NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 6 MAART 1926 TWEEDE BLAD. Uit de Schriften. HET LICHT VAN 's KONINGS AAN GEZICHT. In liet licnt van des Koning^ aangezicht ia leven. Spreuken 16:15a. Het woord hierboven afgedrukt, gold van den Oosterschen koning. Zyn griimnigneid was ais boden des doods, zegt de Spreukendichter. _YV,e zien het in Vasthi, de gema lin van koning Ahasveros, 111 de vrien den van Daniël, door de grimmigheid des komngs geworpen in den gloeien- den oven. Maar ook het tegenovergestelde geldt van zulk een vorst, die macht had over leven en dood: „In het licht van des konings aangezicht is leven". Dat ondervond Esther, toen zij ge nade verkreeg in 's konings oogen en hij haar den gouden scepter toereikte. Ons tekstwoord is een woord van koning Salomo, van den vredevorst, een type van den Christus. Zijn rijkste toepassing vindt dit ko ningswoord dan ook in den van God gezalfden Koning, Wien is gegeven alle macht in hemel en aarde. Zijn grimmigheid is bij het overgaan uit den tijd in de eeuwigheid, op den grooten oordeelsdag, als boden des doods. Maar ook: „in het licht van des Konings aangezicht is leven". .Wij moe ten spreken van des Konings grim migheid, dat is van het eeuwig wee, en van het licht Zijns aangezichts, dat is van het eeuwig wel. „In het licht van'des Konings aan gezicht is leven". De ware wijsheid is dus: verzoening met God te zoeken door en in den THeere Jezus. In het licht des aange zichts van dien Koning schittert de vrije genade, de rijke zondaarsliefde van den Vader, Die Zijnen Koning gezalfd heeft over Sion, den berg zij ner heiligheid. Gelukkig wie de ware wijjsheid, waar door het leven wordt gezocht in het licht van 's Konings aangezicht, in de genade van onzen Heere Jezus Chris tus, en in Hem in de liefae Gods, ge lukkig wie die ware wijsheid leert door Woord en Geest. Het leven zoeken in het licht van 's Konings aangezicht, dat doen wij1 eerst, als wij ons leven verkiezen, ont dekt aan onze duisternis, onzen doods staat, onze doemschuld. Moogt ge daarvan iets zien, dan krijgt ge den Heere Jezus noodig. Hem kunt ge niet meer missen. In de wereld, in de zonde, in de macht van satan, in de donkerheid van 's Konings aangezicht, is geen leven, maar de dood. Zooals er in de natuur geen leven zou zijn zonder het licht, zonder de zon, zoo is er ook geen gees telijk leven zonder het licht van des Konings aangezicht, zonder de Zonne der gerechtigheid. Somtijds moogt ge het zoo duide lijk zien: „in het licht van des Ko- ningss aangezicht is leven". Innig, vurig klinkt dan de smeek bede op: „Verhef Gij over mij het licht Uws aanschijns, o Heere". Breekt door de werking van Woord1 en Geest dat licht door in de ziel, dan wijkt de dood, het leven wordt geopenbaard. Gij' ondervindt het: de Heere heeft maar te spreken en het is er, te ge bieden en het staat er. Voor u was het onmogelijk om tot het licht, om tot het leven te ko men, majalr| bij God zijn alle dingen mogelijk. O, na de benauwing van de duister nis des doods, worat het hart zoo verkwikt en verheugd door de eer ste schemering van dat heerlijke lüit der genade. „In het licht van des Konings aan gezicht is leven". Zoo is het niet slechts bij; den aan vang, maar ook bij den verderen voort gang. Wie den Heere Jezus'kent niet maar uit Zijln liefdeblijken, maar ook m Zijn persoon, belijdt dit telkens weer. Ook gij zoekt het levani nog veel te veel in de goederen der aarde, in de zonde, in uw. vroomheid, in uzelf. Er is zoo veel, dat u geaurig aan lokt en bekoort. Maar dit zult gij, als het er op aankomt, toch weer moeten erkennen: het leven is er niet in te vinden. Dat heerlijke, zalige leven, dat leven uit den dood, dat is het licht van des Konings aangezicht. Als Hü Zijn aangezicht verbergt, dan wordt gij; verschrikt, uw zoete rust is weg, die zalige vrede is ver stoord. Maar dan ook, als u dit tot smart wordt en tot schuld onder de bear beiding van Woord en Geest, dan roept gil' weer om dat licht, dan durft gij zonder dat licht niet verder, dan is het: „Indien Uw aangezicht niet met mij' medegaat, zoo doe mij' van hier niet optrekken". Als het licht van 's Konings aange- zioht weer over u is, dan wijken dor heid en doodigheid, dan is efr ge voelig leven. Hoe heerlijk is dat leven in Zijne openbaring! Hoe rijk is dat leven in de nabij heid van den eeuwigen Koning voor zulk een onwaardige! Dit wordt nog steiker, als gij er bij' wordt bepaald: dat aangezicht kan voor zondaren alleen lichten, omdat het eens heeft getreurd in de duister nis der Godverlatenheid; dat leven is alleen geopenbaard, omdat de Heere Jezus in den dood is ingegaan, maar ook den dood heeft overwonnen. Wat heeft het den Heiland niet gekost, zou in het licht van Zijn aangezicht het leven zijn! „In het licht van des Koning aan gezicht is leven". Dat aangezicht zien wij lichten, als de Heere Zijne genade bewijst, als Hij uw gebed wil verhooren, als gij' onder de prediking van het Evan gelie wordt verkwikt door Zijta. dier bare beloften, als gij aan het Avond maal wordt ingeleid in de beteeke- nis van brood en beker. .En eens zal des Konings aange zicht eeuwig lichten over al Zijln volk, als zij worden opgenomen in die plaats waar geen nacht meer zal zijn. ZONDE SCHULD. 't En sijn de Joden niet, Heer Jesu! die u cruysten, Noch die verradelijck u togen voor 't gericht, Noch die versmadelijck u spogen in 't gesicht, Noch die u knevelden en stieten uvol puysten; HEn sijn de crijchsluy niet die, met hun felle vuysten, Den rietstock hebben of den hamer op gelicht, Of het vervloeckte hout op Golgotha gesticht, Of over uwen rock tsaem dobbelden en tuyschten; lek ben 't 0 Heer! ick ben 't, die u dif heb gedaen, Ick ben de sware boom die u had overlaên, Ick ben de taeye strengb daarmeê ghy waert gebonden, De nagel en de speer, de geesel die u sloegh, De bloetbedropen croon, die uwe sche del droegh; Want dit is al geschiet, helaes! om mijne sonden! KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Haarlem, (vac.-Bar bas), L. D. Poot, Amstrdam, Vac.-Ber- kelbach v. d. Sprenkel H. E. Beker, iGorssol. Te Blokzijl j.A. Raams te Ryswjjk. GEREF. KERKEN. Aangenomen: Naar Groningen, H. v. d. Elskamp te Koog-Zaandijk. Bedankit: Voor Bedum, en Bun schoten-Spakenburg, A. H. v. d. ElS- kamp. te Koog^aap^tjk. CHR. GEREF. KERK. Tweetal: Te Haarlem (2de pred.- plaats). 'J. Jansen te Leiden en J. L. tie Vries te Rjjnsburg. GEREF. GEMEENTEN. Beroepen:Te Sliedrecht, H. Kievit te Veenendaal. Bevestiging, Intrede, Afscheid. Morgen hoQpt Ds. A. Graves van van Willenswaard afscheid te nemen van de Ned. Herv. Gem. te Oost- en West burg en Zondag 14 Maart d.a.v. intrede te doen te Rhenen, na bevestigd te zijn [door Ds. P. van Willenswaard, van Krimpen a. d. U880! De zaak-Geelkerken. Gisteravond is om 8 uur in Amster- idaim^Zuid een vergadering van de|n ker- keraad gehouden, welke door de Com missie uit de Synode werd bijgewoond. In de Gerard Brand tstraat was een groote schare van belangstellende ge meenteleden aanwezig, zeker eenige hon derden, teneinde van hun medelevein pist Dr. Geelkerken te getuigen. Even voor achten ging de deputatie der Synode het kerkgebouw binnen; kort na achten verscheen Dr. Geelker ken. Een der gemeenteleden, de heer S. v. Erk, Sprak, staande op de stoep van de kerk, den predikant toe, hem sterkte wensah.en.de en er aan toevoegende, dat de gemeenteleden hun voorganger onder alle omstandigheden in hun gebeden zouden blijven gedenken. Hierop zongen de gemeenteleden spon taan Dr. Geelkerken Ps. 121:3 toe. De heer van Erk ging vervolgens het kerkgebouw binnen en verzocht den kerkeraaa namens de aanwezige gemeen teleden, dat deze allen de vergadering zouden mogen bijwonen om mede hert goed recht van Dr. Geelkerken tegen over de deputatie der Synode te kun nen bepleiten. Na vrij breedvoerige discussie wil ligde de kerkeraad het verzoek in zoo verre in, dat de heer van Erk en twee andere personen als deputatie der ge meenteleden tot de vergadering wer den toegelaten. De menigte ging toen omstreeks negen uur uiteen. Nader wordt nog gemeld, dat de Sy node-commissie gistermiddag een onder houd had met Dr. Geelkerken ten einde de verklaring" nader toe te lichten. Ür. G. moet echter verklaard hebben, dat hjj zulks niet noodig oordeelde en dat, jndien hij inlichtingen wehschte, hij dit schriftelijk zou doen en ook een schriftelijk antwoord daarop tegemoet zou zien. Kanselwelsprekendheid. Over dit onderwerp schrijft Ds. J. L. Pierson te Groningen, naar aanleiding van een artikel van Prof. Knappert in de N. R. Crt. het volgende: „De schrijver haalde het mij zeer bekende woord van Allard Pierson aan: „Laat uw preek zijn uitgedost als uwe dochter, noch opgeschikt, noch beneden baar stand gekleed". Dit be treft meer de overeenstemming van inhoud en vorm. Ik heb 'echter be zwaar tegen de combinatie van kan sel en welsprekendheid. De verbinding „speaks volumes". Mag zij worden aanvaard? In dezen zin wordt welsprekendheid altijd iets, dat min of meer artificieel is. De schrijver van 1 Maart erkent dit en beschrijft baar: „Als een predikant zijn preek schitte rend van buiten kent en met pathos voordraagt" enz. Inderdaad openbaart zich kansel welsprekendheid in dezen vorm. De kansel is, een ander inzender doelde er reeds op, een te bijzondere, een te heilige plaats voor zulke welsprekend heid. De bijbel zelf laat ons altijd voe len: dat eenvoud, soberheid de beste kleedij is voor de diepste gedachten. Mattheus 5 in zijn aanvang overtuigt ons daarvan. Het is omdat de Bijbel de waarde kent van het zuivere woord. Hij wil ons ook tot den eenvoud be- keeren. Wij voegen liefst krachtige bijvoegelijke naamwoorden aan het zelfstandig naamwoord toe, sieren het daarmede op, en doen niets dan het verzwakken. Dat: eenvoud het ken merk is van waarheid, is een regel waartegen de „kanselwelsprekend heid" zondigt. Nu wil ik alleen geen kanselwel sprekendheid erkennen. Er is alleen „welsprekendheid" tout court. Allard Pierson zegt zoo goed: „wel sprekendheid is als elke (echte) kunst eene bijzondere genadegave. Zij komt als zij wil, en tot wien zij wil. Wie haar deze vrijheid niet laat, zal erva ren, dat men haar niet tot zich trekt en wie haar daartoe zou willen dwingen, ontvangt als straf voor zijne onbescheidenheid, niets dan haar karikatuur, en dan met de be goocheling erbij, die hem de karika tuur voor haar wezen doet houden. Men went zich eenige vormen van welsprekendheid aan, in afwachtiing, dat de geheimzinnige muze die ver men vroeg of laat wel eens zal bezie len wat natuurlijk als regel nooit geschiedt". Dit echte is zeer zeldzaam. Wie geen echte paarlen bezit, toont een ijdelen geest als hij zich met namaak opsiert. Welsprekendheid kan niemand lee- ren. Men heeft haar, of heeft haar niet. Zij is de genadegave, als alle kunst. Er is iets goeds echter dat meer dan vol doende is voor den kansel. Het is de kunst van wel te spreken. Zij ligt in ieders bereik, die haar zoekt in den weg van ernstigen arbeid; maar het is een arbeid, die nimmer eindigt Hij bedoelt geen africhting maar ontwik keling. Kunst is terugkeer tot het so bere, het naive. Zij wil ons de verloren natuurlijkheid doen terugvinden. Niet alle musici zijn genieën als Hu- berman, maar allen ook de genieën, de laatsten vooral, moeten dag aan dag hun techniek onderhouden en verbeteren. Alle tijd en arbeid daar aan besteed geven hun vrucht in geestelijker uitdrukking, maken het mogelijk den wet te vindén tot ie ziel hunner hoorders, omdat elke ge dachte aan iets stoffelijks weegvalt. De ziel der nluziek, de ziel der viool moe ten spreken. Eene leerrede, het werd door een ander terecht opgemerkt, is onderwij zend en toch eischt zij evengoed het w e 1 spreken. Alles is hier zaak van techniek, die nooit het volmaakte bereikt. Daar over te handelen vraagt om meer dan courantenartikelen Een afzonderlijke studie hierover kan alleen alles zeg- een. Het is maar al te waai, dat wij Hollanders ons best doen niet wel te spreken. Helaas is ons dit vrij onver schillig. De school helpt hierin niet zooals zij kan en moet. Tal van klach ten kan men hooren, dat kinderen, als zij de lagere schooi verlaten, niet eens dragelijk kunnen lezen. Jaren geleden woonde ik een cursus bij, door<«\.lbert Vogel gegeven aan studenten. Niet één las behoorlijk voor. Toch is de eerste schrede op den weg w tlee spreken. Lezen, ik be doel hardop lezen, met harde zelfcri- tiek, zonder ooit te meenen dat men het volmaakte al heeft verkregen is het noodige. Onze taal is wat klankrijkheid be treft zoo wonder mooi. Wij mogen haar niet behandelen, zooals wij het meest al doen. Naast de benaming: Vader land, spreken wij van onze: Moeder taal. Laat ons haar den eerbied be wijzen, dien het woord moeder op roept. Wij achten den vorm bijkomstig, en leggen een zwaar accent op den in houd. Wie van deze leugen zich ver lost is een heel eind op den goeden weg. Vorm is inhoud; inhoud is vorm; beide zijn één. Wie spreken moet heeft den plicht wel te spreken. Vooral de kansel eischt dit. Daar is de plaats, die bovenal vorm en inhoud saam moet houden. BINNENLAND. Gouverneur-Generaal Fock. In verband met het feit, dat een der eerste drie punten, waarover het nieuwe kabinet moet decideer en zal zijn de keuze van een nieuwen Land voogd, verneemt „Aneta" dat het vast staat, dat mr. Fock onder geen con ditie bereid is, eventueel nog als gou- -verneuif-generaal aan te blijven na 7 'September. Chr. Middenstand. Woensdag vergaderden te 's.Graven- hage de besturen van de Zuid-Hol- landsche Chr. Middenstands-organisa ties. Na opening der vergadering door den heer B. de Vries had de verkie zing van een voorzitter plaats. Gekol- zen werd de heer A. Bos van Roö- t,erdam; die echter niet ter vergade ring aanwezig was. De leiding der vergadering berustte verder bij den AAN HET ZOEKUCHT. Leiden, 6 Maart 1926. Meer dan eens dook het gerucht op, dat de Leidsche Kaasmarkt verplaatst zal worden. Ik hoop, dat die geruchten juist zijn, maar ook, dat er met deze zaak de noodige spoed zal worden betracht. Want 't betreft hier een geval van de uiterste noodzaak. 't Wordt langzamerhand #een kwes tie van te zijn of niet te zijn. Bodegraven kreeg een marktterrein dat als een der beste van heel het land wordt geroemd. Woerden zorgde voor een terrein waarop niets aan te merken valt. Alphen richtte een kaasmarkt op en het voortvarende gemeentebestuur, krachtig gerugsteund door de markt- commissie en enkele groote kaaskoo- pende firma's, maakt daarvoor een voortdurende reclame. Deze reclame, zoo las ik in een der bladen was voor vele boeren rondom Leiden gelijk het zoet gefluit van den vogelaar, voor Leiden echter gelijk het gekrijsch van een kraai, dat niets goeds voorspelde". De toestand wordt dus precair. Laten de Leidsche autoriteiten daar^ mee rekenen. OBSERVATOR heer W. G. bchceres van den Haag. Mededeelingen werden gedaan, om trent de pogingen om medewerk mg te verkrijgen van Herv. en Geref. Kerke- raden voor de economisch- ocia.e ae- üe. Op enkele plaatsen zijn kerker raadsleden aangewezen tot het houden - van contact met de organisatie; el ders werd het verzoek voor kennisger ving aangenomen; ook waren er ker keraden, waarvan ouderlingen voor aanstaande plaatsen in de neutrale or ganisatie innamen, die van mede* ot samenwerking niet wilden weten. De bespreking over het stichten van een fonds tot uitkeering bij overlijden fat aanlèidinm om aan de afd. Lei en op te dragen een concept-i egeiingj voor nadere bespreking gereed te ma ken. De bespreking omtrent provinciale organisatie, waaromtrent ook de bonds jdirecteur, de heer Attema, enkele aan wijzingen gaf, leidde er toe de beslis sing daaromtrent uit te stellen tot na de a.s. Bondsvergadering. De meening werd uitgesproken, dat naast een-uitstekend Bondsorgaan een goed Provinciaal blad alle recht van estaan zou hebben en niet anders dan tot uitbreiding en opbouw van het bonds! even zou kunnen bijdragen. Het late uur was oorzaak, dat de verdere punten der agende tot een volgende vergadering werden uitge steld. "Met dankgebed sloot de heer Schee- res de vergadering. Centrale Suiker MIJ. Het Ned. Weekblad voor Kruide nierswaren, Conserven en Comestibles meldt dat de Centrale Suiker Mij. be gonnen is met de fabricage van riet suikerbasterden, die tot nu toe alleen in Engeland en Amerika werden ge maakt. De Wiestersuikenaffinaderij is spe ciaal voor deze fabricage ingericht. Het blad verneemt verder dat de door de Centrale Suiker Mij. aanger fcochte fabriek van G.C. ashels te Roo- seifdaal zal worden stopgezet. De spe- ciale merken en soorten de/er fabriek zullen eerlang worden gefabr eerd door de suikerraffinaderij en dropsfa- briek v.h. W. A. Scholte te Gronin gen. Verkiezing Eerste Kamer. De voorzitter van het centraal stem bureau voor de verkiezing van leden voor de Eerste Kamer der Stateni- Generaal maakt bekend, dat in een openbare zitting van het stembureau, op Maandag 8 Maart, des namiddags te 5 uur, in de vroegere raadzaal, zal worden voorzien ia de vacature, ontstaan door het overlijden van den heer L'. H. U. J. van der Maesen de Sombreff. Prof. dr. J. R. Slotemaker de Bruine wordt als fid van de Eerste Kamer opgevolgd door prof. jhr. mr. B. C. de Savonmin Lohman. FEUILLETON. Uit nood en dood gered 11) „Het grootste bezwaar is het ver schaffen van een paspoort; dit is even wel misschien aan de grenzen te ver krijgen, want de regeering schijnt zich voornamelijk ten doel te stellen onze godsdienstleeraren uit het rijk te verwijderen en zoo hunne gemeen ten, van hun steun beroofd, te vernie tigen." Plotseling deed een luid geklop op de voordeur ons ontstellen. „Wie' is daar?" riep mijn vader, zon der te ontgrendelen. „Uw buurman Romilly' was het ont- woord, en daar wij zijn stem herken den, werd hij binnengelaten. „Buurman, hoewel ik van verre komsprak hij, „wilde ik toch niet naar huis gaan zonder te uwer waar schuwing slechte tijding mede te dee- len. Te Arles en Uzès gaat het schan delijk toe, zoodat gij goed zult doen, den heer Chambrun te waarschuwen.' „Hij en zijn vrouw zijn reeds bij ons in veiligheid" was mijn vaders ant woord. „Dan moeten zij terstond vertrek ken' r.;nddo Romilly aan, „anders zal het zijn vrouw niet vergund worden haar echtgenoot te verzolen. Hier is een paspoort" vervolgde hij glimla chend, „even dienstig voor hem als voor den persoon voor wien het be stemd was. Geef het hem." Wij dankten hem hartelijk, en na nog een paar woorden te hebben ge wisseld, spoedde hij zich heen. Reeds werd het dag en ik verwijderde mij om nog een weinig te slapen. Toen ik ontwaakte, stond mijn moeder bij mij. „Uw oom is opgestaan, en met uw vader in druk gesprek" zeide zij zacht. „Hij weigert het paspoort, omdat het neit voor hem is afgegeven, zeggende dat hij geen kwaad wil doen, opdat daaruit het goede kome." „Maar dat is dwaze bekrompenheid!' riep ik, opspringende, uit. „Het is standvastigheid" zei mijn moeder; „een hevige strijd tusschen 't licht en de duisternis is aanstaande, en z;ij, die thans geen kracht gevoelen in zich zei ven en haar niet van boven zoeken, zullen waarschijnlijk terstond bezwijken; maar zij, wien Gods zaak dierbaar is, zullen zich aangorden tot den strijd, wetende dat Hij hen daarin sterken zal." „Gij keurt het dus goed, dat oom in het aannemen van eht aanbod gewe tensbezwaar ziet?" „Ik erken ja, hoewel uw vader er over verstoord is. Misschien is er wel een eigen paspoort voor hem te krij zen: immers wanneer de overheid er naar streeft onze leeraren te verdrij ven, zal men zeker hun heengaan niet verhinderen. Hoe het ook zij, gij moet uw oom en tante dezen avond naar de zeekust brengen." „Zij gaat dus met hem mede?" „Zij wil hem niet verlaten, en daar al hun geld hun ontvreemd is, hebben wij een kleine som voor hen bijeenge bracht. 0, mijn kind, welk een boozen tijd beleven wij! Nauwelijks hebt gij de laatste twee nachten eenige rust genoten. Maar vergeet daarom niet, uw morgengebed te doen.' En na mij omhelsd, te hebben, ver wijderde zij zich, opdat ik hare ver maning zou opvolgen. Alle nering en bedrijf stond dien dag stil, zelfs de bakkerswinkels waren ge sloten; ieder was vervuld van het ge vreesde bezoek der dragonders. Mijn vader gaf mij het paspoort terug en zeide verdrietig: „Uw oom wil er geen gebruik van maken; geef het dus Romilly maar terug." Doch Romilly fronste de wenkbrau wen en vroeg schouderophalend: ,Wat wil hij dan doen?" „Ik weet het niet; zijn geluk beproe ven, denk ik." „Ziedaar, neem het toch maar me de" zeide hij, terwijl hij het in mijn borstzak duwde; het kon hem tóch eens-te pas komen." Het was een treurige dag. poeders weenden over hare jonggeborenen, mannen schoolden opgewonden en bekommerd bijeen, terwijl de vijanden fiere en hoonende blikken op ons wier pen. Vurig wenschte ik, dat een woes tijn onze woonplaats mocht zijn, waar wij ongestoord overeenkomstig ons ge loof konden leven. Maar, dacht ik, is daartoe niet ook te geraken, als bet ons gegund 'wierd in een gezegend land te wonen, waar vrijheid van godsdienst heerscht en elks gelocf ge ëerbiedigd wordt? Toen het avond geworden was, werd er onder tranen, omhelzingenen zegenbeden afscheid genomen, en wel dra was ik met mijn oom en tante op weg naar de zeekust. Toen wij reeds een aanmerkelijken afstand hadden afgelegd, kwam er opeens iemand uit de duisternis te voorschijn en riep: „Wie zijn daar?" Ik was niet weinig verlegen, maar mijn oom, de stem herkennende, zei de: „O Jozef, zijt gij het? Waartoe zijt gij hier?" „Ik vlucht om mijn leven te redden" antwoordde Jozef, „evenals, naar ik onderstel bij u het*geval is. Hoe geluk kig is het, dat gij ontsnapt zijt, of schoon ik niet begrijp, hoe gij reeds zoover zijt gekomen. Ik heb straks uwe woonplaats verlaten, waar de dragonders bezig waren uw huis te plunderen." „Help Jozef instappen" zeide nu mijn oom, „de arme man is vermoeid" en daar ik bemerkte dat hij tot zijne gemeente behoorde, deed ik het gaar ne, terwijl bovendien zijn stem en voor komen mij voor hem innamen. „Mijnheer, gij gaat u zeker bij uwe broeders-ambtgenooten voegen" sprak Jozef; „maar hebt gij een paspoort?" „Neen, maar ik hoop er aan het grenskantoor een te krijgen, of anders wel uitkomst te vinden" antwoordde mijn oom. „Laat ons hopen, dat dit uw deel moge rijn" hervatte Jozef, „want on zen leeraren wordt het op de grenzen recht lastig gemaakt; óf men weigert hun daar paspoorten, óf de door hen vertoonde worden van onwaarde ver klaard." „Dan zal dat van Romilly wel even weinig baten" dacht ik. Plotseling werd mijn overdenking gestoord door een uitroep van Jozef: „Luister ik hoor iemand in vollen draf achter ons aanhollen; laat ons soped maken." Maar juist hadden w(j een sterke helling op te rijden, zoodat de vervol ger ons weldra had ingehaald. „Is de predikant Chambrun hier?" riep hij buiten adem. „Wie zijt gij?" vroeg ik; maar mijn oom antwoordde terstond: „Ja, hier ben ik; wat verlangt, gij?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 5