NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN MAANDAG 1 FEBRUARI 1926 X W ï^ïL&iï, ÜLAJL). WAT D£ SLAiEH ZEGSEN. De Christslijk-HistcTischen en de crisis. Het „Centrum" wraakt de voorspel ling van feiten, dooi' de „Nederlander' gegeven om de eenheid er. stabiliteit van zienswijze in de christ-lnest. frac tie te demonstreeren (zie ons blad van Vrijdag). „In deze voorstelling van 2aken, zegt het blad, komen halve waarheden en heele onwaarheden voor, terwijl ande re waarheden erin gemist worden. Een onwaarheid is aet eerste feit, „dat op 11 November 1923 alle Christe- lijk-Historische Tweede Kamerleden hunne stem gaven aan het amende- ment"-Kersten. Of telt de voorzitter der fractie, Dr. De Visser heelemaal niet meer mee? Hij gaf zijn stem niet aan het amen dement-Kersten. Een halve waarheid is het tweede feit, dat op 9 December door de Christelijk-Historische Kamerfractie met bijna de grootst mogelijke meer derheid, besloten werd niet te aanvaar den" het compromis Rome-Bern. Dit wordt eerst de geheele waarheid, wanneer er wordt bij gevoegd lo dat tot de minderheid, die het compromis wilde aanvaarden, behoorde de V oor- zitter der fractie, en 2e, dat in den Par tij-raad te Utrecht bijeenkwam, de meerderheid, waartoe de meest voor aanstaande partijgenooten behoorden, zich óók vóór het compromis uitsprak. Hieruit blijkt, hoe' loos het praatje over het „gewetensbezwaar" was. Een verdere halve waarheid is de mededeeling: „Na dien datum is door de christ.-historische Kamerfractie op dit punt geen nader besluit genomen De heele waarheid zou het zijn, wan neer hierbij werd meegedeeld, dat Dr. de Visser zijn fractie-genooten hoofd voor hoofd naar hun meening vroeg, en dat daarbij bleek, dat in elk geval de jneerderheid bereid was, om met het compromis mee te gaan, waarbij enke len het voorbehoud van een eventueele motie van teleurstelling maakten. Wanneer men dit alles overziet, dan komt toch de poging van de christel.- historische fractie, om met behulp van links Dr. de Visser, in plaats van Ruys de Beerenbrouck tot Voorzitter der Tweede Kamer te doen verkiezen, wel in een zeer eigenaardig licht te taan. Wij noemden dit aanstonds „een slecht begin". Inderdaad was het 't begin van het einde. Men wilde Dr. de Visser op het eere gestoelte van den Kamerpresident plaatsen, om hem niet tot Voorzitter van de Kamerfractie te moeten verkie zen, een zetel, waarvoor de heer Snoeck Henkemans blijkbaar een an deren c&ndidaat had. Trouwens, dat is ook wel voor bui- tenstap>nders duidelijk geworden, dat, hoewel deze poging niet slaagde, Dr. De Visser slechts in naam voorzitter der fractie werd, maar dat haar wer kelijke leider was de heer Snóeck Hen kemans. Zoolang de leiding in deze beproefde handen blijft, zal van een herstel der coalitie in de Tweede Kamer moeilijk sprake kunnen zijn. Naar aanleiding hiervan schrijft de „Nederlander", dat zij het persoonlijke in wat de „Tijd" schrijft wil laten rus ten om dan verder o.m. op te merken, dat dr. de Visser om geheel persoon lijke redenen bij de stemming op 11 November afwezig bleef en dat ook de heere.n De Geer en De Viseer vóór en na XI November hunne goedkeuring hechtten aan de houding der Christ.- Hj storische Kamerfractie op dezen dag „De Christelijk-Hfstorische Kamerle den, zoo besluit het blad, konden en mochten op 11 November niet anders handelen, dan zij deden. Hadden zij anders gehandeld de last, die nu hun geweten zou drukken, ware niet te dragen geweest." Limburg en Marchant. Mr. Marchant veroordeelt in de „Vrij zinnig-Democraat in scherpe bewoor dingen het gedrag van den heer Lim burg tegenover zijn partij én schrijft o.m-.: „De heer Limburg, zoo schrijft „Het Volk", „onderhield in de laatste jaren toch nog slechts losse connecties" niet zijn partij. Ziedaar de kneep. Dit is juist, in- zoover hij sedert zijn aftreden als voor zitter der partij in 1920 zich aan haar niets liet gelegen liggen. Dit weid gaandeweg erger. Zelfs kon men me nigmaal vernemen, dat hij „eigenlijk' geen vrijzinnig-democraat meer was. Aangeland ten slapte in de luoge re gionen van de international^ politiek, scheen het partijverband voor hem veeleer een last dan een lust Deze „slechts losse conn-ietiesna men niet weg, dat hij een maiilaat voor de partij bleef vervullen als Ge deputeerde van Zuid-Holland. On danks zijn overschilligheid voor de partij, herniewde zij dit in 1923, ai bleek toen reeds, dat de partij de con necties wel wat al te los begon te vin den. De heer Limburg weigerde uit spre ken te gaan. Voor de verdediging zijnet candidatuur waren anderen goed, die niets beters te doen hadden. Bij ons vrijzinnig-democraten wordt nu eenmaal gelukkig! geëischt dat men partijgenoot is met geheel zijn hart. Wie in het verband blijft meele ven voorzoover het dienstig is om daar aan mandaten te ontleenen, doch het negeert zoodra men het voor zich zelf lastig begint te vinden, verspeelt nood zakelijk het vertrouwen van de partij, hoe bekwaam men moge zijn. Wij doorleven thans een moeilijken tijd op politiek gebied. Bij den gang van zaken is onze partij zeer nauw'be trokken. Elke stap, die wordt gedaan, kan voor de vervulling barer wenschen beslissend zijn. Een vast en welover wogen beleid is meer dan ooit onmis bare voorwaarde. Het gevoel vao saamhoorigheid spreekt bij den waar- digen partijgenoot dubbel sterk. Te midden van dezen toestand komt er nu een -r- niet de eerste de beste op eigen hand, zonder eenig overleg met zijn geestverwanten, zonder éón kennisgeving, zelfs omtrent zijn plan nen, een actie voereh, die ons op een geheel anderen weg kan brengen". „Voor een politieke partij is niets ge vaarlijker dan een Kabinetformatie op eigen gelegenheid. Als de form, nog anderen voor de verleiding laat bezwij ken, kan hij zelfs de partij uiteenruk ken. Hoe hooger de plaats is, die een partijgenoot inneemt, des te zwaarder is zijn verantwoordelijkheid. Hoe zwaar is deze dan niet voor „onzen Grotius der twintigste eeuw", zooals een ijverig interviewer hem dezer da gen noemde!" Wat een eventueel door den heer Limburg te vormen kabinet betreft: Mr. Marchant wijst dit onverbiddelijk af. De R.-K. Staatspartij moet blijven geplaatst voor de keuze: ofwel Colijn terug, ofwel de „uiterste noodzaak „In het slop geen lucht maken' „Het zal naar wij hopen, duidelijk zijn, dat onze partij van den aanvang elke verantwoordelijkheid voor deze onderneming met beslistheid moet al- wijzen. Het zou haar slecht bekomen, indien in 1929 ook maar met een schijn van grond kon worden verklaard dat onze partij dit werk had te verdedigen" De heer Marchant zal het dus zijn partijgenoot ioo deze mocht slagen niet gemakkelijk maken.. KERK EN SCHOOL. Dr. J. C. de Moor. Aan een schrijven in de „Rotterdam mer" over den arbeid van wijlen Dr. de Moor te 's Graven hage, is 'het vol gende ontleend: De wonde, welke God geslagen had, door op Zijn tijd, wij begrijpen het niet Ds. Oranje weg te nemen, werd wonderlijk geheeld, doordat Hij den jeugdigen dominéé van Breda naar Den Haag zond. Menigeen haalde vol vreeze de schou ders op: zou dat wel goed gaan? Nie mand twijfelde aan den ernst van Dr. de Moor, maar in een dominee is meer vereischt. Immers had niet lang geleden Ds. Vonkenberg in het „Geref. Jong. blad" de scherpe driestar geschreven: „Te hard van stal". Aldus: Wie zcu den nieuwen predi kant begieren De cud en niet, want voor hen was hij te nieuwerwetsch. De politici en de sociaal-voelenden niet, want daarvan bracht hij te weinig op denpreekstoel. En de jongeren niet, want was hij welgcedGere formeerd? Menigeen vond dan ook. dat de Ker- keraaa een waagstuk had begaan. En het leek ei* wel wat op in den aanvang. ja, wij Gereformeerden zeggen wel, dat men niet op de volte of leegte in de kerk moet jetten, niet mag vragen, of de dominee „volk" trekt, alshij de waarheid maar verkondigt dcch dat is vaak meer theorie dan practrjk. Gelukkig, want het komt de uitbrei ding van Gcds Koninkrijk niet ten goe de, als men heenleest ever de mededee ling in het Evangelie, dat „de schare Jezus gaarne hoorde om de aangena me woorden, die Hij sprak". Een „volksvleier" was onze Heiland toch allerminst, doch in de uitdeeling van de wateren de»3 levens gaf Hij de voorkeur aan zilveren, geheelde scha len boven onocgelgke houten nappen. En Dr. de Moor volgde Hem, naar- dat hij "talenten ontvangen had (meer eischt God immers niet van ons) daar in getrouw na, daarbij de les van Tau- ius volgend, om allen alles te zijn, op dat hij esnigen mocht behouden. '„Spreekt gij Grieksch?zoo luidde eens zijn tekst, en hij teekende ons de waarde van wetenschap en kunst, kracht en schoonheid, ingedragen in deze wereld, dcch geheiLgd en gelou terd door het geloof. Dat was de fierheid van het Calvi nisme, dat onversaagd op heel de we reld besiag legt. Doch dezelide prediker schreef ook: „Mijn Nardus', en handelde over het boeK „Ruth", in roerende schoonheid. 't Scheen eerst, of de menscnen met het „bedenkelijK; oordeel" (critici wil ik ze liever niet noemen) gelijK hadden. Hoe gering was in den beginne de opkomst bii Dr. de Moor. Weinig men- schen, veeï leege banken. Hindert u dat niet? vroeg ik hem eens. Och, antwoordde hij, 't is beter zoo dan andersom. Wie direct volle kerken heeft, denkt niet zoo gauw, dat er iets aan zijn preek te veroeteren valt. Des tegrooter is zijn teleurstelling als de opkomst afneemt. Allicht leidt deze tot bitterheid, en deze bevordert niet het zelfonderzoek naar een mogelijk van verdieping. Wie begint met een halve kerk volk, is meer geneigd do oorzaak .bij zichzelf te zoeken en dat komt al tijd aan de prediking ten goede. Van deze opvatting van Dr, de Moor heb ik de volle waarheid bevestigd ge zien. Het duurde niet zoo dieel lang, of het aantal „getrouwen" (vergeef mij de ze kerkrechterlijke ketterij voor ditmaal nam eiiien Zonuug toe. Het kerk^eoouw was weldra tot berstens toe gevuld, el- ken Zondag en eiken dienst. Dr. de Moor bleek al ras een dominee voor allen, die het Evangelie, dat niet naar den mensch is, doch wel voor elk mensch bestemd,- in de taal van onzen tijd wist uit te beelden en naar de behoeften van onzen modernen tijd wist toe te passen. Met Dr. ièuyper had hij gemeen, fdat hjj de diepste ge dachten kristalhélder én voor ieder be vattelijk kon verklaren. Hard van stal liep Dr. de Moor altijd doch nooit te hard. De ijver van Uw huis heeft mij verteerd, geldt ook van hem. Zün Gereformeerde opvatting zal la ter wel niemand in twijfel getrokken hebben. Ook niet op kerkelijk gebied. Van hem is het geestige, maar veelzeg gende woord na de samensmelting der ilaagsche Kerken A en B, tegen den ouden Ds. Doorn: „Wij huldigen onzen broeder, omdat hij geen A meer voor een B kent. Ongetwijfeld, met het klimmen der jaren kreeg ook zjjn prediking een andere tint en bijzonder schijnt dat in Assen uitgekomen te zijn. Toen hij onlangs in Den Haag het Woord beuiende, viel ook ons dat op; evenzeer als het ietwat matte en ver moeide in de voordracht. Men zegt, dat hij in dien laatsten tijd niet op rozen ging in Utrecht. Ik weet het niet. Ma^r fie Roos van Sarcn heeft hg gevonden en de schoon heid er van heeft hg aan velen ge toond. Thans deed Gcd hem de hemelsche schoonheid aanschouwen, waarvan roos en lelie slechts een zwakke afschadu wing geven. Catechisatie en werkschoot. In het „Geref. Theol. Tijdschrift" £26ste jaargang, afl. 8) geeft prof. dr, T. Hoe ks tra een artikel over; „Catechisatie en werkschool". Velen, aldus schr., willen ook de catechisatie van luisterschool tot werkschool ma ken, de methode der catechisatie uit het passsivum in het activum transpor teeren. Aanbevolen wordt bijv. de bij- belsche geschiedenissen in scène te zetten, te dramatiseeren en deze door de kinderen te laten spelen; excursies ter bezichtiging van historische kerk gebouwen ot kunstwerken van reli gieuze waarde, het bijwonen van zen- dingsfeesten, enz. Prof. Pöhlmann wil wil nog veel verder gaan en „de leer lingen de godsdienstoefeningen van andere denominaties laten bijwonen, bezoeken brengen aan de Synagoge, het heilsleger, revivalmeetings, verga deringen van den Protestantenbond, enz...." Niet alleen worde de kennis vermeerderd, maar in de eerste plaats en vooral worde het leven erbeterd. De activiteit van den leerling worde bevorderd door oefening in goed han delen. „De docent heeft tot taak een milieu te creëeren, waarin men vroom kan zijn en godsdienstige werken ver richten". Tegen het overbrengen van deze werkschoolmethode op de catechisa ties heeft prof. H. ernstige bezwaren. Is het kind in de luisterschool niet blooi passief, het naar de werkschcol- methode opgevoede kind za. niet altijd actief kunnen zijn. hedenkeLjk vooral is de werkschoo-theorie. uit het ge zichtspunt der cnrrstelijke etniek. „De meeste voorstanders rekenen niet of bijna niet met het feit der zonde en den boozen aard, dien het kind van nature heeft". Gok keurt sc.ir. af, „de activiteit te bevorderen door de heils geschiedenis in scène te zetten en te laten spelen. Het gevaar van profanie is hier zeer groot. De heilige historie is geen spel, maar openbaring van heilsgedachten Gods". Wei beveelt de schr. aan „met zijn catechisannten een tentoonstelling van Bijbelsche oudhe den of een Museum met voorwerpen uit de landen die in den Bijbel voor komen te gaan zien". Evenwel, „het is door Pöhlmann verkeerd gezien, wan neer hij met de jonge menscnen gods dienstoefeningen van alle mogelijke kerken en secten wil bezoeken. Dit zal schadelijk inwerkenyop hei jeugdig ge moed, dat de dwaalleer niet kan weer staan, vooral n.et wanneer ze komt in bekoomjken vorm. We moeten bij on ze kinderen de gelegenheden om at te dwalen niet vermeerderen, en hen met in Verzoeking brengen. Daarbij komt, dat Hp giftige slang van het rela tivisme hen bijt en misschien de ziel ten doode wondt". Voor practiscne oefeningen in. ethisch en religieus handelen acht schr. de catechisatie, in het algemeen geno men/ niet geschikt. „De catecheet zal eenigermate zijn leerlingen in religieus en ethisch handelen kunnen oefenen door eerbiedig zingen, godvruchtige houding onder het gebed, vriendelijk heid en hulpvaardigneid jegens elkan der, het offeren van liefdegaven, het versterken van plichtsbesef enz. Van een opzettelijke oefening in religieus handelen kan echter geen sprake zijn. Hoe het er ln bleeL Op een der Zendingsstations in Ko rea kwam op zekeren dag een inlandseh Christen uit het Noorden. Na de ge wone begroetingen werd hem door aen zendeling het doel van zgn komst ge vraagd. Zgn antwoord was: „Ik heb een paar verzen uit den Bgbel van bui ten geleerd en ben gekomen om die voor u op te zeggen". Hg woonde honderd mglen ver weg en had dien heelen afstand te voet af gelegd, wel een verren tocht om een paar verzen uit den Bgbel op te zeggen voor zgn geestelijken herder. Maar hoe luisterde deze verbaasd toe toen de inlander hem, zonder de min ste fout, in het Koreaansch de geheele Bergrede opzegde. De Zendeling wees hem er op, dat, indien hg het alleen van buiten nad ge leerd, het eenvoudig een zaak van het geheugen was en niets meer; hg moest de lessen ook in toepassing brengen. Nu helderde het gelaat van den Ko- reaan op en met een glimlach om de lippen antwoordde hg fluks: „Dat is iuist de manier waarop ik het geleerd neb. Ik probeerde net van buiten te leeren, maar het wou er niet in big ven; en toen heb ik dit plan be dacht: ik zou eerst een vers van bui ten leeren en dan een van mgn hei- densche buren opzoeken om bg hem het in de practijk te brengen. Toen merkte ik, dat het er zoo wel in wou blijven". Toon mij één Mohammedaan... Het Amerikaansete Zendingsolad „Dol Heidenwereld" vei telt een merkwaardig voorval uit het leven van Dr. Zwemer. In het publiek w.ou hg niets zeggen van zijn ondervinding. Maar in een pri vaat gesprek heeft hg het gordijn een weinig opgelicht om iets van zgn eigen leven te laten zien. Hg vertelde, dat hij eens in Arabië met een bekeerling uit de Mohamme danen, dien hg als colporteur gebruikt, in een café nad gezeten, aiwaar een menigte volgelingen van Mohammed te genwoordig waren. Deze gaan nimmer ongewapend. Die geen dolk draagt, heeft een revolver op zak. Het duurde niet lang oï het g.sprek ging over den Heere Jezus. ïn opgewondenheid zeide toen één van de Oosterlingen: „Toon mg één Mohammedaan, die voor het Christen dom gewonnen is". Hg stootte toen zijn colporteur aan en fluisterde hem toe: „Nu'is het uw- kans om van den Heere Jezus te getui gen". De man stond op en verklaarde, dat hg voorheen Mohammed had gevolgd, maar thans den Heere Jezus volgde. Een hunner sprong in woade op en vroeg aan Dr. Zwemer of hg geloofde dat Mohammed een profeet was? De dokter zag het gevaar waarin hg verkeerde en zocht met eeai ontwijkend anlwoord zich uit de moeilijkheden te redden. Maar de Oosterling wou dit niet aan nemen. Bleek van woede stelde hg hem de vraag: „Gelooft u, dat Mohammed een proieet is, ja dan neen?" Met Kaïmte en besiistüeid zei dokter Zwemer daarop: „Neen, hg is geen profeet". De man rukte toen zgn dolk uit de schede en in zijn woede zeide hg: „Ik idoorsteek u hiermede, als gij dit weer zegt". Dr. Zwemer stond toen op, ontblootte zgn borat en antwoordde kaïm en beslist „Ais u mg wilt doorsteken, doe dit dan als 't u blieft met één dolksteek, déar is mgn hart. Mohammed is geen pro feet". Hg staarde de volgeling van den val- schen profeet in de oogen en zijn dolk viel toen uit zijn hand op de tafel Het gesprek nam daarna een andere wending en het getuigenis voor Jezus was ondubbelzinnig. GEMENGD NIEUWS. Gevaarlijk inbreker. In de Haarlemmermeer werd Vrijdag door de gemeentepolitie een man gearres teerd, die verdacht wordt van de bij den koopman v. T. aldaar gepleegde inbraak met poging tot diefstal en vermoedelijk aan meer' inbraken schul dig is. Hij werd geconfronteerd met een vrouw, tot wier slaapvertrek hij zich toegang had verschaft om te zien, of er ook iets van zijn gading was mee te nemen en daarna te Hoofddorp achter slot en grendel gezet. De po litie heeft met ae arrestatie van dezen man een goede vangst gedaan. Slechte beveiligers. Te Zwolle heeft de politie gisternacht den directeur, van een nachtveiligheids dienst en diens ondergeschikte op hee- terdaad betrapt bij het stelen van steenkolen van een terrein, waarop zij nachtelijk toezicht moesten houden. Zij zijn gearresteerd en ter beschikking van de politie gesteld. £[et verstoorde bal. Zater dagnacht omstreeks één uur werd in den Dierentuin te Den Haag brand' ontdekt in den bier- en wijnkelder, onder het café van de Rotonde, juist terwijl boven een bal van de K.Ö.O. S.R. aan den gang was. De brandweer was spoedig ter plaatse met een motor spuit. Zij wist met een viertal stralen op de waterleiding het vuur tot den FEUILLETON. Kathlyn Barrington. m De daken en de tempels van Pi Chow glinsterden in het zonnelicht. Toen Kathlyn de stad zag liggen, uit te ze een kreet van teleurstelling. „Wat hebben we nog maar een klein stukje afgelegd." „Ja" stemde Forsyth toe. ,,'t Lijkt niet veel. Maar je moet er aandenken, dat we steeds klimmen." „Ze zullen Li Weng Ho en Ah IJeo nu wel gevonden hebben." „Dat is zeker" antwoordde Forsyth „En de achtervolging zal dus begon nen ^ijn." „Dat geloof ik ook. De mandarijn zal koken van woede en op spoed aandrin gen. Maar we behoeven ons niet te ver ontrusten. Li Weng Ho en al zijn man nen zullen ons spoor niet gemakkelijk vinden. Vóór dien tijd hopen we bui ten zijn gebied te zijn." „Ja, maar hij kon wel eens geen re kening houden met de grenzen van z'n gebied. Als hij ons op 't 9poor komt, zal hij ons vervolgen, desnoods tot IJ- unnan toe." i „Laten we daarvan 't beste hopen" antwoordde Forsyth zoo opgewekt mo gelijk, om haar niet onnoodig te ver ontrusten. Maar Kathlyn kon zich niet bevrij den van de gedachte, dat de manda rijn gedwarsboomd door iemand dien hij als een zekere „prooi" beschouw de en vernederd in de oogen van zijn bedienden, de vervolging hardnekkig zou voortzetten niet alleen maar ook onbarmhartig in zïjn wraak zou zijn. De nabijheid van Pi Chow had haar verontrust en een zekere zwaarmoedig hbid, waarvan ze zich niet kon bevrij den, maakte zich van haar meester. Daar kwam de verandering van het weer bovendien nog bij. Over de heu vels kwamen wolken aandrijven. Ze groeiden steeds aan, totdat de toppen geheel bedekt waren. Als een dikke rook hingen de wolken rondom hen en de zware mist drong door hun kleeren. Ze rilden van de koude Slechts een paar meter voor hen uit konden ze het pad onderschei den 't Voortgaan was verbazend onplei zierig. De rotsen van het pad, glad geloopen door de tallooze voeten van de menschen die er sedert eeuwen over gegaan waren werden glibberig door de dikke mist Het natte gras doorweekte hun schoenen; van de hoo rnen, waaronder ze moesten loopen, vielen dikke waterdroppels. De neer slachtigheid, die zich had meester ge maakt van Kathlyn, deelde zich mee aan Forsyth en alleen Ching behield zijn gewone vroolijkheid en blijmoe digheid. „Heel slechte pad" lichtte hij toe, toen ze stilhielden om te rusten. „Be ter worden" vervolgde hij optimistisch 't Was moeilijk om aan een verbete ring, te gelooven van den weg; want alles zag er even doodsch en naargees tig uit. Kathlyn en Forsyth antwoord den dan ook niet. Ching bemerkte hun zwaarmoedigheid heel goed, maar hij praatte maar door. „Slechte pad, dik ke mist, heel goed Beschermen ons voor mandarijns mannen. Zij ons niet zien „Misschien niet" antwoordde For syth droefgeestig, „maar wie weet?" Ineens bevonden ze zich voor een splitsing van den weg. Rechts en links van een rot9 waarin t gezicht van Boe- f!ha was gebeiteld, liep een pad. Bij de splitsing van den weg hielden ze stil, onzeker wat te doen. „U blijven hier" zei Ching. „Mij gaan langs dit pad, dat misschien voeren naar IJunnan.' Zonder toestemming af te wachten vertrok hij, Kathlyn en Forsyth achterlatend voor 't strakke, koude gezicht van het beeld, dat met zijn koele oogen als over hen heen staarde. Een kwartier ging voorbij. Uit de mist klonken voetstappen. Onwille keurig klemde Kathlyn zich vast aan Forsyth, die beschermend den arr* om haar heen sloeg. 'tWas Ching, Z'n gezicht duidde angst aan. Zijn kleine oogen zagen vol vrees naar Forsyth. „Wat is er?" vroeg Forsyth fluiste rend. „Mandarijns mannen!" zei hij, met een blik naar achteren. „Zij daar zijn, een, twee, drie mannen, zij geweren hebben. Zij ons wachten, zeker!" HOOFDSTUK XX. In hei Klooster. Gedurende een enka) oogenblik na Chings antwoord stond Forsyth hem strak aan te staren. Kathlyn Barring- tons oogen teekenden de diepste wan hoop. Toen vroeg Forsyth plotseling: „Komen ze hierheen. Ching?" „Neen. Zij niet komen. Zij stilstaan. Zij ons wachten." „En zageh ze je niet?" „Neen. Mij hooren praten en kijken rustig als een slak. Zij zitten langs pad, spelen met kaarten." „Dan weten ze blijkbaar niet, dat we hier zijn" fluisterde Forsyth Kathlyn toe. „Ze zullen daar wacht houden in geval wij dien weg langs gingen. Li- Weng-Ho en Ah IJeo zijn gevonden en terstond zijn overal wachten uitgezet, om alle wegen te bewaken. We moeten het andere pad dus nemen." „Niet nemen ander pad" zei Ching vlug. „Geen goed pad. Teruggaan naar Pi Chow. Soldaten ons niet voorbij gaan op den weg. Zij niet kunnen gaan over brug. Zijn gekomen dezen weg. Forsyth dacht eens na. De oplossing die Ching gaf aan de tegenwoordig heid van de soldaten op den weg, moeèt wel de juiste zijn. Blijkbaar waren ze dat andere pad afgekomen, dat een kortere weg van Pi Chow af moest zijn, dan zij had den gevolgd. „Dan is er maar één uitweg meer over. Wij moeten het pad verlaten en over de bergen klimmen. We moeten zien, dat. we op die wijze langs hen heenkomen. Als we ongemerkt langs hen heen kunnen komen, hebben we veel gewonnen." „Al klaar" antwoordde Ching met wijsgeerige kalmte. „Beter probeeren dan vallen in Ll- Wéng-Ho'g handen. Al klaar."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 5