NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN MAANDAG 1 MAART 1926 TWEEDE BLAD. WAT DE BLADEN ZEGGEN. DB KABINETSCRISIS. De Standaard (A.R.) herinnert aan de officieus© mededeeling, waar-, uit blijkt, dat mr. Limburg over het program is gestruikeld. „En met name ten aanzien van het nader detailleeren der gedragslijn in zake het gezantschap hij het Vati- caan." Klinkt dit nu niet ietwat vreemd? Had men niet mogen verwachten, dat althans omtrent dit punt de volledige helderheid, reeds had moeten gelden bij de bespreking met de enkele per sonen en dat aller bereidzjjn tot de formatie toe te treden, op die volledige helderheid steunde, althans daarmede vergezeld ging? Over deze omstandig heid zal het licht moeten opgaan, wil len wij het gebeurde goed verstaan. Wat er gebeuren moet? Afgezien van den terugkeer van het huidige kabinet, ziet het blad twee mogelijk heden. „Gelijk bekend is heeft de leider van den Vrijheidsbond, mr. Dresselhuys, dadelijk na het bericht dat mr. Lim burg voor moeilijkheden kwam te staan bij het vervullen van zijn op dracht, een soort van manifest uitge vaardigd, waaruit viel af te leiden, dat hij zich in staat gevoelde om bin nen den tijd van veertien dagen een nationaal Kabinet te leveren. Indien er eenige waarborg bestond, dat deze uitspraak in werkelijkheid kon worden omgezet, dan zou het, zooals vanzelf spreekt, ons niet onaan genaam zijn, als ook mr. Dresselhuys, zijn kans kreeg en als hij slaagde de crisis tot een oplossing te brengen, mits men het een oplossing zou kun nen noemen, d.w.z. mits de waarborg van levensvatbaarheid vaaj zoodanig „nationaal" Kabinet kon worden ge geven. De tweede mogelijkheid is zeer on- Nederlandsch en zou voor onze poli tiek al heel erg zijn. Voor de volledig heid wijzen wij op het z„g.n ambtena- rer.kabinet, zooals men dat in andere landen wel eens had. Voorzoover wij kunnen zien, zou de kans op slagen voor ons land uiterst gering zijn." De Rotterdammer (A.R.) zegt o.m.: Wat Mr. Marchant niet kon, wat Dr. de Visser niet vermocht, was ook voor Mr. Limburg te zwaar. Het verwondert ons niet en het be droeft ons niet al te zeer. Een kabinet-Limburg zou ons niet sympathieker geweest zijn dan de ee nige oplossing, die nu nog overblijft. Die oplossing is: het aanblijven van het kabinet-Colijn. Fraai is de solutie niet. Het mooie is veelszins van het kabinet-Colijn af, maar iets dat evengoed of beter is, kennen wij niet. Het weder optreden van het be staand kabinet heeft ongetwijfeld be zwaren. Voor onze partij niet het minst. Die bezwaren echter mogen niet weerhouden van hetgeen het landsbe lang thans vordert. Een rijk program is af te werken. Bestaat de ernstige wil bij de rech terzijde om na het incident van 11 No vember te zoeken wat vereent en saam bindt, dan kan het geschokte prestige weer worden hersteld. De Nederlander (C.HO betreurt het dat Mr. Limburg niet is geslaagd en het verwondert het blad, dat de R. K. hoe onaangenaam de beslissing van 11 Nov. voor hen ook was, niet over hunne bezwaren kunnen heen stappen. „Aan geen enkele politieke partij, die zich ernstig werpt in den staatkundi gen strijd, blijven dergelijke teleurstel lingen bespaard. Maar de man, die het leven kent en-zijn volk liefheeft, weet zich boven het politieke leed te ver heffen, ook al wordt een teere plek in zijn hart geraakt. Om de beteekenis der zaak kiezen wij een zeer ernstig beeld. De vader, de moeder, die een geliefd kind ver liezen, voelen zich diep bedroefd; zij kunnen de rechtvaardigheid, de nood zakelijkheid van het leed, dat hen trof niet erkennen; er komt in hun hart eene.neiging tot verslapping en werkeloosheid. Maar een blik op de kinderen, hun gelaten, op hunne be langen en hunne rechten op ouderlijke zorg en liefde, brengt hen terug tot activiteit en tot hernieuwd geloof in hunne taak. Zou de Roomsch-Katholieke Staats partij zich niet kunnen verheffen tot de hoogte van vaderlandsliefde en wijsgeerig onderscheiden, vanwaar een rondblikken haar zal overtuigen, dat er voor haar nog veel en mooi werk is te doen in Nederland; al moet het gezantschap dan worden opgege ven. Wij blijven koesteren de hoop, dat het oogenblik dezer verheffing niet verre zij." Het blad is tenslotte van meening, dat de oplossing der Kabinetscrisis slechts zal kunnen komen van een krachtige, moedige politieke persoon lijkheid, die, met ongerepte aanvaar ding van de uitspraak der Tweede Ka mer van 11 November 1925 zich bereid toont den parlementairen arbeid te hervatten juist op het punt waar deze op dien dag werd afgebroken. Het Utrechtsch Dagblad is er niet van overtuigd, dat het kabinet- Colijn bij eventueelen terugkeer zoo zwak zal staan als velen willen doen gelooven. Juist waar het gestruikeld is over een obstakel, dat op een zijweg lag, niet op een principieel punt van zijn beleid, zien wij niet in waarom de voortzetting van het kabinet-Colijn bij voorbaat het kenmerk der verzwak king zou moeten dragen. Maar indien men de eenige twee re delijke mogelijkheden beschouwt, een kleurloos zakenkabinet dat alleen maar beheert, of wel de weerkeer van het kabinet-Colijn, in beide gevallen blijkt nu wel zonneklaar, de zeldzame lichtzinnigheid en onverantwoordelijk heiid waarmee deze crisis is uitgelokt. Men heeft indien het kabinet-Colijn terugkeert als eenig resultaat van dit crisisspel te boeken, dat men het land meer dan drie maanden regeering- loosheid berokkende, ons tot een aan fluiting maakte voor het buitenland, en de ernstigste moeilijkheden schiep bij het afdoen van een der voornaam ste werkzaamheden van het parle ment: de begrooting. Ons blad heeft den euvelen m'oed gehad, dit uit en ter na neer te schrij ven. Thans komt uit, hetgeen wij drie maanden lang hebben voorspeld. Zon der zich te baseeren op principieele staatkundige grieven, heeft men het land in gevaar gebracht. Maar wie dat durft neerschrijven, krijgt op zijn broek. Met een gevoel van onmacht en lus teloosheid wacht het Nederlandsche volk den verderen loop van deze ein- delooze crisis af. Tot de daad zijn wij nog altijd niet gekomen. Er zal Dinsdag in de Kamer wederom worden gepraat! De Gelderlander (R.K.) spreekt in geheel anderen geest en zegt: „Een van tweeën: men moet het Ge zantschap loslaten of de koalitie en zelfs de flau'tvste herinnering er aan. Laat men het Gezantschap los, dan drijft men de katholieken weg. Behoudt men het Gezantschap, in schijn of in wezen, dan treden de christelijk-historischen uit. Een extra-parlementair Kabinet is alleen mogelijk, als het zich geheel van de partijen losmaakt en vrij van eiken band een weg zoekt in den par lementairen doolhof. Mr. Limburg heeft zijn extra-parle mentair Kabinet van de hctieve poli tiek niet kunnen vrijhouden en &et lijkt ons waarschijnlijk, dat daarom zijn poging is mislukt. Wat te betreu ren is. Of echter een werkelijk extra-parle mentair Kabinet mogelijk is? Dat is niet te zeggen, zoolang de formatie er van niet beproefd is. Het is jammer, dat de heer Limburg het langs dezen weg niet geprobeerd heeft, wa^t hij was de man om in deze richting te slagen. Een poging tot formatie van een werkelijk extra-parlementair Ka binet moet echter naar onze meening nog gewaagd worden, voor men het wanhoopsbesluit neemt om het Kabi net-Colijn tot terugkeer te veroordee- len." D e T ij d (R.K.) dringt er op aan, dat omtrent de oorzaken der mislukking officieele gegevens zullen worden ver strekt en vervolgt dan: „Concludeer niet tot terugkeer van het zittend kabinet, tenzij aan ieder de redelijke overtuiging kan worden bij gebracht, dat er werkelijk geen andere uitkomst is. Onze trouwe anti-revolutionaire bondgenooten hebben na 11 November wel begrepen, dat een terugkeer van een kabinet, waarin Christ. Histori- vsche politici naast de Katholieken blijven zitten, niet mogelijk is, tenzij de hoeren van de Unie alsnog waren te bewegen, het nationaal belang zeer der kiezersvrees te behartigen. Daarbij komt nog, dat dit ministerie,' terugkee rende als Koninklijk Kabinet, los van de groepen in de Kamer vogelvrij ver klaard, waarschijnlijk van de eene ne derlaag naar de andere zou strompe len, om na verloop van enkele maan den een roemloos eind te vinden." Het blad acht de beste oplossing een parlementair minderheidskabinet van R. K. en A.R. De Morgen (R.K.) merkt op, dat voor de R. K. partij thans slechts drie wegen open staan. „óf zich bukken onder het Caudijn- sche juk en berusten in de opheffing van het gezantschap bij het Vaticaan; óf samengaan met de socialisten; óf Kamerontbinding. Het eerste is, na alles wat gebeurd is, onaannemelijk en ondenkbaar. Te gen het tweede pleit de samenstelling onzer Kamerfractie en het feit, dat zulk een formatie zou indruischen te gen Öe verkiezingscampagne en den verkiezingsuitslag van een half jaar geleden. De derde oplossing lijkt dan ook de meest rationeele." KERK EN SCHOOL. NED. HER.V. KERK. Beroepen: Te Buren, H. Klein te Angeren. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Hoogvllel;, H. J. Kou- wenhoven, cand. te Ledden. EVANG. LUTH. KERK. Aangenoimen: Naar Purmerend, Ds. J. N. Lindeyer te Monnikendam. CHR. GEREF. KERK. Beroepen;: Te Broek onder Akker woude, M. Holtrop te Ulrum. Beroepbaar. De heer N. Willemse, theol. cand., Amstelveensche weg 233II ie Amster dam zal gaarne een eventueel beroep bij een der Gerei. Kerken in overwe ging nemen. De Gerei. Kerk van Rotterdam. Volgens bekendmaking van den Ker- keraad is, naar het oordeel van het Ministerie van predikanten, voor een goede bearbeiding der Gemeente een achtste predikant noodig, zijnde dit éin predikant op 1500 zielen. Mocht -dit boven de draagkracht der gemeente gaan, dan zijn de prsdikantém oereid te trachten den arbeid met hun zevenen te verrichten De kerkeraad is met dit advies ac- coord gegaan De Synode te Asen. Naar het „Handelsblad" mededeelt, zal in het begin van deze we-eek het antwoord van Dr. Geelkerken op de be kende 19 vragen van de Synode ver schijnen. De „Telegraaf" van gisteren bevatte reeds een uittreksel van het antwoord van Dr. Geelkerken. Aangezien wij over de al dan niet be trouwbaarheid van dat uittreksel niet kunnen ocrdeelen, zullen wij de over name daarvan achterwege laten. En ze blijven toch lid. Met de Geref. Gemeente van Boskoop gaat het droevig, aldus meldt het ver slag van de classis Amsterdam van Ge ref. Gemeenten. De ouderlingen zullen beproeven de ledein pa overtuigen van hun roeping: de onderlinge bijeenkom sten miet na te laten. Ja, zoo schrijft in de „Saambinder de samensteller van het verslag verder: je hebt vreemde menschon. Ze zijn lid; ze komen nooit ter Kerk; en ze verkla ren toch lid der Gemeente te willen bin ven. Waarom toch? Wie begrijpt nu zulk een houding. De kerk in Sovjet-Rusland. In de „Sotsialistitsjeskiej Wjestnik" vond een medewerker van 't „Hdbl." wekkenden particulieren brief, die door een belang wekkende n particulieren brief die door den geadr. aan de redactie van het blad werd afgestaan, en geschreven was door iemand uit Moskou. De schrij ver zelf is niet kerksch en onbevoor oordeeld. Zoo'n groot-e stroom van geloovigen als u denkt bestaat er in de kerken niet aldus de schrijver, Met Kerstmis was er veel ;\:.bliek in de Kerken, maar als ik' den toestand vergelijk met hetgeen ik mij uit mijn kinderjaren herinner, 'dan kom ik tot de conclusie, dat er geen sprake kan zijn van een aanzien lijk toenemen van het aantal geloovi- gen. Met kleine feestdagen en op ge wone werkdagen is er weinig bezoek in de kerken, 4060 personen, en zel den 100. In dit opzicht zijn er dus wei nig veranderingen te bemerken. Toch zijn er wel veranderingen waar te ne men alleen van anderen aard: ge voelt nu meer verband tusschen de bezoekers van de kerk, ge bemerkt, dat de bid- denden actief aandeel in de godsdienst oefening nemen. Er is geen speciaal koor in de kerken meer te vinden; de diaken of de sacristyn gaat in het ge bed voor en de gemeente zingt mee. De preeken spelen nu een veel grootere rol dan vroeger. Vroeger werd alleen op feestdagen gepreekt; nu wordt er, naar het schijnt, bij elke godsdienst oefening gepreekt; het gebeurt zelfs, dat er tijdens één godsdienstoefening twee preeken worden gehouden.1 Ook'het type geestelijken is veran derd. De welgedane, zelfvoldane figu ren van priesters, die vroeger een ge woon verschijnsel waren, zijn nu ge heel verdwenen. I11 hun preeken klinkt nu meer overtuiging, werkelijk religieus gevoel. Men zegt, dat er nu onder de priesters veel intellectueelen z^n. Anti- scvj et-elementen bevatten de preeken niet, maar de algemeen© geest van de preeken is zoo, dat de preeken de _g_e- lcovigen onvermijdelijk in hun oppositie tegen het bestaande regime steunen. Het is gewoonte geworden, dat de bisschoppen aan de godsdienstoefenin gen 'deelnemen. Vroeger waren de ge legenheden, waarbij een bisschop de mis celebreerde, zeer zeldzaam, maar nu kunt ge, zelfs cp werkdagen en vaak in kleine en onaanzienlijke kerketn bis schoppen zien voorgaan in gebed. Deze door bisschoppen gecelebreerde godsdienstoefening n onderscheden zich niet meer door de plechtigheden van vroeger. Hun aantrekkingsia-acht ligt niet zoozeer in de plechtigheden als in het feit, dat de preek uitgesproken wordt door een vees intelligenter, veei bespraakter man, daii.de gewone pries ters zijn, want de bisschoppen preeken. tegenwoordig ook. Zijn aigemeenen indruk formuleerde de schrijver van den brief tenslotte; als volgt: Het is voorioopig onmogelijk te spreken ever verdieping van de gods dienstige gevoelens van het vok, maar dat de band tusschen de geestelijkheid en de gelcovigen toeneemt, dat de kerk democratisch wordt, dat de^ geloovigen meer overtuiging koesteren dan vroeger is buiten twijfel. Misschien is dit het gevolg van het feit, dat er nu veel meer Lntellectu&el'Sn onder de geloovigen :.yn. Met zekerheid valt dit echter niet te zeggen. Als het waar is, dat er tegen woordig veel intellectuelen zijn, die gelcevig zijn geworden, dan zou dat het reit kunnen verklaren, waarom in het buitenland zoo vaak brieven worden ontvangen met mededcelingen over de sterke toeneming van geloovigen. in Rus land. De intellectueejen in Rusland wa ren altijd geneigd tot generaliseering en overdrijving. Uit het Sociale Leven. Uit de steenindusirie. De bond van Waalsteenfabrikanten lieelt geweigerd om een collectief con tract inet de arbeiders aan te gaan. Een groep van fabrikanten buiten de organisatie wil het contract van 1924 met 5 pet. loonsverlaging en verlaging van de urloonen met één cent invoe ren. De arbeidersbonden hebben ge weigerd hierop in te gaan. De a.s. arbeidsconferenties. Het R.-K. Werkliedenverbond, het Chr. Nat. Vakverbond en het Alg. Ned. Vakverbond hebben aan den Minister van Arbeid, H. en N. een brief gezon den, waarin hem het resultaat van het overleg tusschen deze drie vakcentra les met betrekking tot de aanwijzing van een werknemers-afgevaardigde en twee technische raadslieden voor de 8ste en 9de int. arbeidsconferentie wordt medegedeeld. De vakcentrales wijzen er volgens „Dé Stand, op, dat liet Ned. Verbond van Vakvereenigingen blijkens zijn schrijven van 4 Febr. 1.1. aan den Mi nister geen aanleiding tot overleg met de overige vancentralen vond. Met de regeling, in" dat schrijven door het N. V. V. ban uen Minister gesteld, verkla ren de vakcentralen zich echter ac- coord. Zij dragen als hun vertegen woordigers voor: a. Voor twee technische raadslieden op de 8ste conferentie: 1. H. Amelink, secretaris van het C. N. V. te Utrecht; 2. P. J. S. Serrarens, bestuurslid van liet R. K. Werkliedenverbond. b. Voor een afgevaardigde voor de werknemers op de 9de conferentie: J. Zwaga, secretaris van den Ned. R.-K. Bond van. Transportarbeiders, Am sterdam. c. Voor een technisch raadsman op de 9de conferentie: W. Strijbis Pzn., lid van het alg. bestuur van het C.N.Y. voorziiici van den Ned. Bond van Chr. Fabrieks- en Transportarbeiders, 's- Gravenhr.ge. Als afgevaardigde voor de 8ste con ferentie wordt door het N.V.V. voorge dragen de heer J. Brautigam; en als technis h raadsman voor de éde con ferentie ook de heer J. Brautigam. GEMENGD NIEUWS. Twee automobilisten door den snel trein gegrepen en gedood. Gisteravond heeft, naar gemeld wordt bij de spoorweghalte Stobbegat, eei auto-ongeluk plaats gehad, waarbij twee menschen om het leren zijn ge komen. Bij het passeeren van een on- bewaakten overweg tusschen de sta tions Akkrum en Heerenvee.1, werd een Ford-auto gegrepen door sneltrein 118. welke 7.32 uit Leeuwarden naar Amsterdam vertrekt, en totaal verbrij zeld. Nadat de trein tot stilstand was gebracht, werd een onderzoek inge steld en vond men het ontzettend ver minkte lijk van een der automobi listen, terwijl dê tweede inzittende Nader verneemt de nog om trent de oorzaak van hei tragisch on geluk het volgende: Op den straatweg, welke van Ak krum at parallel met de spooröajn loopt, reed de auto, waarin twee per sonen zaten, in dezelfde richting a.s de sneltrein uit Leeuwarden. Daar de auto den trein even v*ur wa§, wilde de bestuurder, net tegen staande de waarsschuwende signalen va.i den ma chinist van den trein, toen nog den overweg oversteken, met het noodlot tig gevolg, dat de auto door de loco motief, ondanks pogingen om den trein tot stilstand te brengen, werd ge grepen en verbrijzeld. Uit Groningen wordt omtrent dit ongeluk nog geseind Het ongeluk had plaats bij den over gang van den Üverijselschen straat weg. De verpletterde auto is afkomstig uit de verhuurinrichting van den heer D o k t e r te Grauw. Ofschoon de iden titeit nog niet met zekerheid is vastge steld, zijn de verongelukte personen vermoedelijk de heer Dokter en een zekere heer Wielinga, beiden nog jeug dige personen. Op een trein geschoten. Op aen trein, die gistermiddag 4.11 van Almelo naar Mariënberg vertrok, is halverwege Vriezenveen geschoten. Een ruit van een 2dde klasse coupe werd vernield. Niemand werd getrof fen. De politie heeft de zaak m on derzoek. Een oude munt gevonden. Bij het vernieuwen van den vicer in de agentenkamer van het politiebureau is in het zand gevonden een afge- FEUILLETON. Uit nood en dood gered 7) Zoo brachten wij het volgende uur stil en onderworpen door. Ik vatte Ma deleine's hand, en daar zij die een poos in de mijne liet rusten, gelukte het haar, mij tot meerdere kalmte te brengen, en ging dit uur niet zonder genot voorbij. Eindelijk werd het tijd om de zus ters huiswaarts te geleiden. Mijne moe der kuste haar en nam van haar zulk een teeder afscheid, alsof zij een groo- te reis zouden ondernemen. Wij gin gen de achterdeur uit, en terwijl mijn vader Gabrielje en ik Madeleine tot geleider strekte, bereikten wij onge stoord hare woning. Toch had ik 0111 Madeleine's wil gaarne eenig gevaar ontmoet. Zonder tegenstand kuste ik haar zachte wang en volgde in de duisternis mijn vader met een gelukkig hart. Werktuigelijk begon ik aan te heffen: „Zing 's Heeren lof" maar mijn vader trok mij aan de mouw en opeens ver nam ik een ruwe stem: „Houd u stil! Hebt gij niets van 'skonings besluit gehoord?" Er was ons niets van een dergelijk [besluit bekend; maar toen ik den vol genden morgen naar den glazenmaker ging, vernam ik van hem, dat er een bevelschrift was uitgevaardigd, waar bij den Gereformeerden verboden werd psalmen te zingen op straat of op open bare wandelplaatsen, of zelfs binnen hunne eigen woningen, wanneer het daarbuiten kon gehoord worden. Hij voegde er bij, dat hij zóó met werk overladen was door de menigte ven sters, dezen nacht vernield door de kwaadwilligen, die omgekocht waren om 't psalmzingen te storen, dat hij niet wist, waar te beginnen. Ik vroeg hem schertsend, of hij ook vermoedde, dat de glazenmakers mede tot de om- gekochten behoorden; doch dit grief de hem, want een meer oprecht ge zind Hugenoot was er in' geheel Nimes niet te vinden. Met hem terugkeerende, zag ik iets liggen, dat mij met ontzetting vervul de; het was een uit zijn graf gesleurd lijk, dat in de goot geworpen was. Ik huiverde en wilde den glazenmaker overreden, de overheid er van kennis te geven, maar zijn schreden versnel lende, sprak hij: „Zwijgen wij liever; de overheid is zeker met de geheel© zaak bekend." Wij lieten het afzichte lijk voorwerp liggen, ofschoon het daar, de lucht verpestend, hoogst schadelijk voor de gezondheid moest worden. Dien dag was ieder van het voorgevallene vervuld en allerlei on heil werd er uit voorspeld, terwijl nie mand wist, hoe het te keeren. Na het ontbijt zond mijne moeder mij naar mijn oom Chambrun, die ziek geworden was; ik begaf mij te paard naar zijne woning, die zeven mijlen van de onze verwijderd was. Ik vond hem te bed, terwijl hij blijkbaar met weerzin luisterde naar de met tal van beleefde gebaren gepaard gaande vertoogen van een koninklijk zaakge lastigde, die naast hem gezeten was. De bisschop van Valence had aan de andere zijde van den zieke plaats ge nomen. Zulk hoog gezelschap aantref fende, toefde ik met mijn oom te na deren, totdat daartoe betere gelegen heid zou zijn. De zaakgelastigde vroeg onder plech tige betuigingen zijner achting en ge negenheid,' naar de gezondheid van mijn oom. „Wij rijn gedwongen geworden" ver volgde hij, „eenigen uwer ambtgenoot- ten tijdelijk gijzeling op te leggen; maar ik vlei mij, dat zoo iets voor u niet noodig zal zijn, mits gij u zoo ver standig toont, u in de onvermijdelijke omstandigheden te schikken en alzoo tevens uwe omgeving ten voorbeeld te zijn. De bisschop is dan ook gekomen, om u slechts voor den vorm enkele weinig beteekenende vragen te doen, waartegen gij zeker geen bezwaar heb ben kunt.' Mijn oom dankte hem voor zijn vriendelijk woord, maar verklaarde hem, dat hij een Meester had, Wien hij in de eerste plaats gehoorzaam heid verschuldigd was. „Dat zijn wij allen" merkte de bis schop aan, en voegde er bij, dat dit alleen zijn doel was. De bisschop bleef verder aan het woord, maar wat hij zeide, is mij ge noegzaam geheel ontgaan; ook was ik te veel bedremmeld om zijne woorden met aandacht te kunnen volgen; doch blijkbaar was het zijn toeleg, mijn oom te verstrikken. Dit was intus- schen geen lichte taak, want mijn oom bezat veel zelfbedwang en was vrij wat beter in de Heilige Schrift thuis dan de bisschop. De zaakgelastigde, bemerkende dat het pleit ten nadeele van den bisschop dreigde beslecht te worden, kwam nu tusschenbeiden. „Dit alles doet niets ter zake" zeide hij .„De koning heeft besloten, dat gij, mijnheer Chambrun, een goed katho liek zult zijn; het is dus niet raad zaam, u er tegen te verzetten. Gij deedt beter, het welwillend aanbod bereidwillig aan te nemen, 't geen ik hoop, dat gij bij nadere overweging ook zult doen." „Het eenige wat ik wensch is" ant woordde mijn oom, „een paspoort te verkrijgen, om, zoodra ik hersteld ben mijne broeders ambtgenooten naar Nederland te kunnen volgen. Mijn ver stand zegt mij. „Genoeg uw verstand geraadpleegd' viel de bisschop, nu oprijzende, hem in de rede; „het is beter, dat gij alle verdere redeneering staakt. Ik raadu, goed over de 'zaak na te denken en te gehoorzamen." „Mijnheer, het is mijn overtuiging, dat gij mij den besten raad geeft" ant woordde mijn oom met zwakke stem „Neef, wees zoo goed, de edele en hoogwaardige heeren uit te laten." HOOFDSTUK IV. Mijn oom Chambrun. Nadat ik aan het verlangen van mijn oom voldaan had, keerde ik aanstonds tot hem terug en zeide: „Oom, de bisschop is zeer verstoord heengegaan, verzekerende, dat uwe handelwijze u weldra zal berouwen." „En terwijl ik bij zijn heengaan ter zijde week" zeide mijn tante veront waardigd, „duwde hij mij een leelijk woord toe, en zag mij aan, als be hoorde ik tot het uitvaagsel van de menschheid." „Och, hij erkent geen huwelijken bij den geestelijken stand" sprak mijn oom zachtmoedig, „stoor u er niet aan Dorothea. Kom, schud mijn hoofdkus sen eens op, want ik wil dóór een wei nig te slapen mijn zware hoofdpijn trachten te verdrijven."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 5