NIEUWE LEIOSCHE COURANT ZATERDAG 10 SEPT. 1927 TWEEDE BLAD- GIJ ZIJT HET ZOUT DER AARDE. Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het ge zouten worden? Het dient nér gens toe. dan om buiten gewor pen en van de menschen vertre den te worden. Matth. 5:13. Gij zijt het zout der aarde. Bij deze woorden moeten we scherp! acht geven. Want met dat wooiïdjd „gii" wordt een bepaalde k'ring aan geduid. En Üan staat er verder „zijt". Niet maar: ge moet zijd, maar: gij' zijt. Terwiu dan de tweede helft van 'dit vers de roeping voorhoudt om zoo te ziin. Immers het tweede deel van 'dit vers houdt d!e waarschuwing in der verwerping, der veroordeeling, indien het zout smakeloos wordt. De Heere Jezus zegt hier dus ietsl en Hij' vordert iets. Hij1 constateert een feit en roept op om dlat feit met bewijs te staven. Van wie spreekt de Heere hier? Velen antwoorden: met „gif' spreekt 'de Heere hier aan het waarachtige volk van God', het uitverkoren kud- deke, de weinigen, die zalig worden. Is dat waar? Worden die hier be doeld met uitsluiting van de hypocrie ten, en die zich met met een waar hart tot God bekeeren? Maar zou Jezus hier dan leeren een afval der heiligen. Als met die „gif" alleen de ware geloovigen bedoeld worden, hoe kan er dan van gespro ken, dat het zout smakeloos wordt? Dat het nergens toe deugt en weg geworpen wordt? Maar als het mogelijk is en dat wordt toch in 't laatste deel van den tekst verondersteld dat het zout smakeloos wordt en moet worden weg geworpen, dan kunnen de woorden: „gil zijt het zout der aarde" niet ge legd zijn tot de waarachtige leden van Christus alleen, maar dan moeten ze gesproken zijn tot breeder kring, toll dezulken, die zich als geloovigen open 'baren, die geloof belijden, terwijl er toch onder nen zullen zijn, die alleen met de lippen belijden, en niet met het hart. Ware dit niet zoo, dan is het tweede deel van dit vers onbegrijpelijk. Dit woord is genomen uit de berg rede en de preciese Lucas zegt ons, dat die bergrede werd uitgesproken in de tegenwoordigheid van vele men schen uit het volk voor een talrijke schare van Jezus' discipelen. En zou! er onder die talrijke schare discipelen maar één Judas zijn geweest? En nu zegt ge misschien: ja maar, de Heere kende de Judassen en Hij( sloot hen van Zijn zeggen uit. Maar deze redeneering gaat niet op, want de discipelen kenden de Judassen niet en als de Heere nu tot hen zegt: eijj zijt het zout der aarde, dan geldt ait woord voor hun bewustzijn den kring waarvan zij1 deel uitmaken, al komt er ook het zelfonderzoek bij de ver maning van het smakelooze zout. Dit woord geldt dus de discipelen van Jezus, hen, die zich als discipelen bij Hem voegen; geldt dus de ge meente des Heeren, gelijk die zich zichtbaar als belijdende Keik open baart. Het is dus een woord, dat ook ons geldt, gelijk we Kerk van Christus zijn, naar ons belijden en gelijk ook! bij ons kaf onder het koren is ge mengd. En nu zegt de Heere ook tot ons: gij zijt het zout der aarde. Niet: gij moet het zijn, maar: gij zijt. Eni hierin wordt nu geteekend de roepingi van Christus' gemeente. Niet als een roeping, die gesteld! moet worden als een onbereikbaar ide aal, maar als een roeping, die de Heere» Zijn volk werkelijk te vervullen geeft. Zeker, wij' zouden het veel gemak kelijker vinden, als, daar stond: gij moet zijn, want dan konden we ons met een zucht en een traan afwenden, omdat we to<_h niet kunnen zijn. Maar er staat: gij zijt. En dat moet ons nu schokken en veronmisten en met schrik doen vragen: zijn we het wel? En als we het niet zijn, geldt dan niet van ons het tweede deel van dit vers Christus' discipelen zijn het zoiit der aarde. Zoo spreekt de Koning tot Ziin Keik. Zoo spreekt God tot Zijn volk. Want naar Gods raad is dat volk het zout der aarde. Alleen om hunnentwil ziet God de wereld nog met lankmoe digheid aan. Als er geen zout meer op aarde is, zou God de wereld moeten uitwerpen als walgelijke spijze. Gelijk God) om tien rechtvaardigen Sodom zou gespaard hebben. Om het zout in die stald heel die stad. Gods raad heeft het zoo geschikt, dat er in de 'door de zonde bedorven! wereld een gemeente zou zijn, waarom) Hij' de wereld spaart. Gods kerk is de Kurkzak, waarop de wereld drijft. Zoo is het naar Gods wil. Daarom moeten alle dingen mede- weiken ten goede dengenen, die naar Gods voornemen geroepen zijn. Gods zon gaat op over rechtvaardigen en godrieloozen. Maar om der rechtvaar digen wil schijnt de zon over de boo- zen. De Kerk draagt de wereld tot haar einde. Zoolang Gods Koninkrijk niet voltooid is, blijft de wereld in" stand, houdt God haar staande, en trekt Zijn hand niet van haar terug. Had God het niet zoo in Zijn raad bepaald, er zou geen volk van God op aarde zijn. Maar zij zou ook niet kennen de lank moedigheid en verdraagzaamheid Gods. Om het zout der aarde is echter, ondanks alle jammer en ellende, Gods goedertierenheid nog groot over de wereld. Gij zijt het zout der aarde. Wat ishet onderwijs des Heeren toch eenvoudig. We hebben hier een beeldspraak, die ieder kan verstaan. We behoeven niet heen te reizen ter onderzoeking naar de zoutgroeven en zoutmijnen, wij behoeven ae zoutput- ten aan de zee niet te gaan zien om deze beeldspraak te verstaan. We wil len dan ook niet aannemen, dat de Heere hier iets anders op het oogi heeft gehad dan het zout, tot dage- lijksch gebruik bestemd. Dat zout is onmisbaar bh de berei ding dei spijze. Het moet de spijze kruiden, het weeë en walgelijke weg- nemen. Het zout geeft den smaak aan de spijze Wat is het een jammerlijke straf, als de dokter ons om een "be paalde lichaamskwaal alle gebruik van zout moei verbieden. En hoe zouden we zonder zout voor de winterprovisie kunnen zorgen. Wel nu, wat het zout is voor de spijze, dat is. de Keik van Christus voor de aar de. Welk een roeping. Welk een voor- reent. Maar odk, welk een taak. Adel verplicht. Gij zijt het zout der aarde. En we buigen ons in ootmoed voor den Heere neder, met de belijdenis: we kunnen niet. Het is niet uit ons. Maar het is uit U. Door Uwe genade en Geest. Maak Gij ons dan maar meei en meer bekwaam om het te zijn STERREN EN BLOEMEN. De sterren zijn bloemen des hemels, Door God in de ruimte gestrooid; De bloemen zijn sterren der aarde, Met schitt'rende kleuren getooid. Als 's avonds de bloemen zich stuiten Dan sieren de sterren den trans Als 's morgens de sterren verdwijnen, Ontplooien de bloemen haar glans. Zoo zijn ook voor wie het wil merken,. Bij 't wiss'1 en van tijd en van lot. Gedurig weer blijken 't ontdekken Der grootheid en goedheid van God. En bloeien niet immer hier bloemen, Ze zijn toch niet henen voor goed; En zien wij niet immer de sterren, Toch zijn z' er en houden haar gloed. Alzoo, hoeveel heerlijks er tane En ook, hoeveel lieflijks er zwicht' Ik blijf, U, mijn Vader, ten prijze, Gelooven aan bloemen en licht. LAURILLARD. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen tot hulpprediker te Amsterdam (benoorden het IJ): W. H. Kelder Jr., cand. te Charlois. Te Ede: G. Alers, te Nieuw Lekkerlaml. GERFF. KERKEN. Drietal, te Middelburg: P. Ded- dens, te Rijswijk; C. W. Keur, te Hein- kenszand; en D. Scheele, te Oudewater Tweetal, te Delft: P. Deddens, te Rijswijk; en II. Hummelen, te Zutphen GHR. GEREF. KERK. Tweetal, te Nieuwe Pekela: P. J. de Bruin, te Veenendaalj en J. Hovius, te Sneek. TOEGELATEN TOT DE EVANGELIE BEDIENING. Het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland heeft tot de evangelie bediening toegelaten den heer M. N. W. Smit, te Makkum, cand. van de Universiteit te Utrecht. GEN. SYNODE DER GEREF. KERKEN. (Zitting van gisteren). De zitting wordt geopend met het zingen van Psalm 105 3, waarna de praeses voorgaat in gebed. Appèl nominaal wordt gehouden; de acta gelezen en vastgesteld. Ds. W. Verhoef rapporteert namens Commissie I over een bezwaarschrift van Br. P. L. L. Wzn. te H. tegen de besluiten der Asser Synode. De voorgestelde eonclusiën worden aldus vastgesteld: a. aan br. L. te antwoorden, dat zijn bezwaarschrift ongegrond is, waar hij geen enkelen grond aangeeft voor zijn bezwaar tegen de besluiten der Asser Synode terzake de bekende bijzonder heden in Gen. 2 en 3. b. dit besluit mede te déelen aan br. L., aan den kerkeraad en aan de clas sis Haarlem, alsook aan de Part. Sy node van Noord-Holland. Op voorstel van dén praeses namens het moderamen worden deputaten be noemd voor verschillende aangelegen heden. Enkele beslissingen, genomen in comité-generaal, worden van onder het zegel der geheimhouding gelicht. Aangaande een bezwaarschrift van Br. E. W. te Z. besloot de Synode: „de Synode, overwegende, dat het schrijven van Br. W. inzake leeringen van Ds. Breu kelaar wel den vórm aanneemt van een bezwaarschrift,' maar het wezen er van mist, besluit op dit schrijven niet in te gaan". Inzake het rapport over de hande lingen van deputaten voor de moei lijkheden in de classes Workum en Bolsward besloot de Synode: „het be leid van deputaten gelijk dit uit hun rapport blijkt, góed te keuren en liun dank te brengen voor den veelvuldi- gen en moeilijken arbeid dien zij ter volvoering van de hun door de Syno de v. Assen verstrekte opdrachct heb ben verricht". Naar aanleiding van een bezwaar schrift van Br. N. t. G., te B., sprak de Synode uit: a. dat het laten optreden van afge zette predikanten door br. G. moet be schouwd worden als liet bewandelen van een weg, die leidt tot tweedracht en scheuring; b. dat van „onvoorwaardelijke be antwoording" der doopvragen naar goede exegese blijkens br. G. s eigen „mits" in zijn schrijven d.d. 7 Dec. '26 aan Ds. J. D. geen sprake is geweest, en dat een niet-önvoorwaardelijk-wil- len-beantwoorden der doopvragen, in verband met de uitspraak van de Gen. Synode van Assen inzake Gen. 2 en 3, reeds opzichzelf het beantwoorden der doopvragen onmogelijk maakte; c. dat de beschuldiging tegen den kerkeraad deels berust op een mis vatting van bet karakter der censuur, deels ook weersproken is, en deels niet met bewijzen gestaafd wordt, ter wijl het volkounen duidelijk is dat de censuur is toegepast naar Art. 76 K.O.; d. dat de censuur terecht is uitge sproken en derhalve liet bezwaar schrift van br. G. ongegrond is. De Synode gaat hierop in comité- generaal. Middag zitting. Te ruim drie uur wordt de zitting weer openbaar. Van onder het zegel der geheim houding wordt gelicht het besluit der Synode, in comité-generaal genomen, inzake het rapport van de Deputaten der Synode voor de moeilijkheden in de classis Haarlem. Dit besluit luidt: a. Deputaten dank te zeggen voor de vervulling van de hun door de Sy node van Assen verstrekte opdracht en voor den gewichtigen arbeid door hen daartoe verricht, en bun beleid, gelijk dit uit bun rapport blijkt, goed te keuren; b. de aandacht van de classis Haar lem te vestigen op de toelichting door Ds. Brussaard, van Bloemendaal, in het weekblad „Woord en Geest" van 28 Jan. 1927 op zijne voor haar den 14en Dec. 1926 afgelegde verklaring aanmerkelijk heeft verzwakt en haar te verzoeken zich bij Ds. Brussaard te vergewissen dat zulke verzwakking niet in zijn bedoeling ligt en bij met name erkent „dat wie de meening is toegedaan dat men disputabel zou kunnen stellen of de vier bekende bij- zonderbeden uit Genesis 2 en 3 in eigenlijken of letterlijken zin zijn op te vatten dus zintuigelijk waarneem bare werkelijkheden waren, daardoor in strijd komt met het in art. 4 en 5 der Ned. Geloofsbelijdenis beleden ge zag der Heilige Schrift". c. van de conclusie sub b. ook ken nis te geven aan Ds. Brussaard en den raad der Geref. Kerk van Bloe mendaal d. deze beslissing over te brengen en toe te lichten bij de classis Haar lem en deze te dienen van advies. Als deputaten worden benoemd Prol'. Ridderbos, Ds. W. Breukelaar en Ds. Schouten. Eveneens wordt besloten: a. de bezwaarschriften van Ds. Bergsma en den Kerkeraad van Dro- gekam, wijl deze niet ter Part. Syno de hebben gediend, niet in behande ling te nemen en daarvan aan Ds. Bergsma en den Kerkeraad van Dro- geham bericht te zenden; b. ten opzichte van Dr. N. D. van Leeuwen te Harkema Opeinde ernsti ge afkeuring te kennen te geven over diens niet verschijnen voor de prae- adviseerende commissie, en er de aan dacht van de classis Drachten op te vestigen, dat deze handelwijze zeker de vraag doet rijzen, of er nog wel re den is hem in zijn afwijkend gevoelen te dragen. De Synode besloot verder, voor al eer het rapport van de Deputaten tot advies bij de Synode in behandeling wordt genomen, de rapporteeren de commissie op te dragen eerst in de classis Drachten nader onderzoek in te stellen naar de motieven welke tot hei besluit van de opheffing der scho ling leidden en over de vraag of de classis Drachten nog altijd van oor deel is, dat Dr. v. L. in zijn afwijkend gevoelen te dragen is. De praeses stelt voor, de zitting der Synode te verdagen totdat van depu taten inzake de moeilijkheden in de classis Haarlem en Drachten rapport is ontvangen. Aldus wordt besloten. Besloten wordt tevens, dat de depu taten voor zaken van grensregeling, e. cl., zullen trachten hun rapporten in de voortgezette zitting te brengen, naar welke zitting voorts verschoven worden de nog niet afgehandelde pun ten. Ds. D. Postma roept de Synode een woord van afscheid toe, dat door den Praeses wordt beantwoord, die tevens een woord van dank spreekt aan de Kerk van Groningen voor haar gast vrijhei;! en do goede zorgen ook in de huisvesting der leden van de Synode betoond. Hierna gaat spr. over tot sluiting- der zitting. Staande wordt gezongen Ps. 121 4, waarna de praeses voorgaat in gebed en de zitting sluit. AAN HET ZOEKLICHT. T. v. d. HOEK. De heer T. v. d. Hoek, aan wien met ingang van 1 Sept. 1927 eervol ontslag werd 1 verleend als Godsdienstonder- w ijzer bij de Ned. Nerv. Kerk te Lijn den (Haarlemmermeer) is vrij plotse ling te Heemstede in den ouderdom van 67 jaren overleden. Leiden, 10 Sept. 1927. De heer D. Wijnkoop heeft gisteren in den gemeenteraad van Amsterdam de wethoudersverkiezing, waarbij na tuurlijk weer de heeren Wibaut en de Miranda en Abrahams gekozen wer den, een allerdwaast spel genoemd. Zij moesten de baantjes den anderen hee ren in het gezicht gooien, vond hij. Ik dacht zoo, daar heb je nu het so cialisme op z'n best. Eigenlijk is het zoo: de heeren willen niet met ande ren samenwerken, wanneer die ande ren zich niet geheel op sleeptouw la ten nemen. Daarom eerst de eisch: de helft van de zetels. Lukt dat niet, dan in de oppositie. Dan zich maar niets meer van de verantwoordelijkheid aangetrokken. Je reinste revolutie! Waarlijk, zoo is de S.D.A.P. op z'n best, d.w.z. toont ze haar waren aard. OBSERVATOR PEREMPTOIR EN PRAEPARATOIR EXAMEN. Op de te Doetinehem gehouden ver gadering van de classis Zutfen der Geref. Kerken werd peremptoir ge examineerd de heer J. Wiepkema, be roepen predikant te NeedeRekken (Eibergen). Met algemeene stemmen werd de heer W. tot den dienst des Woords en der Sacramenten in de Geref. Kerken toegelaten. De classis Arnhem der Geref. Kerken heeft praeparatoir geëxami neerd en met algemeene stemmen be roepbaar verklaard, cand. H. B. j- ser, te Nijmegen. De heer Visser deelt echter mee, dat hij wegens voort zetting zijner studie, nog geen beroep in óverweging kan nemen. Wel hij bereid, des Zondags de Kerken te die nen. DE THEOL. SCHOOL TE APELDOORN. De vacature-Doc. v. d. Heiden. Curatoren der Theol. School te Apeldoorn hebben besloten, de colle ges van Doe. v. d. Heiden voor het ko mend cursusjaar behalve aan de 3 tegenwoordige docenten ook voor een deel op te dragen aan Ds. G. Wisse te Utrecht, reeds lector der School; waartoe Ds. Wisse van zijn kerkeraad verlof beeft gekregen om gedurende eenige dagen der week voor dit doel in Apeldoorn te verblijven. v Admissie-examen, Na afgelegd admissie-examen zijn toegelaten tot de studie der Theol. School te Apeldoorn, de heeren: M. Baan, Maassluis; J. P. Geels, Apel doorn; J. Tammenga, Franeker; en L. Uyterschout, Apeldoorn. GIFTEN. Aan het bediendenpensioenfonds bij de Necl. Herv. gemeente te Rotter dam zijn twee obligaties van 1000 van de leening- voor de verbouwing van het kerkekantoor geschonken. „AL TE GEK". De „Waarheidsvriend" herinnert er aan, hoe de afdeeling van Vrijzin nig Hervormden te Zwijndrecht Dr. Berkelbach van der Sprenkel, van Rotterdam, onlangs preeken liet, ter wijl men wist, dat deze predikant niet vrijzinnig is, en ook, dat hij geen vrij zinnig predikant voor zich zou- laten optreden. In „Kerk en Volk", een Vrijzinnig blad, leest de bekende Ds. Deetman, den Vrijzinnigen als volgt de les: „Eerlijk gezegd: ik snap er niets van! Wat een eigenaardige Vrijzinni gen zijn er toch! Ik zou, als Vrijz. Her vormde, zoo'n domin'é in mijn afdee ling- niet dulden vooral niet na zoo'n verklaring 1 Wil iemand een or thodoxe preek hooren, hij luistert maar aan de radioorthodox in al lerlei soort; 100 procent en sterk ver dund! Maar hoe is 't mogelijk dat een afdeeling van Vrijz. Hervormden zoo iemand uitnoodigtl Is het waar, dat men in Zwijn drecht geen bevrediging vindt bij een moderne prediking? Mhar, dan dient de afdeeling opgeheven! Zoo is 't toch al te gek!" FEUILLETON. Niets menschelijks vreemd Een episode uit de geschiedenis van de Christenen op het Sinaïtisch Schiereiland omstreeks het jaar 300. 73. o— Maar gansch anders dachten de Anachoreten, die door de smalle poort van den wachttoren naar binnen stormden, totdat het inwendig ge deelte propvol was, zoodat Paulus, die met het gevaar voor oogen weder ge heel tot kalmte was gekomen, een pas aangekomene den toegang beletten moest, om de dicht opeengepakte, be vende menigte voor onheil te bewaren Geen aanstekelijke ziekte gaat zoo spoedig van het eene dier op het an dere over, geen bederf zoo snel van vrucht op vrucht, als de vrees van het eene menschenhart op het andere! Zij die door. de angst het meest als met scherpe geeselslagen vervolgd werden, hadden het hardst geloopen en waren het eerst bij het kasteel aangekomen. Jammerend en weekla gend hadden zij hen die later kwa men ontvangen, en het was treurig om te zien, hoe die door vrees gefol terde menigte, te midden van gebeden en hoogdravende verzekeringen, dat zij zich aan Gods leiding overgaf, de handen wrong en hoe daarbinnen ieder in het bijzonder kinderachtig bezorgd was, om tochc zijn kleine bezitting, die hij gered had, zoowel voor het oog van zijn metgezellen als voor de heb zucht van den naderenden vijand te verbergen. Tegelijk met Paulus verschenen Sergius en Jeremias, wién hij reeds onderweg moed had ingesproken. Al le drie deden zij hun bést, om het ver trouwen der vreesachtigen weder op te wekken, en toen- de Alexandrijn hun herinnerde, hoé ijverig ieder van hen voor eenige weken had geholpen, om de blokken en steenen op den muur en naa- de helling te wentelen, ten einde ze op den aandringenden vijand neer te ploffen en te slingeren, begon menigeen overtuigd te worden, dat hij zich ten aanzien van de verde diging reeds vérclien,stelijk had ge maakt ,en dat het zijn plicht was haar verder door te zetten. Het aantal der mannen, die zich buiten den toren waagden, werd hoe langer zoo grooter, en toen Hermas, vyien Mirjam op den voet volgde, ver scheen, met zijn vader op den rug, en Paulus de hem omringende metgezel len vermaande, om aan deze daad van kinderlijke liefde een voorbeeld te nemen, lokte de nieuwsgierigheid ook den laatsten, die nog in den toren was achtergebleven, naar buiten. De Alexandrijn sprong over den muur, ging Stephanus tegemoet, liet hem van de schouders van den hij genden jongeling op de zijne over- klimmen en droeg hem zoo naar de wachtpost. Maar de oude krijgsman weigerde de ruimte binnen te gaan, die hem beschermen kon, en bad zijn vriend hem bij den muur op den grond neder te zetten. Paulus vervulde zijn wensch en besteegvervolgens met Hermas de spits van den toren, om van daar den omtrek te overzien. Zoodra hij zich verwijderd had, zei- de Stephanus, terwijl hij zich tot de hem omringende Anachoreten wend de: „Deze steenen staan los, en mijn kracht is gering, maar toch groot ge noeg om ze door een stoot naar bene den te wentelen. Komt het tot een strijd, clan zien mijn oude soldaten- oogen, hoe dof zij ook geworden zijn, met behulp der uwen toch veel, waar van gij jongeren partij kunt trekken. Maar voor alle dingen is noodig, op dat de roovers het niet te gemakke lijk hebben, dat hier één het bevel voert en dat de anderen gehoorzamen" „Gij, mijn vader", sprak hierop de Syriër Slatiël, „hebt in het leger des keizers gediend, en bij den laatsten aanval uw ijioed en uw krijgskunst getoond. Wees gij onze bevelhebber!" Stephanus schudde treurig het hoofd en antwoordde: „Mijn stem is zwak en zacht geworden, door de wond hier in de borst en de langduri ge ziekte. In het gedruis van den krijg zouden zelfs zij die vlak bij mij staan mij niet kunnen hooren. Laat Paulus u aanvoeren, want hij is sterk, voor- z'.chtig en dapper'". Vele Anachoreten hadden reeds se dert lang op den Alexandrijn, als hun besten steun, het oog gericht, want jaren lang had hij aller achting geno ten, en in ontelbare gevallen proeven van kracht en onverschrokkenheid gegeven, maar bij dezen voorslag za gen zij elkander verrast, aarzelend en afkeurend aan. Stephanus bemerkte wat er bij hen omging en zeide: „Hij heeft zwaar misdreven, en voor God is hij onder u zeker de laatste der laatsten, maar in lichaamskracht en in wilden moed is hij uw meerdere. Wie onder u zou zich in zijne plaats willen stel len, wanneer gij hem als aanvoerder verwerpt?" „Orion van Saïs", riep een der Ana choreten, „is groot en sterk. Als hij wilde Maar Orion weigerde bepaald dit gevaarlijk ambt op zich te nemen, en toen ook Andreas en Jozef het hun opgedragen bevelhebberschap niet minder hartstochtelijk afsloegen, zei- de Stephanus: „Gij ziet het, er blijft ons niets over dan den Alexandrijn te verzoeken, zoo lang de roovers ons bedreigen en niet langer, hier te be velen. Daar komt hij. Mag ik het hem vragen?" Een toestemmend, zij het ook geen vroolijk gemurmel was het antwoord, dat de oude man ontving. Paulus, ge heel vervuld van den wensch, om hier zijn bloed en zijn leven voor de ver dediging der zwakken te wagen, nam, blakende van strijdlust, de uitnoodi- ging van Stephanus aan, als iets dat vanzelf sprak, en begon zich aan het hoofd te stellen der radelooze Ana choreten. Dezen zond hij als wachter naar de spits van den toren, genen gelastte hij steenen aan te dragen, an deren beval hij, als het gevaar nader de, de steenblokken en stukken rots naar beneden te slingeren. Hij ver zocht de zwakken zich bijeen te scha ren en voor de anderen te bidden en lofliederen te zingen. Voorts maakte hij met allen afspraken omtrent wen ken en teekens. Nu eens was hij hier, dan weder daar, en zijn ijver en zorg voor alles deelden zich ook aan de moedeloozen mede. Te midden van al deze toebereidse len nam Hermas van hem en zijn va der afscheid, want hij hoorde de Ro- meinsche krijgstrompet en den trom mel van de jeugdige manschappen uit Pharan, die langs den ijlweg naar hoven kwamen, om den vijand tegen te trekken. Hij wist waar de hoofd macht der Blemmyers stond en deel de dit den centurio PhoebiciU9 en den bevelhebber der Pharanieten mede. üe Galliër deed Hermas eenige korte vragen. Hij had den jongeman ter stond weder herkend, want sedert hij hem aan de haven van Raïthoe had aangetroffen, kon hij zijne oogen, die hem aan Glycera herinnerden, niet vergeten. Nadat hij vluchtige maat bepaalde antwoorden ontvangen had, deelde hij haastig en met omzichtig heid zijn bevelen uit. CWordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1927 | | pagina 5