NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 23 JANUARI 1920 i WEEDE BLAD, H Uit de Schriften. j|j VERTROUWEN EN VRAGEN. De Heere zal het voor mij vol eiaden; uwe goedertierenheid, Hee re, is in eeuwigheid; laat niet va ren de werken uwer handen. Psalm 138 8. Voor wie vreemd is aan het leven des geloofs, en het dus alleen van bui ten beziet, ligt er iets onbegrijpelijks in, dat een geloovige nog zooveel heeft te bidden. Immers, zoo redeneert hij, wat ge zeker weet te zullen verkrijgen, daar behoeft ge niet meer om te vra gen. Nu zijn er, die dat zeggen om te spotten. Dwazen, die lachen om wat ze niet verstaan, en die daardoor hun eigen onverstand^-en boosaardigheid aan het light brengen. Die niet willen bidden, omdat ze God niet vreezen; en die nu hun goddeloosheid met spot ten zoeken te rechtvaardigen. Maar er zijn ook ernstiger gestemde zielen, die hier staan voor een raadsel, dat ze niet weten op te lossen. En gij, die wel gelooft en wel bidt erken het maar; ge weet ook niet zoo aanstonds, hoe ge hun bedenking zi^t oplossen. Nu is het met deze dingen, zooals met' alles in het leven. Ge doet de dingen niet omdat ge b e g r ij p t, waarom het zoo moet, maar omdat ge w eet, da t het noodig is. Ge eet en rust, en doet zooveel meer voor de instandhouding en verzorging van uw leven, niet omdat ge een ver klaring kunt geven, hoe de spijze en de rust u ten goede komen, maar omdat het voor u vaststaat, dat deze dingen voor u noodig zijn. Zoo nu vertrou wtge op 'den Hee re, op zijn zorg en bewaring, en hulp en redding, op grond van zijn beloften. En ge bidt om deze zelfde dingen, omdat ge ze behoeft, en omdat ge weet, dat alleen Hij bij machte is, ze u te ge ven. En de vraag, hoe dat nu met elkan der in verband is te brengen, komt bij menigeen niet eens op. Eigenaardig is, dat ook de Schrift dat vertrouwen en dat vragen telkens naast elkaar plaatst, zonder te verkla ren, hoe het een met het ander samen hangt. En als ge dan ook dat zoó geliefde Psalmvers aanheft, dan zingt ge van harte: „De Heer is zoo getrouw als sterk; Hij zal zijn .werk Voor mij volenden". En even welgemeend iaat ge er aan stonds op volgen: „Verlaat niet wat Uw hand begon, o Levensbron* Wil bijstand zenden". Of, zooals ge het in uw Bijbel leest: „De Heere zal het voor mij voleinden, uwe goedertierenheid, Heere, is in eeuwigheid"; dat is het vertrou- w e n. En als in één adem sluit zich daarbij aan de bede: „Laat niet va ren de werken uwer handen". Ge zijt dus, als vertrouwen en bid den bij u gepaard gaan, op den goeden weg, op den wfeg der Schrift. Want het Woord van God is niet maar een regel voor wat ge hebt te gelooven en te doen. Het is ook een regel voor het verborgen leven uwer ziel, een toets steen voor de mystiek des harten, om het ware en valsche te onderscheiden. Metterdaad is liet dan ook zoo gele gen, dat het vertrouwen, dat de Heere het voleinden zal, u op het krachtigst dringt tot het gebed: Laat niet varen de werken uwer handen 1 En omgekeerd: deze bede sterkt u in het vertrouwen, dat gij op den Heere Uwen God hebt. Het een is nooit zonder het ander. En wel bezien is dat ook niet zoo vreemd, als 't wel lijkt. De bede, dat de Heere de werken zijner handert niet late varen, behoeft niet voort te komen uit onzekerheid of twijfel. Wat ge van den Heere begeert, moet ge juist begeeren in het geloof. En niets ondermijnt het gebed zoo zeer al9 het wantrouwig ongeloof en klein geloof, of God het u wel zou willen geven, en of u wel zou geschieden wat ge vraagt. Het staat juist dan wel met u, als de beloften Gods en de begeerten van uw hart samenstemmen ,als ge begee- rig uw hand uitstrekt naar wat de Heere u in zijn goedertierenheid toe zegt. Daar komt ook bij, dat zoolang ais wij hier op aarde zijn, de dingen voor ons twee zijden hebben: een zijde die naar den Heere gekeerd is, èn een zijde die wij direct waarnemen.. Aan s Hee- ren zijde is het alles licht. Naar onzen kant is het maar al te dikwijls, o zoo donker. Rekenen we nu met wat God door zijn Woord ons van die lichtzijde ge tuigt, dan zijn we boven alle vrees en kommer verheven Dan zijn we gerust, en dan roemen we in onzen God. Maar keert de donkere zijde zich weer naar ons toe, dan rijst er bezorgd heid in onze ziel. Dan wordt het een roepen uit de diepte tot Hem, die al leen machtig is om ons te verlossen. Niet in ongeloof, maar juist in het ver trouwen op Hem. Vooral wannneer het niet maar be treft een bijkomstig en voorbijgaand iets, maar wanneer we ons leven als geheel nemen. De Heere zal het voor mij voleinden. Want zijn goedertierenheid strekt zich ver voorbij ons einde uit: ze is in eeuwigheid, en dus van eeuwigheid en tot eeuwigheid, onveranderlijk dezelf de. Maar wij doorleven in het heden telkens slechts een onderdeel over ons leven. Wij zien daarin allerlei tegen strijdigheden, allerlei machten, die te gen elkander inwerken, en die op ons lot van invloed zijn. En uit die tegenstrijdigheden gaat dan het gebed op tot den God onzes levens: Laat niet varen de werken uwer handen! De werken uwer handen! Daar gaat het om, in tijd en eeuwigheid. Ook in den tijd en de eeuwigheid van uw be staan. En nu weten we wel, dat de Heere zijn werk in stand zal houden. Maar we zien ook, hoe dat werk wordt te gengestaan en met ondergang bedreigd Daarom bidden we dan: Heere, laat dat toch niet los. Doe ons hierin naar ons geloof, naar uw Woord. Laat uw werk, de werken uwer handen niet los. Ook in mijn leven. En zoo vloeit dan onze begeerte met Gods wil in één bedding. Zoo komt er in ons innerlijk bestaan harmonie tusschen ons zekerst weten en ons diepst begeeren, tusschen ons gelooven en ons bidden, tusschen ons vertrouwen en ons vragen. Dat brengt den innerlijken vrede in ons hart én leven. En naarmate we in ons leven naar dat zekerst weten leeren beoordeelen alles wat .zich voordoet, en aan dat diepst begeeren alle andere begeerten ondergeschikt maken naar die ma te zal ons leven veilig gaan. Dan is het waarlijk leven. Leven uit God, met God, en dat naar God uit gaat. En dat is het eeuwige onverganke lijke leven. BEDE. Genadig God, die in mgn boezem leest Ik vlied tot U en wil, maar kan niet smeekan. Aanschouw mijn nood, mgn neergezon ken geest En zie mijn oog van stille tranen leken. Ik smeek om niets, hoe kwijnend, hoe bedroefd Gij ziet m' een prooi van mnn bedwelm de zinnen Gij weet alleen hetgeen Uw kind behoeft En mint het meer, dan 'tooit zichzelf kan minnen. Geef Vader, geef aan Uw onwetend kroost Hetgeen het zelf niet durft, niet weet te vragen. Ik buig mg neer en smeek noch kruis noch troost Gij doe naar Uw ontfermend welbehagen Ja, wond of heel, verhef of druk mij neer 'k Aanbid Uw wil, hoe duister in mijn 'k Aanbid Uw wil, hoe doester in mgn oogen Ik offer m'op en zwijg en wensch niet meer 'k Berust in U, dat is mgn eenigst pogen Ik zie op U met kinderlijk ontzag, Met Christenhoop, noch flauw, noch on geduldig. Ach, leer Gij mg hetgeen ik bidden mag, Bid zelf in mij, zoo is mijn bee on schuldig. BILDERDIJK. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Zestal: Te Simons haven (alph../, T. v. d. Brug te WolvegaF. de Gidts te Goedereede; J. C. Kamsteeg ie s Heer "Hendrikskinaeren; Th. J.H. Steenbeek te LeidschendamH. S te genga te Cothen; A. van Willigen te Nieuw-Beijerland. Beroepen: Te Oudemirdum, P. Kruyt te Nieuwe Tonge. Aangenomen: Naar Halle, D. C. Goedhart te A vereest. Bedankt: Voor Papendreoht, S. C. van [Wjjngiaarden te Linschotenl. GEREF. KERKEN. Aangenomen: Naar Duurswou. de, J. van Dijk, canid. te Oudega. Bedankt: Voor Hijlaard enNieuw lande, J. van "Dijk, cand. te Oude ga (Smal1./ Bevestiging, Introdo, Afscheid. Onder zeer veel' belangstelling heef t Ds. A. v. An del' Zondagavond af scheid genomen van de Geref. Kerk van Hilversum. Ouderling H. Bomijs en Ds. A\ J. 'Mulder van Bussum spraken Ds. v. Andel, die zooals men weet emeritaat verkreeg, hartelijk toe. Door de ge meente werd hem Ps. 121 4 en Fs1. 134 3 toegezongen. Ds. 6. F. Dreyei Ds. G. F. Dreyer, Evang. Luth. prei. dikant te Bergen op Zoom, heeft we. fens gezondheidsredenen tegen 1 Fe. ruari emeritaat aangevraagd. Beroepbaar. Cand. S. J. Koster, te Terneu. zen, slaagde voor het praep. examen in de classis Axel en zal een eventueel beroep uit de Geref. Kerken direct in overweging nemen. De Christel. Geref. en de Zending. Aan een artikel van Ds. Salomons in „De Wekker" over de zending is het volgende ontleend Of het wenschelijk is, dat onze kerk, wanneer zij straks met Gods hulp haar eersten zendeling uitzendt, dien jongen man direct naar zulk een geheel on- beploegden akker verwijst, is een vraag, die ik niet bevestigend zou durven be antwoorden. Het ljjkt wel heel mooi ergens een geheel' nieuw fundament van Christus te leggen en daar te arbeiden, waar nog alles oraak li^t. We moeten echter niet vergeten, dat onze kerk nog geen z.g. zendings-er varing heeft. We staan nog zoo onbe holpen en nuchter tegenover dit werk. Misschien zegt een der lezers:„maar Paulus en der eerste gemeenten dan?" „Zij stonden beiden toch ook heel vreemd tegenover het zendingswerk?" Ja, maar met dit enorm groote ver schil, dat Paulus niet ging naar onbe schaafde, van alle cultuur vervreemde heidenen, doch als cultuurmensch naar cultuur-menschen. De cultuur van A zië en Europa was den apostel niet vreemd, sloot zich gedeeltelijk aan bii die van hem zelf. Denk slechts aan taal en gewoonten. Ook is het de vraag, of wij onze zendelingen maar voet stoots in alles bg een^ heidenapoetel als Paulus mogen vergelijken. Trouwensal zou op een "bepaald terrein wel eens een zendingspost ge weest .zijn, daardoor is dat toch nog niet gekerstend, maar nog echt ze-n- dingsterrein gebleven, waar ook nu nog een nieuw fundament gelegd kan wor den in hart en leven der heidenen. Doet een enkele lichtende ster van zen dingsactie op zulk een terrein de don kerte van den nacht niet des te meer uitkomen? Verstoorde Godsdienstoefening. Men meldt uit Broek op Langen- dijk aan de Rotterdammer: Zondag j.l. stond in de Chr. Gerefor meerde Kerk te Broiek op Langendijk de Avondmaalsdisch gereed. Tgdens't voorlezen van het formulier door Ds. T. A. Bakker van IJmuiden, die het H. A. bedienen zou, trad iemand de kerk binnen. Bii de woorden: „Want wie on waardiglijk eet en drinkt' en& stapt hij op de tafel toe, zegt: „Dat zeg ik ook" en werpt alles van den disch af en keert het tafelblad om, waarop hij de kerk weer verlaat. Des middags werd de zoo gestoorde dienst voortgezet. De politie neeft de «aak in handen genomen. Revisie van den Lniher-Bijbel. Claus Harms zeide in 1817 bg de viering van het jubileum der kerkher vorming: „Een bg bel vertaling in een levende taal moet elke honderd iaar herzien worden, teneinde levend teolg- ven". In aansluiting aan gedachten als deze zoo meldt het „Hdbl." besloten de D.uitsche Bg belgenootschappen in het iaar 1921 een revisie van den Luther- ogbel voor te bereiden, en dat naar de grondstellingen: Luthers woordkeu ze en ver taal wrj ze moet bewaard blg- ven; slechts daar zal veranderd wor den waar het vertalen onduidelgk of verkeerd was. De bewerkers dezer officieels revi sie zgn Prof. Dr. Hermann te Münster voor het Nieuwe Testament en Prof. Dr. Kittel te Greifswald voor het Oude Testament. Na-revisoren, die uit letter kundig-Duitsch oogpunt het werk der twee vertalers overzien zullen, werden eveneens aangewezen. Het Duitsch-E vangelische kerkbestuur heeft zich zgn -ooraeel over deze revisie voorbehou den, doch heeft verklaard, in begin sel onvoorwaardelijk vriendschappelijk te staan tegenover een nieuwe uitgave van den Luther-Bijbel'. De arbeid is thans zoover gevorderd, dat men grootere gedeelten drukken kan in drukproef en aan enkele vak- kundigen en autoriteiten "toezenden kan. De bewerkers publiceeren tegelgk hun besluit de uitgave niet te overhaasten. De arbeid heeft tijd noodig tot voort durend en herhaald overleg. Het „lit- teratuurgedenkteeken van Luthers ver taling" moet voor de toekomst bewaard en toch tegelijk zóó bewerkt, dat de eischen van duidelijkheid en juistheid vervullling vinden. Jeugdarbeid. Donderdagavond is onder voorzitter schap van Ds. "H. Janssen, leger-en vlcotpredikant in algemeenen dienst, een bespreking gehouden, om te ko men tot oprichting van een Chris- telijken Haagschen Jeugdbond, die zich ten doel zal stellen het jeugdwerk in Den Haag in den uitgebreidsten zin ter hand te nemen. Ds. Kuylman, die met 15 April uit het Verband van de Haagsche Jeugdkerk zal treden, was uitgenoo- digd op deze vergadering, om haar bij de bespreking van advies te die nen. Aan een studiecommissie is opge dragen, de plannen nader uit t to wer ken en voorstellen te doen voor de spoedig volgende vergadering. De Ministerssalarissen. Het Centrum (R.-K.) bespreekt de verhooging van de ministersalaris sen met 1000 per jaar. Het blad schrijft o.m.: „Er zullen er zijn, die deze mededee- ling meesmuilende begroeten. Wij aarzelen niet te zeggen, dat wij haar toejuichen. Wij hebben respect voor den moed der ministers, die dit besluit voor hun verantwoording heb ben willen nemen. Zij konden het iets gemakkelijker doen, omdat op den dag waarop zij hiertoe besloten, de kans groot was, dat zij er persoonlijk geen voordeel van zouden hebben. Toen voor eenige jaren de bezoldi ging der Ministers met 3000 verlaagd werd, een verlaging die procentsge- wijs grooter was dan die der andere hoogere ambtenaren, behoorde daar geen moed toe; hoogstens zin voor op offering, in de hoop dat deze een kal- meerende uitwerking op anderen zou hebben. Een zin voor opoffering, waarvan bet Kabinet-Ruys de Beerenbrouck reeds eer blijk bad gegeven. Toen in 1922 alle salarissen werden AAN HET ZOEKLICHT. Leiden 23 Januari 1926. In den Achterhoek beeft de Vereen, van Christel. Onderwijzers een afdoend middel aan de band gedaan om aan den onderwijzersovervloed een einde te maken. f Zij heeft n.l. voorgesteld om eenvou dig alle Kweekscholen te sluiten. Ook in een van onze bladen werd een soort gelijk plan verdedigd. 't Is een origineel en een afdoend voorstel. Wordt dit stelsel over heel de linie toegepast, worden alle inrichtingen voor middelbaar en voorbereidend hoo- ger onderwijs gesloten en worden in geen enkel vak nieuw leerlingen aan genomen, dan is bet vraagstuk van de werkloosheid, waarover nu tal van be kwame economen zich suf practiseeren in één slag opgelost. Gek, dat nog niemand op deze idee is gekomen. 't Is het ei van Columbus. Nu bestaat de mogelijkheid, want er zijn altijd dwarsdrijvers dat deze of gene vraagt waar die niet opgeleide jongelui dan moeten blijven. Ik voor mij twijfel echter geen oogen- blik of onze voorlijke Acbterhoe- kers zullen gemakkelijk een motie we ten samen te stellen waarin ook deze kwestie wordt opgelost. OBSERVATOR» verhoogd, maakte daarop alleen de be zoldiging der Ministers een uitzonde ring, hoewel de betrokken Commissie ook voor hen een verbooging met f 4000 had voorgesteld. Het gebeele advies der Commissie werd door bet Kabinet overgenomen, behalve dit eene punt. Maar toen in 1924 de salarissen weer verlaagd moesten worden wensch ten de Ministers een bemoedigend voorbeeld te geven, door op hui: eigen, in 1922 niet verhoogd, salaris een hoo- ger percentage van vermindering toe te passen, dan voor de andere hooge ambtenaren van hun wel verhoogd sa laris afgetrokken werd. Men kan dit gebaar schoon vinden, maar bet was verkeerd. En bet beoog de effect bleef uit: geen ei^cele ambte naar was er minder ontevreden door! In vergelijking met bijna alle andere landen is ten onzent de bezoldiging der Ministers laag. Bovendien hebben ze elders de beschikking over een ambts woning met personeel, auto, enz. Bij ons moet iemand, die minister wordt, en niet bereids in Den Haag woont, beginnen met een huis te koo- pen, en het in te richten. De Rekenka mer maakt zelfs bezwaar, wanneer mi nisters voor bet gebruik van een taxi declareeren. Een minister in bet Kabi- aet-Cort van der Linden, die in s Lands belang eenigen tijd een auto tot zijn beschikking bad gehad (in den mobilisatietijd!) heeft dit uit eigen zak moeten terugbetalen. Een lagere bezoldiging van de minis ters is bet tegendeel van democratisch. Het maakt dat de keuze van geschik te personen, uiteraard in een klein land toch al beperkt, nog moeilijker wordt. Er zijn er in ons land geweest, die om bet ministerambt te aanvaarden, een bedrag aan inkomsten moesten prijsgeven, dat grooter was dan dat, hetwelk zij als minister aan bezoldi ging gingen ontvangen. Rekent men daarbij met de moge lijkheid, dat de ambtsvervulling slechts kort kan duren, dan voelt men, boe moeilijk het kan vallen, om de ge- dien bereid zijn, om dit hoogst eervolle, schikte persone,n te vinden, die bov-en maar zeer zware en niet bij uitstek aangename ambt te aanvaarden. Er zijn steeds liefhebbers genoeg, maar ongelukkiger wijze zijn dat in den re gel juist die personen, welke men bij voorkeur niet tot dit ambt wenscht te rooepen. Dit alles is zeker niet in 's lands be lang." Daarom verdient bet. aldus besluit bet blad, waardeering, dat het Kabinet den moed beeft gehad, om hierin, zij 't in zeer bescheiden mate, althans eenigszins te voorzien. FEUILLETON. Kathlyn Barrington. Het volgend oogenblik was hij het huis genaderd en klom hij langs het latwerk van de luiken omhoog. Hij dacht er niet aan, dat zijn gemaskerd gezicht en zijn smerige kleeren hem allesbehalve een innemend voorkomen gaven. Bij zijn verschijning aan bet venster stond het meisje als verstomd Zij keek hem vol vrees aan met haar blauwe oogen en scheen niet in staat zich te bewegen. Zelfs was hij in de kamer,-vóór dat ze zich nog bad om gekeerd om te vluchten. „Kathlyn!' zei hij op zachten toon. „Kathlyn!" Zij keek hem strak aan met een vrager.- den. niet begrijpenden blik. Plotseling drong het tot baar door. .,Dr. Forsyth?" riep ze uit, nog altijd kijkend naar het masker voor haar „Bent u het?" klonk haar vraag op twijfelachtigen toon. „Ja ik, Kathlyn." Nu begreep hij de oorr: van haar twijfel, rukte b masl:cr af en wierp het van zich. •-„Maar.maar.." stamelde ze. Ik ben gekomen, om je to redden' gaf hij ten antwoord. „Je moet direct met me mee gaan „Ik dacht, dat u-nog altijd een ge vangene was, zei ze. „Dat ben ik ook geweest, maar ik ben op den avond, dat jij de jonk ver liet, ontsnapt." „U ontsnapte.." Zij brak plotseling af en keek hem aan, alsof ze haar ooren niet kon gelooven. „Ja. en daarna ben ik zoo gauw mo gelijk hierheen gekomen." „Maar Ah IJeo vertelde me, minder dan een half uur geleden, dat u hier in een kamer in het paleis gevangen was. Hij zei, dat u vannacht gemar teld zou worden en dat ik, als ik wist, wat Chineesche martelingen beteeken- den, en u daarvan wilde redden, ik., ik...." „Öm mij te redden, wat.." „Beloofde ik met Li-Weng-Ho te trouwen!" Een blik van verbazing kwam op Dick Forsyth's gezicht. Zijn oogen schoten vlammen. „Je beloofde te trouwen met Li- Weng-IIo" zei hij met een schorre :!em, .om mij te redden?" „Ja" zei ze eenvoudig, „ofschoon ik liever had willen sterven." „En daarom draag je die kleeren? ..Ja" antwoordde ze. „Dit zijn de bruidskleeren. Ah IJeo bracht ze uje en vannacht of morgen zal ik de vrouw zijn van den manda rijn, als „Neen, mijn lieveling!" Hij strekte zijn handen naar haar uit. Weer schitterden zijn oogen en méér nog dan zijn woorden spraken zijn oogen. Een oogenblik keek ze hem aan, alsof ze hem niet begreep, of ze niet durfde te gelooven, Maar dan schitterden ook haar oogen hem tegen, haar lief ge zicht straalde van geluk en als een vogel, die een schuilplaats zocht vooV dreigend gevaar, wierp ze zich in zijn armen. Hij sloot ze om haar heen en haar gezicht raakte zijn schouders, terwijl ze van blijdschap en ontroe ring snikte. Voor een oogenblik was al 't andere vergeten: het gevaar, dat van zoo na bij hen bedreigde, de noodzakelijkheid om uit het paleis te ontsnappen, ter wijl er nog gelegenheid was. „Lieveling" fluisterde hij. „Kijk me eens aan." Langzaam hief ze haar gezicht op. Haar blauwe oogen waren vochtig, maar zij straalden van liefde. Hij boog zich over haar en kuste haar. „Mijn lieveling!" zei hij. „De mijne ben je voor eeuwig, en nooit zal ie mand anders recht op je hebben." „Niemand" fluisterde zij terug. „Jij alleen, die zooveel voor mij gewaagd hebt." „Het gevaar, dat mij bedreigde, haalde niet bij het gevaar, dat jou bo ven 't hoofd hing Je hebt tegenover iets gestaan, dat erger is dan de dood en dat, om mij te redden, zooals je dacht." „Ik zou het hebben verdragen, tot ik je 'veilig en wel' uit de klauwen dacht van Li-Weng-Ho, en dan.." „Ja? En dan?" „Dan zou ik blijmoedig gestorven zijn" antwoordde ze zacht fluisterend. „Maar nu zal je leven" hernam hij levendig en kuste haar. „Je zult gered worden en je niet behoeven op te of feren. Je zult met mij van hier weg vluchten en samen hopen we nog veel gelukkige jaren te leven. Wij...." Hij zweeg, want hij meende in don tuin iets te hooren. Hij draaide zich om, maar kon in den donkeren tuin niets ontdekken. Het geluid herhaalde zich niet. Toch was het voldoende ge weest om hem tot de werkelijkheid terug te roepen. „Kathlyn" fluisterde hij, „we ver spillen hier onzen tijd. Wij mogen hier niet langer blijven. Ah IJeo kan terug- keeren, of de mandarijn kan komen. Wij moeten direct weg; maar voor we gaan, is 'twel zoo goed, dat we iets voor je vinden, om die kleeren te bedekken een mantel of zooiets en een paar schoenen „Ik heb beide" zei ze. „Er zijn hier genoeg. Wacht even, ik ben in éen, hoogstens twee minuten terug. Ik word nu niet meer bewaakt. Ah IJeo weet, dat ik niet over den muur van den tuin kan klimmen en ik kom niet door de poort van het paleis. Zoo doende ben ik vrij in het komen en gaan in het huis en de luiken zijn. open gelaten. Ik zal den mantel on schoenen halen Zij liep haastig naar haar kamer Dick Forsyth wachtte ongeduldig. Dat geluid in den tuin verontrustte hem, en terwijl hij wachtte maakte hij zich een verwijt, zoolang in die ka mer getalmd te hebben. Nogmaals keek hij naar buiten, maar kon slechts een paar meter buiten het venster zien. Van buiten af kon iemand, die in den tuin liep, hem echter duidelük zien. Daarom verborg hij zich achteren tochtscherm, dat tot de schatten be hoorde, die men in de kamer aantrof Op die wijze was hij onzichtbaar voor een toesdhouwer van buiten. Een, 2 minuten kropen langzaam voorbij en een angstige vrees overviel hem. Al9 er eens Iets verkeerd ging. Hij had Kathlyn niet alleen moeten laten gaan.! Als....

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 5