NIEUWE LEIOSCHE COURANT
ZATERDAG 10 SEPT. 1927
TWEEDE BLAD-
GIJ ZIJT HET ZOUT DER AARDE.
Gij zijt het zout der aarde;
indien nu het zout smakeloos
wordt, waarmede zal het ge
zouten worden? Het dient nér
gens toe. dan om buiten gewor
pen en van de menschen vertre
den te worden.
Matth. 5:13.
Gij zijt het zout der aarde.
Bij deze woorden moeten we scherp!
acht geven. Want met dat wooiïdjd
„gii" wordt een bepaalde k'ring aan
geduid. En Üan staat er verder „zijt".
Niet maar: ge moet zijd, maar: gij'
zijt. Terwiu dan de tweede helft van
'dit vers de roeping voorhoudt om zoo
te ziin. Immers het tweede deel van
'dit vers houdt d!e waarschuwing in der
verwerping, der veroordeeling, indien
het zout smakeloos wordt.
De Heere Jezus zegt hier dus ietsl
en Hij' vordert iets. Hij1 constateert
een feit en roept op om dlat feit met
bewijs te staven.
Van wie spreekt de Heere hier?
Velen antwoorden: met „gif' spreekt
'de Heere hier aan het waarachtige
volk van God', het uitverkoren kud-
deke, de weinigen, die zalig worden.
Is dat waar? Worden die hier be
doeld met uitsluiting van de hypocrie
ten, en die zich met met een waar
hart tot God bekeeren?
Maar zou Jezus hier dan leeren een
afval der heiligen. Als met die „gif"
alleen de ware geloovigen bedoeld
worden, hoe kan er dan van gespro
ken, dat het zout smakeloos wordt?
Dat het nergens toe deugt en weg
geworpen wordt?
Maar als het mogelijk is en dat
wordt toch in 't laatste deel van den
tekst verondersteld dat het zout
smakeloos wordt en moet worden weg
geworpen, dan kunnen de woorden:
„gil zijt het zout der aarde" niet ge
legd zijn tot de waarachtige leden van
Christus alleen, maar dan moeten ze
gesproken zijn tot breeder kring, toll
dezulken, die zich als geloovigen open
'baren, die geloof belijden, terwijl er
toch onder nen zullen zijn, die alleen
met de lippen belijden, en niet met
het hart.
Ware dit niet zoo, dan is het tweede
deel van dit vers onbegrijpelijk.
Dit woord is genomen uit de berg
rede en de preciese Lucas zegt ons,
dat die bergrede werd uitgesproken in
de tegenwoordigheid van vele men
schen uit het volk voor een talrijke
schare van Jezus' discipelen. En zou!
er onder die talrijke schare discipelen
maar één Judas zijn geweest?
En nu zegt ge misschien: ja maar,
de Heere kende de Judassen en Hij(
sloot hen van Zijn zeggen uit. Maar
deze redeneering gaat niet op, want
de discipelen kenden de Judassen niet
en als de Heere nu tot hen zegt: eijj
zijt het zout der aarde, dan geldt ait
woord voor hun bewustzijn den kring
waarvan zij1 deel uitmaken, al komt
er ook het zelfonderzoek bij de ver
maning van het smakelooze zout.
Dit woord geldt dus de discipelen
van Jezus, hen, die zich als discipelen
bij Hem voegen; geldt dus de ge
meente des Heeren, gelijk die zich
zichtbaar als belijdende Keik open
baart.
Het is dus een woord, dat ook ons
geldt, gelijk we Kerk van Christus
zijn, naar ons belijden en gelijk ook!
bij ons kaf onder het koren is ge
mengd.
En nu zegt de Heere ook tot ons:
gij zijt het zout der aarde. Niet: gij
moet het zijn, maar: gij zijt. Eni
hierin wordt nu geteekend de roepingi
van Christus' gemeente.
Niet als een roeping, die gesteld!
moet worden als een onbereikbaar ide
aal, maar als een roeping, die de Heere»
Zijn volk werkelijk te vervullen geeft.
Zeker, wij' zouden het veel gemak
kelijker vinden, als, daar stond: gij
moet zijn, want dan konden we ons
met een zucht en een traan afwenden,
omdat we to<_h niet kunnen zijn.
Maar er staat: gij zijt. En dat moet
ons nu schokken en veronmisten en
met schrik doen vragen: zijn we het
wel? En als we het niet zijn, geldt dan
niet van ons het tweede deel van dit
vers
Christus' discipelen zijn het zoiit der
aarde. Zoo spreekt de Koning tot Ziin
Keik. Zoo spreekt God tot Zijn volk.
Want naar Gods raad is dat volk het
zout der aarde. Alleen om hunnentwil
ziet God de wereld nog met lankmoe
digheid aan. Als er geen zout meer op
aarde is, zou God de wereld moeten
uitwerpen als walgelijke spijze. Gelijk
God) om tien rechtvaardigen Sodom
zou gespaard hebben. Om het zout
in die stald heel die stad.
Gods raad heeft het zoo geschikt,
dat er in de 'door de zonde bedorven!
wereld een gemeente zou zijn, waarom)
Hij' de wereld spaart. Gods kerk is
de Kurkzak, waarop de wereld drijft.
Zoo is het naar Gods wil.
Daarom moeten alle dingen mede-
weiken ten goede dengenen, die naar
Gods voornemen geroepen zijn. Gods
zon gaat op over rechtvaardigen en
godrieloozen. Maar om der rechtvaar
digen wil schijnt de zon over de boo-
zen.
De Kerk draagt de wereld tot haar
einde. Zoolang Gods Koninkrijk niet
voltooid is, blijft de wereld in" stand,
houdt God haar staande, en trekt Zijn
hand niet van haar terug. Had God
het niet zoo in Zijn raad bepaald, er
zou geen volk van God op aarde zijn.
Maar zij zou ook niet kennen de lank
moedigheid en verdraagzaamheid
Gods.
Om het zout der aarde is echter,
ondanks alle jammer en ellende, Gods
goedertierenheid nog groot over de
wereld.
Gij zijt het zout der aarde.
Wat ishet onderwijs des Heeren
toch eenvoudig. We hebben hier een
beeldspraak, die ieder kan verstaan.
We behoeven niet heen te reizen ter
onderzoeking naar de zoutgroeven en
zoutmijnen, wij behoeven ae zoutput-
ten aan de zee niet te gaan zien om
deze beeldspraak te verstaan. We wil
len dan ook niet aannemen, dat de
Heere hier iets anders op het oogi
heeft gehad dan het zout, tot dage-
lijksch gebruik bestemd.
Dat zout is onmisbaar bh de berei
ding dei spijze. Het moet de spijze
kruiden, het weeë en walgelijke weg-
nemen. Het zout geeft den smaak aan
de spijze Wat is het een jammerlijke
straf, als de dokter ons om een "be
paalde lichaamskwaal alle gebruik van
zout moei verbieden.
En hoe zouden we zonder zout voor
de winterprovisie kunnen zorgen. Wel
nu, wat het zout is voor de spijze, dat
is. de Keik van Christus voor de aar
de.
Welk een roeping. Welk een voor-
reent. Maar odk, welk een taak. Adel
verplicht. Gij zijt het zout der aarde.
En we buigen ons in ootmoed voor
den Heere neder, met de belijdenis:
we kunnen niet. Het is niet uit ons.
Maar het is uit U. Door Uwe genade
en Geest. Maak Gij ons dan maar
meei en meer bekwaam om het te
zijn
STERREN EN BLOEMEN.
De sterren zijn bloemen des hemels,
Door God in de ruimte gestrooid;
De bloemen zijn sterren der aarde,
Met schitt'rende kleuren getooid.
Als 's avonds de bloemen zich stuiten
Dan sieren de sterren den trans
Als 's morgens de sterren verdwijnen,
Ontplooien de bloemen haar glans.
Zoo zijn ook voor wie het wil merken,.
Bij 't wiss'1 en van tijd en van lot.
Gedurig weer blijken 't ontdekken
Der grootheid en goedheid van God.
En bloeien niet immer hier bloemen,
Ze zijn toch niet henen voor goed;
En zien wij niet immer de sterren,
Toch zijn z' er en houden haar gloed.
Alzoo, hoeveel heerlijks er tane
En ook, hoeveel lieflijks er zwicht'
Ik blijf, U, mijn Vader, ten prijze,
Gelooven aan bloemen en licht.
LAURILLARD.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen tot hulpprediker te
Amsterdam (benoorden het IJ): W. H.
Kelder Jr., cand. te Charlois. Te
Ede: G. Alers, te Nieuw Lekkerlaml.
GERFF. KERKEN.
Drietal, te Middelburg: P. Ded-
dens, te Rijswijk; C. W. Keur, te Hein-
kenszand; en D. Scheele, te Oudewater
Tweetal, te Delft: P. Deddens, te
Rijswijk; en II. Hummelen, te Zutphen
GHR. GEREF. KERK.
Tweetal, te Nieuwe Pekela: P. J.
de Bruin, te Veenendaalj en J. Hovius,
te Sneek.
TOEGELATEN TOT DE EVANGELIE
BEDIENING.
Het provinciaal kerkbestuur van
Zuid-Holland heeft tot de evangelie
bediening toegelaten den heer M. N.
W. Smit, te Makkum, cand. van de
Universiteit te Utrecht.
GEN. SYNODE DER GEREF.
KERKEN.
(Zitting van gisteren).
De zitting wordt geopend met het
zingen van Psalm 105 3, waarna de
praeses voorgaat in gebed.
Appèl nominaal wordt gehouden;
de acta gelezen en vastgesteld.
Ds. W. Verhoef rapporteert namens
Commissie I over een bezwaarschrift
van Br. P. L. L. Wzn. te H. tegen de
besluiten der Asser Synode.
De voorgestelde eonclusiën worden
aldus vastgesteld:
a. aan br. L. te antwoorden, dat zijn
bezwaarschrift ongegrond is, waar hij
geen enkelen grond aangeeft voor zijn
bezwaar tegen de besluiten der Asser
Synode terzake de bekende bijzonder
heden in Gen. 2 en 3.
b. dit besluit mede te déelen aan br.
L., aan den kerkeraad en aan de clas
sis Haarlem, alsook aan de Part. Sy
node van Noord-Holland.
Op voorstel van dén praeses namens
het moderamen worden deputaten be
noemd voor verschillende aangelegen
heden.
Enkele beslissingen, genomen in
comité-generaal, worden van onder
het zegel der geheimhouding gelicht.
Aangaande een bezwaarschrift van
Br. E. W. te Z. besloot de Synode:
„de Synode,
overwegende, dat het schrijven van
Br. W. inzake leeringen van Ds. Breu
kelaar wel den vórm aanneemt van
een bezwaarschrift,' maar het wezen
er van mist,
besluit op dit schrijven niet in te
gaan".
Inzake het rapport over de hande
lingen van deputaten voor de moei
lijkheden in de classes Workum en
Bolsward besloot de Synode: „het be
leid van deputaten gelijk dit uit hun
rapport blijkt, góed te keuren en liun
dank te brengen voor den veelvuldi-
gen en moeilijken arbeid dien zij ter
volvoering van de hun door de Syno
de v. Assen verstrekte opdrachct heb
ben verricht".
Naar aanleiding van een bezwaar
schrift van Br. N. t. G., te B., sprak
de Synode uit:
a. dat het laten optreden van afge
zette predikanten door br. G. moet be
schouwd worden als liet bewandelen
van een weg, die leidt tot tweedracht
en scheuring;
b. dat van „onvoorwaardelijke be
antwoording" der doopvragen naar
goede exegese blijkens br. G. s eigen
„mits" in zijn schrijven d.d. 7 Dec. '26
aan Ds. J. D. geen sprake is geweest,
en dat een niet-önvoorwaardelijk-wil-
len-beantwoorden der doopvragen, in
verband met de uitspraak van de Gen.
Synode van Assen inzake Gen. 2 en 3,
reeds opzichzelf het beantwoorden
der doopvragen onmogelijk maakte;
c. dat de beschuldiging tegen den
kerkeraad deels berust op een mis
vatting van bet karakter der censuur,
deels ook weersproken is, en deels
niet met bewijzen gestaafd wordt, ter
wijl het volkounen duidelijk is dat de
censuur is toegepast naar Art. 76 K.O.;
d. dat de censuur terecht is uitge
sproken en derhalve liet bezwaar
schrift van br. G. ongegrond is.
De Synode gaat hierop in comité-
generaal.
Middag zitting.
Te ruim drie uur wordt de zitting
weer openbaar.
Van onder het zegel der geheim
houding wordt gelicht het besluit der
Synode, in comité-generaal genomen,
inzake het rapport van de Deputaten
der Synode voor de moeilijkheden in
de classis Haarlem.
Dit besluit luidt:
a. Deputaten dank te zeggen voor
de vervulling van de hun door de Sy
node van Assen verstrekte opdracht
en voor den gewichtigen arbeid door
hen daartoe verricht, en bun beleid,
gelijk dit uit bun rapport blijkt, goed
te keuren;
b. de aandacht van de classis Haar
lem te vestigen op de toelichting door
Ds. Brussaard, van Bloemendaal, in
het weekblad „Woord en Geest" van
28 Jan. 1927 op zijne voor haar den
14en Dec. 1926 afgelegde verklaring
aanmerkelijk heeft verzwakt en haar
te verzoeken zich bij Ds. Brussaard te
vergewissen dat zulke verzwakking
niet in zijn bedoeling ligt en bij met
name erkent „dat wie de meening is
toegedaan dat men disputabel zou
kunnen stellen of de vier bekende bij-
zonderbeden uit Genesis 2 en 3 in
eigenlijken of letterlijken zin zijn op
te vatten dus zintuigelijk waarneem
bare werkelijkheden waren, daardoor
in strijd komt met het in art. 4 en 5
der Ned. Geloofsbelijdenis beleden ge
zag der Heilige Schrift".
c. van de conclusie sub b. ook ken
nis te geven aan Ds. Brussaard en
den raad der Geref. Kerk van Bloe
mendaal
d. deze beslissing over te brengen
en toe te lichten bij de classis Haar
lem en deze te dienen van advies.
Als deputaten worden benoemd
Prol'. Ridderbos, Ds. W. Breukelaar
en Ds. Schouten.
Eveneens wordt besloten:
a. de bezwaarschriften van Ds.
Bergsma en den Kerkeraad van Dro-
gekam, wijl deze niet ter Part. Syno
de hebben gediend, niet in behande
ling te nemen en daarvan aan Ds.
Bergsma en den Kerkeraad van Dro-
geham bericht te zenden;
b. ten opzichte van Dr. N. D. van
Leeuwen te Harkema Opeinde ernsti
ge afkeuring te kennen te geven over
diens niet verschijnen voor de prae-
adviseerende commissie, en er de aan
dacht van de classis Drachten op te
vestigen, dat deze handelwijze zeker
de vraag doet rijzen, of er nog wel re
den is hem in zijn afwijkend gevoelen
te dragen.
De Synode besloot verder, voor al
eer het rapport van de Deputaten tot
advies bij de Synode in behandeling
wordt genomen, de rapporteeren de
commissie op te dragen eerst in de
classis Drachten nader onderzoek in
te stellen naar de motieven welke tot
hei besluit van de opheffing der scho
ling leidden en over de vraag of de
classis Drachten nog altijd van oor
deel is, dat Dr. v. L. in zijn afwijkend
gevoelen te dragen is.
De praeses stelt voor, de zitting der
Synode te verdagen totdat van depu
taten inzake de moeilijkheden in de
classis Haarlem en Drachten rapport
is ontvangen.
Aldus wordt besloten.
Besloten wordt tevens, dat de depu
taten voor zaken van grensregeling,
e. cl., zullen trachten hun rapporten
in de voortgezette zitting te brengen,
naar welke zitting voorts verschoven
worden de nog niet afgehandelde pun
ten.
Ds. D. Postma roept de Synode een
woord van afscheid toe, dat door den
Praeses wordt beantwoord, die tevens
een woord van dank spreekt aan de
Kerk van Groningen voor haar gast
vrijhei;! en do goede zorgen ook in de
huisvesting der leden van de Synode
betoond.
Hierna gaat spr. over tot sluiting-
der zitting.
Staande wordt gezongen Ps. 121 4,
waarna de praeses voorgaat in gebed
en de zitting sluit.
AAN HET ZOEKLICHT.
T. v. d. HOEK.
De heer T. v. d. Hoek, aan wien met
ingang van 1 Sept. 1927 eervol ontslag
werd 1 verleend als Godsdienstonder-
w ijzer bij de Ned. Nerv. Kerk te Lijn
den (Haarlemmermeer) is vrij plotse
ling te Heemstede in den ouderdom
van 67 jaren overleden.
Leiden, 10 Sept. 1927.
De heer D. Wijnkoop heeft gisteren
in den gemeenteraad van Amsterdam
de wethoudersverkiezing, waarbij na
tuurlijk weer de heeren Wibaut en de
Miranda en Abrahams gekozen wer
den, een allerdwaast spel genoemd. Zij
moesten de baantjes den anderen hee
ren in het gezicht gooien, vond hij.
Ik dacht zoo, daar heb je nu het so
cialisme op z'n best. Eigenlijk is het
zoo: de heeren willen niet met ande
ren samenwerken, wanneer die ande
ren zich niet geheel op sleeptouw la
ten nemen. Daarom eerst de eisch: de
helft van de zetels. Lukt dat niet, dan
in de oppositie. Dan zich maar niets
meer van de verantwoordelijkheid
aangetrokken.
Je reinste revolutie!
Waarlijk, zoo is de S.D.A.P. op z'n
best, d.w.z. toont ze haar waren aard.
OBSERVATOR
PEREMPTOIR EN PRAEPARATOIR
EXAMEN.
Op de te Doetinehem gehouden ver
gadering van de classis Zutfen der
Geref. Kerken werd peremptoir ge
examineerd de heer J. Wiepkema, be
roepen predikant te NeedeRekken
(Eibergen). Met algemeene stemmen
werd de heer W. tot den dienst des
Woords en der Sacramenten in de
Geref. Kerken toegelaten.
De classis Arnhem der Geref.
Kerken heeft praeparatoir geëxami
neerd en met algemeene stemmen be
roepbaar verklaard, cand. H. B. j-
ser, te Nijmegen. De heer Visser deelt
echter mee, dat hij wegens voort
zetting zijner studie, nog geen beroep
in óverweging kan nemen. Wel hij
bereid, des Zondags de Kerken te die
nen.
DE THEOL. SCHOOL TE
APELDOORN.
De vacature-Doc. v. d. Heiden.
Curatoren der Theol. School te
Apeldoorn hebben besloten, de colle
ges van Doe. v. d. Heiden voor het ko
mend cursusjaar behalve aan de 3
tegenwoordige docenten ook voor een
deel op te dragen aan Ds. G. Wisse te
Utrecht, reeds lector der School;
waartoe Ds. Wisse van zijn kerkeraad
verlof beeft gekregen om gedurende
eenige dagen der week voor dit doel
in Apeldoorn te verblijven. v
Admissie-examen,
Na afgelegd admissie-examen zijn
toegelaten tot de studie der Theol.
School te Apeldoorn, de heeren: M.
Baan, Maassluis; J. P. Geels, Apel
doorn; J. Tammenga, Franeker; en L.
Uyterschout, Apeldoorn.
GIFTEN.
Aan het bediendenpensioenfonds bij
de Necl. Herv. gemeente te Rotter
dam zijn twee obligaties van 1000
van de leening- voor de verbouwing
van het kerkekantoor geschonken.
„AL TE GEK".
De „Waarheidsvriend" herinnert er
aan, hoe de afdeeling van Vrijzin
nig Hervormden te Zwijndrecht Dr.
Berkelbach van der Sprenkel, van
Rotterdam, onlangs preeken liet, ter
wijl men wist, dat deze predikant niet
vrijzinnig is, en ook, dat hij geen vrij
zinnig predikant voor zich zou- laten
optreden.
In „Kerk en Volk", een Vrijzinnig
blad, leest de bekende Ds. Deetman,
den Vrijzinnigen als volgt de les:
„Eerlijk gezegd: ik snap er niets
van! Wat een eigenaardige Vrijzinni
gen zijn er toch! Ik zou, als Vrijz. Her
vormde, zoo'n domin'é in mijn afdee
ling- niet dulden vooral niet na
zoo'n verklaring 1 Wil iemand een or
thodoxe preek hooren, hij luistert
maar aan de radioorthodox in al
lerlei soort; 100 procent en sterk ver
dund! Maar hoe is 't mogelijk dat een
afdeeling van Vrijz. Hervormden zoo
iemand uitnoodigtl
Is het waar, dat men in Zwijn
drecht geen bevrediging vindt bij een
moderne prediking? Mhar, dan dient
de afdeeling opgeheven! Zoo is 't toch
al te gek!"
FEUILLETON.
Niets menschelijks vreemd
Een episode uit de geschiedenis van
de Christenen op het Sinaïtisch
Schiereiland omstreeks het jaar 300.
73. o—
Maar gansch anders dachten de
Anachoreten, die door de smalle poort
van den wachttoren naar binnen
stormden, totdat het inwendig ge
deelte propvol was, zoodat Paulus, die
met het gevaar voor oogen weder ge
heel tot kalmte was gekomen, een pas
aangekomene den toegang beletten
moest, om de dicht opeengepakte, be
vende menigte voor onheil te bewaren
Geen aanstekelijke ziekte gaat zoo
spoedig van het eene dier op het an
dere over, geen bederf zoo snel van
vrucht op vrucht, als de vrees van het
eene menschenhart op het andere! Zij
die door. de angst het meest als
met scherpe geeselslagen vervolgd
werden, hadden het hardst geloopen
en waren het eerst bij het kasteel
aangekomen. Jammerend en weekla
gend hadden zij hen die later kwa
men ontvangen, en het was treurig
om te zien, hoe die door vrees gefol
terde menigte, te midden van gebeden
en hoogdravende verzekeringen, dat
zij zich aan Gods leiding overgaf, de
handen wrong en hoe daarbinnen ieder
in het bijzonder kinderachtig bezorgd
was, om tochc zijn kleine bezitting,
die hij gered had, zoowel voor het oog
van zijn metgezellen als voor de heb
zucht van den naderenden vijand te
verbergen.
Tegelijk met Paulus verschenen
Sergius en Jeremias, wién hij reeds
onderweg moed had ingesproken. Al
le drie deden zij hun bést, om het ver
trouwen der vreesachtigen weder op
te wekken, en toen- de Alexandrijn
hun herinnerde, hoé ijverig ieder van
hen voor eenige weken had geholpen,
om de blokken en steenen op den
muur en naa- de helling te wentelen,
ten einde ze op den aandringenden
vijand neer te ploffen en te slingeren,
begon menigeen overtuigd te worden,
dat hij zich ten aanzien van de verde
diging reeds vérclien,stelijk had ge
maakt ,en dat het zijn plicht was haar
verder door te zetten.
Het aantal der mannen, die zich
buiten den toren waagden, werd hoe
langer zoo grooter, en toen Hermas,
vyien Mirjam op den voet volgde, ver
scheen, met zijn vader op den rug, en
Paulus de hem omringende metgezel
len vermaande, om aan deze daad
van kinderlijke liefde een voorbeeld
te nemen, lokte de nieuwsgierigheid
ook den laatsten, die nog in den toren
was achtergebleven, naar buiten.
De Alexandrijn sprong over den
muur, ging Stephanus tegemoet, liet
hem van de schouders van den hij
genden jongeling op de zijne over-
klimmen en droeg hem zoo naar de
wachtpost. Maar de oude krijgsman
weigerde de ruimte binnen te gaan,
die hem beschermen kon, en bad zijn
vriend hem bij den muur op den grond
neder te zetten. Paulus vervulde zijn
wensch en besteegvervolgens met
Hermas de spits van den toren,
om van daar den omtrek te overzien.
Zoodra hij zich verwijderd had, zei-
de Stephanus, terwijl hij zich tot de
hem omringende Anachoreten wend
de: „Deze steenen staan los, en mijn
kracht is gering, maar toch groot ge
noeg om ze door een stoot naar bene
den te wentelen. Komt het tot een
strijd, clan zien mijn oude soldaten-
oogen, hoe dof zij ook geworden zijn,
met behulp der uwen toch veel, waar
van gij jongeren partij kunt trekken.
Maar voor alle dingen is noodig, op
dat de roovers het niet te gemakke
lijk hebben, dat hier één het bevel
voert en dat de anderen gehoorzamen"
„Gij, mijn vader", sprak hierop de
Syriër Slatiël, „hebt in het leger des
keizers gediend, en bij den laatsten
aanval uw ijioed en uw krijgskunst
getoond. Wees gij onze bevelhebber!"
Stephanus schudde treurig het
hoofd en antwoordde: „Mijn stem is
zwak en zacht geworden, door de
wond hier in de borst en de langduri
ge ziekte. In het gedruis van den krijg
zouden zelfs zij die vlak bij mij staan
mij niet kunnen hooren. Laat Paulus
u aanvoeren, want hij is sterk, voor-
z'.chtig en dapper'".
Vele Anachoreten hadden reeds se
dert lang op den Alexandrijn, als hun
besten steun, het oog gericht, want
jaren lang had hij aller achting geno
ten, en in ontelbare gevallen proeven
van kracht en onverschrokkenheid
gegeven, maar bij dezen voorslag za
gen zij elkander verrast, aarzelend en
afkeurend aan.
Stephanus bemerkte wat er bij hen
omging en zeide: „Hij heeft zwaar
misdreven, en voor God is hij onder
u zeker de laatste der laatsten, maar
in lichaamskracht en in wilden moed
is hij uw meerdere. Wie onder u zou
zich in zijne plaats willen stel
len, wanneer gij hem als aanvoerder
verwerpt?"
„Orion van Saïs", riep een der Ana
choreten, „is groot en sterk. Als hij
wilde
Maar Orion weigerde bepaald dit
gevaarlijk ambt op zich te nemen, en
toen ook Andreas en Jozef het hun
opgedragen bevelhebberschap niet
minder hartstochtelijk afsloegen, zei-
de Stephanus: „Gij ziet het, er blijft
ons niets over dan den Alexandrijn te
verzoeken, zoo lang de roovers ons
bedreigen en niet langer, hier te be
velen. Daar komt hij. Mag ik het hem
vragen?"
Een toestemmend, zij het ook geen
vroolijk gemurmel was het antwoord,
dat de oude man ontving. Paulus, ge
heel vervuld van den wensch, om hier
zijn bloed en zijn leven voor de ver
dediging der zwakken te wagen, nam,
blakende van strijdlust, de uitnoodi-
ging van Stephanus aan, als iets dat
vanzelf sprak, en begon zich aan het
hoofd te stellen der radelooze Ana
choreten. Dezen zond hij als wachter
naar de spits van den toren, genen
gelastte hij steenen aan te dragen, an
deren beval hij, als het gevaar nader
de, de steenblokken en stukken rots
naar beneden te slingeren. Hij ver
zocht de zwakken zich bijeen te scha
ren en voor de anderen te bidden en
lofliederen te zingen. Voorts maakte
hij met allen afspraken omtrent wen
ken en teekens. Nu eens was hij hier,
dan weder daar, en zijn ijver en zorg
voor alles deelden zich ook aan de
moedeloozen mede.
Te midden van al deze toebereidse
len nam Hermas van hem en zijn va
der afscheid, want hij hoorde de Ro-
meinsche krijgstrompet en den trom
mel van de jeugdige manschappen
uit Pharan, die langs den ijlweg naar
hoven kwamen, om den vijand tegen
te trekken. Hij wist waar de hoofd
macht der Blemmyers stond en deel
de dit den centurio PhoebiciU9 en den
bevelhebber der Pharanieten mede.
üe Galliër deed Hermas eenige korte
vragen. Hij had den jongeman ter
stond weder herkend, want sedert hij
hem aan de haven van Raïthoe had
aangetroffen, kon hij zijne oogen, die
hem aan Glycera herinnerden, niet
vergeten. Nadat hij vluchtige maat
bepaalde antwoorden ontvangen had,
deelde hij haastig en met omzichtig
heid zijn bevelen uit.
CWordt vervolgd)