NSEUWE LEiDSCHE COURANT VAN DONDERDAG 24 DECEMBER 1925
Uit het grijs verleden.
HET KERSTFEEST.
De reden, waarom de Christelijke
Kerk den gedenkdag van 's Heeren ge
boorte heeft gesteld op 25 December, is
niet, zooals men geneigcl zou zijn te
meenen, dat dit 's Heeren geboortedag
is in denzelfden zin als wij onze ver
jaardagen vieren en dat het dus thans
precies 1925 jaar zou geleden zijn, dat
Christus te Bethlehem geboren werd.
Vooreerst is dit jaartal niet juist,
want op grond van de gegevens, die we
bij den Joodsclien geschiedschrijver Fla
vius Josephus vinden is het noodzake
lijk aan te nemen, dat koning Herodes
onder wiens regeering de geboorte van
Christus valt, gestorven is in het jaar
4 voor onze jaartelling.
Dr. D. A. W. H. Sloet, de geleerde
pastoor van Abcoude, heeft een belang
rijke studie geschreven over: „De tijd
van Christus' geboorte" en komt na
allerlei historische en astronomische
gegevens verwerkt te hebben tot de
volgende conclusie: „Naar den histori-
schen samenhang behoort de geboorte
des Heeren gesteld te worden in den
tijd tegen einde November van het jaar
74$ na de stichting van Rome 1). Iets
vroeger (in October of .November) is
mógelijk, aanmerkelijk later is histo
risch onwaarschijnlijk".)
Dat Christus op 25 December geboren
;:cu zijn is dus volgens Dr. Sloet. his
torisch onwaarschijnl ijk
De datum van het Kerstfeest heeft
dan ook meer een symbolische dan eên
historische beteekenis. Dit blijkt duide
lijk, wanneer wij letten op den tegen
hanger van het Kerstfeest, n.ï. den ge
boortedag van Johannes den Dooper
op 24 Juni.
Johannes de Dooper was de laatste
profeet des Ouden Verbonds; hij wees
op Christus en zeide van Hem: „Hij
moet wassen, maar ik minder worden"
(Joh. 3 30).
Dit nu is treffend gesymboliseerd in
de beide feestdagen: de geboortedag
van Christus wordt gevierd omstreeks
den koristen da£, wanneer de dagen
dus weer beginnen te lengen en de ge
boortedag van Johannes den Dooper
omstreeks dep langsten dag, wanneer
de dagen gaan korten.
Het Kerstfeest is het jongste der
Christelijke feesten; de viering ervan
dateert pas van omstreeks het midden
der 4de eeuw.
Het is in de plaats gekomen van een
hcidenseh feest, n.l. den „dies natalis
iilvicti Solis", d.w.z. den geboortedag
van den; onoverwonnen Zon (negod),
dat op 25 Dec. gevierd werd. Dit was
ceil feest ter cere van den Perzischen
zonnegod' Mi tras, wiens dienst in het
Roineinsche rijk in dc 3de eeuw bijna
tot staatsreligie geworden was. In elk
geval was het de godsdienst der kei
zers, terwij! het Christendom als
staatsgevaariijk vervolgd werd.
Dit feest stond niet op zichzelf, doch
algemeen werd bij de heidensche vol
ken omstreeks den koristen dag een
le est gevierd ter eere van de zon, die
dan weer in kracht begon toe te nemen.
Ken interessante parallel tot de
Kcrslïeestviering is ons bewaard door,
den Cyprischen aartsbisschop Epipha-
nius, tiie van 307 tot 403 leefde.
Deze noemt (in overeenstemming met
de traditie der Oostersche kerk) als den
geboortedag des Heeren (5 Januari, den
dag van Driekoningen, ook wel Ephi-
phania (d.w.z. verschijning of openba-
Leidsche Penkrassea.
A mic
We kunnen nu met recht spreken
van de donkere clagen voor Kerstmis,
't Is in de natuur nu alles even som
her en donker en droefgeestig. Neder
land is nu met recht een land van
mist en regen. Er is in dezen tijd
niets wat nu eigenlijk maar een wei
nig opwekt. Voor somber aangelegde
naturen is het nu een kwaden tijd. Al
les spreekt ons toch van dood en ver
gankelijkheid en er is niets, wat het
bloed sneller in beweging brengt en
bet oog doet flikkeren. De kaal-zwarte
boomen staan in den druiligen regen
als te treuren over voorbijgegane glo
rie en er is niets in de kale velden
wat liet oog bekoort of als in den
lente- en zomertijd het oog kan boeien
En ik ben zeker niet ver van de
waarheid, als ik zeg. dat we hier voor
ons hebben een in vele opzichten tref
fend beeld van het leven der men-
schen.
Kijk maar eens rond in de omge
ving, lees de bladen, volg slechts de
binnen- of buitenlandsche politiek en
ge zult het wel met mij eens zijn, dat
er al heel weinig is, dat opwekkend
en verheffend kan stemmen, 't Is al
les even koud en kil en doodsch en
somber.
Op maatschappelijk gebied is er
overal ellende en narigheid. Och ja,
'«an deii buitenkant is cr een weinig
veranderd. 'We hebben gekregen in
vele gevallen althans mooleya en rui
ring zoowel de openbaring in het
vleesch als aan de Wijzen) geheeten.
Epi#)hanius dan beschrijft ons de vol
gende mysterieviering, die in den
Kerstnacht plaats had in het Koreion,
het heiligdom der godin Kore te
Alexandrië.
De heidenen vieren den ganschen
nacht feest en eeren het beeld der go
din met liederen en fluitspel; des mor
gens, wanneer de hanen gekraaid heb
ben, dalen zij met de fakkels in een on-
deraardsche kapel af en dragen dan
op een draagbaar een houten beeld
naar hoven, dat op zijn voorhoofd zijn
beide handen en zijn heide knieën een
kruisteeken heeft2). Met dit beeld gaan
zij zevenmaal in processie den tempel
rond s) onder fluitspel en trommelslag
en het zingen van hymnen. Daarna
worc^t het beeld onder gejuich in het
oncleraardsche vertrek teruggebracht.
Vraagt men aan de heidenen, wat dit
voor een mysterie is, dan antwoorden
zij: „In dit uur heeft heden Kore, dat
is de maagd, den Aeoon ter wereld
gebracht".
Een dergelijke plechtigheid als te
Alexandrië werd ook in Petra, de
hoofdstad van Arabië en in andere
plaatsen in den Kerstnacht gevierd.
Het was een gelukkige gedachte van
de Kerk, de herdenking van den ge
boortedag des Heeren te stellen op den
25sten December, het winterzonnekeer-
punt, dat destijds op dien dag viel.
Want niet Mitras maar Christus is de
onoverwonnen Zon.
Reeds onder het Oude Verbond was
voorspeld: Ulieden, die mijnen naam
vreest, zal de Zon der Gerechtigheid
opgaan (Mal. 4 2). Christus is het
waarachtige licht, hetwelk verlicht een
iegelijk mensch, komende in de wereld
(Joh. 1:9); „de opgang uit de hoogte,
om te verschijnen, dengenen, die geze
ten zijn in duisternis en schaduw des
doods" (Luc. 1 78, 79), „een licht tot
verlichting der heidenen en tot heer
lijkheid van uw volk Israël (Luc. 2 32)
Dit komt overeen met het jaar 6
voor onze jaartelling.
Het kruis is de Egyptische hiëro-
glyph voor „leven".
s) Zevenmaal, omdat de zon pas in
de zevende maand weer haar hoogte
punt bereikt,
4) De Aeoon is de zich steeds ver
jongende God van tijd eiï eeuwigheid.
SPRüYTE DAVIDS.
Een spruytgeji heeft de Heer geplant
Te Bethlehem, int Jootsche lant,
Wt Davids stam gesproten
Vol Conincklijke loten.
Sijh twijgen staen wijt wt-gebreyt,
Met bloemen cierlijck overspreyt,
Als met een peirlen crone;
Geen sehoonheyt is soo schone.
In 's Heeren lusthof sal hy staen
Vol vruchten, die de siel versaên;
Sijn geloof geneest de crancken,
Wijt boven alle drancken.
Gods waerheyt sal sijn wortel sijn
Gods heete liefd' sijn sonne-schijn,
Den groten Geest een reyne
En levende fonteyne.
O Vader goet! geeft, dat wij ras
Dit over-costelijck gewas
Met herten vreugd genieten;
Geen cruys sal ens verdrieten.
JACOBUS REVIUS.
mere huizen, het aantal salons is er
heel wat grooter gewordeh, de scher
pe) afscheiding tusschen de standen
is naar het uiterlijk heel wat veran
derd, we spreken nu overal van da
mes en heeren, die genieten van de
kunst of wat dan kunst genoemd
wordt, en zoo zou ik door kunnen
gaan.
Maar dat is maar de buitenkant,
•het is de uiterlijke schijn, die heel
wat minder moois bedekt. Want ge
klaagd dat er wordt in onzen tijd en
gezucht, misschien nog veel meer dan
vroegm*. De behoeften zijn geprikkeld,
de uitgaven zijn opgevoerd en daar
intusschen de loonen zijn gedaald, en
de levensomstandigheden moeilijker
zijn geworden, zijn de moeiten des le
vens zoo groot geworden, dat menig
een er onder dreigt te bezwijken. Hier
is werkloosheid, daar slapte in zaken
en ginds is er weer wat anders.
Een voordeel van dezen tijd zou
misschien genoemd kunnen worden,
dat de afstand tusschen de verschil
lende standen eenigermate is vermin
derd, maar daar staat tegenover, flat
de verbittering misschien grooter is
dan ooit te voren. De arbeider, die
zich in zijn verwachtingen bedrogen
ziet, kijkt met een scheeven blik naar
zijn patroon en de werkgever, die zich
minder vrij kan roeren dan voorheen,
het geval was, denkt niet in de eerste
plaats aan het onrecht dat in die voor
vele arbeiders rechtlooze jaren ge
pleegd werd maar staart zich blind op
de hem onwelkome maatregelen en
ZIJN INKEER.
Een Kerstverhaal.
Pa, krijgen we' van 't jaar weer een
kerstboom? Vol verwachting keek
Wim, die de woordvoerder van het
drietal was, naar zijn vader op. Maai
de groeven boven vaders oogen zeiden
hem al genoeg: o, 't zou wel weer niet
goed zijn, vader kan je nu nooit voor
iets prettigs vindenIn de leven
dige oogen van den knaap begon een
uitdrukking van stugheid den glans v.
verwachting te overheerschen en ook
op de gezichten van zijn zusje en klei
nere broer teekende zi een verdrie
tige trek
Nee jongens, dit jaar niet hoor, daar
heb ik ge^n tijd voor. En meteen
wendde de vader zich om, want hij had
haast om op zijn kantoor te komen,
waar al een paar menschen hem zaten
te wachtén in verband met een verkoop
van een boerderij.
Notaris van Renen had in het voor
jaar zijn vrouw verloren, het was een
echt droef jaar geweest voor hem, de
afsluiting van een huwelijksleven,
waarin maar heel weinig zonlicht zijn
deel was geweest. Zijn vrouw was de
dertien jaar dat zij getrouwd waren ge
weest, altijd ziekelijk geweest en hij
had haar tweemaal voor herstel van
gezondheid naar het buitenland moe
ten brengen. Tenslotte had haar krank
heid de al te zwakke krachten zoozeer
gesloopt, dat niets meer baten kon en
na weken lang niet méér van haar ka
mer te zijn geweest, was zij op een
mooien lentedag ontslapen. In Jezus
ontslapen, zoo had het in het overlij
densbericht gestaan, dat de heer van
Renen in de courant had laten plaat
sen en kleine Henkie, die pas zeven
jaar geworden was, hoe klein hij nog
mocht wezen, had zoo heerlijk beseft,
dat „moeke" bij haar Heiland was,waar
van zij hem zoo dikwijls verteld had
als zij samen zaten in 't hoekje bij het
raam, waardoor je zoo ver over de wij
de velden uitzag. Moeder kon zoo mooi
vertellen en soms was het Henkie ge
weest of over den stoffigen weg zoo de
menigte menschen zou komen, in wel
ker midden de Heiland voortschreed,
goeddoende en vermanende.
Eigenlijk had niemand dit alles zóó
goed als Henkie geweten. Zeker, zijn
vader wist het ook, misschien precie-
ser en duidelijker omschreven, dan zijn
jongste kind 't wist, maar het had hem
persoonlijk toch niet zoo getroffen, om
dat.... ja, waarom ook eigenlijk. Was
het omdat hij te bitter getroffen was
door dit verlies? Het moest wel zoo
zijn, want na den dood zijner vrouw
had men maar zelden den Vroeger zoo
vroolijken man meer zien lachen. Het
was of er altijd nu, een sluier voor zijn
levensblik hing, een sluier van bittere
droefheid, waar maar geen ochtend
doorheen wilde klaren.
En wat voor anderen schéén, was in
derdaad ook het geval. Van Renen kon
maar niet begrijpen, waarom God hem
zijn lieve vrouw had ontnomen, waar
toe *t noodig was geweest, dat hem dit
verdriet werd aangedaan. Alles, in zijn
huis- sprak hem van hare zorgzame
liefde, in alle hoeken vond hij haar her
innering terug. En nu was hij achter
gebleven met drie moederlooze kinde
ren, die hij moest overlaten aan de zor
gen van een vreemde vrouw, schoon
dan een goedhartige, zorgzame vrouw,
In dat opzicht besefte hij, dat hij het
slechter had kunnen treffen. Maar toch
Waarom had God hem zijn vrouw ont
nomen, zijn alles, die zqo één met hem
vergeet in zijn arbeider te begroeten
een schepsel Gods, van gelijke bewe
gingen als hij.
En 'dan komt daarbij nog, dat groo
te partijen en bonden er op uit zijn,
altijd meer ons volk geestelijk te ver
giftigen, door niet door te dringen tot
den wortel van alle ellende, maar
door de menschen te paaien inec den
bedriegelijken schijn van ontelbare be
loften.
Er is over dit onderwerp natuurlijk
veel meer te zeggen, maar ik wijs al
leen op enkele punten, die ge gemak
kelijk zelf kunt vermeerderen.
Op poliiiek gebied ik behoef er
niets van te vertellen is het al even
zeer donker en wie ook maar een
beetje de internationale politiek volgt
die weet het dat er wel zoo nu en
dan enkele hoopgevende verschijnse
len zijn, maar dat er ook heel wat
donkerheid is en somberheid en dat
er weinig reden is om van gunstige
perspectieven te spreken..
Maar er is gelukkig van dezen tijd
ook nog iets anders te zeggen.
Wie tusschen de vele buien door de
boomen en struiken bekijkt, die komt
tot de ontdekking, dat er wel veel
doodigheid is c-n dorheid en kaalheid
maar dat het leven tqch niet ont
breekt.
De dorre bladeren zijn afgevallen,
maar in plaats daarvan zien we
nu wee:- du knopjes, die straks
gaa' verwarmd door de
strcAcr. uitspruiten
Die __i. tellenende knopjes
in zijn denken was, in zijn opvattingen
én inzicht en die hem altijd zoo tot
steun was geweest? Hij kon het maar
niet beseffen, dat die slag voor hein
noodig was en dat daarin nu zegen kon
schuilen. Hadden die drie arme klei
nen hun moeder dan niet noodig?
En onder het tobben over deze zaak
vergat hij maar al te zeer, dat nu de
kinderen niet alleen hun moeder maar
ook hun vader verloren hadden. Dat
hij door zijn zich-opsluiten in zichzelf
eigenlijk zeer egoïstisch handelde, be
dacht hij niet en den enkelen keer, dat
het in hem opkwam, onderdrukte hij
dit opkomen onmiddellijk. Zijn vrouw
was hem alles geweest, aan haar had
hij zich gewijd en wat hij voor de kin
deren was, was hij veelal nog door zijn
vrouw geweest. Hij hield van zijn kin
deren zooals zoovelen, die in hun pret
tige stemmingen het wel aardig vin
den te keuvelen of te stoeien met „dat
jonge goed", ma^r die er zich toch
nooit anders dan geringe offers voor
getroosten in de inrichting van het da-
gelijksche leven.
En zoo hadden de kinderen wel alles
eigenlijk verloren, toen op dien stralen-
den dag van Mei hun moeder uitgedra
gen was naar het dorpskerkhof, Hun
vader dacht aan zijn verdriet alleen,
maar wat diep-in de ziel zijner kinde
ren aanging, daarvan had hij geen
flauw besef. Werk maar, placht hij te
zeggen, dan vergeet je jezelf en al je
narigheid. Werken is altijd een zegen
voor me geweest en nu is het dat dub
bel Als ik werk, vergeet ik me zelf
wel
De kerstboom zou er dus niet komen.
En toch kwam hij er. Dat kwam zoo.
Van Renen's ouders, die in Arnhem
woonden, hadden reeds lang beseft, dat
de moederlooze kleinkinderen, al te
zeer werden verwaarloosd door hun
zoon. Ze hadden het hem geschreven,
meermalen zelfs, maar in^ zijn brieven
was hij daarop niet ingegaan, alleen
had hij zijdelingsche antwoorden gege
ven door mede te deelen, dat de huis
juffrouw een warmvoelende vrouw
was en van wie zij al heel veel hielden.
En verder sprak hij maar over zijn
eigen eenzaamheid en dat in woorden,
heseffen, hoe ontzaglijk zwaar hem het
die zijn ouders wel heel sterk deden
leven geworden was, nu hij zijn teede-
ren steun had moeten missenMaar
het was weer altijd hetzelfde: zijn leed,
zijn eenzaamheid. En: kinderen ver
geten zoo gemakkelijk, als die maar
vriendelijkheid ontmoeten.
De oude hee'r Van Renen begreep, dat
hij en zijn vrouw iets voor de kinderen
moesten doen. En daarom schreef hij,
dat ze de Kerstweek bij hem zouden wil
len doorbrengen. En deze was blij over
die tijding, daar hij wel begreep, dat de
oude lieden zich met de kinderen zou
den bemoeien en hij nu den last dier
moeilijke dagen althans niet alleen
hoefde te dragen. Maar 't feit, dat zijn
kinderen schier buiten zichzelve waren
van blijdschap, ging hem voorbij
ware dat niet het geval geweest, dan
had het hem kunnen leeren, hoe de
vader zijner kinderen den plicht ver
zaakte, die hem, in dubbele mate was
toebedeeld, toen zijn vrouw hem met
deze kleinen achtergelaten had.
Den dag, dat de prettige tijding van
grootvader gekomen was, herhaalden
de kinderen hun vraag En nu stemde
de vader toeGrootvader zou wel de
kinderen bezighouden. Een of andere
vertelling, wat zingen met Öe kinde
ren, terwijl de juffrouw op de piano
spreken van nieuw leven, dat straks
zal ontluiken.
En zoo is 'tniet alleen in het rijk
der natuur, maar ook in het leven der
menschen.
Over een paar dagen vieren we het
Kerstfeest en zingen we weer van het
Licht der lichten, dat uit 's werelds
duistre wolken is opgegaan. De we
reld ligt verzonken in ellende, maar
we mogen spraken van verlossing.
Want al zoo lief heeft God de wereld
gehad, dat Hij Zijnen ©eniggeboren
Zoon gezonden heeft, opdat een iege
lijk die.in Hem gelooft niet verderve,
maar het eeuwige leven hebbe.
Wij herdenken weer hoe de Engelen
hebben gezongen van het vrede op aar
de en van het welbehagen in menschen.
En van die vrede en van dat wel
behagen kunnen we nu reeds dé eer
ste verschijnselen aanschouwen. Er is
veel zonde en verdeeldheid, maar er
is toch ook een vragen naar den Heere
en zijne sterkte. Er is toch ook bij ve
len een ernstig begeeren om naar de
geboden Gods te leven, om te breken
met het zondeleven en zich te buigen
voor den rechtvaardigen maar ook
barmhartigen God en om in ootmoed'
te knielen voor den te Bethlehem ge
boren Koning.
En nu weet ik wel, dat wat we daar
van zien nog slechts de eerste voorbo
den zijn van den volgenden zomer,
maar we zouden toch niet goed doen»
amice, door die kleine oogenschijnlijk
onbeteekenende knopjes te verachten.
We zien van 'die Lenteboden in den
voor de begeleiding zorgde, dan hadden
zij hun zin. En de lichtjes van den
boom kon hij zelf wel ontsteken, dat
kon je allemaal stil doen, zonder dat
je opgewekte dingen te zeggen had
En zoo ging het ook inderdaad. Al
drie dagen waren de grootouders bij
hun kleinkinderen en ze babbelden en
speelden lustig met hen, zoodat de
kinderen niet wisteA hoe ze 't hadden.
zóó prettig was het in lang niet ge
weest. En kleine Henk, het bleeke,
smalle ventje, en als jongste wel een
beetje het troetelkind van oma Van
Renen, gevoelde somtijds weer net die
zelfde koesterende warmte, die er was
toen Mammie nog leefde.
Niemand wist het, want wat weten
de grooten eigenlijk van een kind,
maar al een paar keeren was hij in die
drie dagei^ stilletjes de kamer uitge
gaan, waar nu weer zoo lustig gelachen
werd, om in de gang heel haastig een
paar tranen weg'te wrijven. Hij wist
het zelf niet eens goed, waarom hij
bijna huilen moest, maar het was toch.
zoo en hij vreesde, dat hij zich zdu
schamen, als den anderen het merkten
Maar eigenlijk had hij toch geen ver
driet, integendeel, hij vond alles héél
prettig en darmaakte dan ook, dat hij
zichzelf niet eens begreep.
Maar op het laatst bemerkte Oma het
toch, maar ze zei er geen woord van. Ze
was gekomen, om wat goeds voor de
kinderen te doen, daarvoor moest
ze eens goed toekijkenlater, als ze
weer zouden weggaan, zou ze dan wel
zegge(i wat noodig was. Want dat stond
bij haar vast, haar zoon moest eens
goed hooren, waarin hij te kort schoot
tegenover die arme moederlooze kinde
ren. Kleine Henkie, dat bleeke kereltje,
dat altijd zóó aan zijn moeder gehan
gen had, miste wel het meest teeder-
heidZe zag wel, dat het kind soms
met tranen in de oogen zatgeen
wonder, nu zijn grootouders er waren,
leefde het arme ventje weer wat op.
Het was nu Kerstavond en in de
huiskamer, zaten allen te wachten op
de glanzende heerlijkheid, die straks
voor hun oogen pralen zou, als de groo-
te deuren opengeschoven zouden wor
den. Een paar vriendjes en vriendin
netjes van school waren genoodigd om
deel te nemen aaii het feest.
Daar werden de deuren weggescho
ven en de opgetogen bewondering van
alle kinderen uitte zich in één langge
rekte vreugderoep van: ooh, wat móói!
In een ommezien was de huiskamer
leeg en zaten alle kinderen in een wij
den kring om den boom gehurkt. Al
leen Henkie drukte zich tegen zijn
grootmoeder aan, die zich had neerge
zet in een gemakkelijk stoeltje terzijde
van den boom. En toen alles rustig ge
worden waren, vertelde Opa heel mooi
de Kerstgeschiedenis.
Daarna werd er gezongen, het eene
Kerstlied voor, het andere na. Papa
van Renen zelf had juist gezien, dat
hij niet veel te doen zou hebben, Opa
en Oma waren het middelpunt en op
hen werd nu zóó aller aandacht ge
richt, dat niemand bemerkte hoe bleek
kleine Henkie geworden was. Stil
stond hij naa9t zijn grootmoeder, zijn
handje in haar oude hand, het hoofdje
op zij geleund op haar schouder.
Zoo luisterde hij, met schitterende
oogen, naar de liederen, die men zong.
Maar toen op voorstel van Oma het lied
werd aangeheven: Hoe zal ik u ont
vangen, hoe wilt gij zijn ontmoet,
winter ook iets hier in Leiden. Of is
het geen feit van beteekenis dat in
tal van Zondagsscholen in deze dagen
weer aan" groo te scharen van kinde
ren verteld wordt van 'den Heiland,
die in de wereld kwam om zondaren
zalig te maken en het werk Gods over
heel de linie te herstellen? Is het niet
een gelukkig verschijnsel dat we heb
ben onze Christelijke scholen, onze
Christelijke pers en Kerken en zoo
veel meer, waarin ons volk gewezen
wordit op den eenigen weg tot behoud.?
En nu weet ik wel, dat er aan dat
alles veel verkeerds is en gebrekkigs,
dat er ook in ons persoonlijk leven
heel veel is. dat den toets des Chris
telijke critiek niet kan doorstaan en
dat we ook met goede bedoelingen
vaak meer bederven dan goed maken
en meer afbreken dan opbouwen.
Maar dat behoeft nu geen reden te
zijn om nu uitsluitend te letten op al
les wat verkeerd is en gebrekkig cn
in somberheid neer zitten, 't Moet ons
veeleer aansporen om ons te keeren
naar het licfit, om te luisteren naar
den Engelenzang, om in den geest ons
te spoeden naar Bethlehem om daar
te luisteren naar de prediking van de
groot© blijdschap en om ons diep oot
moedig neer te buigen bij het Kind
in de kribbe en daar te leeren dat
zijn kracht in zwakheid wordt vol
bracht.
Ik wensch u, amice, en allen die
yan den inhoud van ons blad kerneis
nemen een gezegend Kerstfeest
VERITAS v