zeggen.
NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN DINSDAG 13 JULI 19 26
TWEEDE BLAD.
De Onderwijscommissie,
De „Standaard" noemt het opmer
kelijk, dat de „Nederlander' (zie ons
blad van gisteren) de nieuwe Commis
sie eenigszins ironisch behandelt.
„Wij kunnen niet anders dan' liet
goede ervan hopen", schrijft dit blad.
„Want het resultaat zou toch wel zeer
poover zijn, na al de klachten, die van
links en rechts zijn opgegaan, indien
men tenslotte alleen kwam tot een
nieuwe schoolgeldregeling, een herzie
ning van de artt. 100 en 101, en enkele
technische verbeteringen, vooral waar
de opz'et der samensteling bezuiniging-
is en rechts voor èen deel de nieuwe
schoolwet smaadde om de belemme
ring der vrijheid".
Het schijnt ons, zegt de „Standaard"
weinig billijk, dat „De Nederlander
reeds van te voren aan den arbeid der
commissie een maatstaf aanlegt, dien
„De Nederlander" zelf niet als juist
aanvaardt, en waarvan ook, zacht ge
legd, geenszins vaststaat, dat hij met
de bedoeling der Regeering overeen
komt. Is het juist om verwachtingen,
•die men zelf voor overspannen houdt,
als maatstaf voor het werk der. com
missie aan te nemen?
Blijkens de formuleering der op
bracht acht de Regeering zelf het niet
zeker, dat een onderzoek naar moge
lijke bezuiniging belangrijke positieve
resultaten zal opleveren. Hoe wij
daarover denken, hebben wij reeds
voor drie maanden geschreven. Wij
merkten op, dat Minister De Visser
reeds een reeks bezuinigingsmaatrege
len getroffen heefft van zooveel betee-
kenig, dat de commissie niet veel
meer dan een nalezing zal kunnen ge
ven.
- Mag van de commissie verwacht
worden, dat zij öp het punt van vrij-
heidsverruiming zóódanige wijziging
vaststelt, dat daardoor het smaden
van de nieuwe schoolwet gerechtvaar
digd wordt? Dat smaden heeft toch
zeker niet door Minister Waszink of
i. door Minister De Geer plaats gehad,
evenmin al» het in de Tweede Kamer
of door leden van de nieuwbenoemde
commissie geschiedde. Eerlijk gezegd
is ons niet duidelijk, waarom de in-
stelling der commissie aan „De Neder
lander" tot eenige geprikkeldheid aan
leiding geeft.
Onlang» nog schreef de heer Creutz,
de burgemeester van Ede, in het Chr-
Historisch orgaan voor gemeentepoli
tiek een artikel, waarin hij verschil-
j lende niet onbelangrijke wijzigingen
in de schoolwet verdedigde. Wij heb
ben niet gelezen, dat hij deswege in
staat van beschuldiging i» gesteld we
gens gebrek aan waardeering voor de
wet van 1020. Zoodanig gebrek aan
waardeering behoeft ook niet te wor
den verweten aan hen die sedert eeni
ge jaren op de instelling eener Staats
commissie hebbe/n aangedrongen, noch
aan de Regeerimg, die aan dezen
wensch heeft getvolg gegeven.
Wij voor ons 'willen, met „De Neder-
la nder", het goede hopen van den ar
beid der commissie. Doch wij willen
niet van te vojren verklaren, dat re
sultaten, als Nederlander" noemt,
zeer poover zohden zijn. Art. 101 bij
voorbeeld is voor de bijzondere school
een van de belangrijkste artikelen van
de schoolwet. Tot hoeveel moeilijkhe
den de toepasiting van dit artikel aan
leiding geeft, heeft de gemeente-secre
taris van Utupcht, Mr. De Lange, nog
pas in het licfyt gesteld in een serie ar
tikelen in hert „Weekblad voor Ge
meentebelangen". Trouwens, de
schoolbesturen in tal van plaatsen
weten ervan mee te praten.
gERg EN SCHOÖQ
NEID. HERV. KERK.
Beroep/an: Ta Wammels, E. van
Ruitenberg te Oostburg. Te Harkstede^
de bear J. Fisohar, oand. te Assen,
Te Gendt, ita., J. Tb. Meyer te Hoen*
derloo. Te Zoutkamp, O. A. Snoep te
Giethoorn.
Aangenomen, Naa.r Ritthem. H
v. Oyen, hulppred. te Heemstede. Naa:
St. Anna ter Muiden, J, P. Seholte te
Schoondijke. Naar Overdinkel (toez.), J.
van Dijk I). Jen., cand. te De Steeg,
Bedankt: Voor Vlaardingen, D. J.
v. d. Graaf te Ridderkerk.
GEREF. KERKEN.
Tweetal: Te Hoorn, K. J. Cremei
te Gees en J. H. Kuiper' te Drachten.
Beroepen: Te Nieuwlande, Dr. C
Veltenaar te 's Gravenhage. Te, Sellin-
gen, D. J. B. Allaart, cand. te Oegst-
geest. Te Koog-Zaandijk, B. G. de
Bruyn, cand. te Purmerend. Te Zwart
sluis, J. A. Verhoog, te Nieuw Dor
drecht.
Bedankt: Voor Meliskerke, W. Don
renbos te Midwolde. Voor Hiliegersberg
J. Gillebaard te Noord-Scharwoude.
Voor Utrecht, Dr. C. Bouma te Zwolle
Voor Middelburg, G, Laarman te Klun-
dert. Voor Warfium, W. H. v. d. .Vegt te
Drachtster Compagnie.
CHR. GEREP. KERK.
Tweetal: Te Delft, cand. A. Bik
ker te Noordeloos en Joh. Jansen te
Leiden. Te Zaandam, en te Gouda, ,W„
Kremer, cand. te Apeldoorn en B. Oost
hoek, cand. te Apeldoorn.
Ber o epen: Te Broek op Langendijk
J. Drenth, cand. te ILoogeveen.
Bedankt: Voor Zwijndrecht, J. P.
Meijering te Nieuwpoort. Voor Haarlem,
nde pred. pi., A. M. Berkhoff te Am-
Sterdam. Voor Maarssen, H. Hoogen
doorn te Bunschoten.
GEREF. GEMEENTEN.
Drietal: Te Ierseke, A. de Bloia
te Dirksland. H. Kievit te Veenendaal
jM. Hofman te Krabbendrjke.
Aangenomen: Naar Rotterdam, D.
C. van Stempvoort te Veenendaal
Een Vredes-Zondag.
De Algemecrie Synodale Commissie
der Ned. Herv. Kerk beeft op 1 Augus
tus weder een Vredes-Zondag uitge
schreven.
Hoedemaker en Gunning.
In „De Bazuin" schreef Prof. Honig
van Kampen het volgende artikel:
„Niet van belang ontbloot is de vraag
welke de verhouding "tusschen Dr. Hoe
demaker, den vader van de (nieuw
confessioneele richting en Prof. Gun
ning, een der voornaamste tolken van
de Ethischen geweest is.
Dr. Ph. J. Hoedemaker was van i86ï
1873 predikant te; Veenendaal, var.
18731876 te Rotterdam, van 1876—
1880 te Amsterdam, van 18S01887
hoogleeraar in de Theologie aan de Vrije
Universiteit, van 18881890 predikant
te Nijland (Fr.), en van 18901910 pre
ïdikant te Amsterdam.
Prof. Dr. J. H. Gunning was van
,18541857 predikant te Blauwkapel in
U., van 18571861 te Hilversum, van
,18611882 te 's-Gravenhage, van 1882
1889 kerkelijk hocgleeraar te Amstei
dam, van 18891899 (Staats)hooglee-
raar te Eeiden, en woonde als emeritus
van 18991905 te Arnhem.
Omtrent de verhouding tusschen Hoe
demaker en Gunning is licht ontstoken
in het lijvige werk Leven en Werken
van Prof. Dr. J. H. Gunning" (5 deelen,
samen met meer dan 2500 bladzijden;,
hetwelk met regeeringssteun van 192l
—1925 bij den heer J. M. Bredée te
Rotterdam uitgekomen is. Maar zelfs als
men het uitvoerige register bij dit boek
raadpleegt, is het niet altoos gemakke
lijk er den weg in te vinden. Daarom
heeft Ds. J. H. Semmelink gelijk ook
onlangs in een verdienstelijk artikel in
„De Standaard" opgemerkt werd aan
de Theologen een gewaardeerden dienst
bewezen, door het schrijven van een
proefschrift over „Prof. Dr. J. H. Gun
ning zijn ontwikkelingsgang en zijne be
Sinselen". hetwelk voor eenige maan-
en het Kcht zag. Aan deze dissertatie
(ontleende ik dan ook de stof voor dit
(artikel.
Hoedemaker schnnt reeds in 1868 op
zhi huwelijksreis bij Gunning .gelogeerd te
hebben. Gunning recenceerae het proef
schrift van Hoedemaker en verklaarde
in 1869 in een opstel: „Laat ons ëén
zijn met elkander", dat hij: ook met
Hoedemaker gaarne wilde samenwerken,
Bewaard bleef ook een brief van
Gunning aan Hoedemaker van 1873 en
twee brieven van 1880. Toch is eerst na
Gunnings komst te Amsterdam de nau
were betrekking tot stand gekomen, die
ten einde toe heeft voortgeduurd.
Ofschoon nu Hoedemaker allengs dui
delrjker zijn sympathie met de Gerei,
Belijdenis uitsprak, toch meent Dr. Sem
melink, dat hij nimmer geheel met het
ethisch beginsel gebroken heeft. Hij
merkt o[i: „In zekeren zin is Hoedema
ker altijd ethisch geblevendus dat
hij in '78 van „ethisch" „gereformeerd"
was geworden, is maar ,,in zekeren zin"
te nemen.
Gunning voorzag sinds de intiemere
kennismaking, dat Hoedemaker, die ook
als Hoogleeraar aan de Vrije Universi
teit een eigen standpunt haast en straks
■tegenover dat van Kuyper en Rutgers
innam, eenmaal geheel met Kuyper zou
moeten breken. Gunning correspondeer
de voortdurend met hem over Kuypei
en zijn streven. Hij gaf op 31 December
1883 aldus het onderscheid tusschen hen
beiden aan: „De herstelling onzer oude
Kerkorde wensch ik met u, doch als gij
lieden tengevolge van uwe eventueele
overwinning haar ingevoerd kreegt, zoa
als onze geestelijke toestanden nu zijn
dan zou m.i. eerst recht blijken, welk
een Phaëton gijlieden op den heerlijken
zonnewagen geplaatst hadt".
Het laat zich denken, dat Gunning
riek nog sterker tot Hoedemaker aan
getrokken gevoelde, sedert Hoedemaker
in 1887 ontslag had genomen als Prof.
aan de Vrije universiteit.
Eigenaardig is, dat Hoedemaker in
datzelfde jaar Kuyper confessioneel
noemde, en h(i dat niet wilde wezen.
Confessioneel waren zij, die de belijde
nis der vaderen vasthouden en haar al
naar de wijze, waarop zp haar opvatten
zoeken te handhaven. Dr. Semmelink
meent den invloed van D. Chantepie de
la Saussaye te bespeuren in Hoedema-
kers zeggen: „Het baat niet een belijde
nis op te leggen, zij moet geloofsuiting
der Kerk zijn. Hoedemaker eischte voot
zich en de zijnen den naam „Gerefor
meerd op. en verklaarde dezen term
aldus: „Gereformeerd zijn zij, die Gods
Woord niet alleen houden voor den eeni
gen regel van ons geloof en onzen wan
del, maar die den eisch stellen, dat alles
in de Kerk, dus ook in de regeering
der Kerk, in de wetenschap, de staat
kjinde en iederen anderen levenskring
naar dat Woord ga".
„Mijns inziens gaf Hoedemaker zjjn
van Kuyper verschillende zienswijze hiel
mede al heel' onbillijk aan. Immers wil
den ook de „Christelijk Gereformeerden
en de Nederduitsch Gereformeerden (na
'de ineensmelting in 1892 „de Gerefor
meerden"! niet anders dan dat het ge-
heele mensehelijke leven naar Gods
Woord gericht wordt.
Later werden Hoedemaker en de zij
nen dan ook weer algemeen de „Con-
fessioneelen" genoemd.
In da laatste periode van hun leven
zijn Hoedemaker en Gunning nog dich
ter tot elkaar gekomen.
Sinds „de kwestie van de Kerk" voor
Gunning .t i Sgojeen brandende gewetens
vraag was geworden, erkende hij met
dankbaarheid, dat h(j in dezen aan Hoe
demaker veel licht verschuldigd waa.
Letterlijk schreef Gunning toen aan
Hoedemaker: „Onderwerping der Beift
denis aan Gods Woord was m(j naar het
hart. Maai- de uitlegging van Gods
Woord verstond ik als individueel. Ieder
spreke, dacht ik, naar eigen geweten
zijn oordeel uit. Door u echter heb ik
leeren inzien, dat dit moet zijn het oor
deel der vereenigde Kerk. Het confes-
sionalisme, mij altoos een zaak van
weerzien, wordt door uwe beschouwing
overwonnen. Belijdenis is geen leel
slechts".
Toch bleef Gunning ook in Arnhem
„ethisch" gelijk wel niet anders ta
verwachten was en dan ook in zijn
studie „De eenheid des levens" duidelijk
aan het licht trad".
L In oud-Griekenland ging het ver
haal, dat aan Phaëton werd toegestaan
eens den zonnewagen te mogen bestu
ren. Doch nauwelijks had lip de teugels
gevat, of de zonnepaarden sloegen op
hol en staken op aarde alles in brand.
"binnenland.
DE HANDEL MET DUITSCHLAND.
Nieuwe bepalingen in de Duitsche
Omzetbelasting.
De Nederlands che Kamer van Koop
handel voor Duitschland te Frankfort
0 d. M. deelt het volgende mede:
Er zijn verschenen eenige nieuwe be
palingen in de Duitsche omzetbelas
ting. Volgende bijzonderheden zijn
voor den Nederlandschen handel van
belang:
De invoer zelf, van de uit het bui
tenland ingevoerde waren valt niet
onder de omzetbelasting. Verder is
vrij de z.g. „verlangerte" invoer mits
aan de volgende bepalingen is vol
daan:
le. de voorwerpen moeten op de z.g.
„Freiliste" voorkomen;
2e. de omzet moet geschieden: a. in
of uit entrepot, b. in of uit „gebumie-
nen Verkehr des Inlandes", c. in of uit
zeehavenplaatsen voor zoover de wa
ren voorkomen op de „Freiliste" la; en
de invoer over zee heeft plaats gehad,
d in of uit binnenlandsche opslag
plaatsen, voor zoover de op de „Frei
liste" la voorkomende waren tolvrij
zijn en de opslagplaatsen door den mi
nister van financiën erkend zijn
3e De omzet moet in den groothan
del plaats vinden.
4e. Een bewerking of omwerking
mag niet plaats gehad heb Den.
5e. Fr moet vastgesteld zijn, dat de
goederen uit. het nuitcnlani komen.
Eerste omzet van den invoer.
Van de omzetbelasting is verder
de eerste omzet van de uit het buiten
land ingevoerde waren vrijgesteld wan
neer aan de volgende bepalingen vol
daan <s:
le. De voorwerpen moeten in Frei
liste 1b staan.
2e. het moet zich handelen, om den
eersten omzet na den invoer.
3e. de omzet moet in den groothan
del plaats vinden.
4e. een bewerking of omwerking
mag niet plaats gehad hebben.
5e* de afkomst der waren uit het bui
tenland moet vast staan.
De uitvoer blijft evenals vroeger van
de omzetbelasting bevrijd. Als omzet
in het buitenland, geldt echter niet
reeds de levering aan den uitvoeren
den ondernemer, zelfs niet wanneer
de levérant onder eigen naam of
vreemden naam, onmiddellijk in het
buitenland levert. In dit geval bestaat
de plicht tot vergoeding aan den on
dernemer, die uitvoert.
Als belastingvrije omzet aan het bui
tenland zal gelden: De levering aan
den buitenlander, door verzending aan
diens binnenlandschen expediteur.
Deze bevrijding treedt echter pas op,
wanneer aan bepaalde, form Me bepa
lingen voldaan is. en in de aanmel
ding voor de omzetbelasting een ver
zekering volgens voorschrift afgelegd
is. Verder vallen niet onder de omzet
belasting het werkloon voor bepaalde
soorten arbeid, die voor buitenland-
sche rekening in het veredelingsver-
lceer geschieden.
Ook adviezen en b.v. de opdracht
van octrooi Zijn niet belastingplichtig.
De beide „Freilisten" kunnen op het
secretariaat van de Kamer van Koop
handel voor Duitschland te Frankfort
a. d. M. ingezien worden, die boven
dien inlichtingen gaarne verschaft.
HET VERDRAG NEDERLAND—
BELGIë.
Het Voorl. Verslag der Tweede Kamer
Verschenen is het Voorloopig Ver
slag der Tweede Kamer omtrent het
Verdrag NederlandBelgië.
Het is een lijvig -stuk, waarvan het
„Hdbl.' de volgende korte samenvat
ting geeft:
Vrij algemeen werd hulde gebracht
voor de talentvolle wijze, waarop de
minister de bezwaren, tegen het ver
drag ingebracht, heeft beantwoord.
Desondanks had de inhoud van dit
stuk, nadat men zich nan den sugges
tieven invloed van het betoog had ont
trokken, op vele leden een onbevre-
dgenden indruk gemaakt.
De Belgische desiderata kunnen
moeilijk met meer warmte, met meer
talent, maar ook met meer eenzijdig
heid ter conferentie door de Belgische
delegatie zijn voorgestaan dan zij in
de Mem. van Antw. van minister Van
Karnebeek worden verdedigd door de
Nederlandsche regeering. De eenzij
digheid van het tractaat valt moeilijk
te ontkennen.
Daarom werd algemeen de
hoop uitgesproken, dat de'
regeering, om het verdrag
voor de Staten-Generaal
aannemelijk te maken, met
de Belgische regeering op
nieuw in onderhandelingen
zaltredenomtestrevennaar
AAN HET ZOEKLICHT.
Leiden, 13 JuU 1936.
De ingediende belastingontwerpen
hebben althans deze goede ziijde, dat
men. er zoc langzamerhand een beetje
kijk op krijgt, wat al of niet als „weel
de' meet worden beschouwd.
Zoo Jas ik gisteren in ons Wad een
adres van den Bond van piano en or
gelfabrikanten tegen de weeldebelas
ting, waarin betoogd wordt, dat aan
schaffing van een piano geen weel Je
is, maar dat de piano door velen be
schouwd wordt als een schier onmis
baar instrument.
De piano behoort volgens deze fabri
kanten dus zoo ongeveer tot de nood
zakelijke levensbehoeften.
Toch zou ik 't gezicht van deze hee-
ren weieens willen zien, als hunne ar
beiders loonsverhooging kwamen- vra
gen omdat ze er zóó ongelukkig aan
toe zijn, dat ze zelfs geen piano kun
nen aanschaffen en niet in staat zijn
de noodige pianolessen te betalen
Ik heb een sterk vermoeden, dat de
patroons bij zoo'n gelegenheid een an
der instrument dan de piano zouden
bespelen.
OBSERVATOR.
w e g n em ing van -de nog g r o o -
te en voor talrijke leden der
Kamer onoverkomelijke be
zwaren, die in het Voorloo
pig Verslag worden toege
licht.
Dit zou kunnen geschieden door een
nader protocol, maar beter nog door
een gewijzigd tractaat, omdat men
dan niet meer de bewoordingen van
het eene stuk met het andere zal be
hoeven te vergelijken.
Verscheidene leden waren van
oordeel, dat een nieuw Schelde-regiem
onnoodig is, omdat Nederland steeds
getoond heeft van zijn gezag geen mis
bruik te willen maken.
Algemeen achtte men het wen-
schelijk, dat de bij het tractaat belioo-
rende kaart in drie bladen van het
vaarwater in de Schelde, welke thans
op de griffie ter inzage is gelegd, ook
voor het publiek verkrijgbaar zal wor
den gesteld, opdat daaromtrent open
bare voorlichting van desekundigèn
kan worden verkregen.
De regeling van de rechtspositie van
de op de Schelde varende handels
schepen achtten vele leden volmaakt
onbevredigend.
De regeling van de loodsgelden kon
verscheidene leden evenmin be
vredigen.
Geen der leden achtte cAe tot
standkoming van het kanaal A.ntwer-
pen—Moerdijk wenschelijk, al ver
schilden zij in de waardeering van de
bezwaren, die zij daartegen kotester-
den.
Sommige leden bleven, ooit na
kennisneming van de Mem. van Antw.
bezwaren koesteren tegen den a;anleg
van het RijnMaasSchel de-kai a aal.
Sommige leden achtten het wei
nig aannemelijk, dat door het gmven
van den kanaal NeeroeterenMaas-
bracht—Belgisch Limburg zou wor.den
ontsloten als achterland voor oiaze
zeehavens. Veeleer zal Zuid-Limbi trg
achterland worden van Antwerpen.
Algemeen betreurde men het,
dat noch in het tractaat, nóch in het
protocol een voorziening is getroffen
betreffende de spoorwegtarieven nam
en van Terneuzen.
Sommige leden betreurden, dat
de Wielingen-kwestie is' blijven rusten
Sommige leden achtten het in verband
hiermede onverklaarbaar, dat de be-
loodsing van de Wielingen geheel aan
de Belgen is overgelaten.
Dat art. XIV van het tractaat van
1839 zal vervallen en daarmede het
verbod om Antwerpen tot oorlogsha
ven te maken, zal verdwijnen, was
voor vele leden reden tot ernstige be
zorgdheid.
Sommige leden drongen aan op de
mede-onderteekening der tweede
Mem. van Antw., door de ministers
van Binnenlandsche Zaken en Land
bouw, van Justitie, van Waterstaat,
van Oorlog, van Marine, van Arbeid
en van Financiën, als bewijs, dat $ie
ministers de bepalingen van het tr&c-
FEUILLETON.
Uit spannende dagen.
22)
(Ben Vla&msch verhaal).
„Welnu" sprak Simon-Brutus op
plechtig^ toon, als een rechter, die
een. vomjiJis wijst, „welnu, krachtens de
macht, mij door de Centrale admini
stratie verleend; deze burger schuldig
erkend, zijnde aan moord op den Ci
toyen ïjuor&ce, korporaal in dienst der
FranscÜie Republiek; gehoord hebben
de het gevoelen van den krijgsraad,
door n]L&j ingesteld, zoo veroordeel ik
den pllphtige tot het onderstaan der
doodstraf idoor den kogel, en ik beveel,
dat heft vonnis ter dezer plaatse en
©ogenblikkelijk worde volvoerd. Ik be
veel daarenboven, dat onmiddellijk na
de uitvoering der straffe het vuur aan
de vier hoeken der woning van den
misdadige worde gestoken, en dat z,ij
met lil de aanklevende gebouwen tot
den ijronJd worde verbrand, opdat de
verwoesting dezer plaats getugenis ge
ve vlin de macht der Frans che Repu
bliek en van de wijze, waarop zij hare
kinderen weet te wreken!"
Bifj deze laatste woorden begon de
notgris schrikkelijk te beven; zijn ge
laat verbleekte en hij keerde zich, als
van de koorts aangegrepen, naar een
kleine schuur, die aan den linkerkant
van den hof stond.
k*N»erl0en zijn plotselinge out
roering en aanschouwden hem met
verbaasdheid.
„Er schuilt iets in dit gebouw!" mor
de de sergeant.
„Kom, kom" riep Simon-Brutus, „dit
tooneel duurt lang genoeg. Korporaal,
neem acht mannen, leid den misdadi
ger tegen gindsché haag, schiet hem
voor den kop en werp zijn lijk in den
put, waar onze makker ingesmeten
werd. Haastig, dat er een eind aan
kome."
De korporaal had zijn mannen spoe
dig gevonden. Hij naderde tot den no
taris, vatte hem bij den kraag en
meende hem in de aangewezene rich
ting voort te trekken.
„Ik verlang nog een laatste woord
tot den Gitoyen Gommissaire te zeg
gen" sprak de notaris.
„Welnu, wat is het?" vroeg Simon-
Brutus, hem naderende.
„Gij hebt gezegd, Citoyen Commis-
saire, dat gij mijn woning tot op den
grond zult doen afbranden?"
„Aanstonds. Binnen een half uur zal
alles door de vlammen verteerd zijn."
Met den vinger naar 'n kleine schuur
wijzende, zuchtte de notaris:
„Daarin, boven, onder het rieten dak
ligt een mensch verborgen: hij zou om
komen in de vlammen."
„Ah, ah" juichte Simon-Brutus,, ,z,oo
zullen wij op het eind nog meer vin
den, dan wij meenden. Men bewake
den veroordeelde 1 Acht mannen, die
mij volgen!"
„Mevena de schuur, tegen den grond,
is een opening" zeide de notaris.
De Overste liep met zijn acht gezel
len tot de aangeduide plaats. Zij hak
ten met hun sabels in den leemen
muur en verbreedden het gat; allen
bukten zich en kropen er in.
De schuur scheen tot tegen de deur
geheel opgevuld met zware mutsaards,
maar naar achter, in het midden, was
een doorgang uitgespaard. Nauwelijks
echter konden de soldaten deze schik
king bemerken; want alle openingen,
die hier eenig licht konden toelaten,
waren gesloten: er heerschte een diepe
duisternis.
Met de handen tastende, voelde Si
mon-Brutus, dat de mutsaarden als in
trappen geschikt lagen.
Hij klom er op tot onder het dak;
zijn mannen volgden hem op de hielen
Daar zagen zij in den verren hoek,
hij den lichten schemer, die door ee
nige spleten scheen veroorzaakt, een
man, die hun een boer scheen te zijn,
op het stroo geknield zitten bidden.
Dewijl hij op al de barsche scheld
woorden en bedreigingen niets ant
woordde en roerloos geknield bleef zit
ten, werd hij uit den hoek weggerukt
en tot bij den boord van den mutsaard
hoop gesleurd. Een der soldaten stiet
hem uit boosheid in de lenden; de on
gelukkige viel van boven neder tot op
den vloer der schuur.
Allen stegen af. Bij de terugkaatsing
van het licht, dat door het gat op den
vloer drong, bemerkten zij, dat de man
lichtelijk aan de zijde des voorhoofds
was gewond, en dat er bloed over zijn
wang leekte. Zij troostten hem met
spottende woorden, hem doende begrij
pen, dat hij welhaast voor goed bloe
den zou.
Anders scheen de man zich niet te
hebben bezeerd, want hij had zich zon
der iemands hulp opgericht en stond^
even stilzwijgend te midden zijner beu
len. In tusschen was Simon-Brutus bui
ten de deur gegaan en riep daar, dat
men den boer onder het daglicht bron-
gen zou.
Dit bevel werd uitgevoerd; men duw
de het nieuwe slachtoffer door het gat.
Hij was een manNvan hooge gestalte
en scheen wel honderd jaar oud. Witte
haren omkransten zijn schedel; zijn
gelaat was helder en zoet: iets maje-
statsch scheen er ingedrukt.
„De leeraar!" riep Simon-Brutus,
met verbaasdheid en onvrljwilligen
eerbied terugwijkend.
Een blij gejuich onstond onder de
soldaten.
„Ah, de leeraar!' riepen zij. „Goede
vangst. Het begint niet slecht. De Over
sta der fanatieken! Goede vangst, goe
de vangst!"
Onderwijl hadden zij den leeraar op
den hof vooruitgebracht tot omtrent de
plaats, waar de notaris tusschen zijn
wachten stond. Deze riep smeekend,
zoo haast hij den leeraar zag:
„O vader, vader, gauw^ geef mij uw
zegen. Ik ga stervenIk vraag ver
giffenis aan God voor hetgeen ik kan
hebben misdaan; mot betrouwen levor
ik mijn ziel in zijne handen. Bid voor4
mijn vrouw, voor mijn kind! Uw zo
gen! uw zegen!"
De leeraar hief zijn hand in do
hoogte en sprak met ontzaglijke plech
tigheid eenige stille woorden over zijn
vriend.
Een lange spotlach ging op on dei- de
soldaten.
Simon-Brutus, die bij de herkenning
des leeraars door verrassfng whs ge
slagen geworden, worstelde een oogen-
blik tegen deze aandoening. Hij stak
welhaast de hand gebiedend uit en zei
tot den korporaal, die bij den notaris
stond:
„Ga! Het vonnis worde volvoerd!'*
En tot de anderen zich keerende, be
val hij:
„Citoyen sergeant, den oude ver
trouw ik aan uwe waakzaamheid. Men
volge mij met hem in huisT'
In de benedenzaal der wcrmng zette
Smon-Brutus zich vermoeid en afge
mat in een stoel; hij deed den? leeraar
nader brengen en vroeg hem in dé
Fransche taal, die hij wist, dat hij ta
melijk goed sprak:
„Citoyen Jacobus Domlnicus Torfs,
weet gij dat gij veroordeeld zijt tot ge
vangenneming en tot vervoering naar
het eiland Oleron?"
„Ik wist 't, voordat gij als zendeling
van Gods vijanden het mij in de kerk
boodschaptet" antwoordde de leeraar
met ongemeene koelheid.
(Wordt vervolif&l*