ook ons wat te zeggen.
Ook in onze kringen is er een streven
om zooveel mogelijk de neutrale pers
op de hielen te volgen. Daarbij wordt
uiteraard vaak meer aandacht ge
schonken aan de algemeenheid dan
aan de bijzondere belichting. Het is
dan alleen te doen om het feit, terwijl
het hoe en het waarom, geen of weinig
aandacht ontvangt.
Onze pers, en de dagbladpers met
name, moet in het algemeen natuurlijk
de feiten vermelden zooals ze zich heb
ben voorgedaan. Maar daarnaast mag
niet vergeten worden, dat een jacht
naar nieuws onverzadigbaar is. Daar
enboven het komt vaak veel meer aan
op de beteekenis die een feit voor ons
heeft. Die moet uitkomen.
Het is juist in dat opzicht, dat onze
pers en hier doelen wij op de Antirevo
lutionaire pers, met hand en tand
moet vasthouden aan de traditie door
onzen grooten antirevolutionairen voor
ganger Dr. Kuyper ingevoerd. De din
gen van den dag moeten kort en klaar
belicht worden. De voorpagina van ons
blad moet hoofdzaak zijn.
Natuurlijk moeten wij onzen tijd
kennen en dus ook het nieuws dat er
is geven. Maar ook daarbij komt het
veel meer aan op het hoe en wat.
dan op het h o e v e e 1. Er gebeurt zoo
veel in de wereld, dat waarlijk niet
co weten behoeft te worden. Maar wat
ie pers geeft, moet waar en nuttig zijn.
I" dat opzicht hebben wij een strijd
te voeren. Een strijd ook nog op eigen
terrein. Er ligt ook hier nog een groote
taak van volksopvoeding.
Minder interpellaties.
Tot de grondwettelijke rechten van
een volksvertegenwoordiging behoort
ook het recht om de regeerders tol
verantwoording te roepen, het z.g. in-
terpellatierecht.
In den regel gaat dat interpelleeren
nogal tamelijk mak, dank zij het ver
lof dat ieder lid daarvoor noodig heeft
Maar het getal interpellaties wordt
soms wel eens wat groot. Men heeft
daarop reeds een uitweg gevonden in
den vragendag. Maar dat is blijkbaar
nog niet voldoende.
Gisteren heeft zich in de Tweede
Kamer n.l. iets voorgedaan, wat men
weinig ziet gebeuren.
De heer Weitkamp (Chr. Hist.) vroeg
n.l. om den minister te mogen inter
pelleeren over de afwatering van Over
ijssel, de provincie, waar Z. H. Ed.G.
woonachtig is.
De Kamervoorzitter vond dit nu 'n
prachtig onderwerp om bij de Water-
staatsbegrooting te bespreken. Die;?
stelde Mr. Ruys de Beerenbrouck,
overeenkomstig den nieuwen regel,
voor, deze interpellatie niet toe te
staan.
De heer Weitkamp trachtte toen als
een goed zakenman een accoord te
treffen: geen interpellatie, maar dan
ook meer spreektijd bij de begrooting.
Eei gevaarlijk plan; op deze wijze zou
ieder Kamerlid zich extra spreektijd
kunnen verzekeren en ware de regle
mentaire begrootingsspreektijd een
fictie geworden,
De President trad dus niet in dit ac
coord. En de heer 'Weitkamp trok dus
zijn aanvrage niet in. De Kamer moest
toen beslissen.
De stemming bracht echter ook
geen oplossing; het bleek, dat 41 leden
voor en evenveel tegen waren. Nu
moet nog eens worden overgestemd.
Of hier achter steekt een vrees voor
politieke gevolgen, zooals in de prae-
tische opmerking van den Kamervoor
zitter tusschen de regels valt op te
merken, is niet met zekerheid te zeg
gen. In elk geval is wel opmerkelijk,
dat zooveel leden tegen de interpella
tie waren. Hierin spreekt zich uit een
streven naar beperking, dat verblij
dend is. Nu de zaak zelf reeds van zoo
voel zijden belicht is, en de begro
tingsbehandeling zoo vlak voor de
deur staat, kan de tijd, aan een inter
pellatie besteed, nuttiger voor behan
deling van andere doeleinden worden
aangewend.
Minder interpellaties moge nimmer
worden aangevoerd als een nog lan
ger rekken van het debat. In de be
perking toont zich ook hier de mees
ter, zo j o en wij met den Kamervoor
zitter zeggen.
STADSNIEUWS.
STORMRAMP-COMITé.
Bij het Stormramp-Comité 1927, ten
behoeve van de nooden der slachtof
fers van den cycloon in het Oosten van
ons land zijn de volgende giften inge
komen:
Mejuffrouw S. 1; Van een onbe
kende 1.
Giften worden nog gaarne ingewacht
hij den Penningmeester, den Heer F.
\luys van de Moer. Plantsoen 49 Lei
den, postgiro No. 57471.
INTREEREDE VAN PROF. MR. R.
KRANENBURG.
Prof. mr. R. Kranenburg, hooglee
raar in het staatsrecht aan de gemeen
telijke universiteit te Amsterdam, be
noemd tot hoogleeraar in het staats
recht aan de Leidsche universiteit als
opvolger van prof. mr. H. Krabbe,
heeft vanmiddag zijn ambt aanvaard
met het houden van een rede in het
groot-auditorium der Leidsche univer
siteit over het onderwerp: Staatsrechts
wetenschap, sociologie en rechtsphilo-
sophie.
Spr. ving zijn rede aan met te zeg
gen. dat de staatsrechtswetenschap in
meerdere opzichten in een belangwek
kend ontwikkelingsstadium verkeert.
Speciaal ook, wat hare verhouding tot
de andere takken van wetenschappe
lijk onderzoek aangaat. Hare zelfstan
digheid en hare beteekenis tegenover
de andere juridische vakken zijn groo-
ter geworden.
Aan den anderen kant wordt in de
moderne litteratuur in steeds sterkere
mate de invloed van een nog jongeren
tak van onderzoek merkbaar, van de
sociologie.
Het ontstaan van contact tusschen
staatsrechtswetensrhap en sociologie
acht spr. zeer begrijpelijk. Waar de so
riologie, over wier wezen en taak de
meeningen nog zeer uiteenloopen. zich
in elk geval bezig houdt met het on
derzoek van de verschijnselen der
«zroepsvormln" en d«*r ervoonorun>-t'>-
neering als zoodanig, daar is het dui
delijk, dat zij ook met den staat en
met de ordeningen der bevoegdheden
en de verplichtingen van de leden van
dit specifieke groepsverband te maken
heeft. Omgekeerd wordt de staats
rechtswetenschap harerzijds door den
stand van haar onderzoek wel gedwon
gen de verschijnselen van de groeps
vorming als zoodanig te bestudeeren.
Zij komt met haar eigen dogmatiek
niet uit.
Spr. licht dit toe met het probleem
van het toetsingsrecht van den rech
ter van de grondwettigheid der wetten,
dat tegenwoordig in de buitenlandsche
speciaal in de Duitsche, litteratuur
weer aan de orde wordt gesteld. Men
vindt hier lijnrecht tegenstrijdige over
tuigingen, en in zeer krachtige termen
uitgedrukte overtuigingen; niemand
koestert den geringsten twijfel aan de
dogmatische juistheid van zijn conclu
sie. Dit nu is te verklaren daaruit, dat
men de staatsrechtelijke dogmatiek,
opgetrokken op de leerstellingen der
volkssouvereiniteit en op de scheiding
der machten, voor beide systemen
ruimte laat; zij geeft zelve, welbe
schouwd, geen oplossing. Dit blijkt
duidelijk wanneer men den „volks-
wiP neemt in den zin van rechter
Marshal en dan diens opvatting verge
lijkt met b.v. die van Esmein, maar de
vraag, wat is nu eigenlijk hetetaoi
vraag, wat is nu toch eigenlijk het
„volk", de menschengroep, die heeft
gestemd over de grondlijnen van hare
levens-ordening in de toekomst in de
Grondwet, of cle menschengroep, die
later onder deze ordening haar verte
genwoordigers kiest? Die vraag wordt
door de staatsrechtelijke dogmatiek
niet opgelost. Ook de trias-theorie
kan hier geen oplossing geven, al
meent men het wel anders.
De verschillende uitkomsten der
staatsrechtelijk-dogmatische redenee
ringen zijn nu. aldus spr. te begrijpen,
wanneer ook psychologische en sociale
factoren in rekening worden gebracht.
Wien vertrouwt men ten slotte 't
meest, het wetgevend of het rechterlijk
orgaan? Hoe ziet men het normen-sy
steem zelve, dat zich als „grondwet"
aandient? Als „a rigid constitution" in
den letterlijken zin van het woord,
d.i. als een geheel van leefregelen
voor het volk, waaraan tittel noch jota
mag worden toegevoegd, normen, die
een eens voor al vastgestelden, onver-
anderlijken invloed hebben? Of als een
samenstel van beginselen, die aan het
volksleven richting geven; beginselen,
in formuleeringen vervat, welke feil
baar zijn als alle menschenwerk, wel
ke verder op geheel veranderde levens
omstandigheden wel eens slecht kun
nen passen; Immers met nieuwe ver
houdingen geen rekening houden en
kunnen houden, maar daaraan moeten
worden aangepast. Aangenomen, dat
die aanpassing moet geschieden, welk
orgaan is voor die adaptie-functie dan
het meest geschikt, de wetgever of de
rechter? Dit zijn geen vragen van
staatsrechtelijke dogmatiek meer; dit
zijn problemen, die deels de psycholo
gie van wetgever en rechter raken en
de specifieke orgaan-functioneering,
deels het wezen van het recht en de
rechtsvorming betroffen die rn.a.w. ons
rechtstreeks voeren op het gebiQd van
de psychologie, speciaal groeps-psycho-
logie, sociologie en rechtsphilosophie.
Wie zich daarvan bewust geworden is,
kan verstaan, hoe dezelfde dogmatiek
tot verschillende gevolgtrekkingen kan
leiden, al naarmate de Grondwet jong
of oud is; al naarmate men het moei
zaam gewrochte werk met alle macht
wil beschermen, precies zooals het er
thans uitziet, dan wel het aan de nieu
we verhoudingen doen aanpassen; al
naarmdte men verder de rechterlijke
macht ziet als een bolwerk der reactie,
als een groep menschen, die van het
nieuwe recht en de nieuwe levensver
houdingen niets begrijpen, zelfs niet
willen begrijpen, dan wel als een groep
wetenschappelijke, ervaren, bezonnen
mannen, die de door een verstandig
volk aanvaarde grondslagen der maat
schappelijke orde kunnen beschermer,
tegen de ondoordachte, gevaarlijke
maatregelen van een onwetende, onbe
kwame, door demagogen beheerschte
volksvertegenwoordiging. Dit betee-
kent natuurlijk niet, dat zij allemaal
wel gelijk kunnen hebben; de logische
consequentie van wat hier wordt ge
zegd is geenszins een rechtsphiloso-
phisch relativisme; het beteekent al
leen, dat het probleem minder eenvou
dig is, clan het er op het eerste gezicht
uitziet, en meer speciaal, dat met de
geldende dogmatiek daarover het laat
ste woord niet kan worden gesproken.
Het probleem: „Wat is eigenlijk een
volk? wordt om nog meerdere redenen
voor de staatsrechtswetenschap van
overwegend belang. Dit is met name
het geval door het meer en meer door
dringen van het nationaliteitenbegin
sel. In het algemeen kan men zeggen,
dat de drie elemen'.w.i van den staat,
in de dogmatische handboeken voorop
gesteld; overheid, gebied, volk. ons te
genwoordig het meeste hoofdbreken
veroorzaken. De staatsrechtsweten
schap schijnt hierin overigens niet al
leen te staan.
In zekeren zin is de verhouding na
de ordening van het Europeesche sta-
tenstelsel op het Weener-Congres om
gekeerd. Niet het orgaan-systeem, is
meer het criterium voor een „volk",
maar het „volk" is maatstaf voor, moet
grondslag zijn voor het orgaan-sy
steem, dat daarnaar is te regelen.
Na hierbij eenigen tijd te hebben
stilgestaan, betoogt spr., dat de volks
vorming in laatste instantie een col
lectief-psychologisch verschijnsel is.
Ook hier blijkt dus weer, een eng ver
band te bestaan tusschen de staats
rechtswetenschap en de sociologie, om
vervolgens duidelijk te maken, dat de
staatsrechtswetenschap in haar tegen
woordig ontwikkelingsstadium als van
zelf gebracht wordt tot de rechtsphi-
losophische en kentheoretische bezin
ning. Er is meer, dat in die richting
drijft, het was met name vooral het
werk van sprekers ambtsvoorganger,
prof. Krabbe, dat hiertoe moest leiden,
dat Krabbe's boek veel besproken en
veel bestreden werd, is begrijpelijk, zoo
als spr. uiteenzet. Vooreerst stemt de
noodzakelijkheid om geijkte formules,
ja, denkgewoonten, om te zetten, velen
niet aangenaam. Maar daarbij laten
Krabbe's beschouwingen inderdaad
ruimte voor meerdere vragen en be
denkingen.
De taak der staatsrechtswetenschap
is door dit alles niet gemakkelijker ge
worden. Immers moet men zich niet
voorstellen, dat tegenover de door spr.
geschetste uitbreiding van arbeidsveld
men nu de teksten- en wettenstudie
wel kan laten liggen. En van de dog
matiek kunnen we veel dankbaar ge
bruik maken. Wij zijn er daarmee ech
ter niet; wij moeten trachten door te
dringen tot de achter de dogmatiek
liggende factoren en werkende krach
ten. Dat de sociologie in haar huidig
ontwikkelingsstadium ons veelal no»
niet geeft, wat wij gaarne zouden wil
len ontvangen, moet worden erkend.
Zij is als zelfstandige tak van onder
zoek jong, en heeft eenige voordeelen
en gebreken der jeugd; frischheid van
belangstelling en zelfvertrouwen, maar
ook gebrek aan critiek, te snel gene
raliseeren, veel praten over wat eigen
lijk wil en moet en kan en hoe zij
dat zou moeten doen. De wetenschap,
van het positieve staatsrecht is al wat
bezadigder, is meer doorgewinterd,
heeft al meer teleurstellingen doorge
maakt, en ervaringen verzameld. Van
daar, dat een zeker wantrouwen, een
zich voorzichtig op een afstand houden
bij haar begrijpelijk is. Maar tenslotte
hebben wij aan de eischen van het on
derzoek te gehoorzamen. Wij behoeven
neen, wij mogen onze critiek en onze
beproefde ervaringen nimmer prijsge
ven; maar wij moeten niet onze oogen
stijf dichtknijpen of opzettelijk een
anderen kant uit gaan zien, omdat op
het nieuw ontgonnen gebied wat avon
tuurlijker wordt huis gehouden dan
wij op het ons vertrouwde gewoon zijn
geworden. Laten wij liever bedenken,
dat onze groote voorgangers, een Mon
tesquieu, een ^lacchiavelli, een Aristo-
teles geen scheiding maakten tusschen
wat wij nu staatsrechterlijke- en wat
wij collectief-psychologische beschou
wingen zouden noemen, en dat daarom
in de staatsrechtsdogmatiek heel wat
collectieve psychologie ligt verborgen.
Wij moeten van de ongeordende, ruwe
empirie trachten te komen tot met be
wustheid van doel en middelen, dus
met strenge methode verwerkte ken
nis. Dat stelt ons soms voor de nood
zakelijkheid om zelf een onderzoek ter
hand te nemen, dat op de grensgebie
den ligt. Dat moet worden aanvaard;
het einddoel eischt het, en is het
waard.
Met de gebruikelijke toespraken tol
curatoren, professoren en studenten,
besloot spreker zijn door een zeer tal
rijk gehoor gevolgde rede.
ALWEER IN 'T GELIJK GESTELD.
Gedep. Staten van Zuid-Holland
hebben gegrond verklaard het beroep
van de Geref. Schoolvereeniging al
hier, ingesteld tegen het Raadsbesluit
onze gemeente van 30.Mei j.l., waar
hij aan dat schoolbestuur op grond
van art. 100 der Lager Onderwijswet-
1920 over het jaar 1925 een vergoeding
uit de gemeentekas is verleend voor
de .bijzondere school voor gewoon la
ger onderwijs aan de Hooglandsche
Kerkgracht 20a, ten bedrage van
1051.40 en zij hebben het bedrag der
vergoeding vastgesteld op 1893.07.
Voor oningewijden mogen wij her
inneren, dat het hier betreft een bo
ventallige onderwijskracht tussclien-
tijds benoemd.
WOEKERBESTRIJDING.
Door de Commissie tot Bestrijding
van den Woeker alhiei is aan bestu
ren van organisaties en enkele werk
gevers hier ter steile een circulaire
verzonden, waarin gezegd wordt:
„Het zal U wel bekend zijn, dat op
Initiatief van het Bestuur van den Ar-
Belangrijkste nieuws in dit Hummer.
Binnenland.
bad vertrokken.
De „Postduif" heden naar Allaha-
Bnltenland.
De opstandige beweging in Mexico
wordt met geweld onderdrukt.
Het congres der Britsche arbeiders
partij.
De Sovjetregeering is tegen terug
roeping van Rakofski.
Noodlanding der Miss Columbia in
de nabijheid van Rome.
Aardstorting in een Canadeesche
mijn.
menraad te Leiden een Commissie is
benoemd tot bestudeering van den
Woeker hier ter stede.
Ten einde omtrent den omvang van
den woeker en de vormen, waarin de
ze zich voordoet, betrouwbare gege
vens te verzamelen, heeft de Commis
sie besloten zitdagen te houden en
daarvoor ingesteld een Bureau van
Aangifte en Voorlichting in zake Cre-
dietverschaffing.
In dit Bureau zullen enkele leden
zitting houden eiken Woensdag
avond van 8.30—9.30, te beginnen
Woensdag 12 October a.s., Middel
weg No. 28 (naast de Spijskokerij).
In verband hiermede roepen wij
Uwe bemiddeling in, om degenen,
waarvan U bekend is, dat zij in han
den van woekeraars zijn gevalen of
anderszins onze bemiddeling noodig
hebben, naar ons Bureau te verwijzen.
De Commissie zal zich eaarne met een
onderzoek belasten, gelijk ze zich
steeds aanbevolen houdt voor mede
deelingen omtrent woekerpraktijken.
Alle inlichtingen zullen geheel kos
teloos worden verstrekt. De behande
ling van alle zaken geschiedt onder
strikte geheimhouding".
Deze Commissie tot bestrijding van
aen Woeker is samengesteld uit de
volgende personen:
Prof. mr. D. v. Blom, hoogleeraar
aan de Juridische Faculteit, Voorzit
ter; P. P. Deumer, lid van den Armen
raad; J. Karstens, lid van den Armen
raad; G. F. F. Kiers, directeur Gem.
Bouw- en Woningtoezicht; J. J. van
Stralen, lid van den Gemeenteraad;
C. J. van Tol, lid van den Gemeente
raad; G. A. Smit, pastoor Oud-Katho
lieke Gemeente, Voorzitter van den
Armenraad; P. A. van Aggelen, direc
teur der Gemeentelijke Bank van Lee
ning, Secretaris, Nieuwsteeg 6.
RIJKSZIEKENHUIS TE LEIDEN.
Door den heer Kortenhorst zijn aan
den Minister van Financiën de vol
gende vragen gesteld
I. Kan de Minister mededeelen, of
het maken van de koel-installatie in
het Rijks-ziekenhuis te Leiden aan de
buitenlandsche industrie is opgedra
gen
II. Bij bevestigende beantwoording
dezer vraag: kan de Minister mede
deelen, waarom deze bestelling niet
aan de Nederlandsche industrie is ge
gund?
DE WINKELWEEK.
De winkelweek is weer reeds enkele
dagen achter den rug. Alleen moesten
nog cle prijzen aan het publiek wor
den uitgereikt, wat gisteravond plaats
heeft gehad. Degene, die het dichtst 't
oordeel van de jury had benader'!,
mocht het eerst kiezen uit de 94 prij
zen en zoo achtereenvolgens de ove
rige 43 prijswinners. Het was voor de
menschen dikwijls moeilijk een keus
te doen, want er waren heel wat voor
werpen van ongeveer dezelfde waarde,
maar na veel wikken en wegen kreeg
toch ten slotte ieder het zijne.
Hieronder volgen de namen der prijs
winners in volgorde:
J. Braxhoven, Henk Rijk, J. S. Tim
mermans. B. Momberg, M. v. d. Velde,
F. T. H. Doove, S. Prins, J. Stikkel-
man, Hendrik Verlint, Mina Oudshoorn
F. J. Hollebeek, J. Jansen, J. J. N. Oos
ten, B. Franken, H. van Velzen, Mej. J.
N. Roodenburg van Romburg, J. Peve-
relle, M. Smittenaar, J. J. Buijs, J. F.
Kortekaas, B. J. v. d. Zande, J. Wer-
ning, Mej. C. v. Vreedendaalden
Heeten, N. Kamerling, Hotze. J, Roo
denburg, C. E. Luikenaar, B. Delmeer,
Greta van Brussel, Mej. Delmeer, J.
Platteel, G. J. v. d. Kamp, J. P. Stikkel-
man, G. Siera, B. v. d. Velde. Reyer.
Vos, F. de Haas, Chr. Stikkelman, M.
Breedeveld, S. Platteel, P. Belt, J. Al
kemade. D. Bergsma, J. Slegtenhorst,
A. J. v. Hensbergen, P. Biegstraten, G.
v. d. Hoorn, A. Bergsma, van Kesteren,
Mej. G. de Tombe, Nellie v. d. Bosch
de Jong, H. G. Kok, A. Verlind, P. v.
Meijgaarden, Nellie Krol. M. Jutte, C.
J. v. Iterson, F. Breedeveld, J. S. Vies,
J. J. Thoolen, K. Kortekaaa, H. Simonis