NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN MAANDAG 1 FEBRUARI 1926
X W ï^ïL&iï, ÜLAJL).
WAT D£ SLAiEH ZEGSEN.
De Christslijk-HistcTischen
en de crisis.
Het „Centrum" wraakt de voorspel
ling van feiten, dooi' de „Nederlander'
gegeven om de eenheid er. stabiliteit
van zienswijze in de christ-lnest. frac
tie te demonstreeren (zie ons blad van
Vrijdag).
„In deze voorstelling van 2aken, zegt
het blad, komen halve waarheden en
heele onwaarheden voor, terwijl ande
re waarheden erin gemist worden.
Een onwaarheid is aet eerste feit,
„dat op 11 November 1923 alle Christe-
lijk-Historische Tweede Kamerleden
hunne stem gaven aan het amende-
ment"-Kersten.
Of telt de voorzitter der fractie, Dr.
De Visser heelemaal niet meer mee?
Hij gaf zijn stem niet aan het amen
dement-Kersten.
Een halve waarheid is het tweede
feit, dat op 9 December door de
Christelijk-Historische Kamerfractie
met bijna de grootst mogelijke meer
derheid, besloten werd niet te aanvaar
den" het compromis Rome-Bern.
Dit wordt eerst de geheele waarheid,
wanneer er wordt bij gevoegd lo dat
tot de minderheid, die het compromis
wilde aanvaarden, behoorde de V oor-
zitter der fractie, en 2e, dat in den Par
tij-raad te Utrecht bijeenkwam, de
meerderheid, waartoe de meest voor
aanstaande partijgenooten behoorden,
zich óók vóór het compromis uitsprak.
Hieruit blijkt, hoe' loos het praatje
over het „gewetensbezwaar" was.
Een verdere halve waarheid is de
mededeeling: „Na dien datum is door
de christ.-historische Kamerfractie op
dit punt geen nader besluit genomen
De heele waarheid zou het zijn, wan
neer hierbij werd meegedeeld, dat Dr.
de Visser zijn fractie-genooten hoofd
voor hoofd naar hun meening vroeg,
en dat daarbij bleek, dat in elk geval
de jneerderheid bereid was, om met het
compromis mee te gaan, waarbij enke
len het voorbehoud van een eventueele
motie van teleurstelling maakten.
Wanneer men dit alles overziet, dan
komt toch de poging van de christel.-
historische fractie, om met behulp van
links Dr. de Visser, in plaats van Ruys
de Beerenbrouck tot Voorzitter der
Tweede Kamer te doen verkiezen, wel
in een zeer eigenaardig licht te taan.
Wij noemden dit aanstonds „een
slecht begin".
Inderdaad was het 't begin van het
einde.
Men wilde Dr. de Visser op het eere
gestoelte van den Kamerpresident
plaatsen, om hem niet tot Voorzitter
van de Kamerfractie te moeten verkie
zen, een zetel, waarvoor de heer
Snoeck Henkemans blijkbaar een an
deren c&ndidaat had.
Trouwens, dat is ook wel voor bui-
tenstap>nders duidelijk geworden, dat,
hoewel deze poging niet slaagde, Dr.
De Visser slechts in naam voorzitter
der fractie werd, maar dat haar wer
kelijke leider was de heer Snóeck Hen
kemans.
Zoolang de leiding in deze beproefde
handen blijft, zal van een herstel der
coalitie in de Tweede Kamer moeilijk
sprake kunnen zijn.
Naar aanleiding hiervan schrijft de
„Nederlander", dat zij het persoonlijke
in wat de „Tijd" schrijft wil laten rus
ten om dan verder o.m. op te merken,
dat dr. de Visser om geheel persoon
lijke redenen bij de stemming op 11
November afwezig bleef en dat ook de
heere.n De Geer en De Viseer vóór en
na XI November hunne goedkeuring
hechtten aan de houding der Christ.-
Hj storische Kamerfractie op dezen dag
„De Christelijk-Hfstorische Kamerle
den, zoo besluit het blad, konden en
mochten op 11 November niet anders
handelen, dan zij deden. Hadden zij
anders gehandeld de last, die nu
hun geweten zou drukken, ware niet
te dragen geweest."
Limburg en Marchant.
Mr. Marchant veroordeelt in de „Vrij
zinnig-Democraat in scherpe bewoor
dingen het gedrag van den heer Lim
burg tegenover zijn partij én schrijft
o.m-.:
„De heer Limburg, zoo schrijft „Het
Volk", „onderhield in de laatste jaren
toch nog slechts losse connecties" niet
zijn partij.
Ziedaar de kneep. Dit is juist, in-
zoover hij sedert zijn aftreden als voor
zitter der partij in 1920 zich aan haar
niets liet gelegen liggen. Dit weid
gaandeweg erger. Zelfs kon men me
nigmaal vernemen, dat hij „eigenlijk'
geen vrijzinnig-democraat meer was.
Aangeland ten slapte in de luoge re
gionen van de international^ politiek,
scheen het partijverband voor hem
veeleer een last dan een lust
Deze „slechts losse conn-ietiesna
men niet weg, dat hij een maiilaat
voor de partij bleef vervullen als Ge
deputeerde van Zuid-Holland. On
danks zijn overschilligheid voor de
partij, herniewde zij dit in 1923, ai
bleek toen reeds, dat de partij de con
necties wel wat al te los begon te vin
den.
De heer Limburg weigerde uit spre
ken te gaan. Voor de verdediging zijnet
candidatuur waren anderen goed, die
niets beters te doen hadden.
Bij ons vrijzinnig-democraten wordt
nu eenmaal gelukkig! geëischt
dat men partijgenoot is met geheel zijn
hart. Wie in het verband blijft meele
ven voorzoover het dienstig is om daar
aan mandaten te ontleenen, doch het
negeert zoodra men het voor zich zelf
lastig begint te vinden, verspeelt nood
zakelijk het vertrouwen van de partij,
hoe bekwaam men moge zijn.
Wij doorleven thans een moeilijken
tijd op politiek gebied. Bij den gang
van zaken is onze partij zeer nauw'be
trokken. Elke stap, die wordt gedaan,
kan voor de vervulling barer wenschen
beslissend zijn. Een vast en welover
wogen beleid is meer dan ooit onmis
bare voorwaarde. Het gevoel vao
saamhoorigheid spreekt bij den waar-
digen partijgenoot dubbel sterk.
Te midden van dezen toestand komt
er nu een -r- niet de eerste de beste
op eigen hand, zonder eenig overleg
met zijn geestverwanten, zonder éón
kennisgeving, zelfs omtrent zijn plan
nen, een actie voereh, die ons op een
geheel anderen weg kan brengen".
„Voor een politieke partij is niets ge
vaarlijker dan een Kabinetformatie op
eigen gelegenheid. Als de form, nog
anderen voor de verleiding laat bezwij
ken, kan hij zelfs de partij uiteenruk
ken. Hoe hooger de plaats is, die een
partijgenoot inneemt, des te zwaarder
is zijn verantwoordelijkheid. Hoe
zwaar is deze dan niet voor „onzen
Grotius der twintigste eeuw", zooals
een ijverig interviewer hem dezer da
gen noemde!"
Wat een eventueel door den heer
Limburg te vormen kabinet betreft:
Mr. Marchant wijst dit onverbiddelijk
af. De R.-K. Staatspartij moet blijven
geplaatst voor de keuze: ofwel Colijn
terug, ofwel de „uiterste noodzaak
„In het slop geen lucht maken'
„Het zal naar wij hopen, duidelijk
zijn, dat onze partij van den aanvang
elke verantwoordelijkheid voor deze
onderneming met beslistheid moet al-
wijzen. Het zou haar slecht bekomen,
indien in 1929 ook maar met een schijn
van grond kon worden verklaard dat
onze partij dit werk had te verdedigen"
De heer Marchant zal het dus zijn
partijgenoot ioo deze mocht slagen
niet gemakkelijk maken..
KERK EN SCHOOL.
Dr. J. C. de Moor.
Aan een schrijven in de „Rotterdam
mer" over den arbeid van wijlen Dr.
de Moor te 's Graven hage, is 'het vol
gende ontleend:
De wonde, welke God geslagen had,
door op Zijn tijd, wij begrijpen het
niet Ds. Oranje weg te nemen, werd
wonderlijk geheeld, doordat Hij den
jeugdigen dominéé van Breda naar Den
Haag zond.
Menigeen haalde vol vreeze de schou
ders op: zou dat wel goed gaan? Nie
mand twijfelde aan den ernst van Dr.
de Moor, maar in een dominee is meer
vereischt.
Immers had niet lang geleden Ds.
Vonkenberg in het „Geref. Jong. blad"
de scherpe driestar geschreven: „Te
hard van stal".
Aldus: Wie zcu den nieuwen predi
kant begieren De cud en niet, want
voor hen was hij te nieuwerwetsch. De
politici en de sociaal-voelenden niet,
want daarvan bracht hij te weinig op
denpreekstoel. En de jongeren niet,
want was hij welgcedGere
formeerd?
Menigeen vond dan ook. dat de Ker-
keraaa een waagstuk had begaan.
En het leek ei* wel wat op in den
aanvang.
ja, wij Gereformeerden zeggen wel,
dat men niet op de volte of leegte
in de kerk moet jetten, niet mag
vragen, of de dominee „volk" trekt,
alshij de waarheid maar verkondigt
dcch dat is vaak meer theorie dan
practrjk.
Gelukkig, want het komt de uitbrei
ding van Gcds Koninkrijk niet ten goe
de, als men heenleest ever de mededee
ling in het Evangelie, dat „de schare
Jezus gaarne hoorde om de aangena
me woorden, die Hij sprak".
Een „volksvleier" was onze Heiland
toch allerminst, doch in de uitdeeling
van de wateren de»3 levens gaf Hij de
voorkeur aan zilveren, geheelde scha
len boven onocgelgke houten nappen.
En Dr. de Moor volgde Hem, naar-
dat hij "talenten ontvangen had (meer
eischt God immers niet van ons) daar
in getrouw na, daarbij de les van Tau-
ius volgend, om allen alles te zijn, op
dat hij esnigen mocht behouden.
'„Spreekt gij Grieksch?zoo luidde
eens zijn tekst, en hij teekende ons de
waarde van wetenschap en kunst,
kracht en schoonheid, ingedragen in
deze wereld, dcch geheiLgd en gelou
terd door het geloof.
Dat was de fierheid van het Calvi
nisme, dat onversaagd op heel de we
reld besiag legt.
Doch dezelide prediker schreef ook:
„Mijn Nardus', en handelde over het
boeK „Ruth", in roerende schoonheid.
't Scheen eerst, of de menscnen met
het „bedenkelijK; oordeel" (critici wil
ik ze liever niet noemen) gelijK hadden.
Hoe gering was in den beginne de
opkomst bii Dr. de Moor. Weinig men-
schen, veeï leege banken.
Hindert u dat niet? vroeg ik hem
eens.
Och, antwoordde hij, 't is beter zoo
dan andersom. Wie direct volle kerken
heeft, denkt niet zoo gauw, dat er iets
aan zijn preek te veroeteren valt. Des
tegrooter is zijn teleurstelling als de
opkomst afneemt. Allicht leidt deze tot
bitterheid, en deze bevordert niet het
zelfonderzoek naar een mogelijk van
verdieping. Wie begint met een halve
kerk volk, is meer geneigd do oorzaak
.bij zichzelf te zoeken en dat komt al
tijd aan de prediking ten goede.
Van deze opvatting van Dr, de Moor
heb ik de volle waarheid bevestigd ge
zien.
Het duurde niet zoo dieel lang, of
het aantal „getrouwen" (vergeef mij de
ze kerkrechterlijke ketterij voor ditmaal
nam eiiien Zonuug toe. Het kerk^eoouw
was weldra tot berstens toe gevuld, el-
ken Zondag en eiken dienst.
Dr. de Moor bleek al ras een dominee
voor allen, die het Evangelie, dat niet
naar den mensch is, doch wel voor
elk mensch bestemd,- in de taal van
onzen tijd wist uit te beelden en naar
de behoeften van onzen modernen tijd
wist toe te passen. Met Dr. ièuyper
had hij gemeen, fdat hjj de diepste ge
dachten kristalhélder én voor ieder be
vattelijk kon verklaren.
Hard van stal liep Dr. de Moor altijd
doch nooit te hard. De ijver van Uw
huis heeft mij verteerd, geldt ook van
hem.
Zün Gereformeerde opvatting zal la
ter wel niemand in twijfel getrokken
hebben. Ook niet op kerkelijk gebied.
Van hem is het geestige, maar veelzeg
gende woord na de samensmelting der
ilaagsche Kerken A en B, tegen den
ouden Ds. Doorn: „Wij huldigen onzen
broeder, omdat hij geen A meer voor
een B kent.
Ongetwijfeld, met het klimmen der
jaren kreeg ook zjjn prediking een
andere tint en bijzonder schijnt dat in
Assen uitgekomen te zijn.
Toen hij onlangs in Den Haag het
Woord beuiende, viel ook ons dat op;
evenzeer als het ietwat matte en ver
moeide in de voordracht. Men zegt,
dat hij in dien laatsten tijd niet op
rozen ging in Utrecht.
Ik weet het niet. Ma^r fie Roos van
Sarcn heeft hg gevonden en de schoon
heid er van heeft hg aan velen ge
toond.
Thans deed Gcd hem de hemelsche
schoonheid aanschouwen, waarvan roos
en lelie slechts een zwakke afschadu
wing geven.
Catechisatie en werkschoot.
In het „Geref. Theol. Tijdschrift"
£26ste jaargang, afl. 8) geeft prof. dr,
T. Hoe ks tra een artikel over;
„Catechisatie en werkschool". Velen,
aldus schr., willen ook de catechisatie
van luisterschool tot werkschool ma
ken, de methode der catechisatie uit
het passsivum in het activum transpor
teeren. Aanbevolen wordt bijv. de bij-
belsche geschiedenissen in scène te
zetten, te dramatiseeren en deze door
de kinderen te laten spelen; excursies
ter bezichtiging van historische kerk
gebouwen ot kunstwerken van reli
gieuze waarde, het bijwonen van zen-
dingsfeesten, enz. Prof. Pöhlmann wil
wil nog veel verder gaan en „de leer
lingen de godsdienstoefeningen van
andere denominaties laten bijwonen,
bezoeken brengen aan de Synagoge,
het heilsleger, revivalmeetings, verga
deringen van den Protestantenbond,
enz...." Niet alleen worde de kennis
vermeerderd, maar in de eerste plaats
en vooral worde het leven erbeterd.
De activiteit van den leerling worde
bevorderd door oefening in goed han
delen. „De docent heeft tot taak een
milieu te creëeren, waarin men vroom
kan zijn en godsdienstige werken ver
richten".
Tegen het overbrengen van deze
werkschoolmethode op de catechisa
ties heeft prof. H. ernstige bezwaren.
Is het kind in de luisterschool niet
blooi passief, het naar de werkschcol-
methode opgevoede kind za. niet altijd
actief kunnen zijn. hedenkeLjk vooral
is de werkschoo-theorie. uit het ge
zichtspunt der cnrrstelijke etniek. „De
meeste voorstanders rekenen niet of
bijna niet met het feit der zonde en
den boozen aard, dien het kind van
nature heeft". Gok keurt sc.ir. af, „de
activiteit te bevorderen door de heils
geschiedenis in scène te zetten en te
laten spelen. Het gevaar van profanie
is hier zeer groot. De heilige historie
is geen spel, maar openbaring van
heilsgedachten Gods". Wei beveelt de
schr. aan „met zijn catechisannten een
tentoonstelling van Bijbelsche oudhe
den of een Museum met voorwerpen
uit de landen die in den Bijbel voor
komen te gaan zien". Evenwel, „het is
door Pöhlmann verkeerd gezien, wan
neer hij met de jonge menscnen gods
dienstoefeningen van alle mogelijke
kerken en secten wil bezoeken. Dit zal
schadelijk inwerkenyop hei jeugdig ge
moed, dat de dwaalleer niet kan weer
staan, vooral n.et wanneer ze komt in
bekoomjken vorm. We moeten bij on
ze kinderen de gelegenheden om at te
dwalen niet vermeerderen, en hen met
in Verzoeking brengen. Daarbij komt,
dat Hp giftige slang van het rela
tivisme hen bijt en misschien de ziel
ten doode wondt".
Voor practiscne oefeningen in. ethisch
en religieus handelen acht schr. de
catechisatie, in het algemeen geno
men/ niet geschikt. „De catecheet zal
eenigermate zijn leerlingen in religieus
en ethisch handelen kunnen oefenen
door eerbiedig zingen, godvruchtige
houding onder het gebed, vriendelijk
heid en hulpvaardigneid jegens elkan
der, het offeren van liefdegaven, het
versterken van plichtsbesef enz. Van
een opzettelijke oefening in religieus
handelen kan echter geen sprake zijn.
Hoe het er ln bleeL
Op een der Zendingsstations in Ko
rea kwam op zekeren dag een inlandseh
Christen uit het Noorden. Na de ge
wone begroetingen werd hem door aen
zendeling het doel van zgn komst ge
vraagd. Zgn antwoord was: „Ik heb
een paar verzen uit den Bgbel van bui
ten geleerd en ben gekomen om die
voor u op te zeggen".
Hg woonde honderd mglen ver weg
en had dien heelen afstand te voet af
gelegd, wel een verren tocht om
een paar verzen uit den Bgbel op te
zeggen voor zgn geestelijken herder.
Maar hoe luisterde deze verbaasd toe
toen de inlander hem, zonder de min
ste fout, in het Koreaansch de geheele
Bergrede opzegde.
De Zendeling wees hem er op, dat,
indien hg het alleen van buiten nad ge
leerd, het eenvoudig een zaak van het
geheugen was en niets meer; hg moest
de lessen ook in toepassing brengen.
Nu helderde het gelaat van den Ko-
reaan op en met een glimlach om de
lippen antwoordde hg fluks: „Dat is
iuist de manier waarop ik het geleerd
neb. Ik probeerde net van buiten
te leeren, maar het wou er niet in
big ven; en toen heb ik dit plan be
dacht: ik zou eerst een vers van bui
ten leeren en dan een van mgn hei-
densche buren opzoeken om bg hem het
in de practijk te brengen. Toen merkte
ik, dat het er zoo wel in wou blijven".
Toon mij één Mohammedaan...
Het Amerikaansete Zendingsolad „Dol
Heidenwereld" vei telt een merkwaardig
voorval uit het leven van Dr. Zwemer.
In het publiek w.ou hg niets zeggen
van zijn ondervinding. Maar in een pri
vaat gesprek heeft hg het gordijn een
weinig opgelicht om iets van zgn eigen
leven te laten zien.
Hg vertelde, dat hij eens in Arabië
met een bekeerling uit de Mohamme
danen, dien hg als colporteur gebruikt,
in een café nad gezeten, aiwaar een
menigte volgelingen van Mohammed te
genwoordig waren.
Deze gaan nimmer ongewapend. Die
geen dolk draagt, heeft een revolver op
zak.
Het duurde niet lang oï het g.sprek
ging over den Heere Jezus.
ïn opgewondenheid zeide toen één
van de Oosterlingen: „Toon mg één
Mohammedaan, die voor het Christen
dom gewonnen is".
Hg stootte toen zijn colporteur aan
en fluisterde hem toe: „Nu'is het uw-
kans om van den Heere Jezus te getui
gen".
De man stond op en verklaarde, dat
hg voorheen Mohammed had gevolgd,
maar thans den Heere Jezus volgde.
Een hunner sprong in woade op en
vroeg aan Dr. Zwemer of hg geloofde
dat Mohammed een profeet was?
De dokter zag het gevaar waarin hg
verkeerde en zocht met eeai ontwijkend
anlwoord zich uit de moeilijkheden te
redden.
Maar de Oosterling wou dit niet aan
nemen.
Bleek van woede stelde hg hem de
vraag: „Gelooft u, dat Mohammed een
proieet is, ja dan neen?"
Met Kaïmte en besiistüeid zei dokter
Zwemer daarop: „Neen, hg is geen
profeet".
De man rukte toen zgn dolk uit de
schede en in zijn woede zeide hg: „Ik
idoorsteek u hiermede, als gij dit weer
zegt".
Dr. Zwemer stond toen op, ontblootte
zgn borat en antwoordde kaïm en beslist
„Ais u mg wilt doorsteken, doe dit dan
als 't u blieft met één dolksteek, déar
is mgn hart. Mohammed is geen pro
feet".
Hg staarde de volgeling van den val-
schen profeet in de oogen en zijn dolk
viel toen uit zijn hand op de tafel
Het gesprek nam daarna een andere
wending en het getuigenis voor Jezus
was ondubbelzinnig.
GEMENGD NIEUWS.
Gevaarlijk inbreker. In de
Haarlemmermeer werd Vrijdag door
de gemeentepolitie een man gearres
teerd, die verdacht wordt van de bij
den koopman v. T. aldaar gepleegde
inbraak met poging tot diefstal en
vermoedelijk aan meer' inbraken schul
dig is. Hij werd geconfronteerd met
een vrouw, tot wier slaapvertrek hij
zich toegang had verschaft om te zien,
of er ook iets van zijn gading was
mee te nemen en daarna te Hoofddorp
achter slot en grendel gezet. De po
litie heeft met ae arrestatie van dezen
man een goede vangst gedaan.
Slechte beveiligers. Te
Zwolle heeft de politie gisternacht den
directeur, van een nachtveiligheids
dienst en diens ondergeschikte op hee-
terdaad betrapt bij het stelen van
steenkolen van een terrein, waarop zij
nachtelijk toezicht moesten houden. Zij
zijn gearresteerd en ter beschikking
van de politie gesteld.
£[et verstoorde bal. Zater
dagnacht omstreeks één uur werd in
den Dierentuin te Den Haag brand'
ontdekt in den bier- en wijnkelder,
onder het café van de Rotonde, juist
terwijl boven een bal van de K.Ö.O.
S.R. aan den gang was. De brandweer
was spoedig ter plaatse met een motor
spuit. Zij wist met een viertal stralen
op de waterleiding het vuur tot den
FEUILLETON.
Kathlyn Barrington.
m
De daken en de tempels van Pi
Chow glinsterden in het zonnelicht.
Toen Kathlyn de stad zag liggen, uit
te ze een kreet van teleurstelling.
„Wat hebben we nog maar een klein
stukje afgelegd."
„Ja" stemde Forsyth toe. ,,'t Lijkt
niet veel. Maar je moet er aandenken,
dat we steeds klimmen."
„Ze zullen Li Weng Ho en Ah IJeo
nu wel gevonden hebben."
„Dat is zeker" antwoordde Forsyth
„En de achtervolging zal dus begon
nen ^ijn."
„Dat geloof ik ook. De mandarijn zal
koken van woede en op spoed aandrin
gen. Maar we behoeven ons niet te ver
ontrusten. Li Weng Ho en al zijn man
nen zullen ons spoor niet gemakkelijk
vinden. Vóór dien tijd hopen we bui
ten zijn gebied te zijn."
„Ja, maar hij kon wel eens geen re
kening houden met de grenzen van z'n
gebied. Als hij ons op 't 9poor komt,
zal hij ons vervolgen, desnoods tot IJ-
unnan toe."
i „Laten we daarvan 't beste hopen"
antwoordde Forsyth zoo opgewekt mo
gelijk, om haar niet onnoodig te ver
ontrusten.
Maar Kathlyn kon zich niet bevrij
den van de gedachte, dat de manda
rijn gedwarsboomd door iemand dien
hij als een zekere „prooi" beschouw
de en vernederd in de oogen van zijn
bedienden, de vervolging hardnekkig
zou voortzetten niet alleen maar ook
onbarmhartig in zïjn wraak zou zijn.
De nabijheid van Pi Chow had haar
verontrust en een zekere zwaarmoedig
hbid, waarvan ze zich niet kon bevrij
den, maakte zich van haar meester.
Daar kwam de verandering van het
weer bovendien nog bij. Over de heu
vels kwamen wolken aandrijven. Ze
groeiden steeds aan, totdat de toppen
geheel bedekt waren.
Als een dikke rook hingen de wolken
rondom hen en de zware mist drong
door hun kleeren. Ze rilden van de
koude Slechts een paar meter voor
hen uit konden ze het pad onderschei
den
't Voortgaan was verbazend onplei
zierig. De rotsen van het pad, glad
geloopen door de tallooze voeten van
de menschen die er sedert eeuwen
over gegaan waren werden glibberig
door de dikke mist Het natte gras
doorweekte hun schoenen; van de hoo
rnen, waaronder ze moesten loopen,
vielen dikke waterdroppels. De neer
slachtigheid, die zich had meester ge
maakt van Kathlyn, deelde zich mee
aan Forsyth en alleen Ching behield
zijn gewone vroolijkheid en blijmoe
digheid.
„Heel slechte pad" lichtte hij toe,
toen ze stilhielden om te rusten. „Be
ter worden" vervolgde hij optimistisch
't Was moeilijk om aan een verbete
ring, te gelooven van den weg; want
alles zag er even doodsch en naargees
tig uit. Kathlyn en Forsyth antwoord
den dan ook niet. Ching bemerkte hun
zwaarmoedigheid heel goed, maar hij
praatte maar door. „Slechte pad, dik
ke mist, heel goed Beschermen ons
voor mandarijns mannen. Zij ons niet
zien
„Misschien niet" antwoordde For
syth droefgeestig, „maar wie weet?"
Ineens bevonden ze zich voor een
splitsing van den weg. Rechts en links
van een rot9 waarin t gezicht van Boe-
f!ha was gebeiteld, liep een pad. Bij
de splitsing van den weg hielden ze
stil, onzeker wat te doen.
„U blijven hier" zei Ching. „Mij gaan
langs dit pad, dat misschien voeren
naar IJunnan.' Zonder toestemming
af te wachten vertrok hij, Kathlyn en
Forsyth achterlatend voor 't strakke,
koude gezicht van het beeld, dat met
zijn koele oogen als over hen heen
staarde. Een kwartier ging voorbij. Uit
de mist klonken voetstappen. Onwille
keurig klemde Kathlyn zich vast aan
Forsyth, die beschermend den arr*
om haar heen sloeg. 'tWas Ching, Z'n
gezicht duidde angst aan. Zijn kleine
oogen zagen vol vrees naar Forsyth.
„Wat is er?" vroeg Forsyth fluiste
rend.
„Mandarijns mannen!" zei hij, met
een blik naar achteren. „Zij daar zijn,
een, twee, drie mannen, zij geweren
hebben. Zij ons wachten, zeker!"
HOOFDSTUK XX.
In hei Klooster.
Gedurende een enka) oogenblik na
Chings antwoord stond Forsyth hem
strak aan te staren. Kathlyn Barring-
tons oogen teekenden de diepste wan
hoop. Toen vroeg Forsyth plotseling:
„Komen ze hierheen. Ching?"
„Neen. Zij niet komen. Zij stilstaan.
Zij ons wachten."
„En zageh ze je niet?"
„Neen. Mij hooren praten en kijken
rustig als een slak. Zij zitten langs
pad, spelen met kaarten."
„Dan weten ze blijkbaar niet, dat we
hier zijn" fluisterde Forsyth Kathlyn
toe. „Ze zullen daar wacht houden in
geval wij dien weg langs gingen. Li-
Weng-Ho en Ah IJeo zijn gevonden en
terstond zijn overal wachten uitgezet,
om alle wegen te bewaken. We moeten
het andere pad dus nemen."
„Niet nemen ander pad" zei Ching
vlug. „Geen goed pad. Teruggaan naar
Pi Chow. Soldaten ons niet voorbij
gaan op den weg. Zij niet kunnen gaan
over brug. Zijn gekomen dezen weg.
Forsyth dacht eens na. De oplossing
die Ching gaf aan de tegenwoordig
heid van de soldaten op den weg,
moeèt wel de juiste zijn.
Blijkbaar waren ze dat andere pad
afgekomen, dat een kortere weg van
Pi Chow af moest zijn, dan zij had
den gevolgd.
„Dan is er maar één uitweg meer
over. Wij moeten het pad verlaten en
over de bergen klimmen. We moeten
zien, dat. we op die wijze langs hen
heenkomen. Als we ongemerkt langs
hen heen kunnen komen, hebben we
veel gewonnen."
„Al klaar" antwoordde Ching met
wijsgeerige kalmte.
„Beter probeeren dan vallen in Ll-
Wéng-Ho'g handen. Al klaar."