r
NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 29 AUGUSTUS 1925'
TWEEDE BLAD.
Uit de Schriften. H
De liefde die God tot ons heeft.
En wij hebben erkend en ge
loofd -de liefde die God tot ons
heeft; God is Liefde.
I Joh. 4: 16.
Ik kan voorzeker zeggen, dat het
laatste deel vean dezen tekst behoort
tot één der bekendste deelen van den
Bijbel.
Daar zullen weinig menschen zijn,
die dat woord nooit gehoord heb
ben, dat wonderbare woord „God is
Liefde".
Maar {al kennetn wij het e*ij al hebben
wij het meermalen gehoord, daarom
verstaan wij het toch niet altijd.
Ik bedoel hiermede, verstaan in den
zin van begrijpen. Immers, als wij over
God spreken, staan we voor een diep
en eeuwig geheim. God is een on
eindig wezen, en als wij ons Hem
denken, dan struikelen en stamelen
onze gedachten.
iWij kennen waarschijnlijk allen de
woorden van iVondel:
iWie is iHij, die zoo hooggezeten
En troont in 't grondelooze licht
(Van tijd noch eeuwigheid gemeten...
En dan is het antwoord in den te
genzang: „Het is God".
En wij voelen tegelijkertijd de kracht
en de machteloosheid van dit ant
woord.
Het is God en meer kunnen wij
niet zeggen.
Zijn wezen gaat boven alles uit, meit
ons verstand kunnen wij er niet bij,
wij doorgronden Hem niet.
En desondanks kunnen wij toch wel
Iets van dit woord verstaan.
Dat kan niet met ons verstand, maar
met ons gemoed, met ons hart. Meit
dat teere, fijne instrument, dat wij ons
zieleleven noemen, en dat in vele op
zichten vobr ons ondoorgrondelijk is.
In dat zieleleven kunniem wij God be
speuren, dat zieleleven dat zich her-
heft in het hoogere, in het schoone,
ja, dat zich in het liefde-leven des
menschen verheft tot zijn schoonsten
'bloei.
Och, ook de liefde, die in de ziel
des menschen opbloeit, wij kunnen
niet ontleden wat "het is, dat ons tot
elkander trekt.
Het wonderbare wöefsel, dat zich in
eenvlecht tusschen twee menschenhar-
ten, wat is dat?
Kan men dat analyseeren, het ver
standelijk verklaren, neen men kan
het alleen beleven en dan beleven wij
de volle diepte en de kracht des le
vens; maar dan zijn we tevens wars
van alle ontleding en van elk nuch
ter en verstandelijk uitpluizen.
Daarvoor is het te teer. 'Als wij
bloemen ontleden, scheuren wij haar
in stukken. Als wij de teerste bloe
sem van het menschelijk leven ont
leden, willen doorgronden, vernielen
wij haar.
En wanneer een hart, een menschen-
hart, in liefde ontbloeid is, wanneer
die stille wonderbare kracht daarin
leeft, dan verstaan wij wat liefde is,
ook al begrijpen wij 'tniet; en dan
zijn wij misschien er het dichtste bij
(om iets van het heilige geheim te
verstaan, dat in den tekst staat „God
is liefde".
Dan zien we een menschenziel in
welker diepte woont iets van het ge
weldige Wezen Gods.
Want alle liefde in de menschen-
wereld is uitstraling van dat Wezen
Gods en zóó herkennen wij iets van
Gods heerlijk Wiezen, als wij de liefde
kennen.
Èn nu is een deer merkwaardigste
dingen in 't leven dit, dat wij iets van
de liefde Gods kunnen ervaren.
„En wij hebben geloofd en erkend
da liefde die God tot ons heeft".
Er zijn hier twee woorden waarop
ik de aandacht wil vestigen. In de
eerste plaats het woord „erkend" en
dan het woord „geloofd".
Ik geloof niet dat bij vhet woord
„erkend moet gedacht worden aan iets
verstandelijks, bedoeld is hier zoo iets
als „ervaren".
tWij hebben ervaren en geloofd de
liefde, de goddelijke liefde, die onze
harten heeft doortrild en door onze
zielen heeft gevloeid. Wij hebben die
liefde ervaren en wij hebben die liefde
geloofd. Zoo is de zin van den tekst.
Daar zijn oogenblikken in ons leven
dat wij aan de liefde Gods gelooven,
maar haar niet ervaren.
Dat zijn de zeer moeilijke oogen
blikken, vol van strijd, waarin een
igeioofvig mensch zegt: de hemel is
mij duister en licht zie ik niet en ik
begrijp niet waarom dat zoo moet gaan
en toch, holewel ik het niet ervaar
geloof ik toch, dat God liefde is.
Dat zijn tijden van het heroïsme
des geloofs. Zoo worden ons in den
Bijbermenigmaal menschen geteekend
die midden in den strd hebben ge
staan en voor wiens oog het nacht
was en die toch zeiden „God is liefde".
Dat is verheffend en schoon.
Doch er zijn ook menschen, die het
juist omkeeren. Zij ervaren de Liefde
Gods wel, maar gelooven in die liefde
niet.
Zij kennen God niét.
God hielp hen, verguldde Hun leven,
strooide bloemen op hun paden en
zij voelden zich wel gelukkig en von
den dat het leven niet kwaad was,
maar gelooven, neen. Het kwam niet
hooger dan deze wereld en van een
zich verheffen tot het eeuwige was
geen sprake.
Maar er zijn ook menschen, die er
varen èn gelooven de liefde die
God tot hen heeft.
Als zij komen op hoogtepunten in
hun leven, waarop God hun liefde
door de ziel doet tintelen, waarop alles
zingt, dan zeggen zij, het is God die
het doet; o wonderbare waarheid: God
is liefde. Dat is het ware Christen
leven.
Wij hebben geloofd en ervaren de
liefde welke God tot ons heeft.
Ongetwijfeld schrijft de apostel dit
neder, daarbij denkende aan de Chris
tusopenbaring, als de* stille, misschien
voor veler oog verborgene, maar toch
eenige bron, waaruit de Goddelijke
liefde ons toevloeit.
Bij alle ervaring van hooger leven
in onze ziel en bij alle blijdschap daar
over, mag nimmer Hij vergeten wor
den, Die Zijn leven gaf opdat wij het
leven zouden hebben.
Steeds moeten onze gedachten, ge
leid door het Woord Gods, naar Hem
uitgaan, Die eenmaal den strijd voor
ons gestreden heeft en de overwin
ning voor ons behaald heeft.
Eerst bij den blik op Christus, Die
het leven en de onverderfelijkheid aan
het licht heeft gebracht, wordt, onzej
ziel vol van zalige geloofservaring, om
trent de liefde, die God tot ons heeft.
HOE ZAL HET ONS ZIJN?
Uw liefdedienst,, o God! is heerlijk,
En vroolijk 'tpad van Uw geboön,
Uw lieflijkheen zijn meer begeerlijk
Dan alle schatten van de kroon.
Want met geen schatten is te koopen.
Wat Uw verborgen omgang schenkt:
Een vrede, een vreugde, een kracht
tot hopen
Die 'thart tot zijn bestemming wekt
Hoe! mag ik voor Uw aanschijn tre
den?
Gij moedigt me aan, met vriendlijk
oog?
Gij neigt het oor tot mijn gebeden?
Mijn lofzang klimt tot U omhoog?
0, met wat zalig-zoete ontroering
Doorheeft Uw komst mij 't bruischend
bloed!
Op vleugelen der geestvervoering
IJl ik Uwe armen tegemoet-
Mijn spijs, mijn drank, mijn adem
halen,
Zijt Gij, naar Wien mijn ziele vroeg.
Ik zocht, ik vond U, duizend malen,
En immer weer maar nooit genoeg!
Want, zonder U,* was 'taardsch ge
wemel!
Een dwarrelende zandwoestijn!
En zelfs de schitterendste hemel'
Zou zonder U een helle zijn.
Uw Eeuwigheid, Uw hemel, 't Leven,
Gaan nu op in heerlijk morgenrood.
Ik hoor de Blijde Boodschap zweven,
Die mij tot hunne aanschouwing
wordt.
Zoo treed ik dan den voorhof nader.
Waar 't nooit aan dankensstof ont
breekt,
Wijl Gij er, trouwe God en Vader!
M^van Uw eeuw'ge liefde spreekt.
J. J. L. TEN KATE
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Aangenomen naar Donkerbroeken
Haule door ds. J. Sevenster, te Kollum.
Bedankt: Voor Oudewater door ds.
J. 0. van Apeldoorn te Voorthuijzen.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Langeslag, SOe-
gerna, cand. te Grafhorst. Te Schoon
oord (Dr.) A. Gerrits, cand. te Sneek.
GEREF. GEMEENTEN.
Beroepen: Te Vlaardingen, G. H.
Kersten te Ierseke.
Aangenomen: Naar IJsseknönde, J.
H. Grisnigt, te Vlaardingen.
Theologische School ie Kampen.
Het Moderamen van hef Curatorium
is voor het jaar 1925'26 aldus saam-
gesteld: Ds. R1. J. van der Veen, prae-
ses; Ds. P. Bos, assessor; £>r. KL Dijk,
Beeklaan 465 te Den Haag, scribk; en Dr.
G. Keizer, 2de scriba.
Reorganisatie Ned. Herv. Kerk.
In „de Geref. Kerk" schrijft Dr. H.
Schokking, lid van de Synode hierover
aldus in „Brieven uit de Synode" (III):
„De twee voorstellen over de reorga
nisatie Kwamen gelijktijdig in behande
ling. Ge weet, dat de reorganisatie-com
missie in de classis Amsterdam een mo
tie had ingezonden, welke ook door an-
dere classes gesteund was, met het ver
zoek, dat de Synode het daarheen wilde
leiden, dat de presbyteriale kerkorde werd
ingevoerd. En van de Confessioneele ver
eeniging was een verzoek ingekomen, om
een commissie te benoemen om de zaak'
der reorganisatie in onderzoek te nemen.
Hoe het met deze stukken gegaan is,
weet ge allicht reedsbeide zijn verwor
pen.
Dit is wel een niet verwachte uitslag
geweest. Wij hoopten, dat het verzoek
om een commissie zooals de Confessicx-
neele Vereeniging vroeg, zou worden aan
genomen. Het leek eerst, dat dit ook
't geval zou zijn. Dit had pok gemakke
lijk! kunnen gebeuren, wanneer niet een
drietal 'leder), van orthodoxe richting bij
de stemming de Vrijzinnige opvatting,
dat het verzoek moest worden gewei
gerd, hadden gesteund. Hun redenen wa
ren natuurlijk niet, dat zij de moderne
opvatting deelden door een van heil
werd dit uitdrukkelijk uitgesproken
maar tenslotte beheerscht niet de moti
veering, maar de stemming deze zaak.
Ik behoef u niet te zeggen, dat dit zeer
teleurstellend was. Ik kan mij begrijpen,
dat ondier orthodoxen ook versohil van
opvatting is als het gaat pjver de wijze
van reorganisatie. Maar dat een verzoek
om een studie-coimmissie niet eens aan
vaard wordt, wel, ik had zelfs kun
nen begrijpen, als er modernen waren ge
weest, om dit toe te staan.
Door deze beslissing hebben de mo
dernen een mooie gelegenheid om royaal
te zijn, laten voorbijgaan. Het kan met
anders dan den strijd verscherpen.
En de orthodoxen, die tegen stemden,
hebben de tegenstelling binnen den kring
der orthodoxie toegespitst.
Dit is te meer pijnlijk, omdat immers
nog niets bekend kon zijn, wat de uitslag
van dien oommissorialen arbeid' zou we
zen.
Wat is er toch een vrees, om maar
iets principiëels onder de oogen te zien.
De Modernen voelen zich in de tegen
woordige organisatie veilig. Zij houden
er met hand en tand aan vast. Het schijnt
dat zij hopen, dat de prthodoxie langza^
merhand op dit punt vrijzinnig zal gaan
voelen; maar „belijders" en „bestrijders"
van den Heiland als Verlosser zullen
het nopit ééns kunnen worden. West is
West and East is East and never these
tvvoi will meet.
De beide prae-adviseurs hadden vóór
het verzoek geraden; de secretaris, de
president, de vice-president, de meer
derheid van de Commissie van rapport
waren ook voorstanders om dit verzoek
in te willigen; de orthodoxen staan 12
tegen 7 en zie, toch werd het 10
tegen 9 vóór.
Het ligt nu voor de haad om te zeg
gen: „Die gelooven haast&i niet", en
ieder moet zijn eigen verantwoordelijk
heid dragen, maar het is wel geoor
loofd hierbij te voegen, dat ,wij al wat
onze hand vindt om te doen, moeten
doen uit alle macht".
Confessionelen en Ethischen.
Naar aanleiding van de bezwaren te
gen Dr. Geelkerken te Amsterdam en Ds.
Borger te Gouda ingebracht, had Ds.
W. Hoek i n het Alg. Weekbl. voor Chr.
Cultuur geschreven over ketterjacht.
Dit geeft Ds. Lingbeek" aanleiding pm
in „De Geref. Kerk" te wijzen op het feit,
dat de ethischen, die zich pfficiëel bdj de
orthpdoxen voegen, zich evengoed bij de
modernen schijnen .thuis te gevoelen.
Na erq(p gewezen te hebben, dat het
geval-Börger, waarbij 't volgens Ds. Hoek'
„om het wezen en het centrum van het
Christendom" gaait, door dezen in één
stuk met dat van Dr. .Geelkerken wordt
behandeld, vervolgt Ds. Lingbeek:
Maar.terwijl zoo al wat door de
klagers tegen „de ketterjacht" kan
worden ingebracht, met wondere scherp
zinnigheid wordt geëtaleerd, hoort ge met
één woord van erkentenis van het treurige
dat iemand in Christus' kerk, het ambt
van Evangeliedienaar kan bekleeden en
toch nagenoeg 'al wat ons ter zaligheid
is geopenbaard kan loochenen.
Een mensch spreekt door zijn
woorden. Een mensch spreekt vaak niet
minder door zijn zwijgen. En dat zwij
gen van hedendaagsche Ethischen over
dingen, waarover mannen als Gunning
nog moesten schreeuwen, dat geeft te
denken. Niet alleen aan ons, maar ook
aan de Ethischen zelf.
Het U.L.O. onderwijs.
B. schrijft in het Correspondentieblad
van de Vereeniging voor Mulo:
„Wanneer wij nagaan, wat de gevolgen
zijn gleweest van de Wet van 1920 voor
het (m.)u.l.oL, kunnen wij constateer en,
dat vooral door de bemoeiingen vafi het
rijk'sschoolto^zicht het aantal u.l.o.-scho-
len, als afzonderlijke inrichtingen georga
niseerd, de eerste jaren sterk is toege
nomen, en dat tevens vele scholen een
4-jarigen cursus kregen.
Na de technische hefziening en na de
laatste wetswijziging vooral is de toestand
voor de nieuwe u.l.o.-scholen vrijwel on
houdbaar gebleken in kleinere plaatsen,
en waar de 9-klassige m.if.l.o.-school nog
bestond, heeft men wijs gedaan haar te
laten bestaan, zoolang dit mogelijk ,was
Zij, die zich niet gefcaBë& hebben te vol
doen aan de wet, hebben volkomen gelijk
gekregen.
De enqête, ingesteld dopr de besturen
der 3 m.u.l.o.-vereenigingen naar den in
vloed van de verdwijning van het Fransch
in de eerste zes leerjaren op het onderwys
aan de u.l.o.-scholen met 3-jarigen cur
sus heeft duidelijk getoond, dat de u.l.o.-
school in 3 jaar niet kan gereed maken
voor de eischep van het jn.u.l.o.-examen
en dat daarvoor een 4-jarigen cursus noo-
dig is.
In de grootere plaatsen heeft men dan
ook een 4-jarige uJ.o.-sohool ingericht.
In kleinere plaatsen zal men tot ophef
fing moeten ojvergaaln, of wel de eischen
voor een examen zeer sterk' moeten ver
minderen.
We kunnen dus zeggen.: dat verreweg
de grootste meerderheid <ler scholen den
9-jarigen cursus hebben gehandhaafd; dat
het Fransch op die scholen in de, lagere
klassen gehandhaafd bleef; dat het ge-
wenscht is, dat de wet van 1878 ook ver
der van kracht bleeft; dat de 9-jarige
school, die voortreffelijk gewerkt heeft,
ook voor het openbaar onderwijs wordt
hersteld; dat, zoo de splitsing wordt door
gevoerd, die ojn der wille der gelijkheid
van openbaar eai bijzonder onderwijs niet
mag uitgesteld worden; dat vooral in het
belang der kleine scholen, de getallen
van 1920 voor de verhouding van leer
lingen en onderwijzers worden hersteld".
AAN HET ZOEKLICHT.1
Leiden, 29 Augustus 1925,
Hoe schoon en rijk en vol van troost
is toch de Christelijke belijdenis.
Ik geloof in God!
In God, die volgens het eerste Bijbel-)
woord, in den beginne hemel en aarde)
geschapen heeft
En Hij, die de werelden schiep is hef
ook die alles onderhoudt en bestuurt
Neen, wij hangen niet af van het'
blinde toeval of het ijzeren noodlot,
maar er is een almachtig God en wij|
zijn 'tvolk van zijne heerschappij, de1
schapen die Zijn hand wil weiden. j
Hoe opgewekt moesten wij eigenlijk!
door het leven gaan.
Hoe moest er zijn één begeerte om
dien God te dienen in a 11 e s, om voor
Zijn Woord te beven en naar zijne or.i
dinantiën te leven.
Ik geloof in God!
Een wonderschoone belijdenis.
Maar een belijdenis, waarvan, als ze
voor ons iets beteekent, de vruchten!
moeten worden gezien in ons leven.
OBSERVATOR
Ascese en geestdrift
Aan een artik'el van Dr. Riemens ovei<
bovenstaand onderwerp in „Stemmen vJ
Waarheid en Vrede" is het volgende qntO
leend:
„In het eigenmachtig zoeken van het
leed en van de vereenzaming terwille van
eigen volmaking, kan wel groote geest
drift schuilen, maar met de .Geest van
Christus, Want zoo maakt men het zich
zelf moeilijk, teneinde het zich" ge
makkelijk te maken.
De éïgenw'illigereinheid en kuïschheidf,
die noig van het huwelijk, noch van dep.,
omgang met bloedverwanten weten wil,]
maar zióh terugtrekt in fcloostereenz^amf-l
heid, is in den grond niets anders dan'!
eigenwillige godsdienst.
Schreiend staan "daar een vader en moe- j
der, en nemen afscheid van hun lieve j
kind in den bloei der jaren. Moet h\ffi
dochter sterven?
Neen, zij is kerngezond. Doch zij is be
sloten in een klooster te gaan; zieken zal
zij verplegen, levenslang: maar voor haaf;
eigen vader en moeder mag zij niets meer-
doen, niets meer zijn; alleen wanneer eenj
van beiden gaat sterven, mag zij nog eens;
terugkomen. Want: dit alles brengt de(
kloosterbelofte mee; en de ascetische,;
geestdrift of moet ik zeggen: het as
cetisch fanatisme is zóó groot/ dat zij
gaat, ondanks de tranen van haar ouders
Hoe mooi en edel van die Christus^'
bruid, zegt de roomschgezinde. Hoe akelig
en tegennatuurlijk, zegt de protestant. Im-'
mers, deze aangelegenheden, deze verwij-
dering van liefdepanden zijn door men-4
schen aangebracht. Anders ware het, in-j
dien het een man en vader gold, die echt- J
genoote of kinderen moet achterlaten, om 1
dat hij in het veare Indië het Evangelie
brengen gaat, daarin zijn roeping .voelt,
en geen gelegenheid heeft, zijn familie j
daar een behoorlijk tehuis te versohaffen]
Noem dat geestdrift en ascese". 4
Intusschen vraagt de schrijver:
„Verdient de .vrijwillige afstand vans
wereldsche voorrechten bij ons protestan-
ten niet méé rbehartiging, dan dit nu
het geval is?
Wij hebben b.v. het vasten geheel afge-
schaft. Is dan de Bruidegom altoos bij;
ons? In ons persooonlijk leven? In ons;
kerkelijk bestaan? Bij onze maatschappe
lijke strevingen? J
Zou het niet goed zijn, wanneer wij ons 1
nu en dan ontzegden, wat pp zichzelf niet
ongeoorloofd is, terwille van het «Konink
rijk Gods Nu en dan een maaltijd minder
ten bate van iets geestelijks? De uitgaven'
van één vacantiedag, voor zending of ge-ij
meente Onszelven iets ontzeggen, wat j
wij zouden begeeren, om het ware willen
van het goede?
En wij kunnen den kring ook verder en
wijder trekken. Tegenover wereldvlucht
staat wereld-gelijkvormigheid. Wie ge- j
looft is wel in_ <fe wereld, maar niét van 1
de wereld.
Hadden onze puriteinsche vaderen zulld'
een groot ongelijk, toen zij pok in klee-1
ding en in taal terughouding eisohten, j
een fiere zelfstandigheid tegenover de
soms onaesthetisch-heidensche grillen van
mode en gebruik?"
FEUILLETON.
riet geheim van Colde Feil.
.28)
Zonder overdrijving mag gerust ge
zegd worden, dat duizenden menschen
de straten der stad hadden gevuld,
allen begeerig om iets te zien te Krij
gen van de rechters, de advocaten, de
getuigen alles wat maar in verband
stond met het groote proces.
Honderden hadden geworsteld om
toegang te verkrijgen binnen de groote
hekken van het Gerechtshof; zij duw
den elkaar letterlijk plat en toch
wenschten steeds meer menschen bin
nen de grens van de hekken te- drin
gen Er ging een gemompel door de
'duwende en worstelende menigte, dat
het niet eerlijk was toegegaan in het
gerechtshof en er dreigde een gevecht
plaats te zullen hebben in de straten
van het naders zoo rustig Ardrossan
Door groote inspanning konden de
politietroepen de orde eenigermate her
9tellen. Er waren menschen, die hon
derden mijlen hiervoor hadden afge
legd.- Zij hadden gehoord van haar
buitengewone schoonheid en haar kin
derlijk gelaat en lieflijke bevalligheid
en zij wilden haar nu met eigen ooger.
aanschouwen.
En het waren niet alleen menschen
uit de lagere standen, die hier verza
meld waren. Dames van hoogen rang
kwamen van de verschillende land
goederen in den omtrek om de terecht
zitting bij te wonen. Velen moesten
echter teleurgesteld weer heengaan,
daar alle plaatsen reeds binnen bet ge-
boliw waren bezet.
Het gerechtshof te Ardrossan was
een breed, Vierkant gebouw. De zaal
waarin de zittingen werden gehouden,
was een van de grootste van Schot
land, frisch, goed geventileerd, met
groote ramen van glas in lood en een
geschilderde zoldering. Geheel in het
rond waren breede galerijen.
Op dezen Junimorgen verdrongen de
menschen elkaar in deze zaal. Het
gouden zonlicht drong door de geschil
derde ruiten en tooverde in de zaal
de wonderschoonste kleurencombina
ties, die het oog haast verblindde. De
lichte kleeding van de dames, de som
bere toga's der rechters, de uniformen,
gedragen door de beambten van de
rechtbank', alles werd door dit wonder
licht beschenen. Aller gelaat weer
spiegelde de vreemde glans van deze
diepe kleuren. Er was in de zaal maar
één voorwerp van belangstelling, één
centrum waarheen de blik van allen
was gericht, het was de tengere, kin
derlijke gestalte in diepen rouw, staan
de in het vierkante hokje voor de be
klaagden.
De nieuwsgierige^, die hier waren
samengestroomd, hadden slechts één
doel gehad om een nieuwe sensatie
te doorleven om een vrouw te zien,
heel jong en heel mooi, over wier leven
thans zou worden beslist. Maar toen
zij de jeugdige, teere gestalte daar za
gen en blikten in dat bleeke, droevige
gelaat, toen waren er velen, die tranen
van medelijden niet konden weerhou
den.
En uitroepen van beklag werden ge
hoord: „Wat is zij nog jong" zei de
een. „Haast nog een kinid" riep een
ander. „En wat een lief gezichtje"
merkte een derde op.
Er was een oogenblik van doodsche
stilte, toen zij haar sluier omhoog
sloeg. Zij stond juist tegenover een
groot geschilderd raam, waarop in
diepe, warme kleuren de roos van En
geland, de distel van Schotland en de
klaver van Ierland was afgebeeld. Een
zwak rose schijnsel viel op haar neer,
gleed over het lieve gezichtje en de
zwarte sluier. Het was alsof zij stond
in een teer stil licht, dat haar van
alle anderen scheidde.
De doodsche stilte werd spoedig ver
broken door een gedempt gefluister en
een zacht gemompel. Niemand die
haar niet kende, had verwacht wat zij
nu zagen. Een mooie .vrouw ja, dat
had men verwacht misschien wel
met een trotsche uitdagende houding.
Dit was een lief, verlegen, doodelijk
beangst meisje met een engelenkopje,
een gelaat, dat misschien eens stra
lend van schoonheid was geweest,
maar dat nu bleek en ingevallen was
door smart en tranen.
Er steeg een zwak gemompel van
verontwaardiging op.
„Dat zachte, lieve meisje zou een
wreeden, boosaardigen moord hebben
begaan. Ik zou nog in haar onschuld
gelooven, al had ik het haar zelf zien
doen" riep één der toeschouwers vol
geestdrift uit.
Het was vreemd de verandering te
zfen, die over dat schoonq_gelaat ging
Telkens boög zij diep het hoofd, als
om zich te verbergen voor die nieuws
gierige oogen, die eiken trek van haar
gelaat in zich wilden opnemen. Dan
kleurde een purperroode blos van
schaamte haar wangen, die even daar
na weer zoo marmerwit zagen, alsof zij
zou ineenzinken.'
Een medelijdende stem uit die dich
te rijen zei, dat men haar een stoel
moest geven zij zag er uit alsof zij
niet lang meer zou kunnen staan. En
toen begon de terechtzittig, die voor
haar zou eindigen met de vrijheid of
met den dood.
Een van de meest geziene rechters
in Schotland, Sir Blantire, was voor-]
zitter van de rechtbank. Sir Burton,
Cairnes en Mr. Gerald vertegenwoor
digden het openbaar Ministerie. Mr.'
Dudley Ross, bijgestaan door Mr. Wil
liams, was de verdediger. Onder een
plechtige stilte werd het proces-ver-1
baal voorgelezen en de voorzitter stel-
de de vraag, die zoo menig hart on-[
rustig heeft doen kloppen; de stilte;
werd door geen ademhaling gestoord,"'
toen de heldere, jonge stem, antwoord
de: „Onschuldig, mijnheer de voor
zitter-"
Met moeite kon het publiek een ge-j
juich onderdrukken. Sir Burton Can
nes opende de zaak met te zeggen, dat
de gevangene beschuldigd, was van
een der vreeselijkste misdaden, die bij
de wet bekend zijn die van moord
met voorbedachten rade de moordr
van haar man door vergif op Dinsdag
avond, den vierentwintigsten Mei. De.
omstandigheden, waaronder dit ge
schiedde waren van bijzonderen aard,
en hij moest het er wel bijvoegen, ge
huld in duisternis.
De gevangene en haar man hadden.'
zooaU algemeen bekend was, een on
gelukkige samenleving. Er was geen
liefde, geen vertrouwen, geen toegene
genheid tusschen hen.
(W.or'dtvefpólgd^