Knagende pijnen
Sanapirin-tabletien
NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 11 JUNI 1927
Gewijde en Ongewijde
Historie.
UR DER CHALDEëN.
De tijd ligt nóg niet zoo lieel ver
achter ons, dat we voor de kennis der
Oudheid in hoofdzaak slechts over
een tweetal bronnen beschikten: het
Oude Testament en de Grieksche en
Romeinsche schrijvers. Wat de Ooa-
tersche volken betreft konden we niet
verder teruggaan dan tot op den Griek
schen schrijver Herodotus, die in de
5de eeuw vóór Christus leefde. De rol
der Israëlieten als zelfstandige natie
was toen reeds uitgespeeld, vandaar
dat men hen als een zeer oud volk be
schouwde en toen de Bijbelcritiek op
kwam, die de historische mededeelin-
gen der Heilige Schrift in twijfel stel
de, construeerde zij daarvoor in de
plaats den ontwikkelingsgang van een
half-barbaarschen stam, die zich gelei
delijk tot een zuiverder religie en ze-
deleer wist op te werken, dank zij voor
al de werkzaamheid der profeten. De
historiciteit der aartsvaders Abraham,
Izak en Jacob was geheel onzeker en
wat van hen verhaald' wordt, hoe zij
reeds in een cultuurmilieu leefden,
was natuurlijk heelemaal onmogelijk.
Hebben zij bestaan, dan zijn zij in elk
geval nog zeer primitieve menschen
geweest en leefden zij eveneens in een
zeer primitieven tijd.
Dat een dergelijke historiebeschou
wing thans door niemand, ook niet
onder de „critische' geleerden meer
wordt verdedigt, is te danken aan het
getuigenis der opgravingen. De steenen
zijn gaan spreken en zij hebben voor
de waarheid der Heilige Schrift ge
tuigd. De hiëroglyphen- en spijker
schriftteksten, gevonden in Egypte,
Babylonië en andere Oostersche lan
den, hebben duidelijk aan het licht ge
bracht, dat deze volken destijds reeds
op een hoogen beschavingstrap ston
den en ook met elkander reeds een le
vendig handels* en diplomatiek ver
keer onderhielden.
Abraham, de stamvader van het
volk Israël, een man die midden in het
leven van zijn tijd stond, hield op een
nevelachtige figuur uit het grijs verle
den te zijn. We kunnen- ons thans ta
melijk wel een beeld vormen van de
omstandigheden waaronder hij leefde
en zijn vaderstad Ur der Chaldeën had
destijds reeds een eeuwenlange ge
schiedenis achter den rug.
Abraham was een echte Babyloniër.
Dit wijst ook zijn naam uit, die even
als die van zijn vrouw Sara of Saraj
wel meer voorkomt in de spijker
schriftteksten.
Abrahams vaderstad was Ur der
Chaldeën. De Chaldeën waren oudtijds
de bewoners van Zuid-Babylonië; pas
in later tijd (na 600 v. Chr.) werden
aldus de Babyloniërs in het algemeen
aangeduid.
De naam Ur of Oer (zooals een juis
tere schrijfwijze zou zijn) beteekent
„stad". Het is het Soemerische woord
.,oeroe" (de Soemeriërs waren de oud
ste bewoners van Babylonië).
Het was de stad bij uitnemendheid.
Zooals voor den Amsterdammer Am
sterdam d e stad is en wie geen Am
sterdammer is, „van buiten" komt, en
zooals voor den Parijzenaar wie bui
ten Parijs woont een provinciaal is. Ur
was de hoofdstad der Chaldeën en het
zal Abraham en zijn familie ongetwij
feld niet licht gevallen zijn, deze schoo
ne stad vaarwel te zeggen.
Wat mag hen daartoe bewogen heb
ben? De Schrift verhaalt ons niet an
ders dan het feit en laat zich over de
motieven niet uit. Er staat slechts in
Gen. 11 31: „En Terah nam zijn zoon
Abram en Lot, de zoon zijns zoons Ha-
ran, en zijq schoondochter Saraj, de
vrouw van zijn zoon Abram, en zij to
gen met hen uit Ur der Chaldeën, om
naar het land Kanaan te gaan, en zij
kwamen tot Haran, en woonden al
daar'". In dit Haran sterft Terah, 205
jaar oud.
Het was overigens in dien tijd in 't
geheel geen ongewoon feit, dat grootere
of kleinere stammen zich van de een<
naar de andere streek begaven. Men
lette er evenwel op, dat pas na deze
nederzetting in Haran tot Abram de
roeping komt: „Ga gij uit uw land, en
uit uwe maagschap, en uit uws va
ders huis, naar het land, dat Ik U wij
zen zal" (Gen. 12 1). Dit woord dos
Ileeren is niet tot Terah doch tot
Abram geschied en kan derhalve niet
het motief geweest zijn tot het vertrek
van Terah uit Ur der Chaldeën.
Jozua, in zijn rede te Sichem, zegt
dan ook: „Aldus spreekt de Heere, de
God van Israël: Aan de overzijde van
de rivier hebben uwe vaderen van
oudsher gewoond, n.l. Terah, de vader
van Abraham en Nahor, en zij diep-
den andere goden. Maar Ik nam uwen
vader Abraham van gene zijde der ri
vier en deed hem trekken door het gan
sche land Kanaan". (Jozua 24 2, 3).
Het wegtrekken van Terah is derhal
ve iets anders en gaat vooraf aan de
roeping van Abraham.
Waar lag Ur der Chaldeën? Er is
veel over deze vraag getwist. Reeds de
Grieksche vertalers van het Oude Tes
tament wisten dit niet meer blijkens
hun vertaling „het land der Chaldeën".
Ongeveer een halve eeuw geleden
werd Ur echter opnieuw ontdekt, wel
ke opgravingen in den jongsten tijd,
na den oorlog, zijn voortgezet. Het
heet in de spijkerschriftteksten Oeri,
en 'ligt aan den rechteroever van den
Eufraat ,in Zuid-Babylonië. In den
oudsten tijd lag het aan de kust; thans
moet het 150 K.M. stroomopwaarts ge
zocht worden, tengevolge van het feit,
dat de Eufraat aan zijn mond voort
durend slik afzet en op die wijze in
den loop der eeuwen een enorme delta
heeft gevormd.
Deze ligging maakte Ur tot een
handelsstad, terwijl het tevens een po
litieke rol vap beteekenis gespeeld
heeft. Ten tijde van Abraham had het
minstens reeds een duizend jaar be
staan en in dien tijd tal van lotgeval
len doorgemaakt. Zoo hooren we reeds
in 2900 v. C. van Loegal-kigoeb-nidoe-
doe, koning van Erech, koning van Ur.
Omstreeks 2500 v. Chr. werd de stad
verwoest door vijanden doch daarna
herbouwd door koning Oer-goer, die
ook den tempel van den onder den
naam Nannar („hij, die licht maakt")
vereerden maangod Sin herstelde.
De laatste koning van Ur is Ibi-Sin
(omstreeks 2350), daarna viel het in
handen van de Amorieten en was zijn
politieke rol uitgespeeld.
BINNENLAND.
„DE DAGERAAD' ONTVANGT KON.
GOEDKEURING".
Naar wij vernemen is thans de Ko
ninklijke goedkeuring verleend op de
herziening van de Statuten der Ver
eeniging „De Dageraad".
Deze goedkeuring is geschied na aan
gebrachte wijzigng in de clausule,
waartegen Minister Heemskerk inder
tijd zijn bekende bezwaren ontwikkel
de.
VROUWEN GEHEELONTHOUDSTERS
De Nederlandsclie Christen-vrouwen
geheelonthoudsters unie heeft dezer
dagen haar 34ste jaarlijkste vergade
ring te Beekbergen gehouden, waar
een vijftig leden tezamen waren. De
vergadering werd geopend met een bid
stond, geleid door mevrouw James uit
Maarssen. De secretaresse en penning-
meesteresse van het Uniehuis brach
tén haar jaarverslagen uit.,Het aantal
leden nam toe met 31, zoodat er nu 318
leden en 4 aspirant-leden zijn, met 7
afdeelingen. Mej. W. C. van Beeck Cal
koen werd in het hoofdbestuur herko
zen. In de middagvergadering heeft de
presidente, jonkvrouwe Hartsen, de
beginselen der Unie besproken.
Na het lezen van de afdeelingsversla
gen kreeg mej. Bliek, de directrice van
liet Uniehuis, het woord en gaf een
blik in het leven der patiënten.
BESTRIJDING DER FLESSCHEN-
TREKKERIJ.
Verschenen is het voorloopig verslag
van de vaste commissie voor privaat-
RECLAME
in gewrichten en ledematen, alsmede
hoofd- en kiespijn, verdrijft men met
Proefbuisje 25 ct. Bij Apoth. en Drog.
cn strafrecht uit de Tweede Kamer
over het wetsontwerp tot aanvulling
van het wetboek van strafrecht met
een bepaling tot bestrijding van de z.g.
f 1 esschentrekkerij.
Verscheidene leden der commissie
kwamen tot de conclusie, dat, aange
zien het ontvangen voorschrift nauwe
lijks reden van bestaan zal hebben en
aan vele opgewekte illusies den bodem
zal inslaan, het, niettegenstaande de
middenstandsraad blijkens zijn advies
aan de regeering iets van het ontwerp
schijnt te vernachten, wellicht beter
ware, dat het 't Staatsblad niet zou be
reiken, en dit te meer, omdat ook de
redactie van het artikel niet wel houd
baar schijnt.
Andere leden der commissie merk
ten op, dat de behoefte van een straf
bepaling tegen de flesschentrekkerij
toch grooter schijnt, dan het in de be
schouwingen der eerstbedoelde leden»
wordt voorgesteld. Wel erkenden zij,
dat dit wetsontwerp slechts een be
perkte strekking heeft.- Deze leden
achtten de totstandkoming van een
strafbepaling gewenscht, al hadden
ook zij tegen de bepaling, zooals die is
voorgesteld, practische bezwaren, waar
aan, naar zij evenwel vertrouwden, zal
worden tegemoet gekomen.
Tegen de redactie van het voorgestel
de artikel werden verschillende bezwa
ren geopperd. Eenige leden der com
missie meenden, dat de vroegere re
dactie van sommige, zij het niet aan
alle, geopperde bezwaren zou tegemoet
komen:
„Hij die bij herhaling, opzettelijk, goe
deren koopt en na levering niet of ten
volle betaalt, wordt gestraft met een
gevangenisstraf van ten hoogste drie
jaren".
„ZONNESTRAALDAG".
Op 25 Juni a.s. zal in onderscheidene
plaatsen van ons land weder een Zon
nestraaldag worden gehouden, waar
toe door de Vereeniging „Zonnestraal"
weder de medewerking is ingeroepen
van verschillende op het maatschap
pelijk terrein werkzame organisaties,
waartoe ook behooren onze Christelij
ke Besturenbonden en de Plaatselijke
Commissie van ons T.Jj.c.fonds „Draagt
Elkanders Lasten".
Hoewel het doel der vereeniging
Zonnestraal thans vrijwel algemeen
bekend is, meenen wij, dat het toch
ondienstig is te wijzen op het buiten
gewoon nuttig maatschappelijk en
menschlievend werk waarop deze ver
eeniging zich toelegt.
Zij beoogt toch, in de door haar op
te richten arbeidskolonies, aan herstel
lende of herstelde tuberculose patiën
ten uit alle oorden des lands, vóór de
weder-opvatting hunner beroepsbezig
heden, eene verpleging te verschaffen,
waarbij hun, door doelmatige nazorg,
met toepassing van arbeidstherapie
gaandeweg de benoodigde weerstand
wordt bijgebracht, daarmede de ont
brekende en toch zoo dringend, nood
zakelijke schakel tusschen sanatorium
en maatschappij leggende, om aldus
de patiënten zooveel mogelijk voor een
instorting te behoeden ën ze aan hun
gezinnen en hiaatschappij terug te ge
ven.
Thans is het meestal regel, dat t.b.c.
patiënten, na verpleging in een sanato
riurn te hebben ondergaan, onmiddel
lijk in hum gewone omgeving en hun
werk moeten terugkeeren, zonder vol
doende weerstand te hebben bekomen,
en rpaar al te dikwijls met het nood
lottig gevolg van dezen plotselingen
overgang, dat zij na korteren of lan-
geren tijd instorten en opnieuw naar
een sanatorium moeten, of, in erger
gevallen, aan deze verschrikkelijke
ziekte, waaraan jaarlijks in ons land
7 k 8000 menschen ten offer vallen, ten
gronde gaan.
Teneinde de plannen dezer vereeni
ging te kunnen verwezenlijken, heeft
de Rijksverzekeringsbank reeds een be
drag van 300.000 ter leen verstrekt
voor de bouwkosten en werd een onge
veer 98 I-I.A. groot en uitermate voor
het doel geschikt landgoed in bruik
leen ontvangen.
Verschillende organisaties, zoowel
christelijke als neutrale en moderne,
hebben aan de oprichting dezer ver
eeniging medegewerkt en verleenen
haar moreel en en financieelen stehn.
Ook onze Christelijke Vakbeweging is
bij Zonnestraal geïnteresseerd en na
mens haar wordt in den Raad van Bij
stand zitting genomen door den heer
J. S. Ruppert Jr.
Met de stichting der kolonie is reeds
aangevangen, en verpleging, zij het
ook op bescheiden schaal, is reeds be
gonnen.
Teneinde echter ook de mogelijkheid
te openen patiënten, welke hiertoe
geen middelen ten dienste staan, kos
teloos te verplegen, moet een verpleeg
fonds worden gevormd waartoe de
„Zonnestraalcollecte" wordt georgani
seerd.
Evenals vorig jaar zal bij deze collecte
het „Zonnestraalteeken" ten verkoop
worden aangeboden. Dit bestaat thans
uit een verzilverd metalen speldje
waarop een passend embleem met op
schrift.
Daar voor het welslagen dezer collec
te weder de hulp noodig is van vele
collectanten en collectrices, wordt we
der een beroep gedaan op aller mede
werking. Zeer velen uit onzte kringen
hebben vorig jaar bijgedragen tot het
welslagen van dezen dag.
Laat ook thans weder de oproep tot
hen niet tevergeefs worden gericht;
het welslagen van een collecte hangt
in hoofdzaak af van het aantal collec
tanten en collectrices.
Laat een ieder op 25 Juni getooid
zijn met het Zonnestraalteeken
DE ECONOMISCHE CONFERENTIE
TE GENèVE.
Door den heer Coljjn, lid der Eerste
Kamer, zijn aan den Minister van Fi
nanciën, voorzitter van den Raad van
Ministers, de volgende vragen mede
gedeeld:
I. Heeft de Regeering reeds kennis
genomen van den inhoud van het rap
port der internationale Economische
Conferentie te Genève?
II. Is de Regeering bereid aan de
Staten-Generaal mededeeling te doen
van haar standpunt met betrekking
tot de aanbevelingen en resoluies in
dat rapport vervat?
III. Is de Regeering niet van oor
deel, dat het aanbeveling verdient van
harentwege een vertaling van bedoeld
rapport in het Nederlandsch te doen
verschijnen en deze vertaling alge
meen verkrijgbaar te stellen?
BEVOORDEELING DER NEDERL.
INDUSTRIE.
Door den heer Kortenhorst zijn aan
den Minister van Binnenlandsche
Zaken en Landbouw de volgende
schriftelijke vragen gesteld:
Is het juist, dat voortaan in de Rijks
bestekken een bepaling zal voorko
men, waardoor inschrijvers voor leve
ring van Duitsch gewalst ijzer ver
plicht worden, afzonderlijke prijsopga
ve te verstrekken voor dat product,
wanneer het vervaardigd wordt uit
ruw ijzer, afkomstig van de Koninklij
ke Nederlandsche Hoogovens te
IJmuiden en wanneer het vervaardigd
wordt uit ruwijzer, afkomstig van
Duitsche hoogovens?
Zoo ja, wil de Minister dan bevorde-
ren> dat deze besteksbepaling ruimer
wordt geformuleerd, en een dusdani-
gen, meer algemeenen inhoud verkrijgt
dat vooreerst voorkomen wordt, dat de
Nederlandsche producten in het alge-
me bij bestellingen van de Overheid
om een of andere reden worden voor
bijgegaan en dat vervolgens bereikt
wordt, dat de Overheid desgewenscht
aan die producten de voorkeur kan ge
ven, waarin het grootste percentage,
door Nederlanders geleverden arbeid
is verwerkt?
DE TABAKSBELASTING.
Over enkele dagen zal het rapport
verschijnen van de commiösie-Van
Schaik inzake de tabaksbelasting.
Naar gemeld wórdt, is de commissie
er in geslaagd te voldoen aan dat ge
deelte van ha^r opdracht om éen wets
ontwerp uit te werken, voor een belas
tingheffing ter vervanging van het
banderollestelsel.
HET CONFLICT BIJ DE FIRMA
JANSEN EN TILANUS TE
VRIEZENVEEN.
Door den Ned. Bond van arbeiders
(sters) werkzaam in de textielindus
trie is een vergadering belegd te Vrie-
zenveen teneinde te komen tot oprich
ting van een afdeeling aldaar.
Deze vergadering kon niet doorgaan
wegens gebrek aan belangstelling. Tot
,Unitas" zijn echter 150 leden toegètre
den.
I
TE VEEL INGENIEURS IN
FRANKRIJK.
Slecht betaald; geen rechtspositie.
Niet alleen in ons land is het aantal
ingenieurs zoo groot, dat velen van
hen geen werkkring^ kunnen vinden.
Ook in Frankrijk ziet men zich voon
het probleem geplaatst om de aigestu
tdeerde technici een hun waardige po
sitie te verschaffen.
„iHet Journal" wijdt zijn aandacht!
aan ide kwestie, en zegt, dat, terwijl'
de in rijksdienst staande ingenieur '11
bescheiden, doch zékere positie be
kleedt. de vrije ingenieur op allerlefl
moeiliikheden stuit.
Er zijn te veel ingenieurs cn vooral
te veel z.g. ingenieurs. De titel is vaag;
hij is niet, aooals die van den advo
caat of medicus, door de wet be
schermd. Maar al: te veel avonturiers!
geuren er straffeloos mee, waardoor
zij hem naar omlaag halen.
Nochtans schijnt in Frankrijk niet
alleen de overvloed van ingenieurs
jde carrière te belemmeren, doch ook
de concurrentie der buitenlanders.
Tal' van buitenlandsche technici km
men naar Frankrijk, eenerzijlds omdat
er werkloosheid iri hun land heerschti
anderzijds, omdat zij hopen zonder
veel moeite de noodïge diploma's tei
verwerven.
De groote vraag; veroorzaakt dan
ook de daling der salarissen. Het vo
rig jaar verdiende 50 pet. der chemici
in Frankrijk salarissen van minder
dan 9000 francs _(f#90ü) per jaar.
Lang 'blijven zij op dezen norm staan
pas tusschen»de 40 en 50 jaar brengen
zij het tot een behoorlijke betaling.
Doch dan gebeurt het herhaaldelijk,,
dat de maatschappij den goed betaal'
den ingenieur een te zware en onnoo
dige last vindt en het voordeeliger
acht hem te vervangen door een min
der betaalden debutant.
Geen enkele overeenkomst, geen én
kei contract garandeert den technicus
een behoorlijken ouden dag. Alleen de
groote ondernemingen, zooals de spoor
.wegmaatschappijen of Creusot, heb
ben pensioenfondsen.
Het artikel wijst voorts op de on
voldoende rechtspositie der ingenieurs
voornamelijk wat betreft de eigendom9
rechten op hun uitvindingen. (De Ka
mer behandelt thans een wetsontwerp
inzake het patent op de uitvindingen
waarbij art. 33 van de wet van 1844
wordt gewijzigd en aan gesalarieerde
uitvinders een billijk aandeel in da
winst hunner uitvindingen wordt toe
gekend), en vestigt de aandacht op
een brochure van de Societé des In
genieurs Electriciens Francais, waar
in aan jongelieden zonder energie en
roeping wordt afgeraden de loopbaan
te mezen.
Leidsche Penkrassen.
Amice,
Terwijl ik zit te schrijven flaneert
voorbij mijn raam een dichte drom
menschen. 't Is als naar gewoonte de
avondwandeling van velen heen en
weer over de Breestraat. 't Zijn voor
namelijk jongelui, 'k Zie jongens van
14 tot 20 jaar die, fluitend of pratend,
in groepjes op en neer wandelen. Tel
kens wordt een steelsche blik gewis
seld met passeerende meisjes, soms
n losse opmerking gemaakt, die, wan
neer ze beantwoord wordt, aanleiding
geeft tot een gesprek dat staande
wordt gevoerd.
Ik zie meisjes, gearmd twee aan
twee, of soms in rijen van drie of vier.
Guitige oogjes van onder de diep over
het voorhoofd getrokken hoedjes, spie
den naar de opmerking of de wenken
van het andere geslacht.
Zoo is de jeugd.
't Kan onschuldig zijn. Een enkelen
keer doet volstrekt geen kwaad. Maar
toch, Amice, 'k zou niet gaarne willen
als mijn kinderen eiken avond dien ze
vrij hebben/op deze wijze zoek brach
ten.
't Lijkt mij altijd nog verkieslijker
om den tijd te verdeelen. Na gedaan
werk kan de huiskamer ook gezellig
heid bieden. Is het weer mooi, dan
naar buiten de landwegen op naar
Warmond, Voorschoten, Zoeterwoude.
Daar wordt de geest verfrischt, meer
en beter dan heen en weer wandelend
op de Breestraat.
Maar dat niet alleen. De gesprekken
zijn zouteloos gesnap, zoo niet erger.
Er is immers niets anders dat boeit of
spreekt, dan de sensatie voor de oogen
van anderen ook al vast eens wat te
„Breestraieoi". Zoo komt men immers
aan elkaar?
Nu wil ik er dadelijk bij zeggen,
Amice, dat ik keusch mijn tijd wel be
grijp. Het gaat niet meer als in onze
jeugd. En toch ook weer wel. Ook wij
zochten in de jongelingsjaren 't gezel
schap van de jonge meisjes. Dat is
goed en nuttig. Noodig zelfs. Toch is
het tegenwoordig, naar het mij voor
komt, veel gevaarlijker om omgang te
zoeken op een wijze die nooit verhef
fend, veredelend werkt.
Ik geloof nog steeds dat het flanee-
ren op straat, en het flirten in het
openbaar, niet bevordeiilijk is voor een
hooge levensopvatting.
Ik geloof dat het veel beter is dat
onze jonge menschen zich wennen aan
een hatuurlijken omgang. Zouden zij
alleen zonder dat flirtende beweeg,
zonder gezien te worden ook zoo
heen en weer loopen? Neen immers!
Welnu waarom dan nu?
Is een wandeling buiten, met afwis
selende indrukken, met een flinke in
spanning, niet veel beter?
Daar komt nog iets bij. Zoo ïich't
wordt ook dat gedoe een gewoonte.
Men kan er niet meer buiten. Ook dat
bederft het karakter. Niets is zoo ver
derfelijk dan bet aanwennen van ver
keerde gewoonten.
Ik geloof dan ook, Amice, dat heel
veel van onze jonge menschen en
nu spreek ik dat „o n z e" uit in alge
meenen zin als van de jonge men
schen uit onze stad die op deze wij
ze hun vrijen tijd doorbrengen, bezig
zijn him goeden smaak voor het leven
weg te gooien.
Nu ik het daar toch over heb, Amice,
moet ik nog iets anders met je hespre
ken. Ik meen dat er weer een kente
ring komt in de ambitie van de jonge
lui, Er is een. tijd geweest dat iedereen
dat slechts enkelen te vinden
waren voor meer ernstigen arbeid.
Voor den arbeid van het vereenigings-
lèven.
Dat nu wordt m.i. anders. Meer dan
eenige jaren geleden komt er nu lust
om mee te vlerken. Misschien komt
het ook wel ómdat het werk onder de
jeugd meer organiek een plaats
ontvangen heeft. Vroeger was het toch
zoo, dat de Jongelingsvereenigng een
nuttige instelling genoemd werd. maar
het werk van die vereenigingen leefde
niet in den boezem van de Kerk en de
gezinnen. D'ie vereenigingen stonden
er naast. Nu echter wordt het besef
levendig, dat ook dat alles in den kring-
van de organisatie moet betrokken
worden. Wij worden daartoe gedwon
gen door de organisatie van de Sociaal
Democraten die in hun A. J. C. een or
ganiek wapen hebben van groote
macht.
Wij hebben ten onzent ook te lang
gehad een e e n z ijd i g e ontwikkeling.
Intellectueel waren wij b ij. Onze J.V.
waren al sinds jaren de oefenscholen,
zelfs nog vóór dat de A. J. C. iets be-
teekende.
Maar er is nog zoo'n groot levens
terrein naast het intellectueele. Onze
sportorganisaties worden thans nog
vaak op gelijke wijze behandeld als
jaren geleden onze J.V. Toch hebben
ze beteekenis.
Wij ouderen, die het leven van alle
zijden hebben leeren bezien, wij moe
ten ons ook dat levensterrein aantrek
ken. Wij moeten ook dat stuk Chris
telijke actie organiek een plaats aan
wijzen.
Zoo juich ik liet toe dót b.v. van Pa
trimonium uitgaat een werkzaamheid
op het gebied van sport en spel in pad
vindersorganisatie enz. Dat alles moet
harmonisch samenwerken.
Nu vraag je. Amice, maar hoe kan
dat?
Dat zal ik je zeggen. Ik geloof dat al
die Christelijke organisaties heel goed
federatief kunnen samenwerken. De
groote fout van een groot deel 'onzer
Christelijke actie, is, dat wij te veel
splitsen en specialiseeren. Ik ga ook
hier graag van het meest natuurlijke
uit. Wanneer in een groot gezin de kin
deren volwassen worden, dan gaat
ieder zijn. eigen weg. Voor en na sticht
ieder zijn eigen „home". Maar de fami
lie blijft. Zoolang Vader en Moeder le
ven, zijn er toch altijd tijden dat a 1
en nóg eens weer samen komen. Ook
daarna zal in de beste families de
band niet verbroken worden. Waarom
'nemen wij daaraón niet. een voorbeeld
in ander opzicht. Samen in één huis
houden dat gaat niet. Dat is ook onge-
wenscht. Maar uiteen gaan beteekent
toch niet voor g'óed verwijderen? Zoo
moeten m.i. ook in onzen kring alle
organisaties, op welk gebied dan ook,
zoo nu en dan eens samen komen.-Zij
zijn immers zenen en doch teren van
één gezin?
't Zou zoo mooi zijn. Amice, als wij
hier in Leiden daarvoor ook een cen
traal gebouw hadden, 'k Geloof dat
er heel wat liefde voor dat denkbeeld
leeft, maar 't is niet zoo gemakkelijk
uit te voeren. Dat. neemt echter niet
weg dat wij het deiikbeeld vast houden
moeten.
Ja eigenlijk zou ik nog wel een stap
'e verder willen gaan Waarom zouden
wij federatief ook niet eens punten van
samenwerking- kunnen hebben met
andere jeugdorganisaties? Waarom
zouden de J.V. van Gereformeerden
huize in de Gerei'. Kerken, de Ned.
Herv. Kerk, de Chr. Geref. Kerk en de
Geref. Gemeenten niet eens samen kun
nen komen om de nooden van het
jeugdwerk in de stad te bespreken en
om in samenzijn in grooten getale het
gevoel van eigenwaarde te sterken?
Waarom zouden de organisaties die
evangeliseerend de padvinders samen
brengen, niet ook eens nu en dan sa
menkomen. Niet in vast verband maar
los uit spontane behoefte geboren? Ja
waarom kunnen eigenlijk niet alle
Christelijke organisaties zoo nu en
clan eens zoo'n wapenschouwing hou
den?
Ik weet wel dat ik daarmede kom
op het terrein dat ook van de overzijde
wordt aanbevolen. Alles in één mach
tige concentratie samenvatten, dat
is ook het revolutiebeginsel. Gods
Woord teekent ons clen strijd der laat
ste dagen als één groote machtige wol'
steling, niet man tegen man maar
massa tegen massa.
Wij ontkomen niet aan die zuiging.
Ook wij moeten mee!
Maar dan moeten wij, als wij dan
ook tot concentratie gedwongen wor
den, ook weten dat wij macht tegen
over macht hebben te stellen. Dan niet
pogen om organisaties, die niet bij el
kaar passen in één keurslijf samen te
snoeren Niet wat, naar fijne onder
scheiding, van elkaar en naast elkaar
wil staan, saambinden. Maar wel in
vriendschap, als gelijkgerechtigden,
over daarvoor vatbare zaken samen-
spreken.
Daarbij het voorbeeld van de stekel
varkens goed voor oogen. Te dicht bij
elkaar dan steken de prikkels. Maar
toch ook weer zoo dicht bij dat eikaars
warmte koesteren kan.
Geloof jij ook niet dat daar een
groot veld van werkzaamheid' ligt?
VERITAS.