TWEEDE BLAD.
Wat de bladen zeggen.
Het grocte gevaar.
Een rilling van ontzetting en afgrij
zen, schreef de Rotterdammer,
ging onlangs door de beschaafde we
reld bij het vernemen van den bom
aanslag te Sofia.
Uit de in beslag genomen stukken
bleek duidelijk, dat deze misdaad,waar
door honderden menschen het leven
verloren, eigenlijk het werk was van
de Russische bolsjewisten en door de
Boode Internationale was voorbereid.
De massa-moord in de hoofdstad
van Bulgarije kwam de wereld weer
eens herinneren aan het groote gevaar,
dat vanrevolutionnaire zijde steeds
dreigt.
Om het gevaar in zijn wezen te door
gronden, moet ook gelet worden op de
daden der sociaal-democraten en de
stemmen, die uit den kring opklinken.
Op hetzelfde oogenblik, dat te Sofia
de Kathedraal met donderend geraas
in elkaar stortte door de hand van een
communist, zaten de YVest-Europëe-
sche sociaal-democraten in Londen
rondom de conferentietafel geschaard
over het. tot stand brengen van het
eenheidsfront met de Russische vakbe
weging.
Socialisten en communisten zoeken
de onderlinge verschillen op.te ruimen
om m hun begeerte naar macht één
ijzersterke vuist te kunnen ballen te
gen de heerschende orde. De druk om
de socialistische vakvereeniging in sa
menwerking te brengen met de com
munisten teneinde met vereende krach
ten tegen de bestaande maatschappij
storm te loopen, neemt met den dag
toe. Ook in ons eigen land wordt in
die richting gekoerst.
Op de laatste vergadering van het
Socialistisch Internationaal Verbond
van Vereenigingen kwam van Neder
land het voorstel om samenwerking
met Moskou te zoeken.
Het nieuwe socialistisch Kamerlid
Stenhuis, die dezer dagen zooveel van
zich doet spreken, verdedigde dit be
sluit in „Het Volk."
Natuurlijk gaat hij met de geweld-,
politiek der Russen niet geheel mee.
Maar toch kan samenwerking met
hen nuttig zijn, omdat de West-Euro-
peesche arbeidersbeweging „het ge
vaat loopt te verstarren in de mjriio-
dsn van de politieke democratie".
Het is te wenschen, dat de aandacht
van ons volk gevestigd blijft op het
Ki'ooie gevaar, dat hier dreigt.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Ransdorp, W. Reers
te Westkapelle.
GEREF. KERKEN.
Tweetal: Te Sleen, A. LI. Piersma
cand. te Leeuwarden en W. J. Smid:,
cand. te Uithuizen.
Beroepen: Te Kollumerpomp en te
Rottevalle, W. E. Gerritsma, cand. te
Enumatil. Te Overschiid, S. Oegema,
cand. te Grafhorst. Te Waardhuizen, A.
H. Piersma, cand. te Leeuwarden. Te
Aalsmeer, C. Stam, cand. te IJsselstein.
Te Zvveeloo, J. Ubbink, cand. te Dieren.
Te Strijen, H. Brinkman te Harmeien.
Bedankt: Voor De Lier, Tj. Petersen
te Wolvega.
CHR. GEREF. KERK.
'Tweetal: Te Soest, A. Zwiep te
Hillegom en J. A. Riekel te Maarssen.
Beroepen: Te Broek' op Langen-
dijk, A. Zwiqp fe Llillegom.
GEREF. GEMEENTEN.
Bedankt: Voor Ridderkerk, D. C.
Overduin te Giessepdam.
VRIJE EVANG. GEM.
Beroepen: Te Oude-Bildtzijl, J. J.
van Petegem te Hilversum.
Ds. J. A. C. Kuilman.
Naar het Zendingsblad van de Geref.
Kerken in Nederland meldt, heeft, nadat
Nieuwe leidsché
Ds. J. C. Aalders bericht had, dat hij
niet weer naar Batavia zou terugkeeren
de raad <Jer Gercf. Kerk Van Batavia,
met goedvinden van de deputaten der
Gen. Synode voor den arbeid onder de
verstrooiden in Ned.-Indië, aan Ds. J.
A. C. Rullman voorgesteld, de driejarige
verbintenis in dienst van de Kerld van
Batavia voor den arbeid onder de ver
strooiden ,om te zetten in een verbinte
nis als dienaar des Woords van de Ge
reformeerde Kerk van Batavia, zonder
bijzondere opdracht en voor bepaalden
tijd.
Ds. Rullman heeft dit verzoek aan
vaard. Hij is dus thans gewoon dienaar
des Woords van de Geref. Kerk van
Batavia.
Wijlen ds. C. B. Oorthuys.
Dr. van Gheel Gildemeester herdenkt
in de ,,'s Gravenhaagsche Kerkbode" wij
len Ds. C. B. Oorthuys, die ook enkele
jaren in Den Haag de Ned. Her/. Gern.
als predikant diende.
Mijn eerste gedachte, aldus de Haag-*
sche predikant, was: ,,Nu, die zal daar
boven wel goed aangekomen zijn". En
toen ik het aan mijn vrouw vertelde, was
haar indruk dezelfde en zij sprak dien uit
met dezelfde woorden.
En al die dagen wAren onze gedachten
bij dien ontslapen vriend we hadden
hem zeer lief.
We leven zoo snel; het is al ruim
32 jaar geleden, dat Ds. Oorthuys hier
in den Haag predikant was; het jonge
geslacht heeft hem niet gekend en het
oudere is bijnA verdwenen.
Ik heb Ds. Oorthuys gekend van Juli
1S78 af, toen ik den 7 den dier. maand
in Wilhelminadorp bevestigd werd
waartoe ook 's Heer Abts- en Sinouts-
kerke behoorde, waar toen Ds. Oort
huys op zijn tweede standplaats stond.
Hij heette toen nog modern, maar hij
maakte op mij den indruk van een stil,
gezaifd, geestelijk man. Ik weet nog, dat
ik hem eens gevraagd heb om voor mij
een beurt waar te nemen, en hij met zijn
zachte, vriendelijke stem antwoordde*
„dat moet je niet doen, mij je preekstoel
afstaan. Ik vind het heel vriendelijk van
je, maar ik wil het niet aannemen van je,
want dan ben je heel gauw je crediet in
onze kerk kwijt". En hij heeft'het niet
gedaan. Uit' bezorgdheid om mijn ker
kelijke reputatie. Trouwe, goede vriend.
Ik deel de?e bijzonderheid mee, ook
omdat zij een bewijs is van de vergissing
die O. maakt, wanneer hij zegt, dat zijn
bekeering dateert van de intreepreek van
Ds. Huet in Goes, in het voorjaar van
1878. Ik meen, dat hij zich hier een
klein jaar vergist. Hier wordt gedoeld
op een intiem boekje, dar Ds. O., toen
hij 75 jaar geworden was, aan een intie-
men kring van vrienden cadeau heef: ge
daan: „Aanteekeningen uit mijn leven"
Op verzoek van mijn zoon L. Aalders).
(Jasparus Bernardus Oorthuys is ge
boren den eden Mei 1848. Zijn „aantee
keningen" beginnen:, „reeds vanaf 2 Mei
1848 was mijn leven op gang, voor het
bestaan er van tot mij doordrong". Dit
.was een geliefd gezegde in zijn latere
prediking, wanneer hij wilde aantoonen,
dat een rnensch 'ook wel wedergeboren
kon zijn eer hij het weet. Oorthuys' va
der was rijksontvanger in de beide Kat
wijken, Wassenaar en Valkenburg, een
begaafd man; zijn moeder, een lieve, vro
me vrouw met aanleg tot mystiek. Hij
zelf een begaafde jongen, ,in zijn eigen
familie en bij zijn vrienden zeer geliefd.
„Cas ligt in ons aller hart begraven",
zeide mij eens een zijner zwagers.
Zijn eerste onderwijs was maar zoo zoo
Hij wist al gauw wat de dorpsschoolmees
ter in Katwijk hem kon leeren; en heeft
toen naar het schijnt een paar jaren
hoogst gezond in de duinen gespeeld.
Wel te weten, zegt hij, na de klas. Ver
makelijk is wat hij vertelt van de vader-
iandscne geschiedenislessen-. Die meester
maakte het zich nog al gemakkelijk. In
plaats van de geschiedenis te vertellen,
moesten de jongens ieder een stuk hard
op voorlezen.
„Op eeri vasten datum kregen wij het
gedeelte, .waarin vermeld stond de hel
dendaad van kapitein 'G. Oorthuys, bij
kaap St. Marie op 30 Mei 17S1. AL*!
vroeg rneester dan: Caspar, ken je dien
kapitein Oorthuys. Ik antwoordde met
hooge kleur: ja, meester, hij was mijn
grootvader. Hoor je wel kinderen, zoo'n
grootvader heeft Caspar Oorthuys ge
had. Hij zei dit zoo, alsof ik het kon
helpen; en hij legde dan zijn hand op
mijn hoofd.
Caspar vond dit niets pleizierig, want
buiten kreeg hij van de grootere jon-
van WÜENSUAo
gens daarvoor geregeld een pak slaag,
„wat hij zich toch wel verbeeldde".
Gelukkig is die ongenoemde onderwij
zer .ontslagen en vervangen door een
zeer uitnemend man, meester Van Vlis-
singen. Die heeft hem mathesis geleerd
en die heeft hem tot ontwikkeling ge
bracht en goed gezien wat er in hem
stak. Ds. A. W. L. Talma, toentertijd
in Katwijk! aan Zee, ontdekte in den jon
gen .Oorthuys den toekomstigen predi
kant en baande vopr hem den weg naar
de academie.
Nadat de heer Van Vlissingen hem
zoover gebracht had als hem mogelijk!
was, gaf Ds. Talma die een goed
literator ,was hem deugdelijke lessen
in Latijn en Grieksch. O. werkte geweldig
dikwijls tot 's nachts drie uur. En dan
zat hij drie morgens in de week' van 68
uur bij Ds. Talma op de studeerkamer.
Zoo deed hij na ruim een jaar admissie
examen in Leiden. Wouter van Lingen,
de zoon van den hoofdonderwijzer uit
Zetten, was daar een zijner trouwe vrien
den, die, evenals Oorthuys orthodox aan
de academie gekomen was, en evenals
hij onder den invloed van Scholten en
Kuenen modern is geworden.
Oorthuys zelf vertelde met zelfbeschul-
diging, dat hij in die dagen het gebed
„schandelijk verwaarloosde".
De Leidsche school tornde daar-heel
2oetjes aan de grondslagen van hun ge
loof. En hoe konden daar die jongelui
staande blijven tegen de meesleepende wel
sprekendheid van een Scholten en Kuenen
Tegenwoordig blijven vele jongelui daar
in Leiden wel staan", of misschien zijn.
zij van den aanvang af zittende en beslo
ten te blijven zitten. Mogelijk is ook ds
invloed der Leidsche hoogleeraren niet
meer 200 overweldigend als in de dagen
van Kuenen en Scholten.
En zoo ging onze Ds. Oorthuys in
1873 als „modern" predikant naar Zee
land, naar Waarde op Zuid-Beveland.
Hij was in Januari '73 getrouwd met Jo
hanna Wilhelmina Schoorel, de dochter
van den doctor in Katwijk, die hem meer
dan vijftig jaren een trouwe levensge
zellin geweest is. Zij was niet „modern".
Maar zij was een liefhebbende, verstan
dige, biddende echtgenoote, en toen Oort
huys onder den bezielenden invloed van
Ds. Huet in Goes tot besliste overgave
aan Christus kwam, toen heeft in haar
hart een lof- en dankpsalm weerklon
ken.
De quaestie-Geelkerken.
De „Amsterdamsche Kerkbode", hei
orgaan van de Geref. Kerk van Amster
dam, heeft na aanvankelijk stilzwijgen
in zijn nummer van 2 Augustus een be
schouwing gegeven over de bekende zaak
van Dr. Geelkerken, den predikant van
de Geref. Kerk van Amsterdam-Zuid.
Het stuk was een verdediging van de
handelwijze der classis Amsterdam, en
hield o.m. het volgende in:
- „Het blijft steeds de oude tegenstelling
tusschen de wijsheid Gods en de dwaas
heid der wereld. Dat is nooit anders ge
weest en dat wordt nimmer anders. De
stoutheid, .waarmede de wereld optreedt
oefent soms zelfs een verleidenden in
vloed op broeders en zusters, van wie
andere dingen mochten worden verwacht.
Kortzichtigheid is daarvan veelal de oór-
zaak. Op bijzonder naïve wijze wordt
dit vaak geopenbaard. Erkend 'wordt,
dat men over het punt in kwestie eigen
lijk niet kan oordeelen; maar dan komt
de persoon naar voren met zijn talenten
met zijn invloed en dergelijke dingen
meer. Vergeten wordt, dat, naarmate
iemands gaven meerder zijn, het gevaar
van verkeerden invloed grooter wordt,
^•anneer die op averechtsche wijze wor
den jgebruikt.
Daarom betaamt het den wachters op
Sions muren met voorzichtig beleid maar
tevens met kloeken moed voorwaarts te
gaan".
Tegen dit stuk komt de „Overtoom-
sche Kerkbode", orgaan van de Geref.
Kerk van Amsterdam-Zuid op en zegt
o.m. het volgende:
„Zelfs al stond het vast, dat op de
gewraakte predicatie gegronde aanmer
kingen kunnen worden gemaakt, en de
nadere beantwoording der gestelde vra
gen die aanmerkingen niet ten volle ont
zenuwt, dan nog zou de vraag gewettigd
zijn, of het niet veeleer plicht geweest
ware, het geschil zooveel mogelijk te
beperken en te verzachten, dan het te
verscherpen en op te blazen tot en le
venskwestie, dan nog zou verkettering
en verdachtmaking in elk geval ach
terwege moeten zijn gebleven.
Maar de zaak i s niet beslist. En het
Hsf AUÖÜÖ1U5 n^o
schijnt ons wel het meest pijnlijke en
het meest bedenkelijke in de beide arti
kelen, dat dit daarin, bijna zeiden we
stelselmatig, wordt genegeerd;dat erin
wordt gedaan, alsof nog wat bewezen
moet worden, reeds vaststond, en bij den
onwetenden lezer; de indruk wordt ge
wekt, dat Dr. Geelkerken een dwaalleer
aar is, te gèvaarlijker naarmate zijn gaven
grooter zijn. AVant 'daardoor laadt de
•redactie niet slechts den schijn op zich,
dat haar aanval een verdere strekking
heeft dan het zakelijke geschilpunt, maar
wordt ook aan alle rustige, objectieve
overweging van dergelijke kwesties
waaraan p.i. thans meer dan ooit be
hoefte is de pas afgesneden, wanneer
bij een geding als liet onderhavige aan
stonds „de oude tegenstelling tusschen de
wijsheid .Gods ert oe dwaasheid der we
reld" .wordt te pas gebracht, wanneer in
dit verband zonder eenige nadere mo
tiveering pf bewijsvoering wordt gespro
ken van „uitspraken van de zoogenaam
de wetenschap", van „zich intellectueel
achtenden pf zoogenaamden vooruitgang
minnen den", van „raadslagen om aan het
Woord van God zijn gezag te ontnemen
en het oordeel van den mensch daarvoor
in de plaats te stellen", dan wordt daar
mede, pok al wordt het niet rechtstreeks,
op dit geding toegepast, niet slechts te
kort gedaan aan de Christen-eer van
iemand, die toch ook een dienaar van
Jezus Christus is, maar tevens feitelijk
elke ernstige bespreking van meenings-
verschillen onmogelijk gemaakt.
De schrijver van het artikel eindigt
met een waarschuwing tegen de handel
wijze, die in de „Amsterdamsche Kerk
bode" tot uiting komt.
BINNENLAND.
Oproep van het nationaal Steuncomité.
Het nationaal steuncomité „Storm
ramp" zendt ons den volgenden op
roep
Landgenooten. De ontzettende rampi
die ons land op 10 Augustus teisterde,
heeft diepe ellende achter zich gela
ten. Een aantal gemeenten, vooral in
de provinciën Noordbrabant en Gel
derland werden getroffen. Vol wee
moed gedenken wij de slachtoffers,
die het leven verloren hebben. Het
leed der overblij venden vermogen wij]
niet te verzachten, maar wel is Lét
onze plicht steun te bieden aan hen,
die in hun bezitttingen zwaar getrof
fen werden. Hier kunnen en moeten
wij te hulp komen.
Reeds heeft Nederland bij eerste
opwelling getoond, dat ook thans de
naastenliefde, die ons volk vereenigt,
tot daden in staat is. Met vreugde en
en gepasten nationalen trots hebben
wij gezien, wat er reeds gedaan is.
Het Koninklijk gezin is als het ware
voorgegaan en wij volgen. Menige ver-
eeniging, menig particulier zelfs heeft
reeds van voortvarendheid blijk ge
geven door hlet inzamelen van gelden,
en terstond hebben de bladen inschrij
vingen geopend. Hetgeen reeds be
reikt is, stemt ons hoopvol.
Er is veel noodig, hoeveel, dat is
op het oogenblik slechts bij benade
ring te zeggen, want het vaststellen
van de geleden verliezen kan niet dan
geleidelijk geschieden en het zou voor
barig zijn, nu reeds cijfers te noemen.
Er moet met beleid gewerkt worden
en daarvoor is eenheid van handelen
noodig, eenheid vooral in de wijze
waarop naar billijkheid geholpen moet
worden Hie.rvan doordrongen heeft
de minister van binnenlandsche zaken
en landbouw de noodige stappen ge
daan om een nationaal comité op te
richten. Dat comité kwam den 17den
Augustus voor hét eerst bijeen. Het
heeft tot taak, zooveel mogelijk de
reeds'verkregen gelden te verzamelen,
giften in ontvangst te nemen, het ge
heel te beheeren, en voorgelicht door
deskundigen, op de meest doelmatige
en nuttige wijze aan te wenden.
Tot het herstel van de schade moe
ten wij allen samenwerken en vooral
moet zorg gedragen worden, dat waar
hulp inderdaad noodig is, ook hulp
verschaft worde.
Laat. ieder volgens zijn vermogen
AAN HET ZOEKLICHT.
Leiden, 19 Augustus 1925.
't Lijkt me niet ondienstig nog even
't schijnsel van mijn lampje te laten
vallen op de zwemwedstrijden, die on
langs door de zwemvereeniging „De
Zijl" werd georganiseerd.
Wij hebben hier vroeger ook wel der
gelijke wedstrijden gehad, maar dan
bij voorkeur op Zondag. Dat was
noodig zoo heette het, voor de finan
ciën. En daarom werden de voorstan
ders van Zondagsrust maar eenvoudig
uitgesloten.
„De Zijl" heeft het echter anders aan
gepakt, en de wedstrijden op Zaterdag
middag doen houden. En met schitte
rend succes.
Daarmee is de legende dat dergelijke
feesten alleen op Zondag kunnen sla
gen de wereld uit.
Aan het wakkere bestuur van de
Leidsche Zwemvereeniging miju har
telijke gelukwenschen met het behaal
de succes.
En laat nu 't Christelijk zwemlie-
vend publiek toonen dat het dit op
treden waardeert, door deze vereeni-
ging zooveel mogelijk te steunen.
OBSERVATOR.
bijdragen. Stelt het comité in staat!'
zijn doel te bereiken.
Onder dezen oproep staan de namen
van leden en eereléden van het 'comité.;
Het adres van den penningmeester,
van het comité is, F. J. M. van >OgT<
rop, Heerengracht 312, te Amsterdam,'
postrekening no. 49114.
Het secretariaat (dr. N. M. Josephu$i
Jittta) is gevestigd dr. Kuyperstraati
8, Den Haag, Telefoon 14443.
Directeur-Generaal van Marine.
In enkele bladen zegt de Maast»1.,
vinden we fcjiet bericht, dat de kapi
tein-luitenant ter zee A. van Hengel,
directeur van de Hoogere Marine-J
Krijgsschool, blejstemd is om op tet
treden als directeur-generaal bij hötj
departement 'van Marine.
We willen het niet bestrijden, maai!
vragen ons toch af of het niet zeer!
voorbarig is. De heer van Hengelis
behalve directeur van de Krijgsschool
werkzaam gesteld aan het departement
dat is voor het oogenblik alles en
verder kan men niet gaan.
De benoeming van een directeur-
generaal aan een departement behoort
hier t e lande nog niet tot de vorming
van een ministerie, maar tot het bud
getrecht' van de .Volksvertegenwoor
diging. De gelden voor deze functie!
zullen eerst moeten worden aange
vraagd, onder uiteenzettting van (de
wijze, waarop de departementen van
Oorlog en Marine zullen worden saam-
gevoegd.
Voor het zoover is, kan er nog heel
wat gebeuren. Daarom is het naar
önze meening voorbarig, nu reeds té
spreken van bestemd te zijn voor di
recteur-generaal
Wiö zouden eerder zeggen, vooral'
omdat er nog zooveel tijd verloopeD
moet, voor de benoeming kan geschie
den, dat de heer van Hengel door
zijn tewerkstelling aan het departe
ment gelegenheid krijgt mede een on
derzoek in te stellen naar de besté
oplossing van het vraagstuk der samen
voeging der departementen. Al wat
men er meer van zegt, is voorbarig!.
Credieten aan tuinders.
Gemeld wordt, dat Ged. Staten van
Noord-Holland, als gevolg van het on
derzoek, ingesteld naar de mogelijk
heid van gelieele of gedeeltelijke aflos
sing van de door de Boerenleenbanken
aan tuinders verleende credieten onder
garantie der Provincie, de gedane toe
zeggingen om op bepaalde tijdstippen
tot algeheele of gedeeltelijke aflossing
te zullen overgaan, als bindend zullen
beschouwen en de verlenging daarvan
afhankelijk hebben gesteld.
FEUILLETON.
Het geheim van Coide Feil.
19)
„Ik zie er volstrekt geen licht in",
zei hij. „Ik kan niets ontdekken in wat
u mij heeft verteld, wat ook maar
eenigszins in verband kan staan met
de misdaad."
„Zooals ik u reeds zei, sta ik er even
hulpeloos tegenover als u. Het raadsel
schijnt niet op te lossen."
„Had u geen vrienden, geen familie
leden die van uw ongelukkig huwelijk
wisten?" vroeg hij weer.
„Neen de eenige bloedverwanten, die
ik heb, zijn in' Australië en ik heb in ja
ren niets van hen gehoord."
„De geschiedenis, die u mij hebt ver
leid, geeft mij geen enkele draad in
handen", zei hij. „Zij maakt alleen uw
zaak nog hopeloozer. Uw afkeer van
mv man was zeer sterk en die schijnt
geen geheim geweest te zijn."
„Neen, die was geen geheim" ant
woordde zij.
„Dat zal natuurlijk de menschen te
gen u innemen" zei mijnbeer Ross.
„Ja" maar ik kan de feiten niet ver
anderen", zei mevrouw Blair.
„Ik moet u nog één vraag stellen, u
heeft natuurlijk uw eigen gedachten
over de zaak. Zeg mij, wie denkt u,
dat het heeft gedaan?"
De heldere oogen waren groot en
onbevangen op hem gericht.
„Ik weet het niet", antwoordde zij
„Ik heb er niemand van verdacht. Er
is niemand, van wie ik ook maar zou
vermoeden dat hij mijn man kwaad
zou willen doen. Ik weet zeker, dat al
de bedienden van het huis aan hem
waren gehecht. Welk belang zouden
zij er bij hebben om hun meester te
dooden, die altijd goed en royaal te
genover hen was?"
„Ik zie er ook geen enkele beweeg
reden voor", zei mijnheer Ross.
„En dftfi waren de vrienden, die bij
hem waren" ging mevrouw Blair voort
„hem eveneens zeer genegen; het was
in hun eigen belang dat hij zou blijven
leven, niet dat hij zou sterven. Hij was
een goed vriend ,een aangenaam gast
heer; zijn huis was gastvrij en stond
steeds voor hen open. Waarom zou
een van hen hem naar 't leven staan?
Daar was niet de minste reden voor."
„Ik kan mij niet herinneren", zei
mijn heer Ross, ,dat ik in mijn prac-
tijk ooit een geval heb meegemaakt,
dat zoo duister was. Hier wordt een
vreeselijke misdaad bedreven, zonder
dat er eenig spoor van de aanleiding
er toe kan worden ontdekt. Mevrouw
Blair, denkt u niet, dat het een onge
luk kan zijn geweest?"
Haar gelaat klaarde op en een nieu
we hoop glansde in haar oogen.
„Daaraan heb ik ook reeds gedacht"
riep zij uit. „Om u de waarheid te zeg
gen, mijnheer Ross, heb ik steeds diep
in mijn hart gehoopt, dat het een,on
geluk zou blijken te zijn. Maar tocli is
het onmogelijk.
Als er per ongeluk vergif in de kof
fie was gekomen, dan moesten allen
zijn gestorven, dio er van hebben ge
dronken. Evenmin is het aan te ne
men, dat slechts één suikertablet zou
zijn vergiftigd en de anderen niet En
rnet de room is het juist hetzelfde. De
koffie, de suiker, de room, alles is
scheikundig onderzocht en geen spoor
van arsenicum is gevonden. Alleen in
den kop van mijn man vond men het
vergif. U ziet, er valt niet te denken
aan een ongeluk."
„Neen", zei mijnheer Ross, liet zal
oer) moeilijke verdediging worden.
Waarop moet ik die gronden? De
schijn is tegen u, maar toch zijn er
geen voldoende gronden om u te be
schuldigen. Alles wat tegen u kar.
worden aangevoerd is zuiver toevallig.
Het is een moeilijk geval."
„Ik zie het" zei zij treurig, „maar
het is hard voor mij, mijn heer Ross.
Ik ben even onschudig aan. deze mis
daad als wie ter wereld ook maar.
Waérom moet ik zoo wreed, zoo bitter
lijden voor wat een ander beeft mis
daan? Mijnbeer Ross, denkt u, dat men
iets tegen mij kan aanvoeren, waarop
een jury mij zal veroordeelen?"
„Ik wil 11 niet bang maken en even
min u valsche hoop geven", zei HIJ op
somberen toon. „De zaak staat vrij
wanhopig. Ik had zoo gehoopt, dat cr
iets zou zijn in uw levensgeschiedenis,
waarin ik een aanknoopingspunt zou
kunnen vinden en waarop ik de ver
dediging zou kunnen baseeren Maar üe
geschiedenis is zoo simpel; er ligt
niets in van liefde, jaloezie of wraak."
„Neen, het is de eenvoudige geschie
denis van hoe een leven geheel ver
nietigd kan worden door een daad",
zei zij.
„Weet u" zei mijnheer Ross lang
zaam, „dat ik niet kan nalaten mede
lijden te voelen met uw man. Het was
wreed en zelfzuchtig van hem om te
gen uw wil met u te willen trouwen
en uw liefde te willen koopen, door
uw vader te redden; maar als hij u
zoo heeft liefgehad, moet hij ook veel
hebben geleden. Hij moet zeer teleur
gesteld zijn geweest, toen hij zag, dat
hij uw genegenheid niet kon winnen
en om dan ten slotte dezen wreeden
dood te sterven vast geloovamle, jpifc
als hij blijkbaar deed, dat u hem ver
gif had ingegeven. Ik heb diep mede
lijden met hem."
„Ik ook" antwoordde zij, en haar
schoone oogen vulden zich met tranen.
„Hoe ongelukkig is het dat wij, elkaar
ooit hebben oiltmoet. Hij zou met ié
mand anders misschien gelukkig ge
weest zijn. En als ik met iemand ge
trouwd was dien ik liefhad zou ik wel
licht ook gelukkig zijn geworden."
„Twee bedorven levens", zei mijn
heer Ross.
Zij zat geheel in de schaduw en de
zonnestraal bescheen niet meer haar
blanke handen. Haar gelaat was kleur
loos, haar lippen beefden.
„Er is nog één vraag die ik u zou
willen doen" zeide zij, „maar ik durf
niet."
„Wees maar niet bang" antwoordde
hij. ,Ik zal u antwoorden op elke vraag
die u mij zou willen doen."
„I'k vrees juist voor het antwoord'1
sprak zij, „maar ik moet het weten, ik
moet het weten." Zij barstte plotseling
in een wanhopig snikken uit, zoodat de
kalme, nadenkende man naast haar
ontstelde. „Ik moet bet u vragen"
snikte zij. „En 0, ik beef voor het ant
woord. Waarom moet ik zoo lijden,
eu ik ben nog zoo jong?
[Wordt vervolgd}.