NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN MAANDAG 26 JULI 1926
TWÉEDE BLAD.
Wflï DE ELI» ZEGGEN.
Ernstige misstanden.
Wij lezefi in „Patrimonium":
Ds. O. L. v. d. Veen, doopsgezind pre
dikant te Wieringen, 'schrijft in de
bladen liet volgende over die wantoe
standen, die thans onder de Zuider-
zeè-arheiders heers chen
Wat is liet geval? De aannemers
van de werken nemen niet zelf hun
werkvolk in dienst, maar maken
een accoord met een z.g. putbaas, dat
hij hun zooveel man leveren zal. Tot
zoover gaat alles nog goed.
Maardie putbaas is tevens
keetbaas. Hij zorgt dus dat zijn- ar
beiders in een keet worden onderge
bracht en als cantinehouder levert
hij ook spijs en drank.
Nu ligt het euvel voor de hand.
Spaarzame, nette arbeiders kan de
keetbaas niet gebruiken. Indertijd
werden, naar ik vernam, zelfs een
paar arbeiders ontslagen, omdat ze
geheelonthouders waren.
De keetbaas heeft er belang bij,
dat zijn menschen dus zooveel mo
gelijk geld verteren. Vooral de alco
hol spoelt hier een groote rol. De
politie vertelde mij, diat bij een keet
baas die hier tot voor korten tijd
woonde, nagenoeg geen enkele fat
soenlijke kerel in de kost was. Er
waren er bij met heel wat vonnis
sen achter den rug.
De keetbaas heeft de macht en
terroriseert de arbeiders. Hij betaalt
het loon uit en geeft voorschotten
Het giebeurt wel, dat een arbeider
op het eind van de week, niets in
handen krijgt, omdat zijn schuld
groot/ar is dan het te vorderen loon.
De keetbaas krijgt van verschillen
de leveranties 10 pet. korting. Maar
dat is nog niet genoeg: de arbeiders
betalen in de keeten hoogcr prijzen
voor de levensmiddelen dan in de
winkels op Wieringen worden ge
vraagd. En dat bij loonen, die in een
goede week f 22 bedragen, maar in 'n
midweek (met regendagen) -soms da
len tot f .15.
Het behoeft geen betoog, dat de Wie-
ringer bevolking bevreesd en be
zorgd is. Reeds meermalen hebben
op' Zondagavond op den verhindings
dijk aanrandingen plaats gevonden
door dronken polderjongens'.
En zooals ge weet, heeft een dezer
dagen een bloedige vechtpartij plaats
g.ehad, waarbij een persoon gedood
Iverd en eenige andere gewond Dat
isal nog wel de laatste dooie niet
/zijn, waar hier zooveel slechte ele-
i'menten rondloopen en de beste drin
I kers die eerste plaats innemen.
Wel kan er natuurlijk door de aan
nemers zelf veel invloed worden uit
geoefend, en dat geschiedt ook bij
sommigen. Maar de fout zit in het
stelsel: De putbaas moet
geen keetbaas zijn. Men late
de arbeiders zelf hun verzorger
aanstellen, die dan in dienst van 'net
werkvolk staat, zoodat hij eventuee-
le ongeschiktheid niet het werk
volk wordt ontslagen, maar de onge
schikte keetverzorger zelf.
Alleen wanneer dit geschiedt, zal
hier aan de wantoestanden een ein
de komen en deze moderne slavernij
worden opgeheven.
Dan krijgen de nette arbeiders
nun kans en gebeurt het niet meer,
dat deze zich afgeschrikt voelen,
zooals een me vertelde, omdat hij
het in dien „zwijnenstal" niet langer
kon uithouden.
Dergelijke wantoestanden kunnen
toch niet getoleerd worden.
Hier moet de Regeering ingrijpen.
In vroeger jaren kwamen dergelijke
dingep herhaaldelijk voor. Dank zij
Overheidsbemoeiing en organisatie is
daaraan vrijwel een einde gemaakt.
Maar zpodra het Overheidstoezicht
verslapt en de organisatie haar in
vloed niet kan doen gelden, steekt het
kwaad den kop weer op.
Minister v .d. Vegte grijpe in!
FEUILLETON.
Uit spannende dagen.
(Een Vlaamsch verhaal).
83)
De vreemdeling zegt u: gij zult sol
daat der goddeloosheid worden of in
de bosschen als schadelijk gedierte na
gejaagd worden en, als een prooi ver
volgd, toch eens door den zoekenden
kogel worden neergeveld. Aan dit lot
kan geen onzer' ontsnappen; de ver
drukkers laten ons geen andere keus.
Welnu, een tweede keus bied ik u aan,
wij kunnen als lafaards het hoofd huk
ken en moedeloos 't lot afwachten, dat
de vreemde dwingelanden ons bestem
men, of wel ons zeiven en het vader
land wreken, het getal der vijanden
^n onzen God verminderen en,
moet het dan toch zijn, sterven,
sterven als mannen, als helden, als
martelaars een-er heilige zaak, en doen
als onze vaderen, die met het zwaard
ln de vuist onwrikbaar stonden te mid
den van het aikeligste gevaarZoo
uwe zielen zicJa verheffen kunnen tot
waren heldenmoed, welaan, ziet dan
met koelen blik den dood in het aan
gezicht Moest ook de overwinning hior
op aarde ons ontsnappen, onze zege-
Praal is daarboven, daarboven in den
echoot van Hem, voor wiens heiligen
haam wij sneuvelen
De noon uit „de Leeuw" had tot dan
tU—r—t. -
OVER VROUWENKLEEBINS.
Mevr. van Hoogstraten-Sclioch
schrijft in haar rubriek in „De Neder
lander:
In een courant ik weet niet meer
in welke) heb ik gelezen, dat er een
mannenvereeniging is opgericht, met
het doel te ageeren tegen de onzedelij
ke vrouwenkleeding.
Ik ben zeer benieuwd om te weten
hoe die lïeerèn de zaak zullen aanpak
ken. Het zal moeilijk voor hen zijn,
dar beloof ik bun alvast van te voren,
want het zal liun zwaar vallen, niet
onbeleefd of grof te worden.
Niemand is er op gessteld, om aan
merkingen over uiterlijk in ontvangst
te nemen en zeker niet de dame
tjes van onzen dag, die een repliek
waarlijk niet zuilen inslikken
Er is echter, dunkt me, nog lieel an
der werk te doen, ook voor de mannen
en zeker voor de ernstige vrouwenver-
eenigingen
Ijlebben die wel eens in de midden-
standsvereenigingen en in de vakbij
eenkomsten over deze zaak gespro
ken? Het ia toch heel goed mogelijk,
een zekere pressie ten goede uit te
oefenen.
Hebben ze er ooit wel eens over ge
dacht, hoe moeilijk het is, voor een
vrouw in onze dagen, om kleeren t.e
bekomen die eenigszins betamelijk
zijn, of bij haar leeftijd behooren?
Voor jongeren is het gewoon helden
werk om een keus te doen, en voor ou
deren bijna een onmogelijkheid. Daar
kom ik in een winkel.
„Een hoed, weet uleen hoed
voor de reis!"
Ik ben gelukkig den leeftijd to bo
ven, dat "fcen winkeljuffrouw ine im
poneert, maar ik weet, dat wat jong is,
zich dikwijls dingen laat aanpraten,
die ze nooit'van plan waren te koopen.
Mijn elegante juffrouw met het ge
bobde kopje, kijkt me aan, zooals in
een menagerie de eigenaar een pas
aangekomen witten olifant bekijkt.
Zij wrijft langs haar wipneusje, trip
pelt weg en komt niet een arm vol hoe
den terug.
Met een zekere tinteling in haar
blauwe oogen zegt ze: „U zult uw kap
sel moeten veranderen, dame! Zoo
iets draagt men niet meer."
Telkens balanceert op mijn hoofd de
een of andere dingzigheid, die men te
genwoordig hoed noemt.
Ik lachzij lacht!
„Ziet u al dat haar moet weg, zóó
moet u den hoed opzetten. En als een
slaapmuts van weleer die door de
wasch gekrompen is, trekt ze me een
hoed over de ooren tot diep over de
oogen.
„Ziet u zoo staat het veel beter".
Ik ben nu juist niet van hetzelfde
oordeel en boud een toespraak tegen
haar over het ongezonde en ongo-
wenschte om zoo'n nauw ding om je
hoofd te hebben, maar ze lacht en laat
haar witte tandjes zien. „Ach, wat me
vrouw toch onderwetsch wil zijn! Het
zou haar zooveel jonger maken,....
zoo sjiek, zoo'n hoedje!"
Al de hoeden en hoedjes uit den win
kei weigeren resoluut mijn hoof fa tot
deksel te dienen. Vlak naast me laat
een mevrouw met wit haar zich bepra
ten. Haar hoofd is geperst in een heel
klein hoedje en haar oud gezichtje
kijkt zoo zielig onder het kleine todde-
dingetje vandaan. Een hoed kan zoo
iets beschermends hebben over een ge
laat, zoo'n aardige schaduw laten val
len op een oud gezichtje, maar dit
kleine ding is onbarmhartig en bru
taal. Het laat juist alles zien wat weg
gedoezeld moet worden.
„U zult er een moeten laten ma
ken dame!"
„Ja juffrouw", zegt het slachtoffer
gelaten.
Ik weet, dat er honderden en honder
den vrouwen zijn, wien het niet con
venieert om hoeden, jurken of mantels
te laten maken en nu de handel zich
niet „inschiet", en heel niet rekent met
vrouwen, die eenvoudig en hygiënisch
zich willen kleeden, nu zijn die vrou
wen wel gedwongen, iets da: ze zelf
gek vinden, op haar hoofd te planten.
Ik ga een mantel koopen!
„Een mantel?jawel mevrouw!"
Het meiske met een allerliefst,
rónd, wijd uitstaand pagebolletje, lan-
ge, slanke ooievaars'oeeuen en een rok
met oogen, die van begeestering blon
ken, op de rede zijns vrxends 'geluis
terd; nu wierp hij zich juichend om
zijn hals en riep in vervoering uit:
„God zij dank! zóó moet men spre
ken! Bruno, vriend lief, ik volg u tot-
terdood! Ik wist het wel, dat gij groot
en moedig waart!"
„'Wraak, nog dezen' nacht! Seffens,
op staand-en voet naar „de Arend!" rie
pen eenige stemmen.
Bruno hernam:
„Wat mij betreft, broeders, mijn be
sluit is genomen: geen rust meer! Het
gevaar niet gevlucht, maar opgezocht;
alle oogenblikken van den dag, alle
uren van den nacht de beulen afge
loerd, nagespoord en aangevallen, al
waren zij honderden te zaznen. Ver
mits ik bloed vergieten moet, ik zal
het vergieten bij stroomen, mij wape
nen van 't hoofd tot de voeten, en strij
den, en worstelen, en wonden en doo-
den, zoolang'een levensvonk in mijn
brandenden boezem overblijft. En, kan
ik mijn rampzalig vaderland van zijn.
helsche dwingelanden niet verlossen,
welnu, ik zal het wreken in de maat
mijner zwakheid: weinig maar toch,
he( zal gewroken zijn! Ah, gaat niet
meer om voedsel, haalt geen bedde-
goed aan, om een gemakkelijk leger in
het bosfek te maken. Iets anders moet
het doel onzer bezoeken in het dorp en
in andere gemeenten worden: geweren
kogels, lood moet er zijn. Wie een hart
in het lijf heeft en geen wapen bezit,
die loope dezen ».«^cht uit het bosch en
je, tot even over Ie knieën, kijkt vol
ontzetting ntfar mijn rok.
„U draagt toch zeker niet altijd zul
ke lange rokken?' vraagt ze voorzich
tig.
„Jawel juffrouw"! ai lijd zulke lange
rokken".
„Ja! het zal moeilijk zijn!Met
een arm vol mantels, komt ze terug.
Ik pas er een, twee drie,
„Kijk, ik zal u v/c-: eens helpen! En
in een ommezientje spelt ze den rok
heelemaal om.
„Zoo aardig staat het, zoo vlug!
Zoo'n kort rokje maakt zooveel slan
ker en jonger, zoj gezellig ctaat het! U
ziet wel, hoe goed hst hem doet, en
dan de mantel er over u begrijpt, or
mag niets uittippen
„Van wie mag dat niet, juffrouw?"
,Nuja, dat kunt u toch niet doen!
U begrijpt wel, dat doei men niet, u
zoudt er toch niet gek wilJen uitzien?
De mode is nu eei maal zoo!"
Met diezelfde woorjen worden in
ons geheele land de meest onzinnige
kleedingstukken verkocht. Jurken
vaak te wijd uitgesneden van boven
en veel te kort afgeknipt beneden,
worden meisjes en vrouwen in de han
den gespeeld:
Ik zat onlangs op eex feestbijeen-
komst. Zoo tragisch is de kleedij van
sommige meisjes en vrouwen!" Luis
teren ze nu alleen maar naar de stem
van de juffrouw, of de mijnheer in
den winkel? Zoo tragisch om zoo wei
nig aan te doen, wat kleeren betreft,
als je gezet, oud en moe en rimpelig
bent.
Zoo jammer, wanneer je mooi bent
als een bloemetje op het veld, om daar
als een gansje te paradeeren, als een
kip op hooge pooten, met een geverfd
snoetje. Zoo jammer van het eenvou
dig volkskind, met al die dwaze arm
banden, om de veel te bloote armen!
Zoo jammer, om je zoo aan te steilen,
als je altijd naar een avondpartij gaat
in groot „decolleté", om het fornuis te
poetsen in een kleedje van zeegroen
jaspé in een omgeving waar het
heel niet thuis behoort.
Er zou zooveel over die klefcding te
zeggen zijn, zooveel ook over het feit,
dat de ernstige vrouwen onder de hoo
ge standen er zich zoo vaak niet van
bewust zijn, dat zij het voorbeeld moe
ten geven van degelijkheid en ingeto
genheid, en dat vele eenvoudiigén ze
getrouw naapen. Wat zal er een zucht
van verlichting gaan langs de mensch
lieid, als we verlost zijn van de leelij-
ke badpakken-mode, als er weer ge
zellige grootmama's zullen zijn in rus
tige kleedij, zooals ze ons van de oude
portretten van vroegere generaties
toeknikken. Zoo prettig zal het zijn,
als die beenen- parade, die zoo zeldeh
mooi is, en bijna altijd den spotlust op
wekt, voorbij zal zijn en we weer ge
wone voetvrije rokken zullen hebben!
Het is van groote beteekenis in de
vrouwenwereld, alle naai- en knipcur
sussen en chapellerie-lessen aan te
moedigen, opdat men zich ontworste
len kan aan de malligheden van Pa
rijs, opdat men zich zelf kan zijn nok
in zijn kleeding.
Laat Martial, Arm and, Heinemann,
Poiret, Worifi, Premt, Cheruit en Le-
lang maar hun creaties en bedenksels
lanfceeren
Wij volgen ze uit de verte, want een
beetje mode doe je mee, andiers was je
geen vrouw, maar bij de grenzen, waar
het fatsoenlijke eindigt en het onfat
soenlijke begint, daar zetten we de
schildwachten.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Altforst e.a., cand
J. van der Touw te Amersfoort
Te GasselternijeveerL'2de maal, P. Sie
melink te Burum. Te Garnwerd-Oostrum
R. J. W. Brink te Kimswerd.
Bedankt: Voor Elburg, G. Vlas
blom te Driesurn.
GEREF. KERKEN.
Bedankt Voor Barendreoht, D. Bi
Hagenbeek te Vlaardingen. Voor Bun
schoten-Spakenburg (A), J. W. Esse-
link te Eindhoven.
CHR. GEREF. KERK.
Beroepen-: Te Broek op Akkerwou-
hale wat hem ontbreektEn nu,
aan het werk! Dat degenen, die geen
geweer hebben, mij volgen tot op een
afstand. Wie den dood vreest, blijve
van ons af!"
Een dertigtal mannen, met Karei uit
„de Leeuw" aan het hoofd, volgden
Bruno ondanks de'smeekingen en de
angstkreten hunner ouders.
Nadat zij eenige oogenblikken aan
den voet des bergs dicht ineengedron
gen hadden gestaan, trok Bruno zijn
knecht terzijde en zeide hem:
„Neen, Jan, gij moogt met ons niet
gaan. Gij moet mijn moeder geruststel
len over mijn afwezigheid en haar zég
gen, dat ik naar tijding ben gaan ver
nemen. Maak, dat niemand baar van
de akelige ramp spreke. Nog om een
andere reden blijft gij bier: gij zult de
ongewapende lotelingen aanwakkeren
om onverwijld in alle richtingen te ver
trekken en de omliggende dorpen te
'bezoeken. Dat zij zich geweren ver
schaffen, poeder en lood aanbrengen
en andere vluchtelingen opzoeken en
tot bier leiden, opdat wij morgen, bij
het aanbreken van den dag, voorzien
zijn van alles, wat tot de wraak noodig
is."
„En de heilige plicht, dien wij te ver
vullen hebben?" vroeg de knecht.
„Dezen nacht, na mijn terugkomst"
antwoordde de jongeling. „Ga, verlies
geen tijd en zorg voor mün arme moe
der."
Zich tot de gewapende mannen kee-
rende, sprak hij:
Hoogeveen. Te Leerdam, Gouda en Em-
mer-Compascuum, ,W. Cremer, cand. te
Zwolle.
EVANG. LUTH. KERK.
Aangenomen; Naar Hilversum, P.
Boendermaker, em. pred. te Hilversum.
Ds. H. Haspar,
Naar de Stand." verneemt, had de
Icerkeraad der Geref. Kerk van Velp
iu verband met het gebeurde te Bolnes
Ds. H. Hasper verzocht niet op te tre
den in den dienst des Woords te..Velp,
waartoe hjj uitgenoodigd _was.
De Jodenzending.
In de laatst. gehouden vergadering
van gecommitteerden voor de Joden-
zending in Nederland, vanwege de Geref
Kerken is de weijschelijkheicl uitgespro
ken, dat Ds. Jac. v. Nes zal optreiten
als consulent van het Ncordergedeelte
van het Zendingsterrein, in de vae.-Ds.
W. J. J. Velders, die als predikant naai
Rotterdam vertrokken is,
De kerkeraaü van de Geref. Kerk van.
's Gravenhage-Oost, waarvan Ds. v.Nee
deel uitmaakt, heeft dit verzoek gaar
ne ingewilligd.
De Generale Synode te Assen.
Zooals geoneld, zal 31 Aug. a.s. de Ge
nerale Synode te Assen weer vergade
ren.
Omtrent den duur eu het verlóóp wor
den nogal verschillende gissingen go-
daan.
Volgens „De Ned." neemt men in „wél
ingelichte kringen" aan, dat zij min
stens drie weken zal duren.
Iemand, die echter ook onder de „wei-
ingelichten" mag jvorden gerekend, Ds
H. W. Laman te Assen, schreef nog de
zer dagen, dat hij gëen reden aanwe
zig .acht, om aan te nemen, dat de zit
ting der Synode lang zal duren.
Algem. Synode der Ned. Herv. Kerk.
De behandeling van de financieeie aaa
gelegenheden wordt voortgezet en ten
einde gebracht.
Gisteren heeft de heer Barbas namens
de „commissie van herstel' bij de be
handeling van een der fondsen mede
gedeeld, dat de geiden voor herbouw
van kerk en pastorie te Borculo thans
zijn geVonden.
Aan de orde zijn de aangelegenheden
van de Generale kas, welke dit jaar
voor uitkeering f 69.04,96 beschikbaar
heeft.
Behandeld worde nÓ4 voordrachten
tot toewijzing, en 39, welke strekken tot
afwijzing. De bijdragen, ontvangen dool
tusschenkomst van de classicale quaes
toren en den secretaris der Waalscne
commissie bedroegen, met inbegrip van
de nagekomen bijdragen over het jaai
1924 f 53.674.19-
De fondsen van verschillenden aara
vormen het laatste hoofdstuk van de
financieeie aangelegenheden. Hiertoe be
liooren de fondsen tot ondersteuning van
de kerken der Waldenzen, van de Her
vormde gemeente te Assweiler en van
de kerken in Litauen. Ook wordt bij ün
hoófdstuk gerekend de „kas tot behar
tiging van de godsdienstige belangen in
het buitenland van Hervormde Neaerian
ders".
In de verslagen van de Algemeens
Synodale Commissie is er reeds op ge
wezen, hoezeer dit werk den steun ver
dient van de gemeenten, terwijl moet
worden gezegd, dat slechts zeer weinig
kerkeraüen, door een of meer jaarlijk-
sche collecten hun belangstelling ton
nen.
Nederlanders in Canada.
In September a.s. zal een constitu-
eerende vergadering plaats hebben
van de personen, die zich op verzoek
van de Ned. Afd. der Evangelische Al
liantie bereid hebben verklaard om zich
te vereenigen tot een commissie tot be
hartiging van de godsdienstige belangen
der Nederlanders in Canada.
BINNENLAND.
FINANCIEEL BEHEER DER
GEMEENTEN.
Ministrieele aanschrijving aan
Ged. Staten.
Naar wij vernemen, heeft de minis
ter van Binnenlandsche- Zaken en
Landbouw, mr. Kan, aan Gedeputeer
de Staten der onderscheidene provin
ciën een aanschrijving gericht betref
fende het gemeentelijk financieel be
heer^
„Nu vooruit! Met ijzeren moed e^
stalen wil!"
Hij sprong dwars door het hout in
den diepsten schoot van het bosch en
verdween met zijn dertig gezellen.
De avond was zichtbaar aan het val
len; ofschoon de hoogste kruinen der
hoornen uit het westen nog eenig licht
ontvingen, toch was het bij den bodem,
tusscten net lagere gewas, zeer duis
ter. Bruno en zijn gezellen gingen eeui-
gen tijd in de richting van het dorp;
welhaast echter keerden zij noord
waarts af en volgden nauwkeurig de
bewegingen des wouds, zonder het te
verlaten, totdat zij in een jong mast-
hosch geraakten, dat op een half uur
van „de Arend" tegen den grooten aar
deweg lag.
Voordat zij de haan nader kwamen,
zeide Bruno met stille stem tot zijn ge
zellen:
„Ziet hier wat wij zullen doen: ik
zal langs deze zijde van den weg met
vijftien mannen mij verbergen, recht
over de plaats, waar wij nu staan. Ka-
rel zal met de andere helft aan de over
zijde der baan, doch een vijftiental
stappen hooger, in het schaarhout zich
verschuilen. Wanneer wij de Sanku-
lotfcen zien, die den gevangenen tot
wacht verstrekken, laten wij het ge
vaarte naderen, totdat het zich juist
te midden der beide hinderlagen bevin
de. Wij mikken goed, elk kiest er een
uit, en op het oogenblik dat ik uitroep:
vuur! branden wfj te gelijk los en sprin
gen op het midden der baan, om man
Hierin wordt er op gewezen, dat vaa
de 265 gemeenten boven de 5000 zielen
er 45, of 17 pet., haar rekening over
het laatste dienstjaar hebben moeten
afsluiten met een nadeelig saldo. De
gemeenteleeningen buiten kaslee
ningen en woningvoorschotten sta
gen van 230 millioen in 1898 tot 1093
millioen op 1 Jan. 1924, terwijl de
Rijksschulden stegen van 1092 millioen
tot 2788 millioen. Een nog veel sterke
re stijging vertoonen de gemeentelijke
uitgaven, n.l. van 110 millioen in 1900
tot 1001 millioen in 1921.
Van een sterke neiging tot verlaging
van den belastingdruk, zegt de minis
ter, kan niet worden gesproken. Ook
in verband met de lasten, die noodlij
dende gemeenten in de gevallen, waar
in hulpverleening onafwijsbaar is, op
het Rijk en de provincie leggen, is ver
betering in den financieelen toestand
noodig.
De minister geeft die volgende ge
dragslijn aan.
Geen goedkeuring zal zijn te hech
ten aan leeningsbesluiten dan slechts
in de allernoodzakelijkste gevallen en
alleen indien onojnstootelijk vaststaat,
dat de uitgaaf een leening wettigt;
Er zal goqd toegezien dienen te wor
den op het bewaren van de juistè
scheiding tusschen gewone èh buiten1
gewone uitgaven.
Krachtige maatregelen zijn te ner
men. ten einde conversie van leeniii-
gen, die veelal nog tegen een te hoog:
rentetype loopen, te bevorderen.
Geen goedkeuring is te verleenen
aan besluiten tot het aangaan van een
leening tot dekking van een tekort op
den gewonen dienst, tenzij in zeer bij
zondere gevallen (voor noodlijdende
gemeenten) de ministers van Binnen
landsche Zaken en van Financiën
daartoe medewerking verleenen.
Indien leeningen moeten worden Te-
sloten, moet gewaakt worden tegen
afsluiting met te langen looptijd. In
perking dient opgelegd te worden van
de bedragen der vlottende (kos)schuld
Aandrang zal voorts uitgeoefend
dienen te worden op die gemeentebe
sturen, die een heffing van inkomsten
belasting door eigen administratie
hebben, dat het aandeel „kwade pos
ten'* tot het minimum wordt bciperkt.
Een scherp toezicht is uit te oefenen
op het vaststellen der salarissen.,
In het algemeen zal streng spelling
genomen moeten worden tegen' het
aangaan van verplichtingen *door' ge
meentebesturen, die de financAeele
laden bezwaren zonder dat uiteerste
noodzaak aanwezig is.
De- minister zal ook medewerking
van zijn ambtgenooteri, op dit stuk \vra-
gen, door zich te onthouden van het
voorbereiden of nemen van maatrege
len, leidende tot het leggen van finim-
cieele lasten op de gemeenten, zondysr,
overleg met den minister van Binneh'-
landsche zaken.
Zouden Ged. Staten bereid zijn, b€K!
sluit de minister, hun onontbeerlijke
medewerking voor de naleving van
het bovenstaande te verleenen, dan
zal daaraan kracht kunnen worden
bijgezet door onthouding van goed
keuring aan de gemeentebegrooting,
indien zulks noodig mocht wezen.
De paraatheid onzer cavalerie.
Het Tweede Kamerlid, Dr. de Visser,
heeft aan den Minister van Oorlog het
volgende gevraagd:
Is er grond voor de in d'e pers ver
melde geruchten over een aanstaande
verzwakking van de vredessamenstel-
ling der cavelerie met ruim 200 paai>
den?
Indien deze berichten juist zijn, is
dan een zoo belangrijke vermindering
gegrond op de instemming vaa de le-
ger-autoriteiten en getoetst aan de
■eischen van eventueel te verleenen
militairen bijstand?
Is, eveneens in de veronderstelling,
dat de genoemde geruchten in hoofd
zaak juist zijn, de Minister van Oor-
log bereid, in verband mot ue door
hem in de Tweede Kamer gedane toe
zegging, geen uitvoering, hetzij orga
niek, hetzij budgetair, aan een zoo be
langrijke wijziging te geven, voordat
de Volksvertegenwoordiging er van
heeft kunnen kennis nemen en er.
haar oordeel over heeft kunnen uit
voor man te strijden tegen degenen,
die door het lood niet zouden gevallen
zijn. Zij, die een tweeloop hebben, be
waren één schot. Het zal zoo duister
niet worden, dat wij ons. doel niet zou
den kunnen zien; geeft wel acht, vrien
den, dat gij de arme gevangenen niet
wondt, al moest gij daartoe eenige sol
daten sparen. Wij zullen die hij den
tweeden aanval wel overwinnen. En
nu, in stilte voortgekropen als vossen,
gereed tot den aanval als leeuwen.
Gaat, ik zal met het hoofd hij de
baan uitzien wat er komt; zoo doe ook
Karei van de andere zijde. De overigen
leggen zich ter aarde en blijven roer
loos, totdat het oogenblik om zich te
toonen, gekomen zij!"
Allen bukten zich en kropen door
het hout naar de aangewezen plaats.
Ofschoon de duisternis niet volledig
was, toch zou een voorbijganger, niet
vermoed hebben, dat omtrent deze
plaats dertig fonkelende oogen van
tusschen het schaarhout hem bespied
den. Niemand verroerde, iedereen
weerhield de kracht zijner ademhaling
het bleef er eenzaam en stil als in een
graf.
Nauwelijks hadden zij een kwart
uurs daar gelegen, of er kwam in de
verte een mensch aangestapt, die om
zich zeiven moed te geven of om an
deren over zijn inzichten gerust te stel
len, een deuntje floot.
iW.ordt vervofyë}.