zeggen. NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN DINSDAG 13 JULI 19 26 TWEEDE BLAD. De Onderwijscommissie, De „Standaard" noemt het opmer kelijk, dat de „Nederlander' (zie ons blad van gisteren) de nieuwe Commis sie eenigszins ironisch behandelt. „Wij kunnen niet anders dan' liet goede ervan hopen", schrijft dit blad. „Want het resultaat zou toch wel zeer poover zijn, na al de klachten, die van links en rechts zijn opgegaan, indien men tenslotte alleen kwam tot een nieuwe schoolgeldregeling, een herzie ning van de artt. 100 en 101, en enkele technische verbeteringen, vooral waar de opz'et der samensteling bezuiniging- is en rechts voor èen deel de nieuwe schoolwet smaadde om de belemme ring der vrijheid". Het schijnt ons, zegt de „Standaard" weinig billijk, dat „De Nederlander reeds van te voren aan den arbeid der commissie een maatstaf aanlegt, dien „De Nederlander" zelf niet als juist aanvaardt, en waarvan ook, zacht ge legd, geenszins vaststaat, dat hij met de bedoeling der Regeering overeen komt. Is het juist om verwachtingen, •die men zelf voor overspannen houdt, als maatstaf voor het werk der. com missie aan te nemen? Blijkens de formuleering der op bracht acht de Regeering zelf het niet zeker, dat een onderzoek naar moge lijke bezuiniging belangrijke positieve resultaten zal opleveren. Hoe wij daarover denken, hebben wij reeds voor drie maanden geschreven. Wij merkten op, dat Minister De Visser reeds een reeks bezuinigingsmaatrege len getroffen heefft van zooveel betee- kenig, dat de commissie niet veel meer dan een nalezing zal kunnen ge ven. - Mag van de commissie verwacht worden, dat zij öp het punt van vrij- heidsverruiming zóódanige wijziging vaststelt, dat daardoor het smaden van de nieuwe schoolwet gerechtvaar digd wordt? Dat smaden heeft toch zeker niet door Minister Waszink of i. door Minister De Geer plaats gehad, evenmin al» het in de Tweede Kamer of door leden van de nieuwbenoemde commissie geschiedde. Eerlijk gezegd is ons niet duidelijk, waarom de in- stelling der commissie aan „De Neder lander" tot eenige geprikkeldheid aan leiding geeft. Onlang» nog schreef de heer Creutz, de burgemeester van Ede, in het Chr- Historisch orgaan voor gemeentepoli tiek een artikel, waarin hij verschil- j lende niet onbelangrijke wijzigingen in de schoolwet verdedigde. Wij heb ben niet gelezen, dat hij deswege in staat van beschuldiging i» gesteld we gens gebrek aan waardeering voor de wet van 1020. Zoodanig gebrek aan waardeering behoeft ook niet te wor den verweten aan hen die sedert eeni ge jaren op de instelling eener Staats commissie hebbe/n aangedrongen, noch aan de Regeerimg, die aan dezen wensch heeft getvolg gegeven. Wij voor ons 'willen, met „De Neder- la nder", het goede hopen van den ar beid der commissie. Doch wij willen niet van te vojren verklaren, dat re sultaten, als Nederlander" noemt, zeer poover zohden zijn. Art. 101 bij voorbeeld is voor de bijzondere school een van de belangrijkste artikelen van de schoolwet. Tot hoeveel moeilijkhe den de toepasiting van dit artikel aan leiding geeft, heeft de gemeente-secre taris van Utupcht, Mr. De Lange, nog pas in het licfyt gesteld in een serie ar tikelen in hert „Weekblad voor Ge meentebelangen". Trouwens, de schoolbesturen in tal van plaatsen weten ervan mee te praten. gERg EN SCHOÖQ NEID. HERV. KERK. Beroep/an: Ta Wammels, E. van Ruitenberg te Oostburg. Te Harkstede^ de bear J. Fisohar, oand. te Assen, Te Gendt, ita., J. Tb. Meyer te Hoen* derloo. Te Zoutkamp, O. A. Snoep te Giethoorn. Aangenomen, Naa.r Ritthem. H v. Oyen, hulppred. te Heemstede. Naa: St. Anna ter Muiden, J, P. Seholte te Schoondijke. Naar Overdinkel (toez.), J. van Dijk I). Jen., cand. te De Steeg, Bedankt: Voor Vlaardingen, D. J. v. d. Graaf te Ridderkerk. GEREF. KERKEN. Tweetal: Te Hoorn, K. J. Cremei te Gees en J. H. Kuiper' te Drachten. Beroepen: Te Nieuwlande, Dr. C Veltenaar te 's Gravenhage. Te, Sellin- gen, D. J. B. Allaart, cand. te Oegst- geest. Te Koog-Zaandijk, B. G. de Bruyn, cand. te Purmerend. Te Zwart sluis, J. A. Verhoog, te Nieuw Dor drecht. Bedankt: Voor Meliskerke, W. Don renbos te Midwolde. Voor Hiliegersberg J. Gillebaard te Noord-Scharwoude. Voor Utrecht, Dr. C. Bouma te Zwolle Voor Middelburg, G, Laarman te Klun- dert. Voor Warfium, W. H. v. d. .Vegt te Drachtster Compagnie. CHR. GEREP. KERK. Tweetal: Te Delft, cand. A. Bik ker te Noordeloos en Joh. Jansen te Leiden. Te Zaandam, en te Gouda, ,W„ Kremer, cand. te Apeldoorn en B. Oost hoek, cand. te Apeldoorn. Ber o epen: Te Broek op Langendijk J. Drenth, cand. te ILoogeveen. Bedankt: Voor Zwijndrecht, J. P. Meijering te Nieuwpoort. Voor Haarlem, nde pred. pi., A. M. Berkhoff te Am- Sterdam. Voor Maarssen, H. Hoogen doorn te Bunschoten. GEREF. GEMEENTEN. Drietal: Te Ierseke, A. de Bloia te Dirksland. H. Kievit te Veenendaal jM. Hofman te Krabbendrjke. Aangenomen: Naar Rotterdam, D. C. van Stempvoort te Veenendaal Een Vredes-Zondag. De Algemecrie Synodale Commissie der Ned. Herv. Kerk beeft op 1 Augus tus weder een Vredes-Zondag uitge schreven. Hoedemaker en Gunning. In „De Bazuin" schreef Prof. Honig van Kampen het volgende artikel: „Niet van belang ontbloot is de vraag welke de verhouding "tusschen Dr. Hoe demaker, den vader van de (nieuw confessioneele richting en Prof. Gun ning, een der voornaamste tolken van de Ethischen geweest is. Dr. Ph. J. Hoedemaker was van i86ï 1873 predikant te; Veenendaal, var. 18731876 te Rotterdam, van 1876— 1880 te Amsterdam, van 18S01887 hoogleeraar in de Theologie aan de Vrije Universiteit, van 18881890 predikant te Nijland (Fr.), en van 18901910 pre ïdikant te Amsterdam. Prof. Dr. J. H. Gunning was van ,18541857 predikant te Blauwkapel in U., van 18571861 te Hilversum, van ,18611882 te 's-Gravenhage, van 1882 1889 kerkelijk hocgleeraar te Amstei dam, van 18891899 (Staats)hooglee- raar te Eeiden, en woonde als emeritus van 18991905 te Arnhem. Omtrent de verhouding tusschen Hoe demaker en Gunning is licht ontstoken in het lijvige werk Leven en Werken van Prof. Dr. J. H. Gunning" (5 deelen, samen met meer dan 2500 bladzijden;, hetwelk met regeeringssteun van 192l —1925 bij den heer J. M. Bredée te Rotterdam uitgekomen is. Maar zelfs als men het uitvoerige register bij dit boek raadpleegt, is het niet altoos gemakke lijk er den weg in te vinden. Daarom heeft Ds. J. H. Semmelink gelijk ook onlangs in een verdienstelijk artikel in „De Standaard" opgemerkt werd aan de Theologen een gewaardeerden dienst bewezen, door het schrijven van een proefschrift over „Prof. Dr. J. H. Gun ning zijn ontwikkelingsgang en zijne be Sinselen". hetwelk voor eenige maan- en het Kcht zag. Aan deze dissertatie (ontleende ik dan ook de stof voor dit (artikel. Hoedemaker schnnt reeds in 1868 op zhi huwelijksreis bij Gunning .gelogeerd te hebben. Gunning recenceerae het proef schrift van Hoedemaker en verklaarde in 1869 in een opstel: „Laat ons ëén zijn met elkander", dat hij: ook met Hoedemaker gaarne wilde samenwerken, Bewaard bleef ook een brief van Gunning aan Hoedemaker van 1873 en twee brieven van 1880. Toch is eerst na Gunnings komst te Amsterdam de nau were betrekking tot stand gekomen, die ten einde toe heeft voortgeduurd. Ofschoon nu Hoedemaker allengs dui delrjker zijn sympathie met de Gerei, Belijdenis uitsprak, toch meent Dr. Sem melink, dat hij nimmer geheel met het ethisch beginsel gebroken heeft. Hij merkt o[i: „In zekeren zin is Hoedema ker altijd ethisch geblevendus dat hij in '78 van „ethisch" „gereformeerd" was geworden, is maar ,,in zekeren zin" te nemen. Gunning voorzag sinds de intiemere kennismaking, dat Hoedemaker, die ook als Hoogleeraar aan de Vrije Universi teit een eigen standpunt haast en straks ■tegenover dat van Kuyper en Rutgers innam, eenmaal geheel met Kuyper zou moeten breken. Gunning correspondeer de voortdurend met hem over Kuypei en zijn streven. Hij gaf op 31 December 1883 aldus het onderscheid tusschen hen beiden aan: „De herstelling onzer oude Kerkorde wensch ik met u, doch als gij lieden tengevolge van uwe eventueele overwinning haar ingevoerd kreegt, zoa als onze geestelijke toestanden nu zijn dan zou m.i. eerst recht blijken, welk een Phaëton gijlieden op den heerlijken zonnewagen geplaatst hadt". Het laat zich denken, dat Gunning riek nog sterker tot Hoedemaker aan getrokken gevoelde, sedert Hoedemaker in 1887 ontslag had genomen als Prof. aan de Vrije universiteit. Eigenaardig is, dat Hoedemaker in datzelfde jaar Kuyper confessioneel noemde, en h(i dat niet wilde wezen. Confessioneel waren zij, die de belijde nis der vaderen vasthouden en haar al naar de wijze, waarop zp haar opvatten zoeken te handhaven. Dr. Semmelink meent den invloed van D. Chantepie de la Saussaye te bespeuren in Hoedema- kers zeggen: „Het baat niet een belijde nis op te leggen, zij moet geloofsuiting der Kerk zijn. Hoedemaker eischte voot zich en de zijnen den naam „Gerefor meerd op. en verklaarde dezen term aldus: „Gereformeerd zijn zij, die Gods Woord niet alleen houden voor den eeni gen regel van ons geloof en onzen wan del, maar die den eisch stellen, dat alles in de Kerk, dus ook in de regeering der Kerk, in de wetenschap, de staat kjinde en iederen anderen levenskring naar dat Woord ga". „Mijns inziens gaf Hoedemaker zjjn van Kuyper verschillende zienswijze hiel mede al heel' onbillijk aan. Immers wil den ook de „Christelijk Gereformeerden en de Nederduitsch Gereformeerden (na 'de ineensmelting in 1892 „de Gerefor meerden"! niet anders dan dat het ge- heele mensehelijke leven naar Gods Woord gericht wordt. Later werden Hoedemaker en de zij nen dan ook weer algemeen de „Con- fessioneelen" genoemd. In da laatste periode van hun leven zijn Hoedemaker en Gunning nog dich ter tot elkaar gekomen. Sinds „de kwestie van de Kerk" voor Gunning .t i Sgojeen brandende gewetens vraag was geworden, erkende hij met dankbaarheid, dat h(j in dezen aan Hoe demaker veel licht verschuldigd waa. Letterlijk schreef Gunning toen aan Hoedemaker: „Onderwerping der Beift denis aan Gods Woord was m(j naar het hart. Maai- de uitlegging van Gods Woord verstond ik als individueel. Ieder spreke, dacht ik, naar eigen geweten zijn oordeel uit. Door u echter heb ik leeren inzien, dat dit moet zijn het oor deel der vereenigde Kerk. Het confes- sionalisme, mij altoos een zaak van weerzien, wordt door uwe beschouwing overwonnen. Belijdenis is geen leel slechts". Toch bleef Gunning ook in Arnhem „ethisch" gelijk wel niet anders ta verwachten was en dan ook in zijn studie „De eenheid des levens" duidelijk aan het licht trad". L In oud-Griekenland ging het ver haal, dat aan Phaëton werd toegestaan eens den zonnewagen te mogen bestu ren. Doch nauwelijks had lip de teugels gevat, of de zonnepaarden sloegen op hol en staken op aarde alles in brand. "binnenland. DE HANDEL MET DUITSCHLAND. Nieuwe bepalingen in de Duitsche Omzetbelasting. De Nederlands che Kamer van Koop handel voor Duitschland te Frankfort 0 d. M. deelt het volgende mede: Er zijn verschenen eenige nieuwe be palingen in de Duitsche omzetbelas ting. Volgende bijzonderheden zijn voor den Nederlandschen handel van belang: De invoer zelf, van de uit het bui tenland ingevoerde waren valt niet onder de omzetbelasting. Verder is vrij de z.g. „verlangerte" invoer mits aan de volgende bepalingen is vol daan: le. de voorwerpen moeten op de z.g. „Freiliste" voorkomen; 2e. de omzet moet geschieden: a. in of uit entrepot, b. in of uit „gebumie- nen Verkehr des Inlandes", c. in of uit zeehavenplaatsen voor zoover de wa ren voorkomen op de „Freiliste" la; en de invoer over zee heeft plaats gehad, d in of uit binnenlandsche opslag plaatsen, voor zoover de op de „Frei liste" la voorkomende waren tolvrij zijn en de opslagplaatsen door den mi nister van financiën erkend zijn 3e De omzet moet in den groothan del plaats vinden. 4e. Een bewerking of omwerking mag niet plaats gehad heb Den. 5e. Fr moet vastgesteld zijn, dat de goederen uit. het nuitcnlani komen. Eerste omzet van den invoer. Van de omzetbelasting is verder de eerste omzet van de uit het buiten land ingevoerde waren vrijgesteld wan neer aan de volgende bepalingen vol daan <s: le. De voorwerpen moeten in Frei liste 1b staan. 2e. het moet zich handelen, om den eersten omzet na den invoer. 3e. de omzet moet in den groothan del plaats vinden. 4e. een bewerking of omwerking mag niet plaats gehad hebben. 5e* de afkomst der waren uit het bui tenland moet vast staan. De uitvoer blijft evenals vroeger van de omzetbelasting bevrijd. Als omzet in het buitenland, geldt echter niet reeds de levering aan den uitvoeren den ondernemer, zelfs niet wanneer de levérant onder eigen naam of vreemden naam, onmiddellijk in het buitenland levert. In dit geval bestaat de plicht tot vergoeding aan den on dernemer, die uitvoert. Als belastingvrije omzet aan het bui tenland zal gelden: De levering aan den buitenlander, door verzending aan diens binnenlandschen expediteur. Deze bevrijding treedt echter pas op, wanneer aan bepaalde, form Me bepa lingen voldaan is. en in de aanmel ding voor de omzetbelasting een ver zekering volgens voorschrift afgelegd is. Verder vallen niet onder de omzet belasting het werkloon voor bepaalde soorten arbeid, die voor buitenland- sche rekening in het veredelingsver- lceer geschieden. Ook adviezen en b.v. de opdracht van octrooi Zijn niet belastingplichtig. De beide „Freilisten" kunnen op het secretariaat van de Kamer van Koop handel voor Duitschland te Frankfort a. d. M. ingezien worden, die boven dien inlichtingen gaarne verschaft. HET VERDRAG NEDERLAND— BELGIë. Het Voorl. Verslag der Tweede Kamer Verschenen is het Voorloopig Ver slag der Tweede Kamer omtrent het Verdrag NederlandBelgië. Het is een lijvig -stuk, waarvan het „Hdbl.' de volgende korte samenvat ting geeft: Vrij algemeen werd hulde gebracht voor de talentvolle wijze, waarop de minister de bezwaren, tegen het ver drag ingebracht, heeft beantwoord. Desondanks had de inhoud van dit stuk, nadat men zich nan den sugges tieven invloed van het betoog had ont trokken, op vele leden een onbevre- dgenden indruk gemaakt. De Belgische desiderata kunnen moeilijk met meer warmte, met meer talent, maar ook met meer eenzijdig heid ter conferentie door de Belgische delegatie zijn voorgestaan dan zij in de Mem. van Antw. van minister Van Karnebeek worden verdedigd door de Nederlandsche regeering. De eenzij digheid van het tractaat valt moeilijk te ontkennen. Daarom werd algemeen de hoop uitgesproken, dat de' regeering, om het verdrag voor de Staten-Generaal aannemelijk te maken, met de Belgische regeering op nieuw in onderhandelingen zaltredenomtestrevennaar AAN HET ZOEKLICHT. Leiden, 13 JuU 1936. De ingediende belastingontwerpen hebben althans deze goede ziijde, dat men. er zoc langzamerhand een beetje kijk op krijgt, wat al of niet als „weel de' meet worden beschouwd. Zoo Jas ik gisteren in ons Wad een adres van den Bond van piano en or gelfabrikanten tegen de weeldebelas ting, waarin betoogd wordt, dat aan schaffing van een piano geen weel Je is, maar dat de piano door velen be schouwd wordt als een schier onmis baar instrument. De piano behoort volgens deze fabri kanten dus zoo ongeveer tot de nood zakelijke levensbehoeften. Toch zou ik 't gezicht van deze hee- ren weieens willen zien, als hunne ar beiders loonsverhooging kwamen- vra gen omdat ze er zóó ongelukkig aan toe zijn, dat ze zelfs geen piano kun nen aanschaffen en niet in staat zijn de noodige pianolessen te betalen Ik heb een sterk vermoeden, dat de patroons bij zoo'n gelegenheid een an der instrument dan de piano zouden bespelen. OBSERVATOR. w e g n em ing van -de nog g r o o - te en voor talrijke leden der Kamer onoverkomelijke be zwaren, die in het Voorloo pig Verslag worden toege licht. Dit zou kunnen geschieden door een nader protocol, maar beter nog door een gewijzigd tractaat, omdat men dan niet meer de bewoordingen van het eene stuk met het andere zal be hoeven te vergelijken. Verscheidene leden waren van oordeel, dat een nieuw Schelde-regiem onnoodig is, omdat Nederland steeds getoond heeft van zijn gezag geen mis bruik te willen maken. Algemeen achtte men het wen- schelijk, dat de bij het tractaat belioo- rende kaart in drie bladen van het vaarwater in de Schelde, welke thans op de griffie ter inzage is gelegd, ook voor het publiek verkrijgbaar zal wor den gesteld, opdat daaromtrent open bare voorlichting van desekundigèn kan worden verkregen. De regeling van de rechtspositie van de op de Schelde varende handels schepen achtten vele leden volmaakt onbevredigend. De regeling van de loodsgelden kon verscheidene leden evenmin be vredigen. Geen der leden achtte cAe tot standkoming van het kanaal A.ntwer- pen—Moerdijk wenschelijk, al ver schilden zij in de waardeering van de bezwaren, die zij daartegen kotester- den. Sommige leden bleven, ooit na kennisneming van de Mem. van Antw. bezwaren koesteren tegen den a;anleg van het RijnMaasSchel de-kai a aal. Sommige leden achtten het wei nig aannemelijk, dat door het gmven van den kanaal NeeroeterenMaas- bracht—Belgisch Limburg zou wor.den ontsloten als achterland voor oiaze zeehavens. Veeleer zal Zuid-Limbi trg achterland worden van Antwerpen. Algemeen betreurde men het, dat noch in het tractaat, nóch in het protocol een voorziening is getroffen betreffende de spoorwegtarieven nam en van Terneuzen. Sommige leden betreurden, dat de Wielingen-kwestie is' blijven rusten Sommige leden achtten het in verband hiermede onverklaarbaar, dat de be- loodsing van de Wielingen geheel aan de Belgen is overgelaten. Dat art. XIV van het tractaat van 1839 zal vervallen en daarmede het verbod om Antwerpen tot oorlogsha ven te maken, zal verdwijnen, was voor vele leden reden tot ernstige be zorgdheid. Sommige leden drongen aan op de mede-onderteekening der tweede Mem. van Antw., door de ministers van Binnenlandsche Zaken en Land bouw, van Justitie, van Waterstaat, van Oorlog, van Marine, van Arbeid en van Financiën, als bewijs, dat $ie ministers de bepalingen van het tr&c- FEUILLETON. Uit spannende dagen. 22) (Ben Vla&msch verhaal). „Welnu" sprak Simon-Brutus op plechtig^ toon, als een rechter, die een. vomjiJis wijst, „welnu, krachtens de macht, mij door de Centrale admini stratie verleend; deze burger schuldig erkend, zijnde aan moord op den Ci toyen ïjuor&ce, korporaal in dienst der FranscÜie Republiek; gehoord hebben de het gevoelen van den krijgsraad, door n]L&j ingesteld, zoo veroordeel ik den pllphtige tot het onderstaan der doodstraf idoor den kogel, en ik beveel, dat heft vonnis ter dezer plaatse en ©ogenblikkelijk worde volvoerd. Ik be veel daarenboven, dat onmiddellijk na de uitvoering der straffe het vuur aan de vier hoeken der woning van den misdadige worde gestoken, en dat z,ij met lil de aanklevende gebouwen tot den ijronJd worde verbrand, opdat de verwoesting dezer plaats getugenis ge ve vlin de macht der Frans che Repu bliek en van de wijze, waarop zij hare kinderen weet te wreken!" Bifj deze laatste woorden begon de notgris schrikkelijk te beven; zijn ge laat verbleekte en hij keerde zich, als van de koorts aangegrepen, naar een kleine schuur, die aan den linkerkant van den hof stond. k*N»erl0en zijn plotselinge out roering en aanschouwden hem met verbaasdheid. „Er schuilt iets in dit gebouw!" mor de de sergeant. „Kom, kom" riep Simon-Brutus, „dit tooneel duurt lang genoeg. Korporaal, neem acht mannen, leid den misdadi ger tegen gindsché haag, schiet hem voor den kop en werp zijn lijk in den put, waar onze makker ingesmeten werd. Haastig, dat er een eind aan kome." De korporaal had zijn mannen spoe dig gevonden. Hij naderde tot den no taris, vatte hem bij den kraag en meende hem in de aangewezene rich ting voort te trekken. „Ik verlang nog een laatste woord tot den Gitoyen Gommissaire te zeg gen" sprak de notaris. „Welnu, wat is het?" vroeg Simon- Brutus, hem naderende. „Gij hebt gezegd, Citoyen Commis- saire, dat gij mijn woning tot op den grond zult doen afbranden?" „Aanstonds. Binnen een half uur zal alles door de vlammen verteerd zijn." Met den vinger naar 'n kleine schuur wijzende, zuchtte de notaris: „Daarin, boven, onder het rieten dak ligt een mensch verborgen: hij zou om komen in de vlammen." „Ah, ah" juichte Simon-Brutus,, ,z,oo zullen wij op het eind nog meer vin den, dan wij meenden. Men bewake den veroordeelde 1 Acht mannen, die mij volgen!" „Mevena de schuur, tegen den grond, is een opening" zeide de notaris. De Overste liep met zijn acht gezel len tot de aangeduide plaats. Zij hak ten met hun sabels in den leemen muur en verbreedden het gat; allen bukten zich en kropen er in. De schuur scheen tot tegen de deur geheel opgevuld met zware mutsaards, maar naar achter, in het midden, was een doorgang uitgespaard. Nauwelijks echter konden de soldaten deze schik king bemerken; want alle openingen, die hier eenig licht konden toelaten, waren gesloten: er heerschte een diepe duisternis. Met de handen tastende, voelde Si mon-Brutus, dat de mutsaarden als in trappen geschikt lagen. Hij klom er op tot onder het dak; zijn mannen volgden hem op de hielen Daar zagen zij in den verren hoek, hij den lichten schemer, die door ee nige spleten scheen veroorzaakt, een man, die hun een boer scheen te zijn, op het stroo geknield zitten bidden. Dewijl hij op al de barsche scheld woorden en bedreigingen niets ant woordde en roerloos geknield bleef zit ten, werd hij uit den hoek weggerukt en tot bij den boord van den mutsaard hoop gesleurd. Een der soldaten stiet hem uit boosheid in de lenden; de on gelukkige viel van boven neder tot op den vloer der schuur. Allen stegen af. Bij de terugkaatsing van het licht, dat door het gat op den vloer drong, bemerkten zij, dat de man lichtelijk aan de zijde des voorhoofds was gewond, en dat er bloed over zijn wang leekte. Zij troostten hem met spottende woorden, hem doende begrij pen, dat hij welhaast voor goed bloe den zou. Anders scheen de man zich niet te hebben bezeerd, want hij had zich zon der iemands hulp opgericht en stond^ even stilzwijgend te midden zijner beu len. In tusschen was Simon-Brutus bui ten de deur gegaan en riep daar, dat men den boer onder het daglicht bron- gen zou. Dit bevel werd uitgevoerd; men duw de het nieuwe slachtoffer door het gat. Hij was een manNvan hooge gestalte en scheen wel honderd jaar oud. Witte haren omkransten zijn schedel; zijn gelaat was helder en zoet: iets maje- statsch scheen er ingedrukt. „De leeraar!" riep Simon-Brutus, met verbaasdheid en onvrljwilligen eerbied terugwijkend. Een blij gejuich onstond onder de soldaten. „Ah, de leeraar!' riepen zij. „Goede vangst. Het begint niet slecht. De Over sta der fanatieken! Goede vangst, goe de vangst!" Onderwijl hadden zij den leeraar op den hof vooruitgebracht tot omtrent de plaats, waar de notaris tusschen zijn wachten stond. Deze riep smeekend, zoo haast hij den leeraar zag: „O vader, vader, gauw^ geef mij uw zegen. Ik ga stervenIk vraag ver giffenis aan God voor hetgeen ik kan hebben misdaan; mot betrouwen levor ik mijn ziel in zijne handen. Bid voor4 mijn vrouw, voor mijn kind! Uw zo gen! uw zegen!" De leeraar hief zijn hand in do hoogte en sprak met ontzaglijke plech tigheid eenige stille woorden over zijn vriend. Een lange spotlach ging op on dei- de soldaten. Simon-Brutus, die bij de herkenning des leeraars door verrassfng whs ge slagen geworden, worstelde een oogen- blik tegen deze aandoening. Hij stak welhaast de hand gebiedend uit en zei tot den korporaal, die bij den notaris stond: „Ga! Het vonnis worde volvoerd!'* En tot de anderen zich keerende, be val hij: „Citoyen sergeant, den oude ver trouw ik aan uwe waakzaamheid. Men volge mij met hem in huisT' In de benedenzaal der wcrmng zette Smon-Brutus zich vermoeid en afge mat in een stoel; hij deed den? leeraar nader brengen en vroeg hem in dé Fransche taal, die hij wist, dat hij ta melijk goed sprak: „Citoyen Jacobus Domlnicus Torfs, weet gij dat gij veroordeeld zijt tot ge vangenneming en tot vervoering naar het eiland Oleron?" „Ik wist 't, voordat gij als zendeling van Gods vijanden het mij in de kerk boodschaptet" antwoordde de leeraar met ongemeene koelheid. (Wordt vervolif&l*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 5