NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 6 MAART 1926
TWEEDE BLAD.
Uit de Schriften.
HET LICHT VAN 's KONINGS AAN
GEZICHT.
In liet licnt van des Koning^
aangezicht ia leven.
Spreuken 16:15a.
Het woord hierboven afgedrukt,
gold van den Oosterschen koning. Zyn
griimnigneid was ais boden des doods,
zegt de Spreukendichter.
_YV,e zien het in Vasthi, de gema
lin van koning Ahasveros, 111 de vrien
den van Daniël, door de grimmigheid
des komngs geworpen in den gloeien-
den oven.
Maar ook het tegenovergestelde
geldt van zulk een vorst, die macht
had over leven en dood: „In het licht
van des konings aangezicht is leven".
Dat ondervond Esther, toen zij ge
nade verkreeg in 's konings oogen en
hij haar den gouden scepter toereikte.
Ons tekstwoord is een woord van
koning Salomo, van den vredevorst,
een type van den Christus.
Zijn rijkste toepassing vindt dit ko
ningswoord dan ook in den van God
gezalfden Koning, Wien is gegeven
alle macht in hemel en aarde.
Zijn grimmigheid is bij het overgaan
uit den tijd in de eeuwigheid, op den
grooten oordeelsdag, als boden des
doods.
Maar ook: „in het licht van des
Konings aangezicht is leven". .Wij moe
ten spreken van des Konings grim
migheid, dat is van het eeuwig wee,
en van het licht Zijns aangezichts, dat
is van het eeuwig wel.
„In het licht van'des Konings aan
gezicht is leven".
De ware wijsheid is dus: verzoening
met God te zoeken door en in den
THeere Jezus. In het licht des aange
zichts van dien Koning schittert de
vrije genade, de rijke zondaarsliefde
van den Vader, Die Zijnen Koning
gezalfd heeft over Sion, den berg zij
ner heiligheid.
Gelukkig wie de ware wijjsheid, waar
door het leven wordt gezocht in het
licht van 's Konings aangezicht, in de
genade van onzen Heere Jezus Chris
tus, en in Hem in de liefae Gods, ge
lukkig wie die ware wijsheid leert
door Woord en Geest.
Het leven zoeken in het licht van
's Konings aangezicht, dat doen wij1
eerst, als wij ons leven verkiezen, ont
dekt aan onze duisternis, onzen doods
staat, onze doemschuld.
Moogt ge daarvan iets zien, dan
krijgt ge den Heere Jezus noodig.
Hem kunt ge niet meer missen.
In de wereld, in de zonde, in de
macht van satan, in de donkerheid van
's Konings aangezicht, is geen leven,
maar de dood. Zooals er in de natuur
geen leven zou zijn zonder het licht,
zonder de zon, zoo is er ook geen gees
telijk leven zonder het licht van des
Konings aangezicht, zonder de Zonne
der gerechtigheid.
Somtijds moogt ge het zoo duide
lijk zien: „in het licht van des Ko-
ningss aangezicht is leven".
Innig, vurig klinkt dan de smeek
bede op: „Verhef Gij over mij het licht
Uws aanschijns, o Heere".
Breekt door de werking van Woord1
en Geest dat licht door in de ziel,
dan wijkt de dood, het leven wordt
geopenbaard.
Gij' ondervindt het: de Heere heeft
maar te spreken en het is er, te ge
bieden en het staat er.
Voor u was het onmogelijk om tot
het licht, om tot het leven te ko
men, majalr| bij God zijn alle dingen
mogelijk.
O, na de benauwing van de duister
nis des doods, worat het hart zoo
verkwikt en verheugd door de eer
ste schemering van dat heerlijke lüit
der genade.
„In het licht van des Konings aan
gezicht is leven".
Zoo is het niet slechts bij; den aan
vang, maar ook bij den verderen voort
gang. Wie den Heere Jezus'kent niet
maar uit Zijln liefdeblijken, maar ook
m Zijn persoon, belijdt dit telkens
weer.
Ook gij zoekt het levani nog veel
te veel in de goederen der aarde, in
de zonde, in uw. vroomheid, in uzelf.
Er is zoo veel, dat u geaurig aan
lokt en bekoort. Maar dit zult gij, als
het er op aankomt, toch weer moeten
erkennen: het leven is er niet in te
vinden.
Dat heerlijke, zalige leven, dat leven
uit den dood, dat is het licht van des
Konings aangezicht.
Als Hü Zijn aangezicht verbergt,
dan wordt gij; verschrikt, uw zoete
rust is weg, die zalige vrede is ver
stoord.
Maar dan ook, als u dit tot smart
wordt en tot schuld onder de bear
beiding van Woord en Geest, dan
roept gil' weer om dat licht, dan durft
gij zonder dat licht niet verder, dan
is het: „Indien Uw aangezicht niet
met mij' medegaat, zoo doe mij' van
hier niet optrekken".
Als het licht van 's Konings aange-
zioht weer over u is, dan wijken dor
heid en doodigheid, dan is efr ge
voelig leven.
Hoe heerlijk is dat leven in Zijne
openbaring!
Hoe rijk is dat leven in de nabij
heid van den eeuwigen Koning voor
zulk een onwaardige!
Dit wordt nog steiker, als gij er bij'
wordt bepaald: dat aangezicht kan
voor zondaren alleen lichten, omdat
het eens heeft getreurd in de duister
nis der Godverlatenheid; dat leven is
alleen geopenbaard, omdat de Heere
Jezus in den dood is ingegaan, maar
ook den dood heeft overwonnen. Wat
heeft het den Heiland niet gekost,
zou in het licht van Zijn aangezicht
het leven zijn!
„In het licht van des Koning aan
gezicht is leven".
Dat aangezicht zien wij lichten, als
de Heere Zijne genade bewijst, als
Hij uw gebed wil verhooren, als gij'
onder de prediking van het Evan
gelie wordt verkwikt door Zijta. dier
bare beloften, als gij aan het Avond
maal wordt ingeleid in de beteeke-
nis van brood en beker.
.En eens zal des Konings aange
zicht eeuwig lichten over al Zijln volk,
als zij worden opgenomen in die plaats
waar geen nacht meer zal zijn.
ZONDE SCHULD.
't En sijn de Joden niet, Heer Jesu!
die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voor
't gericht,
Noch die versmadelijck u spogen in
't gesicht,
Noch die u knevelden en stieten uvol
puysten;
HEn sijn de crijchsluy niet die, met
hun felle vuysten,
Den rietstock hebben of den hamer op
gelicht,
Of het vervloeckte hout op Golgotha
gesticht,
Of over uwen rock tsaem dobbelden
en tuyschten;
lek ben 't 0 Heer! ick ben 't, die u dif
heb gedaen,
Ick ben de sware boom die u had
overlaên,
Ick ben de taeye strengb daarmeê ghy
waert gebonden,
De nagel en de speer, de geesel die u
sloegh,
De bloetbedropen croon, die uwe sche
del droegh;
Want dit is al geschiet, helaes! om
mijne sonden!
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Haarlem, (vac.-Bar
bas), L. D. Poot, Amstrdam, Vac.-Ber-
kelbach v. d. Sprenkel H. E. Beker,
iGorssol. Te Blokzijl j.A. Raams te
Ryswjjk.
GEREF. KERKEN.
Aangenomen: Naar Groningen, H.
v. d. Elskamp te Koog-Zaandijk.
Bedankit: Voor Bedum, en Bun
schoten-Spakenburg, A. H. v. d. ElS-
kamp. te Koog^aap^tjk.
CHR. GEREF. KERK.
Tweetal: Te Haarlem (2de pred.-
plaats). 'J. Jansen te Leiden en J. L.
tie Vries te Rjjnsburg.
GEREF. GEMEENTEN.
Beroepen:Te Sliedrecht, H. Kievit
te Veenendaal.
Bevestiging, Intrede, Afscheid.
Morgen hoQpt Ds. A. Graves van
van Willenswaard afscheid te nemen van
de Ned. Herv. Gem. te Oost- en West
burg en Zondag 14 Maart d.a.v. intrede
te doen te Rhenen, na bevestigd te zijn
[door Ds. P. van Willenswaard, van
Krimpen a. d. U880!
De zaak-Geelkerken.
Gisteravond is om 8 uur in Amster-
idaim^Zuid een vergadering van de|n ker-
keraad gehouden, welke door de Com
missie uit de Synode werd bijgewoond.
In de Gerard Brand tstraat was een
groote schare van belangstellende ge
meenteleden aanwezig, zeker eenige hon
derden, teneinde van hun medelevein
pist Dr. Geelkerken te getuigen.
Even voor achten ging de deputatie
der Synode het kerkgebouw binnen;
kort na achten verscheen Dr. Geelker
ken.
Een der gemeenteleden, de heer S. v.
Erk, Sprak, staande op de stoep van
de kerk, den predikant toe, hem sterkte
wensah.en.de en er aan toevoegende, dat
de gemeenteleden hun voorganger onder
alle omstandigheden in hun gebeden
zouden blijven gedenken.
Hierop zongen de gemeenteleden spon
taan Dr. Geelkerken Ps. 121:3 toe.
De heer van Erk ging vervolgens
het kerkgebouw binnen en verzocht den
kerkeraaa namens de aanwezige gemeen
teleden, dat deze allen de vergadering
zouden mogen bijwonen om mede hert
goed recht van Dr. Geelkerken tegen
over de deputatie der Synode te kun
nen bepleiten.
Na vrij breedvoerige discussie wil
ligde de kerkeraad het verzoek in zoo
verre in, dat de heer van Erk en twee
andere personen als deputatie der ge
meenteleden tot de vergadering wer
den toegelaten. De menigte ging toen
omstreeks negen uur uiteen.
Nader wordt nog gemeld, dat de Sy
node-commissie gistermiddag een onder
houd had met Dr. Geelkerken ten einde
de verklaring" nader toe te lichten.
Ür. G. moet echter verklaard hebben,
dat hjj zulks niet noodig oordeelde en
dat, jndien hij inlichtingen wehschte,
hij dit schriftelijk zou doen en ook een
schriftelijk antwoord daarop tegemoet
zou zien.
Kanselwelsprekendheid.
Over dit onderwerp schrijft Ds. J. L.
Pierson te Groningen, naar aanleiding
van een artikel van Prof. Knappert
in de N. R. Crt. het volgende:
„De schrijver haalde het mij zeer
bekende woord van Allard Pierson
aan: „Laat uw preek zijn uitgedost als
uwe dochter, noch opgeschikt, noch
beneden baar stand gekleed". Dit be
treft meer de overeenstemming van
inhoud en vorm. Ik heb 'echter be
zwaar tegen de combinatie van kan
sel en welsprekendheid. De
verbinding „speaks volumes". Mag zij
worden aanvaard? In dezen zin wordt
welsprekendheid altijd iets, dat min
of meer artificieel is. De schrijver van
1 Maart erkent dit en beschrijft baar:
„Als een predikant zijn preek schitte
rend van buiten kent en met pathos
voordraagt" enz.
Inderdaad openbaart zich kansel
welsprekendheid in dezen vorm. De
kansel is, een ander inzender doelde
er reeds op, een te bijzondere, een te
heilige plaats voor zulke welsprekend
heid. De bijbel zelf laat ons altijd voe
len: dat eenvoud, soberheid de beste
kleedij is voor de diepste gedachten.
Mattheus 5 in zijn aanvang overtuigt
ons daarvan. Het is omdat de Bijbel de
waarde kent van het zuivere woord.
Hij wil ons ook tot den eenvoud be-
keeren. Wij voegen liefst krachtige
bijvoegelijke naamwoorden aan het
zelfstandig naamwoord toe, sieren het
daarmede op, en doen niets dan het
verzwakken. Dat: eenvoud het ken
merk is van waarheid, is een regel
waartegen de „kanselwelsprekend
heid" zondigt.
Nu wil ik alleen geen kanselwel
sprekendheid erkennen. Er is alleen
„welsprekendheid" tout court.
Allard Pierson zegt zoo goed: „wel
sprekendheid is als elke (echte) kunst
eene bijzondere genadegave. Zij komt
als zij wil, en tot wien zij wil. Wie
haar deze vrijheid niet laat, zal erva
ren, dat men haar niet tot zich trekt
en wie haar daartoe zou willen
dwingen, ontvangt als straf voor zijne
onbescheidenheid, niets dan haar
karikatuur, en dan met de be
goocheling erbij, die hem de karika
tuur voor haar wezen doet houden.
Men went zich eenige vormen van
welsprekendheid aan, in afwachtiing,
dat de geheimzinnige muze die ver
men vroeg of laat wel eens zal bezie
len wat natuurlijk als regel nooit
geschiedt".
Dit echte is zeer zeldzaam. Wie geen
echte paarlen bezit, toont een ijdelen
geest als hij zich met namaak opsiert.
Welsprekendheid kan niemand lee-
ren. Men heeft haar, of heeft haar niet.
Zij is de genadegave, als alle kunst. Er
is iets goeds echter dat meer dan vol
doende is voor den kansel. Het is de
kunst van wel te spreken. Zij ligt in
ieders bereik, die haar zoekt in den
weg van ernstigen arbeid; maar het
is een arbeid, die nimmer eindigt Hij
bedoelt geen africhting maar ontwik
keling. Kunst is terugkeer tot het so
bere, het naive. Zij wil ons de verloren
natuurlijkheid doen terugvinden.
Niet alle musici zijn genieën als Hu-
berman, maar allen ook de genieën,
de laatsten vooral, moeten dag aan
dag hun techniek onderhouden en
verbeteren. Alle tijd en arbeid daar
aan besteed geven hun vrucht in
geestelijker uitdrukking, maken het
mogelijk den wet te vindén tot ie
ziel hunner hoorders, omdat elke ge
dachte aan iets stoffelijks weegvalt. De
ziel der nluziek, de ziel der viool moe
ten spreken.
Eene leerrede, het werd door een
ander terecht opgemerkt, is onderwij
zend en toch eischt zij evengoed het
w e 1 spreken.
Alles is hier zaak van techniek,
die nooit het volmaakte bereikt. Daar
over te handelen vraagt om meer dan
courantenartikelen Een afzonderlijke
studie hierover kan alleen alles zeg-
een.
Het is maar al te waai, dat wij
Hollanders ons best doen niet wel te
spreken. Helaas is ons dit vrij onver
schillig. De school helpt hierin niet
zooals zij kan en moet. Tal van klach
ten kan men hooren, dat kinderen,
als zij de lagere schooi verlaten, niet
eens dragelijk kunnen lezen.
Jaren geleden woonde ik een cursus
bij, door<«\.lbert Vogel gegeven aan
studenten. Niet één las behoorlijk
voor. Toch is de eerste schrede op
den weg w tlee spreken. Lezen, ik be
doel hardop lezen, met harde zelfcri-
tiek, zonder ooit te meenen dat men
het volmaakte al heeft verkregen is
het noodige.
Onze taal is wat klankrijkheid be
treft zoo wonder mooi. Wij mogen haar
niet behandelen, zooals wij het meest
al doen. Naast de benaming: Vader
land, spreken wij van onze: Moeder
taal. Laat ons haar den eerbied be
wijzen, dien het woord moeder op
roept.
Wij achten den vorm bijkomstig, en
leggen een zwaar accent op den in
houd. Wie van deze leugen zich ver
lost is een heel eind op den goeden
weg. Vorm is inhoud; inhoud is vorm;
beide zijn één.
Wie spreken moet heeft den plicht
wel te spreken. Vooral de kansel eischt
dit. Daar is de plaats, die bovenal
vorm en inhoud saam moet houden.
BINNENLAND.
Gouverneur-Generaal Fock.
In verband met het feit, dat een
der eerste drie punten, waarover het
nieuwe kabinet moet decideer en zal
zijn de keuze van een nieuwen Land
voogd, verneemt „Aneta" dat het vast
staat, dat mr. Fock onder geen con
ditie bereid is, eventueel nog als gou-
-verneuif-generaal aan te blijven na 7
'September.
Chr. Middenstand.
Woensdag vergaderden te 's.Graven-
hage de besturen van de Zuid-Hol-
landsche Chr. Middenstands-organisa
ties. Na opening der vergadering door
den heer B. de Vries had de verkie
zing van een voorzitter plaats. Gekol-
zen werd de heer A. Bos van Roö-
t,erdam; die echter niet ter vergade
ring aanwezig was. De leiding der
vergadering berustte verder bij den
AAN HET ZOEKUCHT.
Leiden, 6 Maart 1926.
Meer dan eens dook het gerucht op,
dat de Leidsche Kaasmarkt verplaatst
zal worden.
Ik hoop, dat die geruchten juist zijn,
maar ook, dat er met deze zaak de
noodige spoed zal worden betracht.
Want 't betreft hier een geval van
de uiterste noodzaak.
't Wordt langzamerhand #een kwes
tie van te zijn of niet te zijn.
Bodegraven kreeg een marktterrein
dat als een der beste van heel het
land wordt geroemd.
Woerden zorgde voor een terrein
waarop niets aan te merken valt.
Alphen richtte een kaasmarkt op en
het voortvarende gemeentebestuur,
krachtig gerugsteund door de markt-
commissie en enkele groote kaaskoo-
pende firma's, maakt daarvoor een
voortdurende reclame.
Deze reclame, zoo las ik in een der
bladen was voor vele boeren
rondom Leiden gelijk het zoet
gefluit van den vogelaar, voor Leiden
echter gelijk het gekrijsch van een
kraai, dat niets goeds voorspelde".
De toestand wordt dus precair.
Laten de Leidsche autoriteiten daar^
mee rekenen.
OBSERVATOR
heer W. G. bchceres van den Haag.
Mededeelingen werden gedaan, om
trent de pogingen om medewerk mg te
verkrijgen van Herv. en Geref. Kerke-
raden voor de economisch- ocia.e ae-
üe. Op enkele plaatsen zijn kerker
raadsleden aangewezen tot het houden -
van contact met de organisatie; el
ders werd het verzoek voor kennisger
ving aangenomen; ook waren er ker
keraden, waarvan ouderlingen voor
aanstaande plaatsen in de neutrale or
ganisatie innamen, die van mede* ot
samenwerking niet wilden weten.
De bespreking over het stichten van
een fonds tot uitkeering bij overlijden
fat aanlèidinm om aan de afd. Lei
en op te dragen een concept-i egeiingj
voor nadere bespreking gereed te ma
ken.
De bespreking omtrent provinciale
organisatie, waaromtrent ook de bonds
jdirecteur, de heer Attema, enkele aan
wijzingen gaf, leidde er toe de beslis
sing daaromtrent uit te stellen tot na
de a.s. Bondsvergadering.
De meening werd uitgesproken, dat
naast een-uitstekend Bondsorgaan een
goed Provinciaal blad alle recht van
estaan zou hebben en niet anders dan
tot uitbreiding en opbouw van het
bonds! even zou kunnen bijdragen.
Het late uur was oorzaak, dat de
verdere punten der agende tot een
volgende vergadering werden uitge
steld.
"Met dankgebed sloot de heer Schee-
res de vergadering.
Centrale Suiker MIJ.
Het Ned. Weekblad voor Kruide
nierswaren, Conserven en Comestibles
meldt dat de Centrale Suiker Mij. be
gonnen is met de fabricage van riet
suikerbasterden, die tot nu toe alleen
in Engeland en Amerika werden ge
maakt.
De Wiestersuikenaffinaderij is spe
ciaal voor deze fabricage ingericht.
Het blad verneemt verder dat de
door de Centrale Suiker Mij. aanger
fcochte fabriek van G.C. ashels te Roo-
seifdaal zal worden stopgezet. De spe-
ciale merken en soorten de/er fabriek
zullen eerlang worden gefabr eerd
door de suikerraffinaderij en dropsfa-
briek v.h. W. A. Scholte te Gronin
gen.
Verkiezing Eerste Kamer.
De voorzitter van het centraal stem
bureau voor de verkiezing van leden
voor de Eerste Kamer der Stateni-
Generaal maakt bekend, dat in een
openbare zitting van het stembureau,
op Maandag 8 Maart, des namiddags
te 5 uur, in de vroegere raadzaal,
zal worden voorzien ia de vacature,
ontstaan door het overlijden van den
heer L'. H. U. J. van der Maesen de
Sombreff.
Prof. dr. J. R. Slotemaker de Bruine
wordt als fid van de Eerste Kamer
opgevolgd door prof. jhr. mr. B. C.
de Savonmin Lohman.
FEUILLETON.
Uit nood en dood gered
11)
„Het grootste bezwaar is het ver
schaffen van een paspoort; dit is even
wel misschien aan de grenzen te ver
krijgen, want de regeering schijnt
zich voornamelijk ten doel te stellen
onze godsdienstleeraren uit het rijk
te verwijderen en zoo hunne gemeen
ten, van hun steun beroofd, te vernie
tigen."
Plotseling deed een luid geklop op
de voordeur ons ontstellen.
„Wie' is daar?" riep mijn vader, zon
der te ontgrendelen.
„Uw buurman Romilly' was het ont-
woord, en daar wij zijn stem herken
den, werd hij binnengelaten.
„Buurman, hoewel ik van verre
komsprak hij, „wilde ik toch niet
naar huis gaan zonder te uwer waar
schuwing slechte tijding mede te dee-
len. Te Arles en Uzès gaat het schan
delijk toe, zoodat gij goed zult doen,
den heer Chambrun te waarschuwen.'
„Hij en zijn vrouw zijn reeds bij ons
in veiligheid" was mijn vaders ant
woord.
„Dan moeten zij terstond vertrek
ken' r.;nddo Romilly aan, „anders zal
het zijn vrouw niet vergund worden
haar echtgenoot te verzolen. Hier is
een paspoort" vervolgde hij glimla
chend, „even dienstig voor hem als
voor den persoon voor wien het be
stemd was. Geef het hem."
Wij dankten hem hartelijk, en na
nog een paar woorden te hebben ge
wisseld, spoedde hij zich heen. Reeds
werd het dag en ik verwijderde mij
om nog een weinig te slapen. Toen ik
ontwaakte, stond mijn moeder bij mij.
„Uw oom is opgestaan, en met uw
vader in druk gesprek" zeide zij zacht.
„Hij weigert het paspoort, omdat het
neit voor hem is afgegeven, zeggende
dat hij geen kwaad wil doen, opdat
daaruit het goede kome."
„Maar dat is dwaze bekrompenheid!'
riep ik, opspringende, uit.
„Het is standvastigheid" zei mijn
moeder; „een hevige strijd tusschen 't
licht en de duisternis is aanstaande,
en z;ij, die thans geen kracht gevoelen
in zich zei ven en haar niet van boven
zoeken, zullen waarschijnlijk terstond
bezwijken; maar zij, wien Gods zaak
dierbaar is, zullen zich aangorden tot
den strijd, wetende dat Hij hen daarin
sterken zal."
„Gij keurt het dus goed, dat oom in
het aannemen van eht aanbod gewe
tensbezwaar ziet?"
„Ik erken ja, hoewel uw vader er
over verstoord is. Misschien is er wel
een eigen paspoort voor hem te krij
zen: immers wanneer de overheid er
naar streeft onze leeraren te verdrij
ven, zal men zeker hun heengaan niet
verhinderen. Hoe het ook zij, gij moet
uw oom en tante dezen avond naar de
zeekust brengen."
„Zij gaat dus met hem mede?"
„Zij wil hem niet verlaten, en daar
al hun geld hun ontvreemd is, hebben
wij een kleine som voor hen bijeenge
bracht. 0, mijn kind, welk een boozen
tijd beleven wij! Nauwelijks hebt gij
de laatste twee nachten eenige rust
genoten. Maar vergeet daarom niet,
uw morgengebed te doen.'
En na mij omhelsd, te hebben, ver
wijderde zij zich, opdat ik hare ver
maning zou opvolgen.
Alle nering en bedrijf stond dien dag
stil, zelfs de bakkerswinkels waren ge
sloten; ieder was vervuld van het ge
vreesde bezoek der dragonders.
Mijn vader gaf mij het paspoort
terug en zeide verdrietig: „Uw oom
wil er geen gebruik van maken; geef
het dus Romilly maar terug."
Doch Romilly fronste de wenkbrau
wen en vroeg schouderophalend: ,Wat
wil hij dan doen?"
„Ik weet het niet; zijn geluk beproe
ven, denk ik."
„Ziedaar, neem het toch maar me
de" zeide hij, terwijl hij het in mijn
borstzak duwde; het kon hem tóch
eens-te pas komen."
Het was een treurige dag. poeders
weenden over hare jonggeborenen,
mannen schoolden opgewonden en
bekommerd bijeen, terwijl de vijanden
fiere en hoonende blikken op ons wier
pen. Vurig wenschte ik, dat een woes
tijn onze woonplaats mocht zijn, waar
wij ongestoord overeenkomstig ons ge
loof konden leven. Maar, dacht ik, is
daartoe niet ook te geraken, als bet
ons gegund 'wierd in een gezegend
land te wonen, waar vrijheid van
godsdienst heerscht en elks gelocf ge
ëerbiedigd wordt?
Toen het avond geworden was,
werd er onder tranen, omhelzingenen
zegenbeden afscheid genomen, en wel
dra was ik met mijn oom en tante op
weg naar de zeekust.
Toen wij reeds een aanmerkelijken
afstand hadden afgelegd, kwam er
opeens iemand uit de duisternis te
voorschijn en riep: „Wie zijn daar?"
Ik was niet weinig verlegen, maar
mijn oom, de stem herkennende, zei
de: „O Jozef, zijt gij het? Waartoe zijt
gij hier?"
„Ik vlucht om mijn leven te redden"
antwoordde Jozef, „evenals, naar ik
onderstel bij u het*geval is. Hoe geluk
kig is het, dat gij ontsnapt zijt, of
schoon ik niet begrijp, hoe gij reeds
zoover zijt gekomen. Ik heb straks
uwe woonplaats verlaten, waar de
dragonders bezig waren uw huis te
plunderen."
„Help Jozef instappen" zeide nu
mijn oom, „de arme man is vermoeid"
en daar ik bemerkte dat hij tot zijne
gemeente behoorde, deed ik het gaar
ne, terwijl bovendien zijn stem en voor
komen mij voor hem innamen.
„Mijnheer, gij gaat u zeker bij uwe
broeders-ambtgenooten voegen" sprak
Jozef; „maar hebt gij een paspoort?"
„Neen, maar ik hoop er aan het
grenskantoor een te krijgen, of anders
wel uitkomst te vinden" antwoordde
mijn oom.
„Laat ons hopen, dat dit uw deel
moge rijn" hervatte Jozef, „want on
zen leeraren wordt het op de grenzen
recht lastig gemaakt; óf men weigert
hun daar paspoorten, óf de door hen
vertoonde worden van onwaarde ver
klaard."
„Dan zal dat van Romilly wel even
weinig baten" dacht ik.
Plotseling werd mijn overdenking
gestoord door een uitroep van Jozef:
„Luister ik hoor iemand in vollen
draf achter ons aanhollen; laat ons
soped maken."
Maar juist hadden w(j een sterke
helling op te rijden, zoodat de vervol
ger ons weldra had ingehaald.
„Is de predikant Chambrun hier?"
riep hij buiten adem.
„Wie zijt gij?" vroeg ik; maar mijn
oom antwoordde terstond:
„Ja, hier ben ik; wat verlangt, gij?"