r NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 29 AUGUSTUS 1925' TWEEDE BLAD. Uit de Schriften. H De liefde die God tot ons heeft. En wij hebben erkend en ge loofd -de liefde die God tot ons heeft; God is Liefde. I Joh. 4: 16. Ik kan voorzeker zeggen, dat het laatste deel vean dezen tekst behoort tot één der bekendste deelen van den Bijbel. Daar zullen weinig menschen zijn, die dat woord nooit gehoord heb ben, dat wonderbare woord „God is Liefde". Maar {al kennetn wij het e*ij al hebben wij het meermalen gehoord, daarom verstaan wij het toch niet altijd. Ik bedoel hiermede, verstaan in den zin van begrijpen. Immers, als wij over God spreken, staan we voor een diep en eeuwig geheim. God is een on eindig wezen, en als wij ons Hem denken, dan struikelen en stamelen onze gedachten. iWij kennen waarschijnlijk allen de woorden van iVondel: iWie is iHij, die zoo hooggezeten En troont in 't grondelooze licht (Van tijd noch eeuwigheid gemeten... En dan is het antwoord in den te genzang: „Het is God". En wij voelen tegelijkertijd de kracht en de machteloosheid van dit ant woord. Het is God en meer kunnen wij niet zeggen. Zijn wezen gaat boven alles uit, meit ons verstand kunnen wij er niet bij, wij doorgronden Hem niet. En desondanks kunnen wij toch wel Iets van dit woord verstaan. Dat kan niet met ons verstand, maar met ons gemoed, met ons hart. Meit dat teere, fijne instrument, dat wij ons zieleleven noemen, en dat in vele op zichten vobr ons ondoorgrondelijk is. In dat zieleleven kunniem wij God be speuren, dat zieleleven dat zich her- heft in het hoogere, in het schoone, ja, dat zich in het liefde-leven des menschen verheft tot zijn schoonsten 'bloei. Och, ook de liefde, die in de ziel des menschen opbloeit, wij kunnen niet ontleden wat "het is, dat ons tot elkander trekt. Het wonderbare wöefsel, dat zich in eenvlecht tusschen twee menschenhar- ten, wat is dat? Kan men dat analyseeren, het ver standelijk verklaren, neen men kan het alleen beleven en dan beleven wij de volle diepte en de kracht des le vens; maar dan zijn we tevens wars van alle ontleding en van elk nuch ter en verstandelijk uitpluizen. Daarvoor is het te teer. 'Als wij bloemen ontleden, scheuren wij haar in stukken. Als wij de teerste bloe sem van het menschelijk leven ont leden, willen doorgronden, vernielen wij haar. En wanneer een hart, een menschen- hart, in liefde ontbloeid is, wanneer die stille wonderbare kracht daarin leeft, dan verstaan wij wat liefde is, ook al begrijpen wij 'tniet; en dan zijn wij misschien er het dichtste bij (om iets van het heilige geheim te verstaan, dat in den tekst staat „God is liefde". Dan zien we een menschenziel in welker diepte woont iets van het ge weldige Wezen Gods. Want alle liefde in de menschen- wereld is uitstraling van dat Wezen Gods en zóó herkennen wij iets van Gods heerlijk Wiezen, als wij de liefde kennen. Èn nu is een deer merkwaardigste dingen in 't leven dit, dat wij iets van de liefde Gods kunnen ervaren. „En wij hebben geloofd en erkend da liefde die God tot ons heeft". Er zijn hier twee woorden waarop ik de aandacht wil vestigen. In de eerste plaats het woord „erkend" en dan het woord „geloofd". Ik geloof niet dat bij vhet woord „erkend moet gedacht worden aan iets verstandelijks, bedoeld is hier zoo iets als „ervaren". tWij hebben ervaren en geloofd de liefde, de goddelijke liefde, die onze harten heeft doortrild en door onze zielen heeft gevloeid. Wij hebben die liefde ervaren en wij hebben die liefde geloofd. Zoo is de zin van den tekst. Daar zijn oogenblikken in ons leven dat wij aan de liefde Gods gelooven, maar haar niet ervaren. Dat zijn de zeer moeilijke oogen blikken, vol van strijd, waarin een igeioofvig mensch zegt: de hemel is mij duister en licht zie ik niet en ik begrijp niet waarom dat zoo moet gaan en toch, holewel ik het niet ervaar geloof ik toch, dat God liefde is. Dat zijn tijden van het heroïsme des geloofs. Zoo worden ons in den Bijbermenigmaal menschen geteekend die midden in den strd hebben ge staan en voor wiens oog het nacht was en die toch zeiden „God is liefde". Dat is verheffend en schoon. Doch er zijn ook menschen, die het juist omkeeren. Zij ervaren de Liefde Gods wel, maar gelooven in die liefde niet. Zij kennen God niét. God hielp hen, verguldde Hun leven, strooide bloemen op hun paden en zij voelden zich wel gelukkig en von den dat het leven niet kwaad was, maar gelooven, neen. Het kwam niet hooger dan deze wereld en van een zich verheffen tot het eeuwige was geen sprake. Maar er zijn ook menschen, die er varen èn gelooven de liefde die God tot hen heeft. Als zij komen op hoogtepunten in hun leven, waarop God hun liefde door de ziel doet tintelen, waarop alles zingt, dan zeggen zij, het is God die het doet; o wonderbare waarheid: God is liefde. Dat is het ware Christen leven. Wij hebben geloofd en ervaren de liefde welke God tot ons heeft. Ongetwijfeld schrijft de apostel dit neder, daarbij denkende aan de Chris tusopenbaring, als de* stille, misschien voor veler oog verborgene, maar toch eenige bron, waaruit de Goddelijke liefde ons toevloeit. Bij alle ervaring van hooger leven in onze ziel en bij alle blijdschap daar over, mag nimmer Hij vergeten wor den, Die Zijn leven gaf opdat wij het leven zouden hebben. Steeds moeten onze gedachten, ge leid door het Woord Gods, naar Hem uitgaan, Die eenmaal den strijd voor ons gestreden heeft en de overwin ning voor ons behaald heeft. Eerst bij den blik op Christus, Die het leven en de onverderfelijkheid aan het licht heeft gebracht, wordt, onzej ziel vol van zalige geloofservaring, om trent de liefde, die God tot ons heeft. HOE ZAL HET ONS ZIJN? Uw liefdedienst,, o God! is heerlijk, En vroolijk 'tpad van Uw geboön, Uw lieflijkheen zijn meer begeerlijk Dan alle schatten van de kroon. Want met geen schatten is te koopen. Wat Uw verborgen omgang schenkt: Een vrede, een vreugde, een kracht tot hopen Die 'thart tot zijn bestemming wekt Hoe! mag ik voor Uw aanschijn tre den? Gij moedigt me aan, met vriendlijk oog? Gij neigt het oor tot mijn gebeden? Mijn lofzang klimt tot U omhoog? 0, met wat zalig-zoete ontroering Doorheeft Uw komst mij 't bruischend bloed! Op vleugelen der geestvervoering IJl ik Uwe armen tegemoet- Mijn spijs, mijn drank, mijn adem halen, Zijt Gij, naar Wien mijn ziele vroeg. Ik zocht, ik vond U, duizend malen, En immer weer maar nooit genoeg! Want, zonder U,* was 'taardsch ge wemel! Een dwarrelende zandwoestijn! En zelfs de schitterendste hemel' Zou zonder U een helle zijn. Uw Eeuwigheid, Uw hemel, 't Leven, Gaan nu op in heerlijk morgenrood. Ik hoor de Blijde Boodschap zweven, Die mij tot hunne aanschouwing wordt. Zoo treed ik dan den voorhof nader. Waar 't nooit aan dankensstof ont breekt, Wijl Gij er, trouwe God en Vader! M^van Uw eeuw'ge liefde spreekt. J. J. L. TEN KATE KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Aangenomen naar Donkerbroeken Haule door ds. J. Sevenster, te Kollum. Bedankt: Voor Oudewater door ds. J. 0. van Apeldoorn te Voorthuijzen. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Langeslag, SOe- gerna, cand. te Grafhorst. Te Schoon oord (Dr.) A. Gerrits, cand. te Sneek. GEREF. GEMEENTEN. Beroepen: Te Vlaardingen, G. H. Kersten te Ierseke. Aangenomen: Naar IJsseknönde, J. H. Grisnigt, te Vlaardingen. Theologische School ie Kampen. Het Moderamen van hef Curatorium is voor het jaar 1925'26 aldus saam- gesteld: Ds. R1. J. van der Veen, prae- ses; Ds. P. Bos, assessor; £>r. KL Dijk, Beeklaan 465 te Den Haag, scribk; en Dr. G. Keizer, 2de scriba. Reorganisatie Ned. Herv. Kerk. In „de Geref. Kerk" schrijft Dr. H. Schokking, lid van de Synode hierover aldus in „Brieven uit de Synode" (III): „De twee voorstellen over de reorga nisatie Kwamen gelijktijdig in behande ling. Ge weet, dat de reorganisatie-com missie in de classis Amsterdam een mo tie had ingezonden, welke ook door an- dere classes gesteund was, met het ver zoek, dat de Synode het daarheen wilde leiden, dat de presbyteriale kerkorde werd ingevoerd. En van de Confessioneele ver eeniging was een verzoek ingekomen, om een commissie te benoemen om de zaak' der reorganisatie in onderzoek te nemen. Hoe het met deze stukken gegaan is, weet ge allicht reedsbeide zijn verwor pen. Dit is wel een niet verwachte uitslag geweest. Wij hoopten, dat het verzoek om een commissie zooals de Confessicx- neele Vereeniging vroeg, zou worden aan genomen. Het leek eerst, dat dit ook 't geval zou zijn. Dit had pok gemakke lijk! kunnen gebeuren, wanneer niet een drietal 'leder), van orthodoxe richting bij de stemming de Vrijzinnige opvatting, dat het verzoek moest worden gewei gerd, hadden gesteund. Hun redenen wa ren natuurlijk niet, dat zij de moderne opvatting deelden door een van heil werd dit uitdrukkelijk uitgesproken maar tenslotte beheerscht niet de moti veering, maar de stemming deze zaak. Ik behoef u niet te zeggen, dat dit zeer teleurstellend was. Ik kan mij begrijpen, dat ondier orthodoxen ook versohil van opvatting is als het gaat pjver de wijze van reorganisatie. Maar dat een verzoek om een studie-coimmissie niet eens aan vaard wordt, wel, ik had zelfs kun nen begrijpen, als er modernen waren ge weest, om dit toe te staan. Door deze beslissing hebben de mo dernen een mooie gelegenheid om royaal te zijn, laten voorbijgaan. Het kan met anders dan den strijd verscherpen. En de orthodoxen, die tegen stemden, hebben de tegenstelling binnen den kring der orthodoxie toegespitst. Dit is te meer pijnlijk, omdat immers nog niets bekend kon zijn, wat de uitslag van dien oommissorialen arbeid' zou we zen. Wat is er toch een vrees, om maar iets principiëels onder de oogen te zien. De Modernen voelen zich in de tegen woordige organisatie veilig. Zij houden er met hand en tand aan vast. Het schijnt dat zij hopen, dat de prthodoxie langza^ merhand op dit punt vrijzinnig zal gaan voelen; maar „belijders" en „bestrijders" van den Heiland als Verlosser zullen het nopit ééns kunnen worden. West is West and East is East and never these tvvoi will meet. De beide prae-adviseurs hadden vóór het verzoek geraden; de secretaris, de president, de vice-president, de meer derheid van de Commissie van rapport waren ook voorstanders om dit verzoek in te willigen; de orthodoxen staan 12 tegen 7 en zie, toch werd het 10 tegen 9 vóór. Het ligt nu voor de haad om te zeg gen: „Die gelooven haast&i niet", en ieder moet zijn eigen verantwoordelijk heid dragen, maar het is wel geoor loofd hierbij te voegen, dat ,wij al wat onze hand vindt om te doen, moeten doen uit alle macht". Confessionelen en Ethischen. Naar aanleiding van de bezwaren te gen Dr. Geelkerken te Amsterdam en Ds. Borger te Gouda ingebracht, had Ds. W. Hoek i n het Alg. Weekbl. voor Chr. Cultuur geschreven over ketterjacht. Dit geeft Ds. Lingbeek" aanleiding pm in „De Geref. Kerk" te wijzen op het feit, dat de ethischen, die zich pfficiëel bdj de orthpdoxen voegen, zich evengoed bij de modernen schijnen .thuis te gevoelen. Na erq(p gewezen te hebben, dat het geval-Börger, waarbij 't volgens Ds. Hoek' „om het wezen en het centrum van het Christendom" gaait, door dezen in één stuk met dat van Dr. .Geelkerken wordt behandeld, vervolgt Ds. Lingbeek: Maar.terwijl zoo al wat door de klagers tegen „de ketterjacht" kan worden ingebracht, met wondere scherp zinnigheid wordt geëtaleerd, hoort ge met één woord van erkentenis van het treurige dat iemand in Christus' kerk, het ambt van Evangeliedienaar kan bekleeden en toch nagenoeg 'al wat ons ter zaligheid is geopenbaard kan loochenen. Een mensch spreekt door zijn woorden. Een mensch spreekt vaak niet minder door zijn zwijgen. En dat zwij gen van hedendaagsche Ethischen over dingen, waarover mannen als Gunning nog moesten schreeuwen, dat geeft te denken. Niet alleen aan ons, maar ook aan de Ethischen zelf. Het U.L.O. onderwijs. B. schrijft in het Correspondentieblad van de Vereeniging voor Mulo: „Wanneer wij nagaan, wat de gevolgen zijn gleweest van de Wet van 1920 voor het (m.)u.l.oL, kunnen wij constateer en, dat vooral door de bemoeiingen vafi het rijk'sschoolto^zicht het aantal u.l.o.-scho- len, als afzonderlijke inrichtingen georga niseerd, de eerste jaren sterk is toege nomen, en dat tevens vele scholen een 4-jarigen cursus kregen. Na de technische hefziening en na de laatste wetswijziging vooral is de toestand voor de nieuwe u.l.o.-scholen vrijwel on houdbaar gebleken in kleinere plaatsen, en waar de 9-klassige m.if.l.o.-school nog bestond, heeft men wijs gedaan haar te laten bestaan, zoolang dit mogelijk ,was Zij, die zich niet gefcaBë& hebben te vol doen aan de wet, hebben volkomen gelijk gekregen. De enqête, ingesteld dopr de besturen der 3 m.u.l.o.-vereenigingen naar den in vloed van de verdwijning van het Fransch in de eerste zes leerjaren op het onderwys aan de u.l.o.-scholen met 3-jarigen cur sus heeft duidelijk getoond, dat de u.l.o.- school in 3 jaar niet kan gereed maken voor de eischep van het jn.u.l.o.-examen en dat daarvoor een 4-jarigen cursus noo- dig is. In de grootere plaatsen heeft men dan ook een 4-jarige uJ.o.-sohool ingericht. In kleinere plaatsen zal men tot ophef fing moeten ojvergaaln, of wel de eischen voor een examen zeer sterk' moeten ver minderen. We kunnen dus zeggen.: dat verreweg de grootste meerderheid <ler scholen den 9-jarigen cursus hebben gehandhaafd; dat het Fransch op die scholen in de, lagere klassen gehandhaafd bleef; dat het ge- wenscht is, dat de wet van 1878 ook ver der van kracht bleeft; dat de 9-jarige school, die voortreffelijk gewerkt heeft, ook voor het openbaar onderwijs wordt hersteld; dat, zoo de splitsing wordt door gevoerd, die ojn der wille der gelijkheid van openbaar eai bijzonder onderwijs niet mag uitgesteld worden; dat vooral in het belang der kleine scholen, de getallen van 1920 voor de verhouding van leer lingen en onderwijzers worden hersteld". AAN HET ZOEKLICHT.1 Leiden, 29 Augustus 1925, Hoe schoon en rijk en vol van troost is toch de Christelijke belijdenis. Ik geloof in God! In God, die volgens het eerste Bijbel-) woord, in den beginne hemel en aarde) geschapen heeft En Hij, die de werelden schiep is hef ook die alles onderhoudt en bestuurt Neen, wij hangen niet af van het' blinde toeval of het ijzeren noodlot, maar er is een almachtig God en wij| zijn 'tvolk van zijne heerschappij, de1 schapen die Zijn hand wil weiden. j Hoe opgewekt moesten wij eigenlijk! door het leven gaan. Hoe moest er zijn één begeerte om dien God te dienen in a 11 e s, om voor Zijn Woord te beven en naar zijne or.i dinantiën te leven. Ik geloof in God! Een wonderschoone belijdenis. Maar een belijdenis, waarvan, als ze voor ons iets beteekent, de vruchten! moeten worden gezien in ons leven. OBSERVATOR Ascese en geestdrift Aan een artik'el van Dr. Riemens ovei< bovenstaand onderwerp in „Stemmen vJ Waarheid en Vrede" is het volgende qntO leend: „In het eigenmachtig zoeken van het leed en van de vereenzaming terwille van eigen volmaking, kan wel groote geest drift schuilen, maar met de .Geest van Christus, Want zoo maakt men het zich zelf moeilijk, teneinde het zich" ge makkelijk te maken. De éïgenw'illigereinheid en kuïschheidf, die noig van het huwelijk, noch van dep., omgang met bloedverwanten weten wil,] maar zióh terugtrekt in fcloostereenz^amf-l heid, is in den grond niets anders dan'! eigenwillige godsdienst. Schreiend staan "daar een vader en moe- j der, en nemen afscheid van hun lieve j kind in den bloei der jaren. Moet h\ffi dochter sterven? Neen, zij is kerngezond. Doch zij is be sloten in een klooster te gaan; zieken zal zij verplegen, levenslang: maar voor haaf; eigen vader en moeder mag zij niets meer- doen, niets meer zijn; alleen wanneer eenj van beiden gaat sterven, mag zij nog eens; terugkomen. Want: dit alles brengt de( kloosterbelofte mee; en de ascetische,; geestdrift of moet ik zeggen: het as cetisch fanatisme is zóó groot/ dat zij gaat, ondanks de tranen van haar ouders Hoe mooi en edel van die Christus^' bruid, zegt de roomschgezinde. Hoe akelig en tegennatuurlijk, zegt de protestant. Im-' mers, deze aangelegenheden, deze verwij- dering van liefdepanden zijn door men-4 schen aangebracht. Anders ware het, in-j dien het een man en vader gold, die echt- J genoote of kinderen moet achterlaten, om 1 dat hij in het veare Indië het Evangelie brengen gaat, daarin zijn roeping .voelt, en geen gelegenheid heeft, zijn familie j daar een behoorlijk tehuis te versohaffen] Noem dat geestdrift en ascese". 4 Intusschen vraagt de schrijver: „Verdient de .vrijwillige afstand vans wereldsche voorrechten bij ons protestan- ten niet méé rbehartiging, dan dit nu het geval is? Wij hebben b.v. het vasten geheel afge- schaft. Is dan de Bruidegom altoos bij; ons? In ons persooonlijk leven? In ons; kerkelijk bestaan? Bij onze maatschappe lijke strevingen? J Zou het niet goed zijn, wanneer wij ons 1 nu en dan ontzegden, wat pp zichzelf niet ongeoorloofd is, terwille van het «Konink rijk Gods Nu en dan een maaltijd minder ten bate van iets geestelijks? De uitgaven' van één vacantiedag, voor zending of ge-ij meente Onszelven iets ontzeggen, wat j wij zouden begeeren, om het ware willen van het goede? En wij kunnen den kring ook verder en wijder trekken. Tegenover wereldvlucht staat wereld-gelijkvormigheid. Wie ge- j looft is wel in_ <fe wereld, maar niét van 1 de wereld. Hadden onze puriteinsche vaderen zulld' een groot ongelijk, toen zij pok in klee-1 ding en in taal terughouding eisohten, j een fiere zelfstandigheid tegenover de soms onaesthetisch-heidensche grillen van mode en gebruik?" FEUILLETON. riet geheim van Colde Feil. .28) Zonder overdrijving mag gerust ge zegd worden, dat duizenden menschen de straten der stad hadden gevuld, allen begeerig om iets te zien te Krij gen van de rechters, de advocaten, de getuigen alles wat maar in verband stond met het groote proces. Honderden hadden geworsteld om toegang te verkrijgen binnen de groote hekken van het Gerechtshof; zij duw den elkaar letterlijk plat en toch wenschten steeds meer menschen bin nen de grens van de hekken te- drin gen Er ging een gemompel door de 'duwende en worstelende menigte, dat het niet eerlijk was toegegaan in het gerechtshof en er dreigde een gevecht plaats te zullen hebben in de straten van het naders zoo rustig Ardrossan Door groote inspanning konden de politietroepen de orde eenigermate her 9tellen. Er waren menschen, die hon derden mijlen hiervoor hadden afge legd.- Zij hadden gehoord van haar buitengewone schoonheid en haar kin derlijk gelaat en lieflijke bevalligheid en zij wilden haar nu met eigen ooger. aanschouwen. En het waren niet alleen menschen uit de lagere standen, die hier verza meld waren. Dames van hoogen rang kwamen van de verschillende land goederen in den omtrek om de terecht zitting bij te wonen. Velen moesten echter teleurgesteld weer heengaan, daar alle plaatsen reeds binnen bet ge- boliw waren bezet. Het gerechtshof te Ardrossan was een breed, Vierkant gebouw. De zaal waarin de zittingen werden gehouden, was een van de grootste van Schot land, frisch, goed geventileerd, met groote ramen van glas in lood en een geschilderde zoldering. Geheel in het rond waren breede galerijen. Op dezen Junimorgen verdrongen de menschen elkaar in deze zaal. Het gouden zonlicht drong door de geschil derde ruiten en tooverde in de zaal de wonderschoonste kleurencombina ties, die het oog haast verblindde. De lichte kleeding van de dames, de som bere toga's der rechters, de uniformen, gedragen door de beambten van de rechtbank', alles werd door dit wonder licht beschenen. Aller gelaat weer spiegelde de vreemde glans van deze diepe kleuren. Er was in de zaal maar één voorwerp van belangstelling, één centrum waarheen de blik van allen was gericht, het was de tengere, kin derlijke gestalte in diepen rouw, staan de in het vierkante hokje voor de be klaagden. De nieuwsgierige^, die hier waren samengestroomd, hadden slechts één doel gehad om een nieuwe sensatie te doorleven om een vrouw te zien, heel jong en heel mooi, over wier leven thans zou worden beslist. Maar toen zij de jeugdige, teere gestalte daar za gen en blikten in dat bleeke, droevige gelaat, toen waren er velen, die tranen van medelijden niet konden weerhou den. En uitroepen van beklag werden ge hoord: „Wat is zij nog jong" zei de een. „Haast nog een kinid" riep een ander. „En wat een lief gezichtje" merkte een derde op. Er was een oogenblik van doodsche stilte, toen zij haar sluier omhoog sloeg. Zij stond juist tegenover een groot geschilderd raam, waarop in diepe, warme kleuren de roos van En geland, de distel van Schotland en de klaver van Ierland was afgebeeld. Een zwak rose schijnsel viel op haar neer, gleed over het lieve gezichtje en de zwarte sluier. Het was alsof zij stond in een teer stil licht, dat haar van alle anderen scheidde. De doodsche stilte werd spoedig ver broken door een gedempt gefluister en een zacht gemompel. Niemand die haar niet kende, had verwacht wat zij nu zagen. Een mooie .vrouw ja, dat had men verwacht misschien wel met een trotsche uitdagende houding. Dit was een lief, verlegen, doodelijk beangst meisje met een engelenkopje, een gelaat, dat misschien eens stra lend van schoonheid was geweest, maar dat nu bleek en ingevallen was door smart en tranen. Er steeg een zwak gemompel van verontwaardiging op. „Dat zachte, lieve meisje zou een wreeden, boosaardigen moord hebben begaan. Ik zou nog in haar onschuld gelooven, al had ik het haar zelf zien doen" riep één der toeschouwers vol geestdrift uit. Het was vreemd de verandering te zfen, die over dat schoonq_gelaat ging Telkens boög zij diep het hoofd, als om zich te verbergen voor die nieuws gierige oogen, die eiken trek van haar gelaat in zich wilden opnemen. Dan kleurde een purperroode blos van schaamte haar wangen, die even daar na weer zoo marmerwit zagen, alsof zij zou ineenzinken.' Een medelijdende stem uit die dich te rijen zei, dat men haar een stoel moest geven zij zag er uit alsof zij niet lang meer zou kunnen staan. En toen begon de terechtzittig, die voor haar zou eindigen met de vrijheid of met den dood. Een van de meest geziene rechters in Schotland, Sir Blantire, was voor-] zitter van de rechtbank. Sir Burton, Cairnes en Mr. Gerald vertegenwoor digden het openbaar Ministerie. Mr.' Dudley Ross, bijgestaan door Mr. Wil liams, was de verdediger. Onder een plechtige stilte werd het proces-ver-1 baal voorgelezen en de voorzitter stel- de de vraag, die zoo menig hart on-[ rustig heeft doen kloppen; de stilte; werd door geen ademhaling gestoord,"' toen de heldere, jonge stem, antwoord de: „Onschuldig, mijnheer de voor zitter-" Met moeite kon het publiek een ge-j juich onderdrukken. Sir Burton Can nes opende de zaak met te zeggen, dat de gevangene beschuldigd, was van een der vreeselijkste misdaden, die bij de wet bekend zijn die van moord met voorbedachten rade de moordr van haar man door vergif op Dinsdag avond, den vierentwintigsten Mei. De. omstandigheden, waaronder dit ge schiedde waren van bijzonderen aard, en hij moest het er wel bijvoegen, ge huld in duisternis. De gevangene en haar man hadden.' zooaU algemeen bekend was, een on gelukkige samenleving. Er was geen liefde, geen vertrouwen, geen toegene genheid tusschen hen. (W.or'dtvefpólgd^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5