NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 16 JANUARI 1926
X »V ÏLïLUii BLAD.
m
Uit de Schriften.
NOCHTANS.
Nochtans zag Hij hunne be
nauwdheid aan, als Hij hun
geschrei hoorde.
Psalm 106:44.
In den 106en Psalm komt tweemaal
een omwending in den gedachteugang,
die door haar plotseling optreden u
beide malen verrast.
Deze Psalm toch zet in met een
„Hallelujah", dat u doet verwachten
een loflied. In de eerste 5 verzen gaat
de dichter dan ook metterdaad in dien
toon van lofzeggipg voort. Een lofzeg
ging, die uitloopt jn een gebed: „Ge
denk mijner, o Hèere, naar het v>elbe-
hagen tot Uw volk". En dat gebed be
oogt dan in het einde: „opdat ik mij
beroeme met Uw'erfdeel".
Maar dan opeens zwijgt die toon
van lof en dank, om plaats te maken
voor een belijdenis van zonden: „Wij
nebben gezondigd, mitsgaders onze
vaderen". En zoo gaat het door, heel
den Psalm, met de schuldbelijdenis
over verzondigde weldaden, verzon-
digde lankmoedigheid, verzondige ge
nade Gods.
En even onverwacht breekt dan in
de laatste vijf verzen door deze donke
re wolken van zonde en schuld en oor
deel het licht, vertroostend licht van
Gods barmhartigheden, waardoor de
dichter zich in het gebed weer kan op
heffen tot de lofverheffing van den
Heere, Israëls God. En zoo kan deze
Psalm weer eindigen in het„Hallelu-
jaliV waarmede hij aanhief. Maar dan
eerst komt de volle beteekenis van dat
„Hallelujah" tot zijn recht.
Dat die omwending in den gedach-
tengang juist intreedt na de ef/ste vijf
verzen en bij het begin van de laatste
vijf verzen behoort tot de evenredig
heid in den vorm, en draagt alzoo bij
tot de dichterlijke fraaiheid. Evenals
de afwisseling van lofzegging, gebed,
schuldbelijdenis, gebed, lofzegging.
Maar het is toch meer dan een vorm
Die vorm is niet uiterlijk opgelegd,
maar is geheel in overeenstemming
met den aard der zaak, die er door
uitgedrukt wordt.
Want zoo ligt toch de weg van Gods
schuldvergevende genade.
De zpnde is niet maar een vergrijp
tegen een formeel gezag, waaraan we
nu eenmaal onderworpen zijn. Neen,
de zonde is een aanranding van Gods
majesteit. Niet alleen van de majesteit
van zijn almacht, maar evenzeer van
de majesteit en grootheid van zijn
liefde en goedheid. Dat is het juist,
waardoor de zonde erger is dan een
wetsovertreding. Dat is het in-slechte
van de zonde, dat ons met beschaamd
heid slaat.
En nóg slechter dan de zonden der
heidenen zijn de zonden van dat volk,
dat door den Heere is bezocht met zoo
veel rijke zegeningen. Dat volk, waar
over de Heere zijn lankmoedigheid
heeft uitgestrekt. Dat vo"lk, waaron
der de Heere zijn oordeelen heeft
getoond, Dat volk, waaraan Hij zijn
reddende genade heeft bewezen.
Wat is na dit alles anders te ver
wachten dan dat de Heere het nu
moede zal #ijn? „Hij heeft hen menig
maal gered; maar zij verbitterden
Hem door hunnen raad, en werden
uitgeteerd door hunne ongerechtig
heid".
Metterdaad, de Heere heeft "om
zoo te zeggen alle middelen uitge
put, om dit volk tot verandering tn
bekeering te brengen. En het heeft
niet gebaat. Het een met het ander,
alles is te vergeefs.
En als nu dit volk om zijn zonden èn
door zijn zonden, in ellende verzinkt,
al9 hun vijanden over hen heerscben.
als in hun nood hunne ongerechtighe
den hen vinden, als niemand meer red
den kan, dan de Heere alleen, maar Hij
is het. tegen Wien ze gezondigd heb
ben, en dien zij vertoornd hebben door
hun zonden, is dan niet elke weg
ter redding toegesloten?
Maar hier treedt nu het „nochtans"
van Gods ontfermingen in.
Er is geen uitkomst meer. Ze zijn
benauwd van allen kant. De weg is
toegemuurd. Ze kunnen noch voor-
noch achterwaarts, ter rechter- en ter
linkerzijde worden ze gedrongen door
hun vijanden. En van boven drukt hen
het onweder van Gods toorn. Neigens
is m'eer een uitweg.
Er blijft hun niets meer over dan te
schreien uit hunne benauwdheid.
Maar dat geschrei verkondigt hun
schuld. O waarlijk, zij kunnen niet ver
wachten, dat hun geschrei den Heere
nog tot barmhartigheid zal bewegen.
„Nochtans zag Hij hunne benauwd-
heid aan, als Hij hun geschrei hoorde".
God hoorde hun geschrei. En toen,
toen zag Hij niet hunne zonden aan,
maar hunne benauwdheid. Hij
zag over hun zonden en schuld heen.
Hij merkte hun benauwdheid aan. Hij
lette erop, dat ze er niet meer tusschen
uit konden.
En toen toen dacht Hij tot hun best
aan zijn verbond. Hij dacht niet aan
hun verbreken van zijn verbond, dat
was hun ten kwade geworden. Maar
Hij dacht aan zijn verbond, tot hun
best, Hij bleef getrouw, Hij bleef dezelf
de.
En nu stelt die God er zijn eer in,
om de wonderheid van zijn almacht
en genade nog eens te verheerlijken,
en om ze uit die doodelijke benauwd
heid uit te voeren in de ruimte.
Dat is het heilgeheim van Gods ont
fermingen.
En nu is het ook een eeuwige verlos
sing. Dit „nochtans" opent de uitweg
naar een redding, die door geen zonde
meer ongedaan wordt gemaakt, maar
uitloopt op den lof des Heeren, van nu
aan tot in der eeuwigheid.
Daarom is er plaats voor het ver-
vertrouwd en geloovig gebed: „Verios
ons, Heere onze God, en verzamel ons
uit de heidenen, opdat wij den naam
Uwer heiligheid loven, ons beroemende
in Uwen lof".
En de Heere heeft dat gebed ver
hoord. Aanvankelijk, toen Hij Israël
wederbracht Uit de ballingschap. Maar
veel rijker, toen Hij zijn Kerk des Nieu
wen Verbonds, onder alle volkeren ver
gaderen ging. En eens ten volle, dis
Hij in het eeuwig Kanaan zijn ge
meente, uit alle geslacht, en taal, en
natie gekocht, zal doen wonen.
Voor uw eigen geloofsleven, gaat het
denzelfden weg.
Want dat verzondigen van Gods wel
daden, van zijn lankmoedigheid en
goedertierenheid, is het bedrijf van
ieder zondaar; die onder het licht van
Gods genadeverbond leeft.
Maar als het dan vroeg of laat komt
tot die bangheid der ziel, waarin gij
erkent,dat het zoo tusschen u en
uwen God staat. Tot die benauwdheid,
waarin gij geen uitkomst meer ziet.
Waaruit ge alleen kunt schreien geen
uitredding kunt verwachten, dan opent
het Evangelie u in het kruis van Gol
gotha de deur van dat „nochtans" van
Gods ontfermingen.
Dan is er redding, eeuwige redding.
Dan wordt uw ziel van haar benauwd
heid ontheven. Dan keert het ook in
uw ziel om. Dan is des Heeren lof in
uw mond en in uw hart.
Amen, Hallelujah!
AVONTGEBET.
De nacht, de moeder van de rust,
Des hemels groote fackel blust;
Van arbeyt zijn de leden moê,
De öiuymer druckt de oogen toe.
O, Hoeder groot van Israëli
Weest ons een trouwe nacht-gesel
En wacker om ons henen siet.
So vresen wij den vyant niet.
Ghy hebt, al wat op aerden is,
Begraven inde duysternis;
Begraeft ook onse sonde boos
In u genade grondeloos!
Wanneer het lichaem slapen gaet,
De siele doch niet slapen laet,
Maer waken tot U alle tijd,
Die aller sielen Vader sijt.
Tot dat het aertsche wederom
In soeten slaep ter aerden com,
De Geest in volle salicheyt,
Daer haer de rust is toegeseyt.
J. REVIUS.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Het .aantal' vacaturen in d© Ned. Herv.
Kerk bedroeg i dezer: 270 tegen 257
op 1 Juli 1925. Hiervan waren vacant
in Gelderland 35 plaatsen, Zuid-Holland
46, Noord-Houand 41, Zeeland 19,
Utrecht 19, Friesland 34, Overijssel 9,
Groningen 32, Noord-Brabant 13, Lim
burg 6 en Drente 16.
lil 1925 zijn 13 predikanten ov rieden
17 emeritus geworden en 18 tct een an
deren werkkring overgegaan of hebben
het ambt verlaten.
Zes predikanten, die emeritus waren,
of uit het buitenland kwamen, zijn op
nieuw in dienst getreden. Een nieuwe
predikantsplaats is gesticht en 1 opge
heven.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te 's Gravenhage-West,
N. Buffinga te Rotterdam.
Aangenomen: Naar Scheeanila
(Gr.), G. Diemer. te Reden (DrJ.
Bertstlglng, lofredes, Afscheid.
De beer J. W. No te blo om, Ned.
cand. te Rhoon, hoopt Zondag den 7den
Maart- zijn intrede te doen te Aagtekerke
(Z.) nabevestigd te zijn door De. H.
J. Noteboom van Rhoon.
Cand. H. Dekker te Middelburg
hoopt 21 Maart intrede te doen bp de
Ned. Herv. Gemeente te Haskerhorne
(Fr.). Bevestiger Prof. Dr. J. R. Slote-
rnaker de Bruine-, hoogleeraar te
Utrecht.
Ambtsjubileum.
Ds. J. van Duivenbooden, predi
kant der Ned. Herv. Gem. te Rotterdam
hoopt 27 Jan. a.s. zhn 25-jarige ambts
bediening te herdenken.
De aanstaande jubilaris werd in 1900
canüidaat en 27 Jan. 1901 bevestigd btj
de Ned. Herv. Gem. te Eist (Gld.). Ver
volgens stond hij te Heukelum van 1904
tot 1908 en* te Vlaardingen van 1908
tot 1914. Op 6 Sept. 1914 deed hij
-zqn intrede te Rotterdam.
Ds. P. Kuilman.
Ds P.. Kuijlman, laatstelijk predikant
der Ned. Herv. Gem. te Houten, thans
pred. der Kaagsche jeugdkerk, krijgt
in den loop van dit jaar als zoodanig
eervol ontslag.
Theologische school fe Kampen.
De Theol. School der Geref. Kerken
te Kampen, heeft van wijlen den heer
H. Kooiker Kzn, te Rouwen, een le
gaat ontvangen, na aftrek der successie
rechten groot f 1215.
Jaarboekje Geref. Kerken.
Bij de fa. Oosterbaan en Le Cointre
te Goes is verschenen de tiende jaar
gang van het jaarboekje ten dienste van
<16 Geref. Kerken in Nederland, onder
redactie van de predikanten G. Doekes
en J. C. Rullmarm.
Het is niet noodig van dit jaarboekje
een aanbeveling te schrijven. Wie
meeleeft met de Geref. Kerken^ kent
en waardeert het.De statistiek is als
altijd, zeer nauwkeurig verzorgd. Men
vindt hier alles, wat op het leven der
Geref. Kerken betrekking he. ft.
Ds. Rullmami schreef weer een ker
kelijk overzicht, dat ditmaal in hoofd
zaak is gewijd aan de geruchtmakende
procedure tegen Dr. Geelkerken.
Een losse bijdrage geeft de portretten
van de (6j in 1925 overleden Diena
ren des Woords. wier leven en arbeid
in het jaarboek zelf wordt herdacht.
De prijs van het jaarboekje bedraagt
slechts t 0,80, gecart. f 1.
BINNENLAND.
DE KABINETSCRISIS.
Naar de N. R. C r t verneemt, is de
kans op den terugkeer van het kabi-
net-Colijn inderdaad niet bijster groot.
Dit kabinet zou in den gedachtengang
van den formateur, dr. De Visser, op
treden als een zelfstandig rechtsch ka
binet. Het feit echter, dat de minis
ters, met welke dr De Visser uitslui
tend in geregelde verbinding stond,
contact gezocht hebben met diverse
rechtsche fracties, wijst er reeds op,
dat de figuur van een „zelfstandig"
ministerie, los van de partijen, hetzij
op eigenaardige wijze werd geïnterpre
teerd hetzij aan den ministerraad niet
bijzonder sympathiek was. Inderdaad
zou het kabinet, zijn wij wel ingelicht,
liever als parlementair rechtsch mi
nisterie zijn teruggekeerd, zonder zoo
genaamde metamorphose dus.
Dit bracht raadpleging van de Ka-
merclübis medd, van welke die der
anti-revolutionairen en katholieken
onlangs, gelijk men weet, zijn bijeen
geweest. (In een vorig stadium had
den de christelijk-historischen drie
maal vergaderd). Mede in verband met
die jongste bijeenkomsten van een 2-
tal fracties schijnen waarborgen ge
vraagd te zijn, die vermoedelijk niet
te verkrijgen zijn. Onder die omstan
digheden moet het (al is nog niets of
ficieels bekend en al is ook het aan
gekondigde communiqué der roomsch-
katholieke Kamerleden, die zelf zoo
over geheimhouding klaagden, nog
niet verschenen) geenszins onwaar
schijnlijk worden geacht, dat dr De
Visser in andere richting gaat zoeken,
wellicht zelfs reeds zoekende is. Hij
zou thans een extra-parlementair ka
binet, geheel of grootendeels uit niet-
politieke personen bestaande, op het
oog hebben.
De crisis is nog geenszins opgelost.
Zelfs hoorden wij een bekend Kamer
lid verzuchten: „Wij zijn nog even ver
als op 11 November 1925." Men mag
intusschen aannemen, dat de rechter
zijde als zij zelve tot regeeren onmach
tig blijkt, aan een extra-parlementair
ministerie het regeeren niet onmoge
lijk zal durven maken. Intusschen is
het mede met het oog op de ontstem
ming in wijden kring zaak, dat zooda
nig kabinet nu spoedig tot stand komt
De in de pers geuite bewering, dat dr.
de Visser zelf het niet in het leven zou
roepen, daartoe althans niet den eer
sten stoot zou geven, dat hij zich nu
zou terugtrekken, hebben wij niet hoo-
ren bevestigen.
Wel wordt in parlementaire kringen
dit in verband met een ander pers
bericht de meening vekondigd, dat
tot weigering van ontslag van het zit
tend ministerie (bedoeld zal wel zijn,
een verzoek der Koningin aan de zit
tende ministers, op hun ontslagaan
vrage terug te komen) niet de minste
aanleiding bestaat zoolang geen ern
stige poging tot het in het leven roe
pen van een extra-parlementair of een
zakenkabinet is gedaan, een ernstiger
poging, dan die van den heer Bee-
laerts van Blokland na de Vlootwet
crisis. Dat de tegenwoordige crisis
reeds bijna even lang geduurd heeft
als bedoelde crisis dient met leedwe
zen te worden geconstateerd.
De Ministers-salarissen.
Het Staatsblad bevat het besluit van
13 Januari 1926, tot nadere wijziging
van het K. B. van 9 September 1924
tot nadere regeling van de bezoldi
ging van de ministers, hoofden der de
partementen van Algemeen Bestuur.
Bij dit besluit wordt, uit overwe
ging, dat het wenschelijk is de bezol
diging van de ministers, nader te re
gelen bepaald, dat te rekenen van 1
Januari 1926 genoemd, besluit van 9
September 1924 zoodanig -wordt gewij
zigd, dat de bij dat besluit vastgestel
de bezoldiging van f15.000 wordt ge
bracht op f16.000.
Mr. Heemskerk over den politleken
toestand.
Donderdagavond heeft mr. Th. Heems
kerk in de Geref. Noorderkerk te
Maassluis voor de A. R. kiesvereeni-
ging een rede over den politieken toe
stand gehouden.
Mr. Heemskerk was. volgens de
„Rott." in zijn verwachtingen ten aan
zien van hetgeen de toekomst op ons
politiek gebied zal brengen pessimis
tisch gestemd. Hij verklaarde nadruk*
kelijk den toestand donker in te zien.
Is herstel der coalitie niet mogelijk,
dan blijft slechts één andere parlemen1
taire oplossing over: een combinatie
van Roomschrood. Daartoe zal het
echter, gelet op de uitingen in h9t
Roomsche kamp. ditmaal nog wel niet
komen. Maar dat beteekent dan ook-
dat de toevlucht zal moeten worden
genomen tot een extra-parlementair
kabinet, dat om te kunnen slagen In
meerdere of mindere mate zijn wil
aan het parlement moet opleggen, het
geen er op neerkomt, dat een deel van
onze constitutioneele vrijheden wordt
ingeboet Het is echter nog de vraag
of zelfs de vorming van zulk een los
van de partijen staand kabinet moge
lijk zal zijn, omdat ér slechts weinig
personen worden gevonden, die over
de zeer bijzondere staatsmansgaven
beschikken, welke voor de leiding van
een extra-parlementair kabinet noodig
zijn.
Bond van Christ. Zangverenigingen.
De Bond van Christelijke zangveree-
nigingen in Nederland zal op 5 en 6
April zijn 40-jarig bestaan feestelijk
herdenken. Deze herdenking valt sa
men met de jaarlijksche vergadering
van den Bond, die thans ongeveer 350
vereenigingen met ongeveer 15.000 le
den telt.
Den eersten dag houdt het Bondsbe-
stuur te 's-Gravenhage 'een receptie,
en op den avond van dien dag zal in
de Duinoordkerk een uitvoering plaats
hebben van een voor dit doel geschre
ven feestcantate, voorafgegaan door
een feestrede van oud-minister dr. J.
Th. de Visser.
Op den tweeden dag zal na de jaar
lijksche vergadering (des voormid
dags) 'n ontvangst plaats hebben door
het Haagsche gemeentebestuur te 2
uur, en de dag wordt besloten met 'n
feestelijke middagvergadering.
Verbond van Nederl. Wbrkgevers.
Het Verbond van Nederl. Werkge
vers houdt 21 dezer te Amsterdam een
algemeene ledenvergadering.
Behalve vaststelling van het bedrag
der jaarlijksche storting van de leden
staat op de agenda de verkiezing van.
een nieuw bestuur. De thans zitting
hebbende leden van het bestuur der
Vereeniging van Nederlandsche Werk
gevers hebben n.l. hun zetels ter be
schikking van de algemeene ledenver
gadering gesteld.
Na de bestuursverkiezing zal het be
stuur uit zijn midden een algemeenen
voorzitter en een of meer voorzitters
kiezen, een penningmeester benoemen
en een of meer secretarissen aanstel
len.
De S.D.A.P.
De vergadering van het partijbest.
der Soc. Dem Arbeiderspartij, die, blij
kans een verslag in „Het Volk" Za
terdag j.l. werd gehouden, heeft als lid
van de commissie ter bestudeering
van het Nederlandsch-Belgisch ver
drag alsnog benoemd mr. G. W San-
nes. Besloten werd in overleg met het
Ned. Verbond van Vakvereenigingen
het rapport der Militaire commissie in
druk uit te geven. Over de politieke
crisis werden uitvoerige besprekingen
gehouden, die tot een paar besluiten
leidden, waarvan de uitvoering op het
geëigende oogenblik moet wachten.
In plaats van den heer J. H. Scha
per benoemde het partijbestuur den
heer W. H. Vliegen als lid der com
missie, die tot taak heeft te onderzoe
ken of het programpunt omtrent het
drankvraagstuk aanvulling of wijzi
ging behoeft.
Belasting betalen op Postkantoren.
Zooals men weet bestond het voor
nemen met ingang van 1 Januari j.l.
de belasting betaalbaar te stellen op
postkantoren. In verband met het feit,
dat hiervan niets gekomen is, ging het
gerucht, dat het plan voor goed was
opgegeven. Ter bevoegder plaatse ver
neemt de T e 1 e g r. echter, dat van af
stel geen sprake is.
Den datum van ingang moest men
slechts uitstellen, omdat nog niet alle
besprekingen aangaande de kwestie
geëindigd waren. Waarschijnlijk zal er
nog wel eenige tijd over heen gaan, al
vorens het publiek aan de postkanto
ren aan de eischen van den fiscus zal
kunnen voldoen.
FEUILLETON.
Kathlyn Barrington.
30)
„Wij niet gevaren loopen" antwoord
de Ching kalm, „dan mandarijns man
nen ons vangen en wat zal Missie Bar
rington dan doen? Geen reden om la
ten doodmaken. Meer reden om leven
en halen Missie Barrington uit man
darijns paleis, ziet u?"
Dick Forsyth „zag" het heel goed en
in weerwil van sfijn vrees en zijn on
geduld, moest hij erkennen, dat Ching
gelijk had. Zoo ver hij kon nagaan,
kon menschelijkerwijs gesproken Kath
lyn alleen gered worden door Ching en
hem: en bij klaarlichten dag over den
weg te loopen, was roekeloos. Voor
zichtig moesten ze te werk gaan en
al mocht de weg door de vlakte het
korist zijn, gedurende den dag waren
ze onvoorwaardelijk aangewezen op
ongebaande wegen. Zoo kwamen ze
eindelijk langs buitenwegen voorbij
hei dorp en bereikten ze een kleine
vallei, waarin een boerderijtje stond.
Daar gingen ze rusten.
„Honger" zei Ching. „Ching rijst
Jrcöpen."
Hoewel Forsyth betwijfelde, of hij
op die afgelegen boerderij zou slagen
en zelfs vreesde, dat op die manier
aanwijzingen voor hun-weg gegeven
zouden kunnen worden, moest hij
Ching toch wel laten gaan, omdat
voedsel noodzakelijk was. Hij ging
onder een boschje wilde azalea's zit
ten en zag zijn metgezel naar de boer
derij stappen, waarin hij verdween
Vijf minuten gingen voorbij, maar
Ching verscheen niet; tien minuten en
Forsyth maakte zich al ongerust. Na
een kwartier verscheen Ching tot zijn
groote geruststelling met een rieten
mandje in de hand. In plaats, dat de
Chinees rechtstreeks op hem toeliep,
ging hij een heel anderen kant uit.
Toen hij achter een boschje verdwe
nen was en niet meer van Üe boer
derij uit gezien kon worden, kwam hij
haastig naar Forsyth toegeloopen
Toen deze naar de boerderij keek, zag
hij terstond, waarom Ching zoo han
delde; want voor het buis stonden 'n
paar mannen te turen in de richting,
waarin Ching verdwenen was. Hij
vroeg zichzelf af, waarom die mannen
zoo deden, maar daar hoorde bij
Ching al weer. „Dr. Forsyth, Dr. For
syth" riep deze zacht Op handen en
voeten kroop hij tusschen de struiken
door en was een minuut later bij
Ching. Deze wees met de hand naar
de twee mannen voor de boerderij.
„Soldaten" zei hij kort.
„O, ze zijn ons op 't spoor, Ching?"
„Niet weten. Wij kijken!" Ze keken
en zagen, dat de twee soldaten vlug
in de richting liepen, waarheen Ching
was gegaan.
„Zij zoeken ons, Ching" zei Forsyth.
Ching knikte en zei vroolijk: „Wij
nu vertrekken. Zij verkeerden kant
gaan, zij omhoog."
Als blijk van tevredenheid met den
toestand, grijnslachte Ching even en
stapte toen in tegenovergestelde rich
ting van de soldaten.
„Ching" vroeg Forsyth, „ga je terug?"
„Niet teruggaan" antwoorddl de Chi
nees met een grijns. „In vijf, tien mi
nuten wij oversteken de vallei en gaan
naar Pi-Chow. Mandarijn's mannen
ons zoeken op heuvel, wij al maar
gaan naar Pi-Chow." Na eenigen tijd
te hebben voortgeloopen, sloegen zij
op zij af en liepen nu voort in de
richting van Pi-Chow.
Vaak kwamen zij in de nabijheid
van boerderijen, maar het kostte dan
weinig moeite die te vermijden en
zonder iemand ontmoet te hebben, lie
pen ze door tot ongeveer een uur voor
zonsondergang. Toen eindelijk liet
Ching zich neervallen op een dik bed
van afgevallen bladeren. „Nu slapen
gaan. Slapen tot alle9 donker, dan
gaan naar weg en loopen, loopen, ziet
u, dokter?" Forsyth keurde bet plan
goed en wèldra lagen beiden in diepe
rust. Na geruimen tijd geslapen te
hebben, gingen ze weer verder, 't Was
al laat in den avond geworden, zoo
dat ze nu niet angstvallig de buizen
behoefden te vermijden. Toen ze langs
een theetuin kwamen, keek Forsyth
met verlangende blikken naar bin
nen.
„Thee?" vroeg Ching, die dit ver
langen begreep.
„Ik zou graag een kopje drinken
Maar zou bet niet gevaarlijk zijn,
Ching?"
Als antwoord nam Ching de band
van den dokter en ging hem voor
naar den tuin.
„U praten Chineesch als Ching"' zei
hij. „Maar niet praten beter."
Ze vonden een tafeltje, achter in
den tuin en in de schaduw van de lan
taarns. Ching bestelde thee. Heel ge
noeglijk zaten ze bij elkaar, Forsyth
dronk reeds zijn derde kopje thee uit,
toen zijn oog in eens viel op een pa
pier, dat aan een boom was vastge
maakt. Nieuwsgierigheid dreef hem
om te lezen, wat er wel op staan kon
en bij het licht van de papieren lan
taarn las hij het biljet.
Onder het lezen werd zijn gezicht
strak en Ching zag terstond, dat er
iets bijzonders moest zijn. „Wat ie het,
dokter?' fluisterde hij.
„Een beschrijving van mijn persoon
en een belofte van een groote beloo
ning voor dengene, die mij dood of
levend in het paleis van den manda
rijn in Pi-Chow brengt."
„Dus Li Weng Ho weet
„Het i9 onderteekend door Ah IJeo."
„Allemaal gelijk. Mandarijns man.
Hij u verlangen voor zijn meester
Dick Forsyth ging weer zitten, maar
dronk nu vlug zijn thee op en zei
toen tegen Ching: „Ik moet niet door
den gewonen uitgang, Ching, want 't
is daar te licht." Zijn metgezel ant
woordde met een grijns: „De poort
niet eenige weg."
„Neen, ik denk. dat een andere weg
beter is."
„Veel beter" stemde Ching toe. „Wij
weggaan, dokter. Deze weg
Hij ging nog dieper den tuin in en
kwam bij een hoogen muur. Ching
stond stil.
(Wordt vervolgd).