NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 16 JANUARI 1926 X »V ÏLïLUii BLAD. m Uit de Schriften. NOCHTANS. Nochtans zag Hij hunne be nauwdheid aan, als Hij hun geschrei hoorde. Psalm 106:44. In den 106en Psalm komt tweemaal een omwending in den gedachteugang, die door haar plotseling optreden u beide malen verrast. Deze Psalm toch zet in met een „Hallelujah", dat u doet verwachten een loflied. In de eerste 5 verzen gaat de dichter dan ook metterdaad in dien toon van lofzeggipg voort. Een lofzeg ging, die uitloopt jn een gebed: „Ge denk mijner, o Hèere, naar het v>elbe- hagen tot Uw volk". En dat gebed be oogt dan in het einde: „opdat ik mij beroeme met Uw'erfdeel". Maar dan opeens zwijgt die toon van lof en dank, om plaats te maken voor een belijdenis van zonden: „Wij nebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen". En zoo gaat het door, heel den Psalm, met de schuldbelijdenis over verzondigde weldaden, verzon- digde lankmoedigheid, verzondige ge nade Gods. En even onverwacht breekt dan in de laatste vijf verzen door deze donke re wolken van zonde en schuld en oor deel het licht, vertroostend licht van Gods barmhartigheden, waardoor de dichter zich in het gebed weer kan op heffen tot de lofverheffing van den Heere, Israëls God. En zoo kan deze Psalm weer eindigen in het„Hallelu- jaliV waarmede hij aanhief. Maar dan eerst komt de volle beteekenis van dat „Hallelujah" tot zijn recht. Dat die omwending in den gedach- tengang juist intreedt na de ef/ste vijf verzen en bij het begin van de laatste vijf verzen behoort tot de evenredig heid in den vorm, en draagt alzoo bij tot de dichterlijke fraaiheid. Evenals de afwisseling van lofzegging, gebed, schuldbelijdenis, gebed, lofzegging. Maar het is toch meer dan een vorm Die vorm is niet uiterlijk opgelegd, maar is geheel in overeenstemming met den aard der zaak, die er door uitgedrukt wordt. Want zoo ligt toch de weg van Gods schuldvergevende genade. De zpnde is niet maar een vergrijp tegen een formeel gezag, waaraan we nu eenmaal onderworpen zijn. Neen, de zonde is een aanranding van Gods majesteit. Niet alleen van de majesteit van zijn almacht, maar evenzeer van de majesteit en grootheid van zijn liefde en goedheid. Dat is het juist, waardoor de zonde erger is dan een wetsovertreding. Dat is het in-slechte van de zonde, dat ons met beschaamd heid slaat. En nóg slechter dan de zonden der heidenen zijn de zonden van dat volk, dat door den Heere is bezocht met zoo veel rijke zegeningen. Dat volk, waar over de Heere zijn lankmoedigheid heeft uitgestrekt. Dat vo"lk, waaron der de Heere zijn oordeelen heeft getoond, Dat volk, waaraan Hij zijn reddende genade heeft bewezen. Wat is na dit alles anders te ver wachten dan dat de Heere het nu moede zal #ijn? „Hij heeft hen menig maal gered; maar zij verbitterden Hem door hunnen raad, en werden uitgeteerd door hunne ongerechtig heid". Metterdaad, de Heere heeft "om zoo te zeggen alle middelen uitge put, om dit volk tot verandering tn bekeering te brengen. En het heeft niet gebaat. Het een met het ander, alles is te vergeefs. En als nu dit volk om zijn zonden èn door zijn zonden, in ellende verzinkt, al9 hun vijanden over hen heerscben. als in hun nood hunne ongerechtighe den hen vinden, als niemand meer red den kan, dan de Heere alleen, maar Hij is het. tegen Wien ze gezondigd heb ben, en dien zij vertoornd hebben door hun zonden, is dan niet elke weg ter redding toegesloten? Maar hier treedt nu het „nochtans" van Gods ontfermingen in. Er is geen uitkomst meer. Ze zijn benauwd van allen kant. De weg is toegemuurd. Ze kunnen noch voor- noch achterwaarts, ter rechter- en ter linkerzijde worden ze gedrongen door hun vijanden. En van boven drukt hen het onweder van Gods toorn. Neigens is m'eer een uitweg. Er blijft hun niets meer over dan te schreien uit hunne benauwdheid. Maar dat geschrei verkondigt hun schuld. O waarlijk, zij kunnen niet ver wachten, dat hun geschrei den Heere nog tot barmhartigheid zal bewegen. „Nochtans zag Hij hunne benauwd- heid aan, als Hij hun geschrei hoorde". God hoorde hun geschrei. En toen, toen zag Hij niet hunne zonden aan, maar hunne benauwdheid. Hij zag over hun zonden en schuld heen. Hij merkte hun benauwdheid aan. Hij lette erop, dat ze er niet meer tusschen uit konden. En toen toen dacht Hij tot hun best aan zijn verbond. Hij dacht niet aan hun verbreken van zijn verbond, dat was hun ten kwade geworden. Maar Hij dacht aan zijn verbond, tot hun best, Hij bleef getrouw, Hij bleef dezelf de. En nu stelt die God er zijn eer in, om de wonderheid van zijn almacht en genade nog eens te verheerlijken, en om ze uit die doodelijke benauwd heid uit te voeren in de ruimte. Dat is het heilgeheim van Gods ont fermingen. En nu is het ook een eeuwige verlos sing. Dit „nochtans" opent de uitweg naar een redding, die door geen zonde meer ongedaan wordt gemaakt, maar uitloopt op den lof des Heeren, van nu aan tot in der eeuwigheid. Daarom is er plaats voor het ver- vertrouwd en geloovig gebed: „Verios ons, Heere onze God, en verzamel ons uit de heidenen, opdat wij den naam Uwer heiligheid loven, ons beroemende in Uwen lof". En de Heere heeft dat gebed ver hoord. Aanvankelijk, toen Hij Israël wederbracht Uit de ballingschap. Maar veel rijker, toen Hij zijn Kerk des Nieu wen Verbonds, onder alle volkeren ver gaderen ging. En eens ten volle, dis Hij in het eeuwig Kanaan zijn ge meente, uit alle geslacht, en taal, en natie gekocht, zal doen wonen. Voor uw eigen geloofsleven, gaat het denzelfden weg. Want dat verzondigen van Gods wel daden, van zijn lankmoedigheid en goedertierenheid, is het bedrijf van ieder zondaar; die onder het licht van Gods genadeverbond leeft. Maar als het dan vroeg of laat komt tot die bangheid der ziel, waarin gij erkent,dat het zoo tusschen u en uwen God staat. Tot die benauwdheid, waarin gij geen uitkomst meer ziet. Waaruit ge alleen kunt schreien geen uitredding kunt verwachten, dan opent het Evangelie u in het kruis van Gol gotha de deur van dat „nochtans" van Gods ontfermingen. Dan is er redding, eeuwige redding. Dan wordt uw ziel van haar benauwd heid ontheven. Dan keert het ook in uw ziel om. Dan is des Heeren lof in uw mond en in uw hart. Amen, Hallelujah! AVONTGEBET. De nacht, de moeder van de rust, Des hemels groote fackel blust; Van arbeyt zijn de leden moê, De öiuymer druckt de oogen toe. O, Hoeder groot van Israëli Weest ons een trouwe nacht-gesel En wacker om ons henen siet. So vresen wij den vyant niet. Ghy hebt, al wat op aerden is, Begraven inde duysternis; Begraeft ook onse sonde boos In u genade grondeloos! Wanneer het lichaem slapen gaet, De siele doch niet slapen laet, Maer waken tot U alle tijd, Die aller sielen Vader sijt. Tot dat het aertsche wederom In soeten slaep ter aerden com, De Geest in volle salicheyt, Daer haer de rust is toegeseyt. J. REVIUS. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Het .aantal' vacaturen in d© Ned. Herv. Kerk bedroeg i dezer: 270 tegen 257 op 1 Juli 1925. Hiervan waren vacant in Gelderland 35 plaatsen, Zuid-Holland 46, Noord-Houand 41, Zeeland 19, Utrecht 19, Friesland 34, Overijssel 9, Groningen 32, Noord-Brabant 13, Lim burg 6 en Drente 16. lil 1925 zijn 13 predikanten ov rieden 17 emeritus geworden en 18 tct een an deren werkkring overgegaan of hebben het ambt verlaten. Zes predikanten, die emeritus waren, of uit het buitenland kwamen, zijn op nieuw in dienst getreden. Een nieuwe predikantsplaats is gesticht en 1 opge heven. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te 's Gravenhage-West, N. Buffinga te Rotterdam. Aangenomen: Naar Scheeanila (Gr.), G. Diemer. te Reden (DrJ. Bertstlglng, lofredes, Afscheid. De beer J. W. No te blo om, Ned. cand. te Rhoon, hoopt Zondag den 7den Maart- zijn intrede te doen te Aagtekerke (Z.) nabevestigd te zijn door De. H. J. Noteboom van Rhoon. Cand. H. Dekker te Middelburg hoopt 21 Maart intrede te doen bp de Ned. Herv. Gemeente te Haskerhorne (Fr.). Bevestiger Prof. Dr. J. R. Slote- rnaker de Bruine-, hoogleeraar te Utrecht. Ambtsjubileum. Ds. J. van Duivenbooden, predi kant der Ned. Herv. Gem. te Rotterdam hoopt 27 Jan. a.s. zhn 25-jarige ambts bediening te herdenken. De aanstaande jubilaris werd in 1900 canüidaat en 27 Jan. 1901 bevestigd btj de Ned. Herv. Gem. te Eist (Gld.). Ver volgens stond hij te Heukelum van 1904 tot 1908 en* te Vlaardingen van 1908 tot 1914. Op 6 Sept. 1914 deed hij -zqn intrede te Rotterdam. Ds. P. Kuilman. Ds P.. Kuijlman, laatstelijk predikant der Ned. Herv. Gem. te Houten, thans pred. der Kaagsche jeugdkerk, krijgt in den loop van dit jaar als zoodanig eervol ontslag. Theologische school fe Kampen. De Theol. School der Geref. Kerken te Kampen, heeft van wijlen den heer H. Kooiker Kzn, te Rouwen, een le gaat ontvangen, na aftrek der successie rechten groot f 1215. Jaarboekje Geref. Kerken. Bij de fa. Oosterbaan en Le Cointre te Goes is verschenen de tiende jaar gang van het jaarboekje ten dienste van <16 Geref. Kerken in Nederland, onder redactie van de predikanten G. Doekes en J. C. Rullmarm. Het is niet noodig van dit jaarboekje een aanbeveling te schrijven. Wie meeleeft met de Geref. Kerken^ kent en waardeert het.De statistiek is als altijd, zeer nauwkeurig verzorgd. Men vindt hier alles, wat op het leven der Geref. Kerken betrekking he. ft. Ds. Rullmami schreef weer een ker kelijk overzicht, dat ditmaal in hoofd zaak is gewijd aan de geruchtmakende procedure tegen Dr. Geelkerken. Een losse bijdrage geeft de portretten van de (6j in 1925 overleden Diena ren des Woords. wier leven en arbeid in het jaarboek zelf wordt herdacht. De prijs van het jaarboekje bedraagt slechts t 0,80, gecart. f 1. BINNENLAND. DE KABINETSCRISIS. Naar de N. R. C r t verneemt, is de kans op den terugkeer van het kabi- net-Colijn inderdaad niet bijster groot. Dit kabinet zou in den gedachtengang van den formateur, dr. De Visser, op treden als een zelfstandig rechtsch ka binet. Het feit echter, dat de minis ters, met welke dr De Visser uitslui tend in geregelde verbinding stond, contact gezocht hebben met diverse rechtsche fracties, wijst er reeds op, dat de figuur van een „zelfstandig" ministerie, los van de partijen, hetzij op eigenaardige wijze werd geïnterpre teerd hetzij aan den ministerraad niet bijzonder sympathiek was. Inderdaad zou het kabinet, zijn wij wel ingelicht, liever als parlementair rechtsch mi nisterie zijn teruggekeerd, zonder zoo genaamde metamorphose dus. Dit bracht raadpleging van de Ka- merclübis medd, van welke die der anti-revolutionairen en katholieken onlangs, gelijk men weet, zijn bijeen geweest. (In een vorig stadium had den de christelijk-historischen drie maal vergaderd). Mede in verband met die jongste bijeenkomsten van een 2- tal fracties schijnen waarborgen ge vraagd te zijn, die vermoedelijk niet te verkrijgen zijn. Onder die omstan digheden moet het (al is nog niets of ficieels bekend en al is ook het aan gekondigde communiqué der roomsch- katholieke Kamerleden, die zelf zoo over geheimhouding klaagden, nog niet verschenen) geenszins onwaar schijnlijk worden geacht, dat dr De Visser in andere richting gaat zoeken, wellicht zelfs reeds zoekende is. Hij zou thans een extra-parlementair ka binet, geheel of grootendeels uit niet- politieke personen bestaande, op het oog hebben. De crisis is nog geenszins opgelost. Zelfs hoorden wij een bekend Kamer lid verzuchten: „Wij zijn nog even ver als op 11 November 1925." Men mag intusschen aannemen, dat de rechter zijde als zij zelve tot regeeren onmach tig blijkt, aan een extra-parlementair ministerie het regeeren niet onmoge lijk zal durven maken. Intusschen is het mede met het oog op de ontstem ming in wijden kring zaak, dat zooda nig kabinet nu spoedig tot stand komt De in de pers geuite bewering, dat dr. de Visser zelf het niet in het leven zou roepen, daartoe althans niet den eer sten stoot zou geven, dat hij zich nu zou terugtrekken, hebben wij niet hoo- ren bevestigen. Wel wordt in parlementaire kringen dit in verband met een ander pers bericht de meening vekondigd, dat tot weigering van ontslag van het zit tend ministerie (bedoeld zal wel zijn, een verzoek der Koningin aan de zit tende ministers, op hun ontslagaan vrage terug te komen) niet de minste aanleiding bestaat zoolang geen ern stige poging tot het in het leven roe pen van een extra-parlementair of een zakenkabinet is gedaan, een ernstiger poging, dan die van den heer Bee- laerts van Blokland na de Vlootwet crisis. Dat de tegenwoordige crisis reeds bijna even lang geduurd heeft als bedoelde crisis dient met leedwe zen te worden geconstateerd. De Ministers-salarissen. Het Staatsblad bevat het besluit van 13 Januari 1926, tot nadere wijziging van het K. B. van 9 September 1924 tot nadere regeling van de bezoldi ging van de ministers, hoofden der de partementen van Algemeen Bestuur. Bij dit besluit wordt, uit overwe ging, dat het wenschelijk is de bezol diging van de ministers, nader te re gelen bepaald, dat te rekenen van 1 Januari 1926 genoemd, besluit van 9 September 1924 zoodanig -wordt gewij zigd, dat de bij dat besluit vastgestel de bezoldiging van f15.000 wordt ge bracht op f16.000. Mr. Heemskerk over den politleken toestand. Donderdagavond heeft mr. Th. Heems kerk in de Geref. Noorderkerk te Maassluis voor de A. R. kiesvereeni- ging een rede over den politieken toe stand gehouden. Mr. Heemskerk was. volgens de „Rott." in zijn verwachtingen ten aan zien van hetgeen de toekomst op ons politiek gebied zal brengen pessimis tisch gestemd. Hij verklaarde nadruk* kelijk den toestand donker in te zien. Is herstel der coalitie niet mogelijk, dan blijft slechts één andere parlemen1 taire oplossing over: een combinatie van Roomschrood. Daartoe zal het echter, gelet op de uitingen in h9t Roomsche kamp. ditmaal nog wel niet komen. Maar dat beteekent dan ook- dat de toevlucht zal moeten worden genomen tot een extra-parlementair kabinet, dat om te kunnen slagen In meerdere of mindere mate zijn wil aan het parlement moet opleggen, het geen er op neerkomt, dat een deel van onze constitutioneele vrijheden wordt ingeboet Het is echter nog de vraag of zelfs de vorming van zulk een los van de partijen staand kabinet moge lijk zal zijn, omdat ér slechts weinig personen worden gevonden, die over de zeer bijzondere staatsmansgaven beschikken, welke voor de leiding van een extra-parlementair kabinet noodig zijn. Bond van Christ. Zangverenigingen. De Bond van Christelijke zangveree- nigingen in Nederland zal op 5 en 6 April zijn 40-jarig bestaan feestelijk herdenken. Deze herdenking valt sa men met de jaarlijksche vergadering van den Bond, die thans ongeveer 350 vereenigingen met ongeveer 15.000 le den telt. Den eersten dag houdt het Bondsbe- stuur te 's-Gravenhage 'een receptie, en op den avond van dien dag zal in de Duinoordkerk een uitvoering plaats hebben van een voor dit doel geschre ven feestcantate, voorafgegaan door een feestrede van oud-minister dr. J. Th. de Visser. Op den tweeden dag zal na de jaar lijksche vergadering (des voormid dags) 'n ontvangst plaats hebben door het Haagsche gemeentebestuur te 2 uur, en de dag wordt besloten met 'n feestelijke middagvergadering. Verbond van Nederl. Wbrkgevers. Het Verbond van Nederl. Werkge vers houdt 21 dezer te Amsterdam een algemeene ledenvergadering. Behalve vaststelling van het bedrag der jaarlijksche storting van de leden staat op de agenda de verkiezing van. een nieuw bestuur. De thans zitting hebbende leden van het bestuur der Vereeniging van Nederlandsche Werk gevers hebben n.l. hun zetels ter be schikking van de algemeene ledenver gadering gesteld. Na de bestuursverkiezing zal het be stuur uit zijn midden een algemeenen voorzitter en een of meer voorzitters kiezen, een penningmeester benoemen en een of meer secretarissen aanstel len. De S.D.A.P. De vergadering van het partijbest. der Soc. Dem Arbeiderspartij, die, blij kans een verslag in „Het Volk" Za terdag j.l. werd gehouden, heeft als lid van de commissie ter bestudeering van het Nederlandsch-Belgisch ver drag alsnog benoemd mr. G. W San- nes. Besloten werd in overleg met het Ned. Verbond van Vakvereenigingen het rapport der Militaire commissie in druk uit te geven. Over de politieke crisis werden uitvoerige besprekingen gehouden, die tot een paar besluiten leidden, waarvan de uitvoering op het geëigende oogenblik moet wachten. In plaats van den heer J. H. Scha per benoemde het partijbestuur den heer W. H. Vliegen als lid der com missie, die tot taak heeft te onderzoe ken of het programpunt omtrent het drankvraagstuk aanvulling of wijzi ging behoeft. Belasting betalen op Postkantoren. Zooals men weet bestond het voor nemen met ingang van 1 Januari j.l. de belasting betaalbaar te stellen op postkantoren. In verband met het feit, dat hiervan niets gekomen is, ging het gerucht, dat het plan voor goed was opgegeven. Ter bevoegder plaatse ver neemt de T e 1 e g r. echter, dat van af stel geen sprake is. Den datum van ingang moest men slechts uitstellen, omdat nog niet alle besprekingen aangaande de kwestie geëindigd waren. Waarschijnlijk zal er nog wel eenige tijd over heen gaan, al vorens het publiek aan de postkanto ren aan de eischen van den fiscus zal kunnen voldoen. FEUILLETON. Kathlyn Barrington. 30) „Wij niet gevaren loopen" antwoord de Ching kalm, „dan mandarijns man nen ons vangen en wat zal Missie Bar rington dan doen? Geen reden om la ten doodmaken. Meer reden om leven en halen Missie Barrington uit man darijns paleis, ziet u?" Dick Forsyth „zag" het heel goed en in weerwil van sfijn vrees en zijn on geduld, moest hij erkennen, dat Ching gelijk had. Zoo ver hij kon nagaan, kon menschelijkerwijs gesproken Kath lyn alleen gered worden door Ching en hem: en bij klaarlichten dag over den weg te loopen, was roekeloos. Voor zichtig moesten ze te werk gaan en al mocht de weg door de vlakte het korist zijn, gedurende den dag waren ze onvoorwaardelijk aangewezen op ongebaande wegen. Zoo kwamen ze eindelijk langs buitenwegen voorbij hei dorp en bereikten ze een kleine vallei, waarin een boerderijtje stond. Daar gingen ze rusten. „Honger" zei Ching. „Ching rijst Jrcöpen." Hoewel Forsyth betwijfelde, of hij op die afgelegen boerderij zou slagen en zelfs vreesde, dat op die manier aanwijzingen voor hun-weg gegeven zouden kunnen worden, moest hij Ching toch wel laten gaan, omdat voedsel noodzakelijk was. Hij ging onder een boschje wilde azalea's zit ten en zag zijn metgezel naar de boer derij stappen, waarin hij verdween Vijf minuten gingen voorbij, maar Ching verscheen niet; tien minuten en Forsyth maakte zich al ongerust. Na een kwartier verscheen Ching tot zijn groote geruststelling met een rieten mandje in de hand. In plaats, dat de Chinees rechtstreeks op hem toeliep, ging hij een heel anderen kant uit. Toen hij achter een boschje verdwe nen was en niet meer van Üe boer derij uit gezien kon worden, kwam hij haastig naar Forsyth toegeloopen Toen deze naar de boerderij keek, zag hij terstond, waarom Ching zoo han delde; want voor het buis stonden 'n paar mannen te turen in de richting, waarin Ching verdwenen was. Hij vroeg zichzelf af, waarom die mannen zoo deden, maar daar hoorde bij Ching al weer. „Dr. Forsyth, Dr. For syth" riep deze zacht Op handen en voeten kroop hij tusschen de struiken door en was een minuut later bij Ching. Deze wees met de hand naar de twee mannen voor de boerderij. „Soldaten" zei hij kort. „O, ze zijn ons op 't spoor, Ching?" „Niet weten. Wij kijken!" Ze keken en zagen, dat de twee soldaten vlug in de richting liepen, waarheen Ching was gegaan. „Zij zoeken ons, Ching" zei Forsyth. Ching knikte en zei vroolijk: „Wij nu vertrekken. Zij verkeerden kant gaan, zij omhoog." Als blijk van tevredenheid met den toestand, grijnslachte Ching even en stapte toen in tegenovergestelde rich ting van de soldaten. „Ching" vroeg Forsyth, „ga je terug?" „Niet teruggaan" antwoorddl de Chi nees met een grijns. „In vijf, tien mi nuten wij oversteken de vallei en gaan naar Pi-Chow. Mandarijn's mannen ons zoeken op heuvel, wij al maar gaan naar Pi-Chow." Na eenigen tijd te hebben voortgeloopen, sloegen zij op zij af en liepen nu voort in de richting van Pi-Chow. Vaak kwamen zij in de nabijheid van boerderijen, maar het kostte dan weinig moeite die te vermijden en zonder iemand ontmoet te hebben, lie pen ze door tot ongeveer een uur voor zonsondergang. Toen eindelijk liet Ching zich neervallen op een dik bed van afgevallen bladeren. „Nu slapen gaan. Slapen tot alle9 donker, dan gaan naar weg en loopen, loopen, ziet u, dokter?" Forsyth keurde bet plan goed en wèldra lagen beiden in diepe rust. Na geruimen tijd geslapen te hebben, gingen ze weer verder, 't Was al laat in den avond geworden, zoo dat ze nu niet angstvallig de buizen behoefden te vermijden. Toen ze langs een theetuin kwamen, keek Forsyth met verlangende blikken naar bin nen. „Thee?" vroeg Ching, die dit ver langen begreep. „Ik zou graag een kopje drinken Maar zou bet niet gevaarlijk zijn, Ching?" Als antwoord nam Ching de band van den dokter en ging hem voor naar den tuin. „U praten Chineesch als Ching"' zei hij. „Maar niet praten beter." Ze vonden een tafeltje, achter in den tuin en in de schaduw van de lan taarns. Ching bestelde thee. Heel ge noeglijk zaten ze bij elkaar, Forsyth dronk reeds zijn derde kopje thee uit, toen zijn oog in eens viel op een pa pier, dat aan een boom was vastge maakt. Nieuwsgierigheid dreef hem om te lezen, wat er wel op staan kon en bij het licht van de papieren lan taarn las hij het biljet. Onder het lezen werd zijn gezicht strak en Ching zag terstond, dat er iets bijzonders moest zijn. „Wat ie het, dokter?' fluisterde hij. „Een beschrijving van mijn persoon en een belofte van een groote beloo ning voor dengene, die mij dood of levend in het paleis van den manda rijn in Pi-Chow brengt." „Dus Li Weng Ho weet „Het i9 onderteekend door Ah IJeo." „Allemaal gelijk. Mandarijns man. Hij u verlangen voor zijn meester Dick Forsyth ging weer zitten, maar dronk nu vlug zijn thee op en zei toen tegen Ching: „Ik moet niet door den gewonen uitgang, Ching, want 't is daar te licht." Zijn metgezel ant woordde met een grijns: „De poort niet eenige weg." „Neen, ik denk. dat een andere weg beter is." „Veel beter" stemde Ching toe. „Wij weggaan, dokter. Deze weg Hij ging nog dieper den tuin in en kwam bij een hoogen muur. Ching stond stil. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1926 | | pagina 5