CHRISTELIJK DAGBLAD voor LEIDEN en OMSTREKEN 8*i« JAARGANG ER 1927 NUMMER 2248 ABONNEMENTSPRIJS in Leiden en buiten Leiden waar agenten gevestigd zijn Per kwartaal. i 2.50 Per weekf 0.19 Franco per post per kwartaal i 2.90 Bureau: Hooigracht 35 - Leiden Telefoonnummer 2778 Postbox 20 Postgiro 58936 Aangesloten op het Streekne! Lisse ADVERTENTIE-PRIJS Gewone Advertentiën per regel 22x/j cent Ingezonden Mededeelingen dubbel tariei Bij contract belangrijke reductie Kleine Advertentiën - bij vooruitbetaling - van ten hoogste 30 woorden, worden da gelijks geplaatst ad. 40 cents Dil nummer beslaat uit TWEE Bladen. EERSTE BLAD. V Waardeeringsnorm. Bij den aanvang van den winter- vergadertijd en de meerdere ople ving van onze Christelijke actie, toont ook onze Christelijke pers steeds meer te beseffen, dat zij daarbij een ernstige taak heeft te vervullen. Verschillende van onze dagbladen, de Standaard voorop, kondigden reeds maatregelen aan, genomen of nog te nemen, om die taak te kunnen vol brengen. Die maatregelen betreffen vaak niet alleen materieele verbeteringen, Soms is het noodig door verandering of ver betering van organisatie tot een ver beterde exploitatie te komen. Zeer vaak zijn het dezelfde ervarin gen, die wij opdeden, en welke ook door anderen vermeld worden. De organisatie van onze Christelijke pers heeft helaas niet alleen te reke nen met het veld van den tegenstan der, maar moet, meer dan de leiders lief is, op eigen terrein den strijd aan binden. Zoo is het b.v. een algemeene klacht dat het aantal steun biedende abon- né s niet zoo groot is, als men ver wachten mocht. Over het algemeen wordt de klacht vernomen, dat onze mensehen nog maar al te vaak de neu trale pers verkiezen boven het eigen orgaan. Hier nu raken wij een teer puntje aan. Er zijn ook in onzen kring men sehen, die zeggen, dat zij de neutra le pers niet kunnen missen. In de meeste gevallen geldt dit de commer- cieele zijde. Het neutrale dagblad heeft uitgebreider advertentiekolommen dan de eigen Christelijke pers. Daartegen is nog zoo weinig te doen. Men kan geen ijzer met banden breken. Voor alsnog mogen wij blij zijn, dat wij veld winnen, dat met ons wordt reke ning gehouden. Maar opmerkelijk is toch ook wel, dat neutrale adverteer ders soms beter weten te waardeeren het bestaan van de Christelijke pers, Zij weten ook uit ervaring, dat zij met een advertentie in de Christelijke cou rant een bepaald publiek bereiken en beter bereiken dan met de neutrale pers. Dat mochten vele van onze kri tiek-leverende broeders en zusters wel eens bedenken. Wij komen bij gelegenheid hierop nog wel eens terug. Maar er is nog iets anders. De Christelijke pers heeft zich naar onze meening ook menigmaal teveel begeven op het pad van concurrentie met de neutrale pers. Opmerkelijk is, dat de Katholieke pers. die, wat be- teekenis aangaat, ons verre vooruit is, dit ook erkent. Men heeft ook daar geijverd om volstrekt niet minder te geven dan de neutrale pers. Men heeft gemeend, dat sportieve wereldgebeur tenissen, en wedstrijden, tooneel en kunst en het geheele veld der weten schap, met niet minder omvang dan de neutrale pers moest behandeld worden. En zie nu eens. Nu de klacht, dat in Katholieke kringen men zich van deze katholieke pers afkeert. Men kan evengoed een neutraal blad lezen, ja eigenlijk nog beter, omdat op dat ter rein de neutrale pers over het alge meen veel" beter voor den dag kan ko men. Hier wordt gemist het specifieke Roomsche karakter. Dit heeft ook ons wat te zeggen. Ook in onze kringen is er een streven om zooveel mogelijk de neutrale pers op de hielen te volgen. Daarbij wordt uiteraard vaak meer aandacht ge schonken aan de algemeenheid dan aan de bijzondere belichting. Het is dan alleen te doen om het feit, terwijl het hoe en het waarom, geen of weinig aandacht ontvangt. Onze pers, en de dagbladpers met name, moet in het algemeen natuurlijk de feiten vermelden zooals ze zich heb ben voorgedaan. Maar daarnaast mag niet vergeten worden, dat een jacht naar nieuws onverzadigbaar is. Daar enboven het komt vaak veel meer aan op de beteekenis die een feit voor ons heeft. Die moet uitkomen. Het is juist in dat opzicht, dat onze pers en hier doelen wij op de Antirevo lutionaire pers, met hand en tand moet vasthouden aan de traditie door onzen grooten antirevolutionairen voor ganger Dr. Kuyper ingevoerd. De din gen van den dag moeten kort en klaar belicht worden. De voorpagina van ons blad moet hoofdzaak zijn. Natuurlijk moeten wij onzen tijd kennen en dus ook het nieuws dat er is geven. Maar ook daarbij komt het veel meer aan op het hoe en wat. dan op het h o e v e e 1. Er gebeurt zoo veel in de wereld, dat waarlijk niet co weten behoeft te worden. Maar wat ie pers geeft, moet waar en nuttig zijn. I" dat opzicht hebben wij een strijd te voeren. Een strijd ook nog op eigen terrein. Er ligt ook hier nog een groote taak van volksopvoeding. Minder interpellaties. Tot de grondwettelijke rechten van een volksvertegenwoordiging behoort ook het recht om de regeerders tol verantwoording te roepen, het z.g. in- terpellatierecht. In den regel gaat dat interpelleeren nogal tamelijk mak, dank zij het ver lof dat ieder lid daarvoor noodig heeft Maar het getal interpellaties wordt soms wel eens wat groot. Men heeft daarop reeds een uitweg gevonden in den vragendag. Maar dat is blijkbaar nog niet voldoende. Gisteren heeft zich in de Tweede Kamer n.l. iets voorgedaan, wat men weinig ziet gebeuren. De heer Weitkamp (Chr. Hist.) vroeg n.l. om den minister te mogen inter pelleeren over de afwatering van Over ijssel, de provincie, waar Z. H. Ed.G. woonachtig is. De Kamervoorzitter vond dit nu 'n prachtig onderwerp om bij de Water- staatsbegrooting te bespreken. Die;? stelde Mr. Ruys de Beerenbrouck, overeenkomstig den nieuwen regel, voor, deze interpellatie niet toe te staan. De heer Weitkamp trachtte toen als een goed zakenman een accoord te treffen: geen interpellatie, maar dan ook meer spreektijd bij de begrooting. Eei gevaarlijk plan; op deze wijze zou ieder Kamerlid zich extra spreektijd kunnen verzekeren en ware de regle mentaire begrootingsspreektijd een fictie geworden, De President trad dus niet in dit ac coord. En de heer 'Weitkamp trok dus zijn aanvrage niet in. De Kamer moest toen beslissen. De stemming bracht echter ook geen oplossing; het bleek, dat 41 leden voor en evenveel tegen waren. Nu moet nog eens worden overgestemd. Of hier achter steekt een vrees voor politieke gevolgen, zooals in de prae- tische opmerking van den Kamervoor zitter tusschen de regels valt op te merken, is niet met zekerheid te zeg gen. In elk geval is wel opmerkelijk, dat zooveel leden tegen de interpella tie waren. Hierin spreekt zich uit een streven naar beperking, dat verblij dend is. Nu de zaak zelf reeds van zoo voel zijden belicht is, en de begro tingsbehandeling zoo vlak voor de deur staat, kan de tijd, aan een inter pellatie besteed, nuttiger voor behan deling van andere doeleinden worden aangewend. Minder interpellaties moge nimmer worden aangevoerd als een nog lan ger rekken van het debat. In de be perking toont zich ook hier de mees ter, zo j o en wij met den Kamervoor zitter zeggen. STADSNIEUWS. STORMRAMP-COMITé. Bij het Stormramp-Comité 1927, ten behoeve van de nooden der slachtof fers van den cycloon in het Oosten van ons land zijn de volgende giften inge komen: Mejuffrouw S. 1; Van een onbe kende 1. Giften worden nog gaarne ingewacht hij den Penningmeester, den Heer F. \luys van de Moer. Plantsoen 49 Lei den, postgiro No. 57471. INTREEREDE VAN PROF. MR. R. KRANENBURG. Prof. mr. R. Kranenburg, hooglee raar in het staatsrecht aan de gemeen telijke universiteit te Amsterdam, be noemd tot hoogleeraar in het staats recht aan de Leidsche universiteit als opvolger van prof. mr. H. Krabbe, heeft vanmiddag zijn ambt aanvaard met het houden van een rede in het groot-auditorium der Leidsche univer siteit over het onderwerp: Staatsrechts wetenschap, sociologie en rechtsphilo- sophie. Spr. ving zijn rede aan met te zeg gen. dat de staatsrechtswetenschap in meerdere opzichten in een belangwek kend ontwikkelingsstadium verkeert. Speciaal ook, wat hare verhouding tot de andere takken van wetenschappe lijk onderzoek aangaat. Hare zelfstan digheid en hare beteekenis tegenover de andere juridische vakken zijn groo- ter geworden. Aan den anderen kant wordt in de moderne litteratuur in steeds sterkere mate de invloed van een nog jongeren tak van onderzoek merkbaar, van de sociologie. Het ontstaan van contact tusschen staatsrechtswetensrhap en sociologie acht spr. zeer begrijpelijk. Waar de so riologie, over wier wezen en taak de meeningen nog zeer uiteenloopen. zich in elk geval bezig houdt met het on derzoek van de verschijnselen der «zroepsvormln" en d«*r ervoonorun>-t'>- neering als zoodanig, daar is het dui delijk, dat zij ook met den staat en met de ordeningen der bevoegdheden en de verplichtingen van de leden van dit specifieke groepsverband te maken heeft. Omgekeerd wordt de staats rechtswetenschap harerzijds door den stand van haar onderzoek wel gedwon gen de verschijnselen van de groeps vorming als zoodanig te bestudeeren. Zij komt met haar eigen dogmatiek niet uit. Spr. licht dit toe met het probleem van het toetsingsrecht van den rech ter van de grondwettigheid der wetten, dat tegenwoordig in de buitenlandsche speciaal in de Duitsche, litteratuur weer aan de orde wordt gesteld. Men vindt hier lijnrecht tegenstrijdige over tuigingen, en in zeer krachtige termen uitgedrukte overtuigingen; niemand koestert den geringsten twijfel aan de dogmatische juistheid van zijn conclu sie. Dit nu is te verklaren daaruit, dat men de staatsrechtelijke dogmatiek, opgetrokken op de leerstellingen der volkssouvereiniteit en op de scheiding der machten, voor beide systemen ruimte laat; zij geeft zelve, welbe schouwd, geen oplossing. Dit blijkt duidelijk wanneer men den „volks- wiP neemt in den zin van rechter Marshal en dan diens opvatting verge lijkt met b.v. die van Esmein, maar de vraag, wat is nu eigenlijk hetetaoi vraag, wat is nu toch eigenlijk het „volk", de menschengroep, die heeft gestemd over de grondlijnen van hare levens-ordening in de toekomst in de Grondwet, of cle menschengroep, die later onder deze ordening haar verte genwoordigers kiest? Die vraag wordt door de staatsrechtelijke dogmatiek niet opgelost. Ook de trias-theorie kan hier geen oplossing geven, al meent men het wel anders. De verschillende uitkomsten der staatsrechtelijk-dogmatische redenee ringen zijn nu. aldus spr. te begrijpen, wanneer ook psychologische en sociale factoren in rekening worden gebracht. Wien vertrouwt men ten slotte 't meest, het wetgevend of het rechterlijk orgaan? Hoe ziet men het normen-sy steem zelve, dat zich als „grondwet" aandient? Als „a rigid constitution" in den letterlijken zin van het woord, d.i. als een geheel van leefregelen voor het volk, waaraan tittel noch jota mag worden toegevoegd, normen, die een eens voor al vastgestelden, onver- anderlijken invloed hebben? Of als een samenstel van beginselen, die aan het volksleven richting geven; beginselen, in formuleeringen vervat, welke feil baar zijn als alle menschenwerk, wel ke verder op geheel veranderde levens omstandigheden wel eens slecht kun nen passen; Immers met nieuwe ver houdingen geen rekening houden en kunnen houden, maar daaraan moeten worden aangepast. Aangenomen, dat die aanpassing moet geschieden, welk orgaan is voor die adaptie-functie dan het meest geschikt, de wetgever of de rechter? Dit zijn geen vragen van staatsrechtelijke dogmatiek meer; dit zijn problemen, die deels de psycholo gie van wetgever en rechter raken en de specifieke orgaan-functioneering, deels het wezen van het recht en de rechtsvorming betroffen die rn.a.w. ons rechtstreeks voeren op het gebiQd van de psychologie, speciaal groeps-psycho- logie, sociologie en rechtsphilosophie. Wie zich daarvan bewust geworden is, kan verstaan, hoe dezelfde dogmatiek tot verschillende gevolgtrekkingen kan leiden, al naarmate de Grondwet jong of oud is; al naarmate men het moei zaam gewrochte werk met alle macht wil beschermen, precies zooals het er thans uitziet, dan wel het aan de nieu we verhoudingen doen aanpassen; al naarmdte men verder de rechterlijke macht ziet als een bolwerk der reactie, als een groep menschen, die van het nieuwe recht en de nieuwe levensver houdingen niets begrijpen, zelfs niet willen begrijpen, dan wel als een groep wetenschappelijke, ervaren, bezonnen mannen, die de door een verstandig volk aanvaarde grondslagen der maat schappelijke orde kunnen beschermer, tegen de ondoordachte, gevaarlijke maatregelen van een onwetende, onbe kwame, door demagogen beheerschte volksvertegenwoordiging. Dit betee- kent natuurlijk niet, dat zij allemaal wel gelijk kunnen hebben; de logische consequentie van wat hier wordt ge zegd is geenszins een rechtsphiloso- phisch relativisme; het beteekent al leen, dat het probleem minder eenvou dig is, clan het er op het eerste gezicht uitziet, en meer speciaal, dat met de geldende dogmatiek daarover het laat ste woord niet kan worden gesproken. Het probleem: „Wat is eigenlijk een volk? wordt om nog meerdere redenen voor de staatsrechtswetenschap van overwegend belang. Dit is met name het geval door het meer en meer door dringen van het nationaliteitenbegin sel. In het algemeen kan men zeggen, dat de drie elemen'.w.i van den staat, in de dogmatische handboeken voorop gesteld; overheid, gebied, volk. ons te genwoordig het meeste hoofdbreken veroorzaken. De staatsrechtsweten schap schijnt hierin overigens niet al leen te staan. In zekeren zin is de verhouding na de ordening van het Europeesche sta- tenstelsel op het Weener-Congres om gekeerd. Niet het orgaan-systeem, is meer het criterium voor een „volk", maar het „volk" is maatstaf voor, moet grondslag zijn voor het orgaan-sy steem, dat daarnaar is te regelen. Na hierbij eenigen tijd te hebben stilgestaan, betoogt spr., dat de volks vorming in laatste instantie een col lectief-psychologisch verschijnsel is. Ook hier blijkt dus weer, een eng ver band te bestaan tusschen de staats rechtswetenschap en de sociologie, om vervolgens duidelijk te maken, dat de staatsrechtswetenschap in haar tegen woordig ontwikkelingsstadium als van zelf gebracht wordt tot de rechtsphi- losophische en kentheoretische bezin ning. Er is meer, dat in die richting drijft, het was met name vooral het werk van sprekers ambtsvoorganger, prof. Krabbe, dat hiertoe moest leiden, dat Krabbe's boek veel besproken en veel bestreden werd, is begrijpelijk, zoo als spr. uiteenzet. Vooreerst stemt de noodzakelijkheid om geijkte formules, ja, denkgewoonten, om te zetten, velen niet aangenaam. Maar daarbij laten Krabbe's beschouwingen inderdaad ruimte voor meerdere vragen en be denkingen. De taak der staatsrechtswetenschap is door dit alles niet gemakkelijker ge worden. Immers moet men zich niet voorstellen, dat tegenover de door spr. geschetste uitbreiding van arbeidsveld men nu de teksten- en wettenstudie wel kan laten liggen. En van de dog matiek kunnen we veel dankbaar ge bruik maken. Wij zijn er daarmee ech ter niet; wij moeten trachten door te dringen tot de achter de dogmatiek liggende factoren en werkende krach ten. Dat de sociologie in haar huidig ontwikkelingsstadium ons veelal no» niet geeft, wat wij gaarne zouden wil len ontvangen, moet worden erkend. Zij is als zelfstandige tak van onder zoek jong, en heeft eenige voordeelen en gebreken der jeugd; frischheid van belangstelling en zelfvertrouwen, maar ook gebrek aan critiek, te snel gene raliseeren, veel praten over wat eigen lijk wil en moet en kan en hoe zij dat zou moeten doen. De wetenschap, van het positieve staatsrecht is al wat bezadigder, is meer doorgewinterd, heeft al meer teleurstellingen doorge maakt, en ervaringen verzameld. Van daar, dat een zeker wantrouwen, een zich voorzichtig op een afstand houden bij haar begrijpelijk is. Maar tenslotte hebben wij aan de eischen van het on derzoek te gehoorzamen. Wij behoeven neen, wij mogen onze critiek en onze beproefde ervaringen nimmer prijsge ven; maar wij moeten niet onze oogen stijf dichtknijpen of opzettelijk een anderen kant uit gaan zien, omdat op het nieuw ontgonnen gebied wat avon tuurlijker wordt huis gehouden dan wij op het ons vertrouwde gewoon zijn geworden. Laten wij liever bedenken, dat onze groote voorgangers, een Mon tesquieu, een ^lacchiavelli, een Aristo- teles geen scheiding maakten tusschen wat wij nu staatsrechterlijke- en wat wij collectief-psychologische beschou wingen zouden noemen, en dat daarom in de staatsrechtsdogmatiek heel wat collectieve psychologie ligt verborgen. Wij moeten van de ongeordende, ruwe empirie trachten te komen tot met be wustheid van doel en middelen, dus met strenge methode verwerkte ken nis. Dat stelt ons soms voor de nood zakelijkheid om zelf een onderzoek ter hand te nemen, dat op de grensgebie den ligt. Dat moet worden aanvaard; het einddoel eischt het, en is het waard. Met de gebruikelijke toespraken tol curatoren, professoren en studenten, besloot spreker zijn door een zeer tal rijk gehoor gevolgde rede. ALWEER IN 'T GELIJK GESTELD. Gedep. Staten van Zuid-Holland hebben gegrond verklaard het beroep van de Geref. Schoolvereeniging al hier, ingesteld tegen het Raadsbesluit onze gemeente van 30.Mei j.l., waar hij aan dat schoolbestuur op grond van art. 100 der Lager Onderwijswet- 1920 over het jaar 1925 een vergoeding uit de gemeentekas is verleend voor de .bijzondere school voor gewoon la ger onderwijs aan de Hooglandsche Kerkgracht 20a, ten bedrage van 1051.40 en zij hebben het bedrag der vergoeding vastgesteld op 1893.07. Voor oningewijden mogen wij her inneren, dat het hier betreft een bo ventallige onderwijskracht tussclien- tijds benoemd. WOEKERBESTRIJDING. Door de Commissie tot Bestrijding van den Woeker alhiei is aan bestu ren van organisaties en enkele werk gevers hier ter steile een circulaire verzonden, waarin gezegd wordt: „Het zal U wel bekend zijn, dat op Initiatief van het Bestuur van den Ar- Belangrijkste nieuws in dit Hummer. Binnenland. bad vertrokken. De „Postduif" heden naar Allaha- Bnltenland. De opstandige beweging in Mexico wordt met geweld onderdrukt. Het congres der Britsche arbeiders partij. De Sovjetregeering is tegen terug roeping van Rakofski. Noodlanding der Miss Columbia in de nabijheid van Rome. Aardstorting in een Canadeesche mijn. menraad te Leiden een Commissie is benoemd tot bestudeering van den Woeker hier ter stede. Ten einde omtrent den omvang van den woeker en de vormen, waarin de ze zich voordoet, betrouwbare gege vens te verzamelen, heeft de Commis sie besloten zitdagen te houden en daarvoor ingesteld een Bureau van Aangifte en Voorlichting in zake Cre- dietverschaffing. In dit Bureau zullen enkele leden zitting houden eiken Woensdag avond van 8.30—9.30, te beginnen Woensdag 12 October a.s., Middel weg No. 28 (naast de Spijskokerij). In verband hiermede roepen wij Uwe bemiddeling in, om degenen, waarvan U bekend is, dat zij in han den van woekeraars zijn gevalen of anderszins onze bemiddeling noodig hebben, naar ons Bureau te verwijzen. De Commissie zal zich eaarne met een onderzoek belasten, gelijk ze zich steeds aanbevolen houdt voor mede deelingen omtrent woekerpraktijken. Alle inlichtingen zullen geheel kos teloos worden verstrekt. De behande ling van alle zaken geschiedt onder strikte geheimhouding". Deze Commissie tot bestrijding van aen Woeker is samengesteld uit de volgende personen: Prof. mr. D. v. Blom, hoogleeraar aan de Juridische Faculteit, Voorzit ter; P. P. Deumer, lid van den Armen raad; J. Karstens, lid van den Armen raad; G. F. F. Kiers, directeur Gem. Bouw- en Woningtoezicht; J. J. van Stralen, lid van den Gemeenteraad; C. J. van Tol, lid van den Gemeente raad; G. A. Smit, pastoor Oud-Katho lieke Gemeente, Voorzitter van den Armenraad; P. A. van Aggelen, direc teur der Gemeentelijke Bank van Lee ning, Secretaris, Nieuwsteeg 6. RIJKSZIEKENHUIS TE LEIDEN. Door den heer Kortenhorst zijn aan den Minister van Financiën de vol gende vragen gesteld I. Kan de Minister mededeelen, of het maken van de koel-installatie in het Rijks-ziekenhuis te Leiden aan de buitenlandsche industrie is opgedra gen II. Bij bevestigende beantwoording dezer vraag: kan de Minister mede deelen, waarom deze bestelling niet aan de Nederlandsche industrie is ge gund? DE WINKELWEEK. De winkelweek is weer reeds enkele dagen achter den rug. Alleen moesten nog cle prijzen aan het publiek wor den uitgereikt, wat gisteravond plaats heeft gehad. Degene, die het dichtst 't oordeel van de jury had benader'!, mocht het eerst kiezen uit de 94 prij zen en zoo achtereenvolgens de ove rige 43 prijswinners. Het was voor de menschen dikwijls moeilijk een keus te doen, want er waren heel wat voor werpen van ongeveer dezelfde waarde, maar na veel wikken en wegen kreeg toch ten slotte ieder het zijne. Hieronder volgen de namen der prijs winners in volgorde: J. Braxhoven, Henk Rijk, J. S. Tim mermans. B. Momberg, M. v. d. Velde, F. T. H. Doove, S. Prins, J. Stikkel- man, Hendrik Verlint, Mina Oudshoorn F. J. Hollebeek, J. Jansen, J. J. N. Oos ten, B. Franken, H. van Velzen, Mej. J. N. Roodenburg van Romburg, J. Peve- relle, M. Smittenaar, J. J. Buijs, J. F. Kortekaas, B. J. v. d. Zande, J. Wer- ning, Mej. C. v. Vreedendaalden Heeten, N. Kamerling, Hotze. J, Roo denburg, C. E. Luikenaar, B. Delmeer, Greta van Brussel, Mej. Delmeer, J. Platteel, G. J. v. d. Kamp, J. P. Stikkel- man, G. Siera, B. v. d. Velde. Reyer. Vos, F. de Haas, Chr. Stikkelman, M. Breedeveld, S. Platteel, P. Belt, J. Al kemade. D. Bergsma, J. Slegtenhorst, A. J. v. Hensbergen, P. Biegstraten, G. v. d. Hoorn, A. Bergsma, van Kesteren, Mej. G. de Tombe, Nellie v. d. Bosch de Jong, H. G. Kok, A. Verlind, P. v. Meijgaarden, Nellie Krol. M. Jutte, C. J. v. Iterson, F. Breedeveld, J. S. Vies, J. J. Thoolen, K. Kortekaaa, H. Simonis

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1927 | | pagina 1