NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 29 MEI 1926
1 WEEDE BLAD.
Uit de Schriiten.
HET IS DE HEEREI
Jezus zeide tot hen: Komt
herwaarts, houdt het middag
maal. En niemand van de d:s>-
cirelen durfde Hem vragen:
Wie zijt Gö? wetende, dat het
de Heère was.
Joh. 21:12.
Tems' verschijning aan de zee van
Tiberias herlev ndigde de herinaering
aan een vroegere ontmoet'ng op de
ze" f de plaats.
Jezus herhaalde hior een wonder,
dat hij tevoren had gedaan in den tijd,
van ziin eente optreden onder het volk
Ook toen een wonderbare visvangst,
waarvan ten minste drie van de hier
genoemde discipelen getuigen waren:
Petrus met Jacobus en Johannes, de
be:de zonen van Zebedeus.
Daarbij dezelfde bijzonderheid; een
geheelen nacht hebben ze gearbeid,
zonder iets te vangen, en zoodra ze
op Jezus' woord het net aan de an
dere zijde u tW' rpen, doen ze ven over
vloedige vangst.
Eindelijk wordt beide malen aan dit
wonder door Je.:us-een u.tspraa'k ver
bonden, betreffende Petrus' toekom
stig werk. De eerste maal: Van nu aan
zuli gij menschen vangen. Deze tweede
maal veei teederder: Weid mijne lam.
meren, hoed mijne schapen, weid
mijne schapen.
Eigenaardig is bij deze laatste ont
moeting aan de zee van Tiberias, dat
de discipelen, zonder dat Jezus iets
bijzonders zegt, allen de zekerheid heb
ben, dat het de Heere is.
Eerst hebben ze den toeschouwer
die van den oever af hen gadeslaat,
terwijl ze met hun led g scheepje naar
het land varen, niet herkend. De vraag
aan bui .en'kumende visschers gedaan:
Hebt gij niet eenige toespijs? is zoo
gewoon en begrijpelijk, dat er niets uit
viel af te leiden. Het korte en spij
tige antwoord: neen, klinkt alles be-
haive vriendelijk.
En de eerste, die het bemerkt, is
Johannes, de discipel welken Jezus
liefhad. Zeker heeft Jezus' woord:
werpt het net uit aan de rechterzijde
van het schip, en gij zult vinden, wel
•eenig vermoeden bij hen opgewekt.
En de uitkomst maakt dit vermoeden
bij hem ze'kerneid: hij zegt tot Petrus:
het is de Heere.
Drt woord van Johannes slaat bij
Petrus in en zonder zich lang te be
denken, werpt hij zich in het water
om tot Jezus te komen. De andere
discipelen komen met het schip en
het net sleepen ze achteraan.
Maar aan land gaande, zien zij' iets
wat opnieuw hun verwondering wekt:
een kolenvuur, een visoh daarop, met
brood erbij.
En als ze nu het net vol groote
vïsschen hebben opgehaald, zonder dat
het scheurt, en zij zoo vriendelijk ge-
moodigd worden tót den maaltijd, dan
verdwijnt de laatste onzekerheid: zij
weten dat'het de Heere is. Ze her
kennen hem aan zijn daden, Hij, die
zoo met hen handelt, kan alleen Jezus
zijn.
Deze blijde zekerheid maakt hen
stil. Ze durven hem niet vragen: wie
zijt gij wetende, dat liet de lleere is.
Ze gevoelen zul'k een vraag als een
krenking jegens hunnen Heere. Zoo
als het u onaangenaam aandoet, ais
een vriend, van vroeger jaren u niet
herkent.
Maar hier geldt dat nog zooveel te
meer. Aan Jezus hebben ze alles te
danken. Hij is hun Heere en Zaligma
ker. Ze weten het, dat hij uit de doo-
den is opgestaan. Hij is hun reeds
meer dan eens verschenen. "Hem nu
nog te vragen: Wie zijt gij? zou ont-
leerend voor hen zijn.
Zexfs moeten zij zich innerlijk scha
men, dat ze hem niet terstond heb
ben herkend.
Zoo staat Jezus daar weer voor hen
als van ouds. Met diezelfde macnc en
majeoteit over alle dingen, die ze zoo
dikwijls in Hem heboen aangebeden.
Maar ook met dezelfde zorg en trouw
die hij nun aitijd heeft betoond.
En er is in deze wonderbare visch-
vangst toch ook nog iets meer dan
alleen Goddelijke macht en zorge.
Want ongetwijfeld heeft dit bepaal
de wonder ook de strekking om hen
iets te leeren omtrent hun arbeid in
het Koninkrijk des Heeren, waartoe ze
eens door Jezus waren geroepen.
Na zijn opstanding heeft Jezus hen
telkens aan hun toekomstige zending
herinnerd door zijn woorden. Hier doet
hij het ook met zijn daad. En zooals
hij eens de apostelen uit hun aardsche
beroep had uitgehaald tot zijn dienst,
zoo leidt hij' hen ook thans bij ver
nieuwing van dat beroep op tot de
taak die hen wacht.
Niet dat zij dit ten eenenmale ver
geten waren. Maar het gevoel van hun
onwaardigheid moest hen nu dubbel
zoo zwaar drukken als vroeger.
Vooreerst toch is de afstand tus-
schen Jezus en hen nu zooveel groo-
ter. Want Jezus verschijnt hun nu als
de overwinnaar van dood en graf. Te
voren stond hij, evenals zij, nog vóór
den dood. midden in het aardsche le
ven. Maar nu staat Jezus aan gene
zijde van het graf. Al verschijnt hij
hun hier op aarde, de overwonnen
dood ligt thans tusschen Jezus en hen.
Hij heeft overwonnen; maar zij moe
ten er nog doorheen.
Maar ten andere dringt zich nu aan
hen op de zelfaanklacht over het ver
laten van hun Heere in dien bangen
nacht over hun geloofsinzinking, over
hun geërgerd worden aan hem, over
hun niet gelooven van zijtoe woorden.
Daarom hebben zij' een hernieuwde
roeping noodig, zullen- ze weer tot het
werk ingaan, dat hun is bevolen. Zoo
lang die roeping uitbleef, konden zij
niet gaan wisten ze niet wat zij voor
Jezus hadden te doen.
Dat was ook de reden, waarom Si
mon Petrus tot 4e anderen den vorigen
avond had gezegd: Ik ga visschen, en
zij terstond bereid waren hem te vol
gen.
En nuzoekt Jezus hen daar weer
op. En hij zegent ze opnieuw in hun
aaxdsch en lijdelijk beroep, om hen op
nieuw daaruit te roepen tot zijn dienst.
In hun vruchteloos werken den gan-
schen nacht toont hij hun, wat hij hun
eens had betuigd: zonder mij kunt gij
niets doen. In den verrassenden zegen
dien ze op zijn woord ontvingen, to>nt
hij hen, dat zij in den weg der ge
hoorzaamheid zegen op hun arbeid
mogen wachten. Hij toont hun ook dat
zij in zijnen dienst geen gebrek zullen
lijden.
Zoo is dit wonder van die tweede
overvloedige vischvangst op ditzelfde
meer van Galilea tijdelijk een teeken
geweest, vol van leering voor hun apos
tolisch werk.
En met alleen voor hen, maar ook
voor heel de kerk des' Heeren, en voor
ieder, die in het koninkrijk Gods en in
den dienst van zijn Heere werkt.
Wie zijn Heere daarin wil dienen, zal
ook telkens de verrassende blijken van
zijn macht en trouw ondervinden. En
zoo dikwijls als dit geschiedt, zullen
we dan niet alleen Góds hand daar
in opmerken maar er in zien een blijk
van j ezus' macht, aan wien alle dingen
onderworpen zijn in den hemel en op
aarde.
En dan zal dit wel niet geschieden
zonder beschaming over onze eigen on-
geioovigheid. Maar dan zal het ons
ook des te inniger in het geloof aan
onzen Heiland en Heere verbinden.
BEDE.
O Schepper, mij tot dy bekeer!
Ik bid, dat Gij mij bidden leer',
Ook sterven en wel leven;
En dat mijn jaren rollen ai-
En mij de dood het stinkend graf
Zal tot een prooie geven.
Gelijk het lijf hier heeft van nood
Huis, kleeding, wijn, water en brood:
Zoo heeft de ziel van noode
Gezond geloof; verlicht verstand;
O Heer. uw Geest, uw woord, uw hand
Die trekt ons uit den doode.
0 Bouw-Heer van 't menschelijk ge
slacht,
Zuiver mijn hert en geef mij kracht
Uw wegen te bewandelen:
Maak mij alleen niet letterwijs,
Maar geef, dat ik uw goedheid prijs
Bij vromen en verstandlen.
Wel hem, die 'tgeen hij kent voor goed
Recht wel beleeft, en daadlijk doet
Met ware goede daden,
En niet op zijn verdiensten ziet:
Gods' zegen hier, en na geniet
Den Hemel uit genade.
G. A. BREDERO.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV KERK.
Beroepen: Te Gravendeel, W. W.
Siddré te Oude- en Nieuwe-Wetering.
Te Bergambacht, J. H. Koster, te
Montfoort. Te Echteld (bij Tiel), H.
van Dijken, te Wageningen.
Aangenomen: Naar Bleiswijk,
A. Dekker te Opheusden. Naar On-
derdendam, J. C. Kars te Termunten.
Bedankt: Voor Barneveld G.
Alers te Nieuw-Lekkerkerland.
GEREF. GEMEENTEN.
Tweetal: Te Giesendam, A. de
Blois te Dirksland en M. Hofman te
Krabbendijke.
D. D. Elshove en Enyper.
In de Kerkbode van de eGref. Kerk te
Rotterdam wordt omtrent den toe
stand van de predikanten Elshove en
Kuyper het volgende medegedeeld:
De toestand van Ds. Elshove blijft
vrijwel gelijk, met een neiging tot voor
uitgafig, die van Dr. Kuyper scheen
aanvankelijk gunstiger, maar is thans
weder verergerd en niet geheel zonder
zorg. Wij hopen, dat wij spoedig van
beterschap mogen kunnen gewagen.
Theol. Schooldag.
Donderdag is te Apeldoorn de Theol.
Schooldag der Chr. Geref. Kerk gehru
den. Ds. Driessen van 's-Gravesande
sprak over „Welgelukzalige Knech
ten".
Ds. Meyering van Nieuwpoort refe
reerde over: „Een treffelijk Werk". De
ze spr. legde er den nadruk op, dat de
dienaar des Woords optreedt in naam
en met gezag van Christus Zijn predi
king is dus geen stichtelijk woord,
geen subjectieve beschouwing, doch
een geheele ontvouwing van het Woord
daarom zij Christus het middelpunt
van zijn Prediking.
Chr. Geref. Predikanten.
Deze week vergaderde te Apeldoorn
de vereeniging van Chr. Geref. predi
kanten, waar de reeds vroeger aange
kondigde referaten werden gehouden.
Amsterdam-Zuid.
De Kerkeraad der Geref. Kerk Am
sterdam-Zuid (binnen het Kerkver
band) heeft besloten tot het zenden
van een rondschrijven aan alle zuster
kerken, verzoekende eene bijzondere
collecte te willen houden ten behoeve
van een te vormen fonds voor kerk
bouw in Amsterdam-Zuid. Dit schrij
ven zal worden voorzien van eene aan
beveling der Synodale Comm. van
Advies.
Radio.
Over dit onderwerp schrijft Ds. La-
man in de Geref. Kerkbode van Drente:
In de Kerkbode van een onzer groo
te stadskerken wordt er tegen gewaar
schuwd, dat men de onderlinge bijeen
komsten niet zal nalaten, om in eigen
huis naar een radio-preek te zitten
luisteren.
Zoo kunnen alle goede dingen ver-
zondigd worden.
Wat voor zieken en huiszittenden
een zegen kan zijn, wordt voor ande
ren een vloek. Want het nalaten van
de onderlinge bijeenkomsten om thuis
een preek per radio te beluisteren is
de zonde van den eigenwilligen gods
dienst, de zonde tegen het tweede ge
bod, het dienen van God naar eigen
goedvinden en niet naar den regel van
het Woord.
Zoo is van alles een recht gebruik
maar ook een jammerlijk misbruik.
Evenals de radio ook gebezigd kan
worden om stiekiim allerlei wereld-
sche dingen te beluisteren. Niemand
ziet het. Maar God weet het. Hij kent
al die stiekeme zondaars, van buiten
schoon en christelijk, maar van bin
nen vol doodsbeenderen. Als de men
schen het maar niet weten, dan is het
.goed. Maar of God het weet, daar trek
ken sommigen zich zooveel niet van
aan.
Aldus wordt een op zichzelf goede
en schoone uitvinding tot een vloek,
tot een strik des Satans.
Zending.
De Prov. Friesche Zendingssynode
der Geref. Kerken besloot aan deputa-
ten van de Zending op te dragen ten
spoedigste een tweeden missionairen
predikant uit te zenden.
Onze rijkdom.
Ds. J. Gispen te Groningen, die eeni
ge maanden voor zijne gezondheid in
het buitenland vertoefde, vervolgt nu
weer zijn brievenreeks in „De Bazuin
Wij ontleenen daaraan het volgende:
„Nog meer dan vroeger staat -het
voor mij vast, dat wij Nederlandsche
Gereformeerden onzen rijkdom een
voudig niet verstaan en daarom zoo
schuldig voor God on9 maken als we
gaan 9tuk slaan dat groote geschenk
van God ons gegeven.
Met meer dan één collega uit Zwit
serland en Duitschland kwam ik in
aanraking. Als ze dan hoorden van
ons kerkelijk leven, van ons christe
lijk hooger, middelbaar en lager on
derwijs dan teekende de verbazing
zich vaak op hun gezicht af. Zelfs een
breed-ontwikkeld officier uit het Griek
sche leger liet zich inlichten over het
Calvinisme.
Wat zou het voor menig Gerefor
meerd Nederlander, die zijn kerkelij-
ken rijkdom niet half verstaat mis
schien goed wezen eens geruimen tijd
te moeten verkeeren in een land, dat
bijna alles mist wat het onze zoo
ruimschoots bezitten mag. Of is het
niet bedroevend dat een Zwitsersch
predikant me verklaren moest, dat er
in zijn'land bijna geen Calvinisten
meer waren. En bij ons zijn die er nog
bij duizenden, kon ik hem met een
dankbaar en blij hart antwoorden
Geve onze God ook in deze droeve
dagen veel behoefte aan dat ware Ge
reformeerde leven, dat zijn kracht
zoekt in het verstandig letten op Gods
Woord 1"
De Kerken in Finland.
In Finland, waar dit jaar de Confe
rentie van den Wereldbond van or-
gelingsvereenigingen gehouden wordt,
behoort niet mind^" dan 98 pet. dei-
bevolking tot de Luthersche Kerk. Oos
tersch-Orthodoxen zijn er slechts
54.000, baptisten 5000 terwijl de R.-K.
er niet meer dan pl.m. 600 leden heeft,
nog minder dan de Methodisten met
hun 1000 aanhangers.
De geheele bevolking bedraagt
3.364.807 zielen. Van de 530.000 leer
plichtige kinderen bezoeken ongeveer
200.000 de Zondagsscholen, wier aan
tal in bet heele land zoowat 2000 be
draagt
Ook de arbeid der jongelingsvereeni
gingen is groot. Haar ledental is bijna
9000, die verdeeld zijn over 215 vereeni-
gingen.
De geschiedenis van een bijbel.
Dr. T. H. Gunning vertelde oulangs
ito „Pniël":
„Het is au zoowat tachtig jaar ge
leden, dat een Poolsch Edelman, met
zijn vrouw, die een Engelsche was,
zich na een verblijf in Engeland, ge
reed maakte naar Galicië weder te
keeren. Hij was Katholiek, zij Protes
tant, maar rij waren beiden wereld-
sche lieden, die zich om de dingen
van Gods koninkrijk niet bekommer
den.
Toen zij bezig waren hun koffers
in te pakken, merkte de broeder dier
Poolsche dame hij' was professor
in de medicijnen en van Edinburgh
gekomen om hen nog eens goeden
dag te zeggen dat zij geen Bijbel
bezaten. Op zijn terugreis dacht hij
er telkens aan, dat zijn zuster naar
dat verre land heenging, zonder Gods
Woord te bezitten; die gedachte hin
derde hem zóó, dat hh'? thuis gekomen,
haar dadelijk een Bijbel zond. De
echtelieden, verrast met dit geschenk-,
waar zij1 weinig om gaven, namen het
toch mee, maar sloegen er langen tijd
in het geheel geen acht op.
Na heel wat smartelijke ervaringen
in Polen en heel wat teleurstellingen
in het leven te hebben doorgemaakt,
werd de man door een slepende ziekte
aan zijn bed gekluisterd, en om hem
den tijd te korten, las zijn vrouw hem
in hun afgelegen landhuis het eene
boek na het andere vopr.
Toen hun kleine bibliotheek uitge
put was, viel hun die Engelsche Bijbel
in handen en begonnen zij hem, even-
AAN HET ZOEKUCHT.
Leiden 29 Mei 1920.
Het loont de moeite op België te let
ten en te zien wat daar gebeurt.
De hier zoo gevreesde inflatie dii
dank zij het krachtig ingrijpen van
Colijn voorkomen werd, is daar wer
kelijkheid geworden,. Men heeft d<
schadelijk gevolgen daarvan aan dei
lijve gevoeld.
En nu eindelijk is 't zoover gekomef
dat een soort nationaal kabinet is ge
vormd waarin zoowel socialisten er
liberalen als katholieken zitting heb
ben, teneinde verdere inflatie-rampen
af te wenden.
Dit heeft bevreemding gewekt.
Maar de socialistische afgevaardig
de van den mijnwerkersbond heeft, dl
noodige opheldering gegeven.
De arbeiders zoo zei hij, zijn terug
gedeinsd voor de armoede en wij, ver
antwoordelijke leiders, hebben niet gè
wild, dat de armoede zich zou mees
ter maken van onze arbeiders.
Men heeft in België naar het schijn'
andere socialisten dan bij ons.
Er zijn daar leiders die hunne ver
antwoordelijkheid gevoelen.
Toen hier eqn man opstond om te
voorkomen, dat de armoede zich van
de bevolking meester zou maken deed
men althans niet anders dan hem hoo-
nen en schelden en verdacht maken.
Er was toen zelffs geen schijn van
verantwoordelijkheidsgevoel.
Gelukkig dat men althans in België
verstandiger i9.
OBSERVATOR.
als die andere boeken, door te lezen.
Maar weldra werd, door het lijden
daartoe voorbereid, een diepere be-
langsstelling bij hen gewekt; het hei
lige boek begon tot hun geweten te
spreken, bracht hen er toe aan God
te denken, dien zij zoo ge heef en al
vergeten hadden, en aan de belangen
hunner ziel, die zij zoo verwaarloosd
hadden.
Langzamerhand ging, hoe verder zij
kwamen in het lezen, het licht in hunne
harten op en begonnen zij zichzielven
te bezien in den spiegel van Gods
Woord zij zagen, dat zij zondaars
waren, zonder gerechtigheid en zon
der kracht, onbekwaam om de eischen
van een rechtvaardig God te vervullen.
Maar nu zagen zij óók in Hem een
God van liefde, en het Evangelie van
Johannes lezende, zagen rij dat die
God Zijn eenigen Zoon had gegeven
om het Lam te wezen, dat de zon
den der wereld wegneemt.
Toen verstonden zij hoe groot die
fave Gods was; rij namen naar bei
en ootmoedig aan en legden hun hart
neer aan den voet van het kruis, waar
rij vergeving en vrede vonden,
i Het was dien echtelieden nog ver
gund een korte poos samen door te
brengen in de nieuwe blijdschap des
heils. Toen stierf de Poolsche edelman,
zich aan de Goddelijke genade toever
trouwende, die hij alleen door middel
van dien Bijbel, verlicht door Gods
Geest, maar zonder eenige mensche-
lijke toelichting of hulp had leeren
kennen.
Zijn weduwe keerde naar haar land
terug met hare 'kinderen, die zij in
de vreeze Gods had opgevoed, dages
lijks met hen Gods heilig Woord le
zende en Hem vragende om Zijne hulp
en Zijn zegen. Zij heeft lang mogen
leven, veel voor haar Heer en Meester
mogen werken, totdat ook zij werd
opgeroepen tot de vreugde haars Hee
ren.
Haar zoon, nu een eerwaardig en
innig geloovig man, is thans een grijs
aard en woont dicht bij Neuchatel,
waar ik het voorrecht had hem te
mogen ontmoeten en met hem te spre
ken en te bidden. En diens zoon ia
mynheer Eugène d'Okolski, bij wien ik
rijf weken in volle geestelijke gemeen
schap heb mogen vertoeven. Ik acht
elk mensch gelukkig, die roet dezen
vromen, godzaligen man onder één
dak vertoeven mag.
Die kleine Engelsche bijbel, waar
van God zich bediende om zulk een
stroom van zegeningen uit te nortenb
wordt getrouwelijk bewaard in de fa
milie als een getuigenis van Zijn liefde
en van de waarheid dat Zijn Woord
niet ledig wederkeert maar doet dat
gene, waartoe Hij het uitzendt".
LfcUiLLElON.
JtijtjJLJUJbiN.
(Uit uen tijd tier Hervorming).
5)
1 Een lantaarn had hij maar niet
gevraagd bij de familie Bernard,
want bij was bang, dat ze hem dan
niet zouden hebben laten gaan, en de
Bopparts hadden er geen. Maar hij
was vol moed, en stapte lustig voort,
hoewel de duisternis nog steeds toe
nam. en naar het hem toescheen, on
gewoon dicht was.
Geen maan en geen ster was te zien
aan den met dikke wolken bedekten
hemel. Robert tastte meer den weg,
dan dat hij hem zag, doch het gekab-
bel van het rivierwater was een be
trouwbare gids naast hem en boven
dien behoedde hem zijn stok, waarme
de hij als een blinde voor zich uit
tastte, voor 't struikelen over steenen
of in kuilen.
Eenigen tijd geleden leidde het pad
hem tusschen de rivier en de daaraan
gelegen wijngaarden door; scherp voor
zich uit turend, bespeurde bij tusschen
de wijngaarden een licht, dat op een
heuvel of zandhoop scheen te slaan.
Zeker was hier de bocht, waarvan
Jean Bóppart gesproken had, bekend
onder den naam „Huis Greve" een
oude herberg, die half verwoest was,
een tijdlang leeg gestaan bad, doch
nu weer bewoond was. Jean had henj
gelegd, dat er een pad liep, hetwelk
hem een grooten omweg bes paaide.
Zou hij dat wagenV Kijk, daar, haast
niet te zien, was de ingang 'n nauw
paadje langs een tuin. Eenmaal dien
weg genomen hebbende, kon hij recht
uit rechtaan doorloopen, terwijl het
licht der herberg hem de goede rich
ting wees..
Over de mogelijkheid, dat door een
wenuing van het pad, hij het licht uit
't oog zou verliezen, dacht hij niet. En,
bovendien, aan weerszijden waren
immers tuinen, dus dat kon niet mis
sen Hij sloeg derhalve het pad in, en
stapte weer welgemoed door koude en
duisternistotdat hij eensklaps be
angst begon te worden, den verkeer
den weg te hebben genomen. Maar hoe
kon dat nu? Dat licht was toch van
het huis, waar de Bopparts over ge
sproken hadden; maar als dat zoo
was, hoe konden dan nu huis en licht
beioe verdwenen zijn?
Hij liep nog even door, doch stond
plotseling verschrikt stil, bevang m
door 'n vreeselijke gedachte; hij werd
betooverd! Dat licht was daar niet
door een sterfelijke hand geplaatst;
dat was 't werk van den een of ande
ren kwaden of listigen geest, die hem
naar zijn verderf lokte. Het gevoel der
nabijheid van een onzichtbaren geest,
dat onze voorouders in sommige ge
vallen zoo wonderbaar sterk deed zijn,
had ook zijn keerzijde; als bovenna
tuurlijke hulp altoos bij de band wa^
dan waren bovennatuurlijke verschrik
kingen het evenzoo. Hoewel het fel
vroor, stond het zweet op Robert s
voorhoofd. De vijanden, die thans
dreigden, waren geen vijanden van
vleesch en bloed, met wie hij zich kon
meten of die hij kon ontloopen. Waren
't maar zulke!
Weer moed verzamelend, en een
kort gebed om bijstand opzendend,
ging hij weer verder. Het pad was bij
na geheel afgelegd, en aan het eind
meende hij de lijnen van een huis in
de zwarte duisternis te onderscheiden.
Maar bet licht, dat er dan toch had
moeten wezen, was uitgedoofd.
Terwijl hij beangst en verwonderd
om zich heen tuurde, groeide z n ver
langen naar menschel ij ke vijanden.
En dat zou hem te pas komen 1 Hij
hoorde eensklaps gerucht van stem
men en geblaf van honden, terwijl
voetstappen naderden. Voor aarzeling
of uitstel was nu geen tijd meer. Zijn
band terzijde uitstekend, bemerkte hij
een muurtje, sprong er over, en rende
in volle vaart de tuinen door, den heu
vel af.
Toen hij eindelij'k even stilhield, om
op adem te komen, bleek hem, dat hij
den honden ontkomen was, maar te
gelijk onvindbaar uit den koers was
geraakt. Zelfs het besef van de rich
ting, waarin hij liep, was hii kwijt.
Hoe speet het hem den rechten weg te
hebben verlaten.
't Beste was misschien, om maai* te
blijven waar hij was, en er den mor
gen af te wachten; hij had zich goed
warm gedraafd, en had dus maar wei
nig last van de koude. Wel voelde hij
zich vreeselijk vermoeid, en als door
lamheid geplagen. En het werd er niet
beter op, terwijl hij stond te overwe
gen, wat nu te doen. Waarom zou hij
niet ergens in 'tgras gaan liggén, en
wachten, tot het weer licht werd? Zijn
oogen vielen bijna reeds toe. Hij wou,
hij moest slapen.
In Genève had hij dikwerf gepraat
met de uit bun land gevluchte Wal
denzen, die de bergen waren overge
komen door sneeuw en ijs, en zij had
den hem verteld, dat er onder ben ge
weest waren, die, toegevende aan een
onweerstaan baren drang, in slaap wa
ren gevallen, om nimmermeer te ont
waken. Toen zag hij als in een visioen
de gezellig verlichte huiskamer van
zijns vaders huis in Engeland, waar
het vroolijk schijnsel van den haard
de gezichten van zijn vader en moe
der, zijn broertjes en zijn zuster bo
scheen Neen, hij wilde niet gaan sla
pen, en sterven als een lafaard.
Hij begreep, dat de eenige kans om
wakker te blijven bestond in geregelde
beweging; hij liep dus met flinke pas
sen op en neer, totdat hij zijn slaap
overwonnen had. Nu werd het verlan
gen weer sterk, om te onderzoeken,
waar hii toch eigenlijk was, en althans
te pmbeeren weer op d. weg te komen,
waar hij de vertrouwelijke stem der
rivier weer hooren kon, en dan mis
schien de lichten van Genève kon ont
dekken. De wijngaarden, waardoor hij
liep, schenen wel eindeloos, hoe lang
had hij hier nu al geloopen, één uur,
2 uren of drie?- Hii wist 't niet meer.
Plotseling hield hij weer stil en
luisterde. Hij hoorde beslist we.erstem
men en voetstappen. Geen ongeregel
de, kalme voetstappen als van wande
laars, maar het rhythmisoh stappen
van marebeerende soldaten. Hij was
zoo vermoeid, dat het nauwelijks tot
hem doordrong, te overwegen boe de
ze mannen in den nacht hier kwamen,
hetzij op weg naar of van Genève. Hij
meende te kunnen vermoeden, dat het
bannelingen om des geloofs wille wa
ren. In elk geval waren het menschen,
en menschelijk gezelschap was hem
meer dan welkom. Hij liep zoo vlug
hij kon in de richting der regelmatig
aanstappende ménnen.
Hij kwam nu weer bij een ander
muurtje, ook dienende als grens voor
een wijngaard. Hij klom erop om uit
te kijken. Ja daar was de wegl
Zwakke licht jee wiegelden voort, en
zeer dichtbij hoorde hij een marchee-
renden groep. Dat leek wel een leger!
Maar wat moest dat hier? Terwijl hij
op den muur nog even voortliep, om
beter te kunnen onderscheiden, schop
te hij tegen een lossen steen. die. an
dere meeslepende, met veel geraas op
den weg viol.