NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN MAANDAG 26 JULI 1926 TWÉEDE BLAD. Wflï DE ELI» ZEGGEN. Ernstige misstanden. Wij lezefi in „Patrimonium": Ds. O. L. v. d. Veen, doopsgezind pre dikant te Wieringen, 'schrijft in de bladen liet volgende over die wantoe standen, die thans onder de Zuider- zeè-arheiders heers chen Wat is liet geval? De aannemers van de werken nemen niet zelf hun werkvolk in dienst, maar maken een accoord met een z.g. putbaas, dat hij hun zooveel man leveren zal. Tot zoover gaat alles nog goed. Maardie putbaas is tevens keetbaas. Hij zorgt dus dat zijn- ar beiders in een keet worden onderge bracht en als cantinehouder levert hij ook spijs en drank. Nu ligt het euvel voor de hand. Spaarzame, nette arbeiders kan de keetbaas niet gebruiken. Indertijd werden, naar ik vernam, zelfs een paar arbeiders ontslagen, omdat ze geheelonthouders waren. De keetbaas heeft er belang bij, dat zijn menschen dus zooveel mo gelijk geld verteren. Vooral de alco hol spoelt hier een groote rol. De politie vertelde mij, diat bij een keet baas die hier tot voor korten tijd woonde, nagenoeg geen enkele fat soenlijke kerel in de kost was. Er waren er bij met heel wat vonnis sen achter den rug. De keetbaas heeft de macht en terroriseert de arbeiders. Hij betaalt het loon uit en geeft voorschotten Het giebeurt wel, dat een arbeider op het eind van de week, niets in handen krijgt, omdat zijn schuld groot/ar is dan het te vorderen loon. De keetbaas krijgt van verschillen de leveranties 10 pet. korting. Maar dat is nog niet genoeg: de arbeiders betalen in de keeten hoogcr prijzen voor de levensmiddelen dan in de winkels op Wieringen worden ge vraagd. En dat bij loonen, die in een goede week f 22 bedragen, maar in 'n midweek (met regendagen) -soms da len tot f .15. Het behoeft geen betoog, dat de Wie- ringer bevolking bevreesd en be zorgd is. Reeds meermalen hebben op' Zondagavond op den verhindings dijk aanrandingen plaats gevonden door dronken polderjongens'. En zooals ge weet, heeft een dezer dagen een bloedige vechtpartij plaats g.ehad, waarbij een persoon gedood Iverd en eenige andere gewond Dat isal nog wel de laatste dooie niet /zijn, waar hier zooveel slechte ele- i'menten rondloopen en de beste drin I kers die eerste plaats innemen. Wel kan er natuurlijk door de aan nemers zelf veel invloed worden uit geoefend, en dat geschiedt ook bij sommigen. Maar de fout zit in het stelsel: De putbaas moet geen keetbaas zijn. Men late de arbeiders zelf hun verzorger aanstellen, die dan in dienst van 'net werkvolk staat, zoodat hij eventuee- le ongeschiktheid niet het werk volk wordt ontslagen, maar de onge schikte keetverzorger zelf. Alleen wanneer dit geschiedt, zal hier aan de wantoestanden een ein de komen en deze moderne slavernij worden opgeheven. Dan krijgen de nette arbeiders nun kans en gebeurt het niet meer, dat deze zich afgeschrikt voelen, zooals een me vertelde, omdat hij het in dien „zwijnenstal" niet langer kon uithouden. Dergelijke wantoestanden kunnen toch niet getoleerd worden. Hier moet de Regeering ingrijpen. In vroeger jaren kwamen dergelijke dingep herhaaldelijk voor. Dank zij Overheidsbemoeiing en organisatie is daaraan vrijwel een einde gemaakt. Maar zpodra het Overheidstoezicht verslapt en de organisatie haar in vloed niet kan doen gelden, steekt het kwaad den kop weer op. Minister v .d. Vegte grijpe in! FEUILLETON. Uit spannende dagen. (Een Vlaamsch verhaal). 83) De vreemdeling zegt u: gij zult sol daat der goddeloosheid worden of in de bosschen als schadelijk gedierte na gejaagd worden en, als een prooi ver volgd, toch eens door den zoekenden kogel worden neergeveld. Aan dit lot kan geen onzer' ontsnappen; de ver drukkers laten ons geen andere keus. Welnu, een tweede keus bied ik u aan, wij kunnen als lafaards het hoofd huk ken en moedeloos 't lot afwachten, dat de vreemde dwingelanden ons bestem men, of wel ons zeiven en het vader land wreken, het getal der vijanden ^n onzen God verminderen en, moet het dan toch zijn, sterven, sterven als mannen, als helden, als martelaars een-er heilige zaak, en doen als onze vaderen, die met het zwaard ln de vuist onwrikbaar stonden te mid den van het aikeligste gevaarZoo uwe zielen zicJa verheffen kunnen tot waren heldenmoed, welaan, ziet dan met koelen blik den dood in het aan gezicht Moest ook de overwinning hior op aarde ons ontsnappen, onze zege- Praal is daarboven, daarboven in den echoot van Hem, voor wiens heiligen haam wij sneuvelen De noon uit „de Leeuw" had tot dan tU—r—t. - OVER VROUWENKLEEBINS. Mevr. van Hoogstraten-Sclioch schrijft in haar rubriek in „De Neder lander: In een courant ik weet niet meer in welke) heb ik gelezen, dat er een mannenvereeniging is opgericht, met het doel te ageeren tegen de onzedelij ke vrouwenkleeding. Ik ben zeer benieuwd om te weten hoe die lïeerèn de zaak zullen aanpak ken. Het zal moeilijk voor hen zijn, dar beloof ik bun alvast van te voren, want het zal liun zwaar vallen, niet onbeleefd of grof te worden. Niemand is er op gessteld, om aan merkingen over uiterlijk in ontvangst te nemen en zeker niet de dame tjes van onzen dag, die een repliek waarlijk niet zuilen inslikken Er is echter, dunkt me, nog lieel an der werk te doen, ook voor de mannen en zeker voor de ernstige vrouwenver- eenigingen Ijlebben die wel eens in de midden- standsvereenigingen en in de vakbij eenkomsten over deze zaak gespro ken? Het ia toch heel goed mogelijk, een zekere pressie ten goede uit te oefenen. Hebben ze er ooit wel eens over ge dacht, hoe moeilijk het is, voor een vrouw in onze dagen, om kleeren t.e bekomen die eenigszins betamelijk zijn, of bij haar leeftijd behooren? Voor jongeren is het gewoon helden werk om een keus te doen, en voor ou deren bijna een onmogelijkheid. Daar kom ik in een winkel. „Een hoed, weet uleen hoed voor de reis!" Ik ben gelukkig den leeftijd to bo ven, dat "fcen winkeljuffrouw ine im poneert, maar ik weet, dat wat jong is, zich dikwijls dingen laat aanpraten, die ze nooit'van plan waren te koopen. Mijn elegante juffrouw met het ge bobde kopje, kijkt me aan, zooals in een menagerie de eigenaar een pas aangekomen witten olifant bekijkt. Zij wrijft langs haar wipneusje, trip pelt weg en komt niet een arm vol hoe den terug. Met een zekere tinteling in haar blauwe oogen zegt ze: „U zult uw kap sel moeten veranderen, dame! Zoo iets draagt men niet meer." Telkens balanceert op mijn hoofd de een of andere dingzigheid, die men te genwoordig hoed noemt. Ik lachzij lacht! „Ziet u al dat haar moet weg, zóó moet u den hoed opzetten. En als een slaapmuts van weleer die door de wasch gekrompen is, trekt ze me een hoed over de ooren tot diep over de oogen. „Ziet u zoo staat het veel beter". Ik ben nu juist niet van hetzelfde oordeel en boud een toespraak tegen haar over het ongezonde en ongo- wenschte om zoo'n nauw ding om je hoofd te hebben, maar ze lacht en laat haar witte tandjes zien. „Ach, wat me vrouw toch onderwetsch wil zijn! Het zou haar zooveel jonger maken,.... zoo sjiek, zoo'n hoedje!" Al de hoeden en hoedjes uit den win kei weigeren resoluut mijn hoof fa tot deksel te dienen. Vlak naast me laat een mevrouw met wit haar zich bepra ten. Haar hoofd is geperst in een heel klein hoedje en haar oud gezichtje kijkt zoo zielig onder het kleine todde- dingetje vandaan. Een hoed kan zoo iets beschermends hebben over een ge laat, zoo'n aardige schaduw laten val len op een oud gezichtje, maar dit kleine ding is onbarmhartig en bru taal. Het laat juist alles zien wat weg gedoezeld moet worden. „U zult er een moeten laten ma ken dame!" „Ja juffrouw", zegt het slachtoffer gelaten. Ik weet, dat er honderden en honder den vrouwen zijn, wien het niet con venieert om hoeden, jurken of mantels te laten maken en nu de handel zich niet „inschiet", en heel niet rekent met vrouwen, die eenvoudig en hygiënisch zich willen kleeden, nu zijn die vrou wen wel gedwongen, iets da: ze zelf gek vinden, op haar hoofd te planten. Ik ga een mantel koopen! „Een mantel?jawel mevrouw!" Het meiske met een allerliefst, rónd, wijd uitstaand pagebolletje, lan- ge, slanke ooievaars'oeeuen en een rok met oogen, die van begeestering blon ken, op de rede zijns vrxends 'geluis terd; nu wierp hij zich juichend om zijn hals en riep in vervoering uit: „God zij dank! zóó moet men spre ken! Bruno, vriend lief, ik volg u tot- terdood! Ik wist het wel, dat gij groot en moedig waart!" „'Wraak, nog dezen' nacht! Seffens, op staand-en voet naar „de Arend!" rie pen eenige stemmen. Bruno hernam: „Wat mij betreft, broeders, mijn be sluit is genomen: geen rust meer! Het gevaar niet gevlucht, maar opgezocht; alle oogenblikken van den dag, alle uren van den nacht de beulen afge loerd, nagespoord en aangevallen, al waren zij honderden te zaznen. Ver mits ik bloed vergieten moet, ik zal het vergieten bij stroomen, mij wape nen van 't hoofd tot de voeten, en strij den, en worstelen, en wonden en doo- den, zoolang'een levensvonk in mijn brandenden boezem overblijft. En, kan ik mijn rampzalig vaderland van zijn. helsche dwingelanden niet verlossen, welnu, ik zal het wreken in de maat mijner zwakheid: weinig maar toch, he( zal gewroken zijn! Ah, gaat niet meer om voedsel, haalt geen bedde- goed aan, om een gemakkelijk leger in het bosfek te maken. Iets anders moet het doel onzer bezoeken in het dorp en in andere gemeenten worden: geweren kogels, lood moet er zijn. Wie een hart in het lijf heeft en geen wapen bezit, die loope dezen ».«^cht uit het bosch en je, tot even over Ie knieën, kijkt vol ontzetting ntfar mijn rok. „U draagt toch zeker niet altijd zul ke lange rokken?' vraagt ze voorzich tig. „Jawel juffrouw"! ai lijd zulke lange rokken". „Ja! het zal moeilijk zijn!Met een arm vol mantels, komt ze terug. Ik pas er een, twee drie, „Kijk, ik zal u v/c-: eens helpen! En in een ommezientje spelt ze den rok heelemaal om. „Zoo aardig staat het, zoo vlug! Zoo'n kort rokje maakt zooveel slan ker en jonger, zoj gezellig ctaat het! U ziet wel, hoe goed hst hem doet, en dan de mantel er over u begrijpt, or mag niets uittippen „Van wie mag dat niet, juffrouw?" ,Nuja, dat kunt u toch niet doen! U begrijpt wel, dat doei men niet, u zoudt er toch niet gek wilJen uitzien? De mode is nu eei maal zoo!" Met diezelfde woorjen worden in ons geheele land de meest onzinnige kleedingstukken verkocht. Jurken vaak te wijd uitgesneden van boven en veel te kort afgeknipt beneden, worden meisjes en vrouwen in de han den gespeeld: Ik zat onlangs op eex feestbijeen- komst. Zoo tragisch is de kleedij van sommige meisjes en vrouwen!" Luis teren ze nu alleen maar naar de stem van de juffrouw, of de mijnheer in den winkel? Zoo tragisch om zoo wei nig aan te doen, wat kleeren betreft, als je gezet, oud en moe en rimpelig bent. Zoo jammer, wanneer je mooi bent als een bloemetje op het veld, om daar als een gansje te paradeeren, als een kip op hooge pooten, met een geverfd snoetje. Zoo jammer van het eenvou dig volkskind, met al die dwaze arm banden, om de veel te bloote armen! Zoo jammer, om je zoo aan te steilen, als je altijd naar een avondpartij gaat in groot „decolleté", om het fornuis te poetsen in een kleedje van zeegroen jaspé in een omgeving waar het heel niet thuis behoort. Er zou zooveel over die klefcding te zeggen zijn, zooveel ook over het feit, dat de ernstige vrouwen onder de hoo ge standen er zich zoo vaak niet van bewust zijn, dat zij het voorbeeld moe ten geven van degelijkheid en ingeto genheid, en dat vele eenvoudiigén ze getrouw naapen. Wat zal er een zucht van verlichting gaan langs de mensch lieid, als we verlost zijn van de leelij- ke badpakken-mode, als er weer ge zellige grootmama's zullen zijn in rus tige kleedij, zooals ze ons van de oude portretten van vroegere generaties toeknikken. Zoo prettig zal het zijn, als die beenen- parade, die zoo zeldeh mooi is, en bijna altijd den spotlust op wekt, voorbij zal zijn en we weer ge wone voetvrije rokken zullen hebben! Het is van groote beteekenis in de vrouwenwereld, alle naai- en knipcur sussen en chapellerie-lessen aan te moedigen, opdat men zich ontworste len kan aan de malligheden van Pa rijs, opdat men zich zelf kan zijn nok in zijn kleeding. Laat Martial, Arm and, Heinemann, Poiret, Worifi, Premt, Cheruit en Le- lang maar hun creaties en bedenksels lanfceeren Wij volgen ze uit de verte, want een beetje mode doe je mee, andiers was je geen vrouw, maar bij de grenzen, waar het fatsoenlijke eindigt en het onfat soenlijke begint, daar zetten we de schildwachten. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Altforst e.a., cand J. van der Touw te Amersfoort Te GasselternijeveerL'2de maal, P. Sie melink te Burum. Te Garnwerd-Oostrum R. J. W. Brink te Kimswerd. Bedankt: Voor Elburg, G. Vlas blom te Driesurn. GEREF. KERKEN. Bedankt Voor Barendreoht, D. Bi Hagenbeek te Vlaardingen. Voor Bun schoten-Spakenburg (A), J. W. Esse- link te Eindhoven. CHR. GEREF. KERK. Beroepen-: Te Broek op Akkerwou- hale wat hem ontbreektEn nu, aan het werk! Dat degenen, die geen geweer hebben, mij volgen tot op een afstand. Wie den dood vreest, blijve van ons af!" Een dertigtal mannen, met Karei uit „de Leeuw" aan het hoofd, volgden Bruno ondanks de'smeekingen en de angstkreten hunner ouders. Nadat zij eenige oogenblikken aan den voet des bergs dicht ineengedron gen hadden gestaan, trok Bruno zijn knecht terzijde en zeide hem: „Neen, Jan, gij moogt met ons niet gaan. Gij moet mijn moeder geruststel len over mijn afwezigheid en haar zég gen, dat ik naar tijding ben gaan ver nemen. Maak, dat niemand baar van de akelige ramp spreke. Nog om een andere reden blijft gij bier: gij zult de ongewapende lotelingen aanwakkeren om onverwijld in alle richtingen te ver trekken en de omliggende dorpen te 'bezoeken. Dat zij zich geweren ver schaffen, poeder en lood aanbrengen en andere vluchtelingen opzoeken en tot bier leiden, opdat wij morgen, bij het aanbreken van den dag, voorzien zijn van alles, wat tot de wraak noodig is." „En de heilige plicht, dien wij te ver vullen hebben?" vroeg de knecht. „Dezen nacht, na mijn terugkomst" antwoordde de jongeling. „Ga, verlies geen tijd en zorg voor mün arme moe der." Zich tot de gewapende mannen kee- rende, sprak hij: Hoogeveen. Te Leerdam, Gouda en Em- mer-Compascuum, ,W. Cremer, cand. te Zwolle. EVANG. LUTH. KERK. Aangenomen; Naar Hilversum, P. Boendermaker, em. pred. te Hilversum. Ds. H. Haspar, Naar de Stand." verneemt, had de Icerkeraad der Geref. Kerk van Velp iu verband met het gebeurde te Bolnes Ds. H. Hasper verzocht niet op te tre den in den dienst des Woords te..Velp, waartoe hjj uitgenoodigd _was. De Jodenzending. In de laatst. gehouden vergadering van gecommitteerden voor de Joden- zending in Nederland, vanwege de Geref Kerken is de weijschelijkheicl uitgespro ken, dat Ds. Jac. v. Nes zal optreiten als consulent van het Ncordergedeelte van het Zendingsterrein, in de vae.-Ds. W. J. J. Velders, die als predikant naai Rotterdam vertrokken is, De kerkeraaü van de Geref. Kerk van. 's Gravenhage-Oost, waarvan Ds. v.Nee deel uitmaakt, heeft dit verzoek gaar ne ingewilligd. De Generale Synode te Assen. Zooals geoneld, zal 31 Aug. a.s. de Ge nerale Synode te Assen weer vergade ren. Omtrent den duur eu het verlóóp wor den nogal verschillende gissingen go- daan. Volgens „De Ned." neemt men in „wél ingelichte kringen" aan, dat zij min stens drie weken zal duren. Iemand, die echter ook onder de „wei- ingelichten" mag jvorden gerekend, Ds H. W. Laman te Assen, schreef nog de zer dagen, dat hij gëen reden aanwe zig .acht, om aan te nemen, dat de zit ting der Synode lang zal duren. Algem. Synode der Ned. Herv. Kerk. De behandeling van de financieeie aaa gelegenheden wordt voortgezet en ten einde gebracht. Gisteren heeft de heer Barbas namens de „commissie van herstel' bij de be handeling van een der fondsen mede gedeeld, dat de geiden voor herbouw van kerk en pastorie te Borculo thans zijn geVonden. Aan de orde zijn de aangelegenheden van de Generale kas, welke dit jaar voor uitkeering f 69.04,96 beschikbaar heeft. Behandeld worde nÓ4 voordrachten tot toewijzing, en 39, welke strekken tot afwijzing. De bijdragen, ontvangen dool tusschenkomst van de classicale quaes toren en den secretaris der Waalscne commissie bedroegen, met inbegrip van de nagekomen bijdragen over het jaai 1924 f 53.674.19- De fondsen van verschillenden aara vormen het laatste hoofdstuk van de financieeie aangelegenheden. Hiertoe be liooren de fondsen tot ondersteuning van de kerken der Waldenzen, van de Her vormde gemeente te Assweiler en van de kerken in Litauen. Ook wordt bij ün hoófdstuk gerekend de „kas tot behar tiging van de godsdienstige belangen in het buitenland van Hervormde Neaerian ders". In de verslagen van de Algemeens Synodale Commissie is er reeds op ge wezen, hoezeer dit werk den steun ver dient van de gemeenten, terwijl moet worden gezegd, dat slechts zeer weinig kerkeraüen, door een of meer jaarlijk- sche collecten hun belangstelling ton nen. Nederlanders in Canada. In September a.s. zal een constitu- eerende vergadering plaats hebben van de personen, die zich op verzoek van de Ned. Afd. der Evangelische Al liantie bereid hebben verklaard om zich te vereenigen tot een commissie tot be hartiging van de godsdienstige belangen der Nederlanders in Canada. BINNENLAND. FINANCIEEL BEHEER DER GEMEENTEN. Ministrieele aanschrijving aan Ged. Staten. Naar wij vernemen, heeft de minis ter van Binnenlandsche- Zaken en Landbouw, mr. Kan, aan Gedeputeer de Staten der onderscheidene provin ciën een aanschrijving gericht betref fende het gemeentelijk financieel be heer^ „Nu vooruit! Met ijzeren moed e^ stalen wil!" Hij sprong dwars door het hout in den diepsten schoot van het bosch en verdween met zijn dertig gezellen. De avond was zichtbaar aan het val len; ofschoon de hoogste kruinen der hoornen uit het westen nog eenig licht ontvingen, toch was het bij den bodem, tusscten net lagere gewas, zeer duis ter. Bruno en zijn gezellen gingen eeui- gen tijd in de richting van het dorp; welhaast echter keerden zij noord waarts af en volgden nauwkeurig de bewegingen des wouds, zonder het te verlaten, totdat zij in een jong mast- hosch geraakten, dat op een half uur van „de Arend" tegen den grooten aar deweg lag. Voordat zij de haan nader kwamen, zeide Bruno met stille stem tot zijn ge zellen: „Ziet hier wat wij zullen doen: ik zal langs deze zijde van den weg met vijftien mannen mij verbergen, recht over de plaats, waar wij nu staan. Ka- rel zal met de andere helft aan de over zijde der baan, doch een vijftiental stappen hooger, in het schaarhout zich verschuilen. Wanneer wij de Sanku- lotfcen zien, die den gevangenen tot wacht verstrekken, laten wij het ge vaarte naderen, totdat het zich juist te midden der beide hinderlagen bevin de. Wij mikken goed, elk kiest er een uit, en op het oogenblik dat ik uitroep: vuur! branden wfj te gelijk los en sprin gen op het midden der baan, om man Hierin wordt er op gewezen, dat vaa de 265 gemeenten boven de 5000 zielen er 45, of 17 pet., haar rekening over het laatste dienstjaar hebben moeten afsluiten met een nadeelig saldo. De gemeenteleeningen buiten kaslee ningen en woningvoorschotten sta gen van 230 millioen in 1898 tot 1093 millioen op 1 Jan. 1924, terwijl de Rijksschulden stegen van 1092 millioen tot 2788 millioen. Een nog veel sterke re stijging vertoonen de gemeentelijke uitgaven, n.l. van 110 millioen in 1900 tot 1001 millioen in 1921. Van een sterke neiging tot verlaging van den belastingdruk, zegt de minis ter, kan niet worden gesproken. Ook in verband met de lasten, die noodlij dende gemeenten in de gevallen, waar in hulpverleening onafwijsbaar is, op het Rijk en de provincie leggen, is ver betering in den financieelen toestand noodig. De minister geeft die volgende ge dragslijn aan. Geen goedkeuring zal zijn te hech ten aan leeningsbesluiten dan slechts in de allernoodzakelijkste gevallen en alleen indien onojnstootelijk vaststaat, dat de uitgaaf een leening wettigt; Er zal goqd toegezien dienen te wor den op het bewaren van de juistè scheiding tusschen gewone èh buiten1 gewone uitgaven. Krachtige maatregelen zijn te ner men. ten einde conversie van leeniii- gen, die veelal nog tegen een te hoog: rentetype loopen, te bevorderen. Geen goedkeuring is te verleenen aan besluiten tot het aangaan van een leening tot dekking van een tekort op den gewonen dienst, tenzij in zeer bij zondere gevallen (voor noodlijdende gemeenten) de ministers van Binnen landsche Zaken en van Financiën daartoe medewerking verleenen. Indien leeningen moeten worden Te- sloten, moet gewaakt worden tegen afsluiting met te langen looptijd. In perking dient opgelegd te worden van de bedragen der vlottende (kos)schuld Aandrang zal voorts uitgeoefend dienen te worden op die gemeentebe sturen, die een heffing van inkomsten belasting door eigen administratie hebben, dat het aandeel „kwade pos ten'* tot het minimum wordt bciperkt. Een scherp toezicht is uit te oefenen op het vaststellen der salarissen., In het algemeen zal streng spelling genomen moeten worden tegen' het aangaan van verplichtingen *door' ge meentebesturen, die de financAeele laden bezwaren zonder dat uiteerste noodzaak aanwezig is. De- minister zal ook medewerking van zijn ambtgenooteri, op dit stuk \vra- gen, door zich te onthouden van het voorbereiden of nemen van maatrege len, leidende tot het leggen van finim- cieele lasten op de gemeenten, zondysr, overleg met den minister van Binneh'- landsche zaken. Zouden Ged. Staten bereid zijn, b€K! sluit de minister, hun onontbeerlijke medewerking voor de naleving van het bovenstaande te verleenen, dan zal daaraan kracht kunnen worden bijgezet door onthouding van goed keuring aan de gemeentebegrooting, indien zulks noodig mocht wezen. De paraatheid onzer cavalerie. Het Tweede Kamerlid, Dr. de Visser, heeft aan den Minister van Oorlog het volgende gevraagd: Is er grond voor de in d'e pers ver melde geruchten over een aanstaande verzwakking van de vredessamenstel- ling der cavelerie met ruim 200 paai> den? Indien deze berichten juist zijn, is dan een zoo belangrijke vermindering gegrond op de instemming vaa de le- ger-autoriteiten en getoetst aan de ■eischen van eventueel te verleenen militairen bijstand? Is, eveneens in de veronderstelling, dat de genoemde geruchten in hoofd zaak juist zijn, de Minister van Oor- log bereid, in verband mot ue door hem in de Tweede Kamer gedane toe zegging, geen uitvoering, hetzij orga niek, hetzij budgetair, aan een zoo be langrijke wijziging te geven, voordat de Volksvertegenwoordiging er van heeft kunnen kennis nemen en er. haar oordeel over heeft kunnen uit voor man te strijden tegen degenen, die door het lood niet zouden gevallen zijn. Zij, die een tweeloop hebben, be waren één schot. Het zal zoo duister niet worden, dat wij ons. doel niet zou den kunnen zien; geeft wel acht, vrien den, dat gij de arme gevangenen niet wondt, al moest gij daartoe eenige sol daten sparen. Wij zullen die hij den tweeden aanval wel overwinnen. En nu, in stilte voortgekropen als vossen, gereed tot den aanval als leeuwen. Gaat, ik zal met het hoofd hij de baan uitzien wat er komt; zoo doe ook Karei van de andere zijde. De overigen leggen zich ter aarde en blijven roer loos, totdat het oogenblik om zich te toonen, gekomen zij!" Allen bukten zich en kropen door het hout naar de aangewezen plaats. Ofschoon de duisternis niet volledig was, toch zou een voorbijganger, niet vermoed hebben, dat omtrent deze plaats dertig fonkelende oogen van tusschen het schaarhout hem bespied den. Niemand verroerde, iedereen weerhield de kracht zijner ademhaling het bleef er eenzaam en stil als in een graf. Nauwelijks hadden zij een kwart uurs daar gelegen, of er kwam in de verte een mensch aangestapt, die om zich zeiven moed te geven of om an deren over zijn inzichten gerust te stel len, een deuntje floot. iW.ordt vervofyë}.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 5