NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN VRIJDAG 3 JUNI 1927 TWEEDE BLAD. WAT DE BLADEN ZEGGEN. De vrouw en de rimboe. De wildernis kan menschen breken imaar ook maken. „Orlanda" vertelt in „Orang Pelai idang", waaruit het Kol. Weekblad 'c overnam, het geval van een vrouw, idie met moed in de Indische rimboa begon, maar den strijd moest onge- .ven en stelt daartegenover dit andere geval „Ik heb daareuiten ook een vrouw tje ontmoet, Vroeger een der meest ge vierde Haagsche meisjes, een mode popje, een "echt mondain, flirtziek ding, zoo eent/je, waarvan men al van tevoren met zekerheid zou durven zegi ten, dat ze het geen maand in de rim oe uithoudt. Nu heeft ze drie kinderen, fer mei Jolige boys. De twee oudsten geeft fee schoolonderwijs volgens de Clerx- tmethode, en haar grootste trots is, idat ze andere kinderen op school een ijaar vooruit is. Zij heeft een kliniek je iopgericht voor dé bevolking en zie (daar iederen 'ochtend zeere beenen te verbinden. Ze poot haar eigen aard appelen en groenten, teelt kippen efl (koeien, bakt haar eigen brood en houdt ide kas bij voor haar man. Gaat idie op tournee, dan wordt het 'heele stel, als de tocht het maar even itoelaat, op paard jés of in een draag stoel gelaaen en men sjouwt met hem mee. Dan is het vacantie en genieten ze allen luidruchtig. Haar gelaat is rood-verbrand, haar lichaam heeft allang de etherische Slankheid van vroeger verloren, haar iharen ziin meestal wat wanordelijk Idoor de knuisten van haar drietal, en in haar japonnen is ze hopeloos bij 1de roode ten achter. Maar ze is intens gelukkig en zou voor geen eeld naar een groote plaats (overgebracht willen worden, waar ze v,weer met al dien onzin mee zou moe ten doen". „Zoa kan 'de rimboe ook zijn voor. Ide vrouw". KERK EN SCHOOL. NED. HERy. KERK. Ber oepe n: Te Hindeloopen, A. Hoe ters, Gand. to Elburg. Te Gouderak, S Goverts te Oldebroek. Aangenomen: Naar Zierikzee, (toe eegging) door D. A. Hoekstra te Uit» wierde. Bed an kt: Voor Dirksland, J. H. v Paddenburgh te Dis peet. Voor Putten, J. Bus te Aalburg. GEREF. KERKEN. Tweetal: Te Tzum, G. H. de Jonge te Lutjegast en E. H. Woldring te Korn horn. Ber o e p e nTe Need©Rekken (Gel derland), J. .Wiepkema, Cand. teBedum. d Aangenomen: Naar Franeker, J JX iWieleuga te Hoofddorp. Ds. GHR. HUNNINGHER. 1 Naar de Stand, verneemt, is Ds. Chn Hunningher, Pretd. bij de Ned. Herv, Gem. te Amsterdam, voornemens tegen het najaar emeritaat aan te vragen. Ds. Hunningher dient de Amsterdam sche gemeente sinds 1904, Tevoren stond ->hij te Haarlo len te Vlissingen. ZENDING. De Zendingssynode van Friesland bo sloot in beginsel onder bepaalde voor waarden het terrein van Wonosobo van de Kerk van Delft over te nemen. EVANGELISATIE IN DE ZAANSTREEK. Men schrijft uit Krommenie aan de Stand. Tijdens de kermis in_de Pinksterweek hoopt de Straatprediking uitgaande van de Geref. Kerk alhier, actief werkzaam te zijn. De arbeid zal reeds aanvangen Vrijdagavond 8 uur, wanneer de Zen dingsauto zal arriveeren. Eenige zang koren uit den omtrek zullen op de avon den van straatprediking assistentie ver- leenen. GIETEN EN LEGATEN. Wijlen de her P. Haan heeft gelego» teeerd aan de Geref. Kerk van Koog- Zaandijk, f 500, onder aftrek van. suc cessierechten. CENTRALE OUDERLINGEN CONFERENTIE. De Centrale Conterentie van Uuder langen van de Geret. Kerken in Ne derland, zal op Woensdag 8 Juni 1927 in het Gebouw voor Kunsten en We tenschappen, Mariaplaats te Utrecht, gehouden worden. Het agendum luidt: Morgen vergadering (aanvang ld u.) 1. Opening en openingswoord door den voorzitter. 2. Ingekomen stukken. 3. Vaststelling van ae presentielijst. 4. Verkiezing van leden voor het Comité van Uitvoering; 5. Vaststelling van 't reglement. 6. Verslag van den secreta ris-penningmeester. 7. Benoeming van een commissie voor het nazien van het financieel verslag. 8. Vaststelling: van de yjpais voor de volgende con ferentie. Middagvergadering 9. Referaat van Prot. Dr. i. Hoe* stra van Kampeii. Onderwerp: „Hei toezicht op de leer", lü. Bespreking reteraat. li. Rondvraag. 12. Sluiting. De Professoren Dr. Aaiders en Dr. Bouwman zullen als adviseurs van de Conferentie aanwezig zijn. Aan den vooravond van de Confe rentie (7 Juni) zal er een begroeting* /samenkomst gehouden worden voor hén, die van verre komen. Deze sa menkomst zal een gezellig karakter dragen en gehouden! worden in voor- npemd gebouw. OVER „ZWARE" PREDIKING EN NOG WAT. RECLAME Van D r. J. H. Gunning J.H.z n., den bekenden „Pniël"-redacteur, vin den we in zijn vorige week versche nen blad opgenomen een schrijven uit Bennekom, gedateerd 30 Mei 1926, van den volgenden inhoud: Men moet toch maar honger hebben, om te eten. Men moet toch maar iu nood zijn, om naar redding uit te zien. Men moet toch maar geestelijk arm zijn, om den troost des Evangelies te begèeren.' En als men dat waarlijk is, gaat het critiseeren en oordeelen er aan. Wat heb ik vaak een aanmerkingen gemaakt over de preeken, die ik be luisterde! De eene was te lang, de an dere niet behoorlijk bewerkt, een der de was „ongenietbaar" vanwege de voordracht, een vierde was „onmoge lijk zwaar" en daarom verwerpelijk in mijn oogen. Thans nu mijn ziele schreit naar God, naar den levenden God, ga ik ge sticht henen uit het kleine kerkje der Gereformeerden de Hervormde kerk is voor mijn zwakke hoofd te groot, te vol en te warm, terwijl de stem van den voorganger bovendien niet al te duidelijk is wanneer men, zooals ik, graag achteraan en dicht bij den uit gang zit en ik, die eertijds eèn dik boek over „de Gezangenkwestie" heb geschrevei], zing thans niets dan Psal men en de wondere symboliek dier oude woorden spreekt mij even na drukkelijk van mijn Heiland als de schoonste liederen uit mijn Hervorm den bundel. Keer op keer hoor ik nu een „Gere formeerde" preek, zooals ik ze nooit gehouden heb en ook niet zou kunnen houden; met een voorafspraak, met vier, vijf „punten", breed en dogma tisch toegelicht, en dat alles besloten door een „toepassing", waarin onver schilligen, bekommerden en geloovi- gen elk het hunne krijgen; het vóór gebed, bier nog wel eens, en niet ten onrechte, „het groote gebed" genoemd, is langer dan ik het ooit zou kunnen uitsprekenen toch, niets van dat alles hindert of stoot mij meer, inte gendeel, mijn ziel drinkt den troost des Evangelies in, dien deze voorgan ger ernstig en getrouw aan allen biedt, die naar Jezus' stem willen luisteren. Van de leer der verkiezing wordt gee nerlei misbruik gemaakt, maar zij wordt als een roepstem tot waakzaam heid en als een grond van rijke bemoe diging naast een ruime, ha'telijke noo- diging om tot Jezus te komen, der Ge meente voorgehouden. Ik weet het, dikwijls wordt zulk een „zware" prediking door allerlei on schriftuurlijke, wonderlijke, afkeurens waardige toevoegselen ontsierd, in on ze Ned. Herv. Kerk voorwaar niet min der dan in de Gereformeerde Kerken; af en toen doen dan in de liberale pers zulke droevige staaltjes de ronde, en velen grinniken dan van pleizier over de onzinnigheden van die heden daag- sche dominees. Maar niemand heeft het recht naar zulke buitensporighe den de „Gereformeerde" prediking te beoordeelen, die mij in deze dagen van strijd soms meer. gevoed en gesterkt heeft dan menige „ethische" preek het zou hebben vermoogd. Ook onder dat schild wordt soms allerlei ondeugde lijke waar den volke geboden. Ach, ik versta het- toch hoe langer hoe meer, dat de éénige vraag, die hier beslis send is, die is, welke de Heiland zelf aan zijn jongeren voorlegt: wat dunkt u van den Christus? En wie daarop met Petrus antwoorden: Gij zijn de Ge zalfde, de Zoon des levenden Gods, die hooren bijeen en die zijn ook broeders en zusters in Hem. Waar God op het hoogst verheerlijkt en de natuurlijke mensch in al zijn on macht en vijandschap geschilderd wordt, daar is er plaats voor het Evan gelie der zaligheid, dat toch maar het best wordt aangeduid door „een arme zondaar en een rijke Heiland". En al spreek ik ook een andere taal dan velen dezer Veluwnaars, en al zie ik allerlei zaken in Schrift' en Belij denis ook weer een beetje in ander licht dan zij, ik reis gaarne met ei ken „zware" mede, die. evenals ik met „Christen" uit de „Pelgrimsreize", dat zware pak op zijn rug heeft leeren kennen, maar Hallelujah, ook in het geopende graf van den Heiland heeft zien wegzinken in de diepte. BINNENLAND. OLIE UIT STEENKOOL. Op het gebied van oliewinning uit vas te brandstof is momenteol in Engeland veel aandacht voor het „,L. N.' -pro* ces. (.Laing and Nelson Goal Distillation Cy). Dit proces beoogt ook een verkoking bij lagere temperatuur, doch vertoont, vergeleken met de andere methoden, wel eenige verschillen. Een van de voon naamste betreft de olie. In tegenstelling met het ,„Bergius"-procédé, waar de steenkool onder hoogen druk in olie overgevoerd wordt, extraheert men bij het ,,L. N." proces de aanwezige olia De achtergebleven steenkool schqnt dan beter brandbaar te zqn dan het uitgangs product. Het kraken wordt bij dit pro ces vermeden; verkregen wordt een pri maire olie, waarvan, zooals bij ruwe olie, verschillende fracties kunnen wor den afgezonderd, als daar zijn: petrole um, paraffine, diesel- en smeerolie enz. Volgens officieel genomen proeven is de gewonnen smeerolie nagenoeg gelijk waardig met de in Engeland in aen han del zjjnde. Gemeld wordt, dat met het ,„L. N." -proces 20 gallons olie worden g» wonnen uit 1 ton kool. Uit den aard dar zaak worden over het proces zelf, dat niet ingewikkeld moet zjjn, weinig gege vens nader gepubliceerd. FRANKRIJK'S INVOERVERBOD VOOR STEENKOOL. In verband met het Fransehe invoer verbod voor steenkolen zonder invoer vergunning, vernemen wij, dat met be langstelling door de Limburgsche mijn bedrijven wordt afgewacht, hoever deze bepalingen zullen strekken. De invoer van Ned. kolen in Frankrijk is vrij groot en maakt een belangrijk deel uit van den Ned. export, zoodat een streng doorgevoerd invoerverbod voor bet mijnbedrijf zeer nadeelig zoj zijn. Voor sommige soorten kolen (b.v. voor het hoogovenbedrijf en enkele andere speciale bedrijven) verwacht men, dat er in elk geval invoerconsenten gege- FEUILLETON. DORPSTOONEELEN. 61) —0— „Waarom komt die. k,erel nu juist naar mij?" vroeg hij zich zelf af en het werd hem duidelijk, welk een hooge meening Hertog van hem moest heb ben. Die man daar hield hem voor iemand met een grootmoedige ziel. Zou hij kleiner zijn dan het geloof van den man in hem? Neen doch plotse ling laaide van uit zijn hart de ge dachte op: „Ach wat, laat de kerel op eten, wat hij zichzelf heeft klaar ge maakt." Hij wilde hem zeggen: „maak dat je wegkomt." Toen zag Hertog hem aan met biddende onderworpen oogen. En Volker sprak tegen wil en lank: „Ik zal het voor u schrijven." Hertog wilde hem bedanken, doch de onderwijzer onderbrak hem ruw: „Och wat, laat dat na, geef mij de stukken uwe straf betreffende en maak dan, dat je weg komt." Schuw verwijderde zic-h de roode Hertog. Hij wist niet of hij bedroefd of verheugd zijn moest. Nog meer echter was Volker over zich ontevreden. De halfheid zijner houding hinderde hem."Een van twee- en, een volkomen neen of een volko men ja! Twee dagen liet hij het hem door Hertog achtergelaten stuk onaange roerd op de schrijftafel liggen. Hij had er een werkelijken afkeer van, er al leen aan te denken, en toch, zoo dik wijls hij eraan dacht, scheen hem die afkeer als het ware een misdaad. Eindelijk nam hij het besluit, het verzoek om gratie te schrijven en eerst toen hij het verzonden had, tegelijk met een verzoek aan het Openbaar Mi- niaterie om uitstel van straf, gevoel de hij zich wederom rustig en opge ruimd. Hij ondervond, hoe zoet het is, vurige kolen te hoopen op het hoofd van een vijand. Volkers vreugde was nog grooter, toen hij verrassend vlug, reeds in het begin van November, het bericht ont ving, dat de genade des keizers zijn verzoek had ingewilligd. Volker ontbood den rooden Hertog tot zich en deelde hem dit blijde nieuws meae. „Nu verwacht ik echter ook één zaak van u ik heb den keizer ge schreven, dat gij den laatsten tijd be gonnen waart een fatsoenlijk mensch te worden en dat de kwijtschelding der straf de uitwerking zou hebben, u daarin te bevestigen. Zorg nu echter ook, dat ik niet tot leugenaar worde. Als eenig antwoord bracht Hertog slechts uit: „Ach ach, mijnheer de onderwijzer, ja, ja!" En daar nu Volker Jhans den rooden Hertog als zijn beschermeling be schouwde, dacht hij er over na, hoe hij hem verder zou kunnen helpen en op den goeden weg zou kunnen sterke'' „Zeg ereis, Hertog," ving hij aan, „waarom houdt ge geen, geit? Gij hebt toch kinderen en uw vrouw moet melk drinkèr;. Dat was toch veel praktischer voor u." „Ja, mijnheer de onderwijzer, daar heb ik ook reeds aan gedacht. Wij heb ben ook een akkerland en twee kleine stukjes weiland en 't hooi, dat ik an ders verkocht, zit nog op mijn stal. Het was mij tot nog toe te goedkoop. Ja, ik kon wel éen geit Rebben, maar nie mand borgt mij iets." Volker dacht een oogenblik na. Daar na zei hij: „misschien kon de leen bank u wel helpen. Ronduit gezegd ik ben niet zeker, of men u aanneemt. Ik van mijn kant zal er natuurlijk al het mogelijke voor doen." „Ach, dan gaat het," riep Hertog. Als de keizer u ter wille is, dan zult gij ook wel de Hartenhauser boeren ompraten." Volker lachte: „We zullen zien. Gij moet dan, als gij tot den aankoop van een geit een leening wilt aangaan, een goeden borg stellen." „Dan gaat het niet/mijnheer de on derwijzer. Ik kan geen goeden borg krijgen." Langdurig zwijgen. „Hm, dan wil ik uw borg zijn. Ik vertrouw, Hertog, dat gij alles eerlijk terugbetaalt." Hertog was overbluft en ontroerd: „Neen, neen. mijnheer de onderwijzer, dat gaat niet, dat is te beschamend voor mij. Dat gaat, niet. Ik ben toch zoo slecht tegenover u geweest. Dat heb ik niet aan u verdiend. Praat daar niet van!" Hertog ging heen als iemand, die niet meer wist hoe hij het er mee had. Daar Volker lid was van het bestuur moest de raad van toezicht over die zaak beraadslagen. Deze wilde er met alle geweld niet aan. „Een vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken," zeide Joost Bern hardt. „Dat moet gij zoo zeker betalen, mijn heer de onderwijzer, als we vandaag St. Martijn hebben," bekrachtigde een ander. Esser sprak op zijn gewonen open- hartigen toon: „neem mij niet kwalijk, mijnheer de onderwijzer, wij boeren houden ons aan het spreekwoord, „al te goed is buurmans gek." Volker antwoordde op zeer ernstigeu toon: „dat de roode Hertog sinds Pink steren een ander leven leidt, moet gij allen toegeven. Wie heeft hem dan op den goeden weg gebracht? Niemand onzer en voor zoo ver gij weet nie mand. God heeft 't zelf gedaan. En in hetgeen, waarmede God in den hemel zelf is begonnen, wilt gij geen vertrou wen hebben? Als wij thans niet helpen, storen wij het werk van God. Ik nu ben de meening toegedaan, dat er voor ons menschen niets schooners zijn kan dan Gods medewerkers te zijn, om 'n mensch in het goede te bevestigen." Nu namen zij den rooden Hertog als medelid aan en stemden tot de leening AAN HET ZOEKLICHT. Leiden, 3 Juni 1927. Als God in de verschrikkingen der natuur tot ons spreekt, dan beeft het menschdom en staat verwonderd. Die God vreest, buigt zijn knieën en bidt hem om genade, wetende dat hij verdiende in het onweer te vergaan, maar pleit op Gods barmhartigheid. Maar als hij dan ook gespaard wordt ziet hij om zich heen en steekt milde handen uit naar zijn medemenschen. Gelukkig dat de deernis en het me delijden zich dan niet bepaalt tot de genen, die God daarvoor aanroepen, maar dat ook onder alle andere men schen de drang ontwaakt om de on- gelukkigen te helpen. Zoo kan ik ook waardeeren het slot van een oproep in „Het Volk"; Deze ramp is onafwendbaar ge weest en in zijii uitwerking ver schrikkelijk, ellepdig in zijn trooste- looze onnuttigheid. Tenzij.... Tenzij wij opgewekt worden om te werken aan de altijd durende gemeenschap van menschen in wederzijdsche lief de, hulpbetoon en solidariteit. Geeft! Helpt! In naam van uw broeder, uw kind, *uw moeder! Alleen maar de ramp is niet „troos teloos onnuttig" geweest. Integendeel, God heeft ons daarin wat te zeggen; wil ons wat leeren. Aan ons slechts biddend te luiste ren. Dan is het voor u en mij wel nut tig en een ander „t e n zij OBSERVATOR. yen zullen worden, omdat deze soorten in Frankrijk zélf niet in voldoende hoe veelheden geproduceerd worden. Daar er echter voor de industrie en voor huisbrand ook veel kolen geleverd worden, dient voorloopig afgewacht te worden, in hoeverre door dj Fransehe Tot dusverre is van het invoerverbod, dat s Juni ingaat, bq de Necterlandsche mijnbedrijven nog niéts officieels be kend. HOOGE LOONEN. In het Duitsche weekblad „SoziaJe Pra xis" geeft een bekend werkgever- een gesprek 'weer, vóór den oorlog gevoerd tusschen een der leiders van de Dui- sche groot-industrie en een lid der werk geversorganisatie. De eerste betoogde» aat in het betalen van goede, hooge loi- nen, groote vQordeelen zaten. Hierop zei de weerkgever: „Ja mijnheer Buscb, u heeft goed praten over hooge loon en, u heeft yeel geld", waarop de leid.*, weer antwoordde: „Het is juist anders dan u zegt; ik heb veel geld, omdat ik hooge loonen betaal". En de werkgever die na 13 jaar dit gesprek aan de vergetelheid onttrekt gaat verder en wijst er op, dat een werli- gever die flink betaalt de beschikking heeft over de beste arbeiders en daar door in de eglegenheid is, zqn bedrijf zoo modern mogelijk te leiden. Een be drijf dat slecht betaalt is veelal achter lijk; zoekt het niet in goede machines en behoorlijke bedrijfsinrichting, doch in loondrukken e.d. „Door het betalen van goede loonen" zoo zegt deze werk gever, ,-,is nog geeen enkel bedrijf ten gronde gegaan". HET GESPREK VAN LINDBERGH. Hoewel Frankrijk en de Vereenigde Staten van Amerika nog niet met elkan der in draadlooze telefonische gemeen schap zqn gesteld, is het toch, door sa menwerking van telegraaf-ingeaieurs van Frankrijk, Engeland en de Vereenigde Staten mogelijk geweest Lindbergh met zijn moeder te Detroit te doen spreken Het gesprek kwam als volgt tot stand het ging over den telefoonkabel van Pa rijs naar Londen en Rugby (het uitzend» station in Engeland), van Rugby naar Houlton (Vereenigde Staten) door draad looze telefonie en van Houlton naar Do tröit ove rden telefoonkabel. In omge keerde richting nam het gesprek den ka- belweg van Detroit naar New-York en Long Island (uitzendstation der draad looze telefonie in de Vereenigde Staten), vandaar naar Wroughton (Engeland) de draadlooze telefonie en van Wroughton naar Londen en Parijs den kabelweg. toe, en zij deden 't in alle oprechtheid. Elk voor zich gevoelde zich voor zijn geweten mede-verantwoordelijk of het nieuwe medelid niet wederom den ver keerden weg zou inslaan. Het werd hun voor de eerste maal geheel duide lijk, wat het woord in de statuten be- teekende, dat de vereeniging ook naar de zedelijke opheffing zijner medele den moest streven. De roode Hertog echter kon 's ande ren daags zijn naam onder de toetre dingsverklaring niet mooi genoeg schrijven. Deze handteekening betee- kende voor hem de opname in de rij der nette, fatsoenlijke lieden. Volker onderhield zich met hem na deze gewichtige gebeurtenis nog ge- ruimen tijd. Hij wilde den aard van den man nog beter doorgronden, om hem steeds meer doel-bewust te 'kun nen beinvloeden. Daarbij presenteer de hij Hertog een sigaar. Deze maakte eerst allerlei bezwaren, doch nam eindelijk de fijne sigaar aan met een gezicht, als misschien hij trekt, die een lang en vurig verwach ten adelbrief in ontvangst neemt. E11 toen hij tehuis kwam, vertelde hij niet op de eerste plaats, dat hij op genomen was in de vereeniging en dat men hem een leening had toegestaan, maar vol vreugde vertelde hij: „Lo- ra, dek toch eens aan, de onderwijzer heeft mij een sigaar gepresenteerd en heeft niet gerust, voor ik ze met hem op zijn kamer had aangestoken." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1927 | | pagina 5