TWEEDE BLAD. Wat de bladen zeggen. Het grocte gevaar. Een rilling van ontzetting en afgrij zen, schreef de Rotterdammer, ging onlangs door de beschaafde we reld bij het vernemen van den bom aanslag te Sofia. Uit de in beslag genomen stukken bleek duidelijk, dat deze misdaad,waar door honderden menschen het leven verloren, eigenlijk het werk was van de Russische bolsjewisten en door de Boode Internationale was voorbereid. De massa-moord in de hoofdstad van Bulgarije kwam de wereld weer eens herinneren aan het groote gevaar, dat vanrevolutionnaire zijde steeds dreigt. Om het gevaar in zijn wezen te door gronden, moet ook gelet worden op de daden der sociaal-democraten en de stemmen, die uit den kring opklinken. Op hetzelfde oogenblik, dat te Sofia de Kathedraal met donderend geraas in elkaar stortte door de hand van een communist, zaten de YVest-Europëe- sche sociaal-democraten in Londen rondom de conferentietafel geschaard over het. tot stand brengen van het eenheidsfront met de Russische vakbe weging. Socialisten en communisten zoeken de onderlinge verschillen op.te ruimen om m hun begeerte naar macht één ijzersterke vuist te kunnen ballen te gen de heerschende orde. De druk om de socialistische vakvereeniging in sa menwerking te brengen met de com munisten teneinde met vereende krach ten tegen de bestaande maatschappij storm te loopen, neemt met den dag toe. Ook in ons eigen land wordt in die richting gekoerst. Op de laatste vergadering van het Socialistisch Internationaal Verbond van Vereenigingen kwam van Neder land het voorstel om samenwerking met Moskou te zoeken. Het nieuwe socialistisch Kamerlid Stenhuis, die dezer dagen zooveel van zich doet spreken, verdedigde dit be sluit in „Het Volk." Natuurlijk gaat hij met de geweld-, politiek der Russen niet geheel mee. Maar toch kan samenwerking met hen nuttig zijn, omdat de West-Euro- peesche arbeidersbeweging „het ge vaat loopt te verstarren in de mjriio- dsn van de politieke democratie". Het is te wenschen, dat de aandacht van ons volk gevestigd blijft op het Ki'ooie gevaar, dat hier dreigt. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Ransdorp, W. Reers te Westkapelle. GEREF. KERKEN. Tweetal: Te Sleen, A. LI. Piersma cand. te Leeuwarden en W. J. Smid:, cand. te Uithuizen. Beroepen: Te Kollumerpomp en te Rottevalle, W. E. Gerritsma, cand. te Enumatil. Te Overschiid, S. Oegema, cand. te Grafhorst. Te Waardhuizen, A. H. Piersma, cand. te Leeuwarden. Te Aalsmeer, C. Stam, cand. te IJsselstein. Te Zvveeloo, J. Ubbink, cand. te Dieren. Te Strijen, H. Brinkman te Harmeien. Bedankt: Voor De Lier, Tj. Petersen te Wolvega. CHR. GEREF. KERK. 'Tweetal: Te Soest, A. Zwiep te Hillegom en J. A. Riekel te Maarssen. Beroepen: Te Broek' op Langen- dijk, A. Zwiqp fe Llillegom. GEREF. GEMEENTEN. Bedankt: Voor Ridderkerk, D. C. Overduin te Giessepdam. VRIJE EVANG. GEM. Beroepen: Te Oude-Bildtzijl, J. J. van Petegem te Hilversum. Ds. J. A. C. Kuilman. Naar het Zendingsblad van de Geref. Kerken in Nederland meldt, heeft, nadat Nieuwe leidsché Ds. J. C. Aalders bericht had, dat hij niet weer naar Batavia zou terugkeeren de raad <Jer Gercf. Kerk Van Batavia, met goedvinden van de deputaten der Gen. Synode voor den arbeid onder de verstrooiden in Ned.-Indië, aan Ds. J. A. C. Rullman voorgesteld, de driejarige verbintenis in dienst van de Kerld van Batavia voor den arbeid onder de ver strooiden ,om te zetten in een verbinte nis als dienaar des Woords van de Ge reformeerde Kerk van Batavia, zonder bijzondere opdracht en voor bepaalden tijd. Ds. Rullman heeft dit verzoek aan vaard. Hij is dus thans gewoon dienaar des Woords van de Geref. Kerk van Batavia. Wijlen ds. C. B. Oorthuys. Dr. van Gheel Gildemeester herdenkt in de ,,'s Gravenhaagsche Kerkbode" wij len Ds. C. B. Oorthuys, die ook enkele jaren in Den Haag de Ned. Her/. Gern. als predikant diende. Mijn eerste gedachte, aldus de Haag-* sche predikant, was: ,,Nu, die zal daar boven wel goed aangekomen zijn". En toen ik het aan mijn vrouw vertelde, was haar indruk dezelfde en zij sprak dien uit met dezelfde woorden. En al die dagen wAren onze gedachten bij dien ontslapen vriend we hadden hem zeer lief. We leven zoo snel; het is al ruim 32 jaar geleden, dat Ds. Oorthuys hier in den Haag predikant was; het jonge geslacht heeft hem niet gekend en het oudere is bijnA verdwenen. Ik heb Ds. Oorthuys gekend van Juli 1S78 af, toen ik den 7 den dier. maand in Wilhelminadorp bevestigd werd waartoe ook 's Heer Abts- en Sinouts- kerke behoorde, waar toen Ds. Oort huys op zijn tweede standplaats stond. Hij heette toen nog modern, maar hij maakte op mij den indruk van een stil, gezaifd, geestelijk man. Ik weet nog, dat ik hem eens gevraagd heb om voor mij een beurt waar te nemen, en hij met zijn zachte, vriendelijke stem antwoordde* „dat moet je niet doen, mij je preekstoel afstaan. Ik vind het heel vriendelijk van je, maar ik wil het niet aannemen van je, want dan ben je heel gauw je crediet in onze kerk kwijt". En hij heeft'het niet gedaan. Uit' bezorgdheid om mijn ker kelijke reputatie. Trouwe, goede vriend. Ik deel de?e bijzonderheid mee, ook omdat zij een bewijs is van de vergissing die O. maakt, wanneer hij zegt, dat zijn bekeering dateert van de intreepreek van Ds. Huet in Goes, in het voorjaar van 1878. Ik meen, dat hij zich hier een klein jaar vergist. Hier wordt gedoeld op een intiem boekje, dar Ds. O., toen hij 75 jaar geworden was, aan een intie- men kring van vrienden cadeau heef: ge daan: „Aanteekeningen uit mijn leven" Op verzoek van mijn zoon L. Aalders). (Jasparus Bernardus Oorthuys is ge boren den eden Mei 1848. Zijn „aantee keningen" beginnen:, „reeds vanaf 2 Mei 1848 was mijn leven op gang, voor het bestaan er van tot mij doordrong". Dit .was een geliefd gezegde in zijn latere prediking, wanneer hij wilde aantoonen, dat een rnensch 'ook wel wedergeboren kon zijn eer hij het weet. Oorthuys' va der was rijksontvanger in de beide Kat wijken, Wassenaar en Valkenburg, een begaafd man; zijn moeder, een lieve, vro me vrouw met aanleg tot mystiek. Hij zelf een begaafde jongen, ,in zijn eigen familie en bij zijn vrienden zeer geliefd. „Cas ligt in ons aller hart begraven", zeide mij eens een zijner zwagers. Zijn eerste onderwijs was maar zoo zoo Hij wist al gauw wat de dorpsschoolmees ter in Katwijk hem kon leeren; en heeft toen naar het schijnt een paar jaren hoogst gezond in de duinen gespeeld. Wel te weten, zegt hij, na de klas. Ver makelijk is wat hij vertelt van de vader- iandscne geschiedenislessen-. Die meester maakte het zich nog al gemakkelijk. In plaats van de geschiedenis te vertellen, moesten de jongens ieder een stuk hard op voorlezen. „Op eeri vasten datum kregen wij het gedeelte, .waarin vermeld stond de hel dendaad van kapitein 'G. Oorthuys, bij kaap St. Marie op 30 Mei 17S1. AL*! vroeg rneester dan: Caspar, ken je dien kapitein Oorthuys. Ik antwoordde met hooge kleur: ja, meester, hij was mijn grootvader. Hoor je wel kinderen, zoo'n grootvader heeft Caspar Oorthuys ge had. Hij zei dit zoo, alsof ik het kon helpen; en hij legde dan zijn hand op mijn hoofd. Caspar vond dit niets pleizierig, want buiten kreeg hij van de grootere jon- van WÜENSUAo gens daarvoor geregeld een pak slaag, „wat hij zich toch wel verbeeldde". Gelukkig is die ongenoemde onderwij zer .ontslagen en vervangen door een zeer uitnemend man, meester Van Vlis- singen. Die heeft hem mathesis geleerd en die heeft hem tot ontwikkeling ge bracht en goed gezien wat er in hem stak. Ds. A. W. L. Talma, toentertijd in Katwijk! aan Zee, ontdekte in den jon gen .Oorthuys den toekomstigen predi kant en baande vopr hem den weg naar de academie. Nadat de heer Van Vlissingen hem zoover gebracht had als hem mogelijk! was, gaf Ds. Talma die een goed literator ,was hem deugdelijke lessen in Latijn en Grieksch. O. werkte geweldig dikwijls tot 's nachts drie uur. En dan zat hij drie morgens in de week' van 68 uur bij Ds. Talma op de studeerkamer. Zoo deed hij na ruim een jaar admissie examen in Leiden. Wouter van Lingen, de zoon van den hoofdonderwijzer uit Zetten, was daar een zijner trouwe vrien den, die, evenals Oorthuys orthodox aan de academie gekomen was, en evenals hij onder den invloed van Scholten en Kuenen modern is geworden. Oorthuys zelf vertelde met zelfbeschul- diging, dat hij in die dagen het gebed „schandelijk verwaarloosde". De Leidsche school tornde daar-heel 2oetjes aan de grondslagen van hun ge loof. En hoe konden daar die jongelui staande blijven tegen de meesleepende wel sprekendheid van een Scholten en Kuenen Tegenwoordig blijven vele jongelui daar in Leiden wel staan", of misschien zijn. zij van den aanvang af zittende en beslo ten te blijven zitten. Mogelijk is ook ds invloed der Leidsche hoogleeraren niet meer 200 overweldigend als in de dagen van Kuenen en Scholten. En zoo ging onze Ds. Oorthuys in 1873 als „modern" predikant naar Zee land, naar Waarde op Zuid-Beveland. Hij was in Januari '73 getrouwd met Jo hanna Wilhelmina Schoorel, de dochter van den doctor in Katwijk, die hem meer dan vijftig jaren een trouwe levensge zellin geweest is. Zij was niet „modern". Maar zij was een liefhebbende, verstan dige, biddende echtgenoote, en toen Oort huys onder den bezielenden invloed van Ds. Huet in Goes tot besliste overgave aan Christus kwam, toen heeft in haar hart een lof- en dankpsalm weerklon ken. De quaestie-Geelkerken. De „Amsterdamsche Kerkbode", hei orgaan van de Geref. Kerk van Amster dam, heeft na aanvankelijk stilzwijgen in zijn nummer van 2 Augustus een be schouwing gegeven over de bekende zaak van Dr. Geelkerken, den predikant van de Geref. Kerk van Amsterdam-Zuid. Het stuk was een verdediging van de handelwijze der classis Amsterdam, en hield o.m. het volgende in: - „Het blijft steeds de oude tegenstelling tusschen de wijsheid Gods en de dwaas heid der wereld. Dat is nooit anders ge weest en dat wordt nimmer anders. De stoutheid, .waarmede de wereld optreedt oefent soms zelfs een verleidenden in vloed op broeders en zusters, van wie andere dingen mochten worden verwacht. Kortzichtigheid is daarvan veelal de oór- zaak. Op bijzonder naïve wijze wordt dit vaak geopenbaard. Erkend 'wordt, dat men over het punt in kwestie eigen lijk niet kan oordeelen; maar dan komt de persoon naar voren met zijn talenten met zijn invloed en dergelijke dingen meer. Vergeten wordt, dat, naarmate iemands gaven meerder zijn, het gevaar van verkeerden invloed grooter wordt, ^•anneer die op averechtsche wijze wor den jgebruikt. Daarom betaamt het den wachters op Sions muren met voorzichtig beleid maar tevens met kloeken moed voorwaarts te gaan". Tegen dit stuk komt de „Overtoom- sche Kerkbode", orgaan van de Geref. Kerk van Amsterdam-Zuid op en zegt o.m. het volgende: „Zelfs al stond het vast, dat op de gewraakte predicatie gegronde aanmer kingen kunnen worden gemaakt, en de nadere beantwoording der gestelde vra gen die aanmerkingen niet ten volle ont zenuwt, dan nog zou de vraag gewettigd zijn, of het niet veeleer plicht geweest ware, het geschil zooveel mogelijk te beperken en te verzachten, dan het te verscherpen en op te blazen tot en le venskwestie, dan nog zou verkettering en verdachtmaking in elk geval ach terwege moeten zijn gebleven. Maar de zaak i s niet beslist. En het Hsf AUÖÜÖ1U5 n^o schijnt ons wel het meest pijnlijke en het meest bedenkelijke in de beide arti kelen, dat dit daarin, bijna zeiden we stelselmatig, wordt genegeerd;dat erin wordt gedaan, alsof nog wat bewezen moet worden, reeds vaststond, en bij den onwetenden lezer; de indruk wordt ge wekt, dat Dr. Geelkerken een dwaalleer aar is, te gèvaarlijker naarmate zijn gaven grooter zijn. AVant 'daardoor laadt de •redactie niet slechts den schijn op zich, dat haar aanval een verdere strekking heeft dan het zakelijke geschilpunt, maar wordt ook aan alle rustige, objectieve overweging van dergelijke kwesties waaraan p.i. thans meer dan ooit be hoefte is de pas afgesneden, wanneer bij een geding als liet onderhavige aan stonds „de oude tegenstelling tusschen de wijsheid .Gods ert oe dwaasheid der we reld" .wordt te pas gebracht, wanneer in dit verband zonder eenige nadere mo tiveering pf bewijsvoering wordt gespro ken van „uitspraken van de zoogenaam de wetenschap", van „zich intellectueel achtenden pf zoogenaamden vooruitgang minnen den", van „raadslagen om aan het Woord van God zijn gezag te ontnemen en het oordeel van den mensch daarvoor in de plaats te stellen", dan wordt daar mede, pok al wordt het niet rechtstreeks, op dit geding toegepast, niet slechts te kort gedaan aan de Christen-eer van iemand, die toch ook een dienaar van Jezus Christus is, maar tevens feitelijk elke ernstige bespreking van meenings- verschillen onmogelijk gemaakt. De schrijver van het artikel eindigt met een waarschuwing tegen de handel wijze, die in de „Amsterdamsche Kerk bode" tot uiting komt. BINNENLAND. Oproep van het nationaal Steuncomité. Het nationaal steuncomité „Storm ramp" zendt ons den volgenden op roep Landgenooten. De ontzettende rampi die ons land op 10 Augustus teisterde, heeft diepe ellende achter zich gela ten. Een aantal gemeenten, vooral in de provinciën Noordbrabant en Gel derland werden getroffen. Vol wee moed gedenken wij de slachtoffers, die het leven verloren hebben. Het leed der overblij venden vermogen wij] niet te verzachten, maar wel is Lét onze plicht steun te bieden aan hen, die in hun bezitttingen zwaar getrof fen werden. Hier kunnen en moeten wij te hulp komen. Reeds heeft Nederland bij eerste opwelling getoond, dat ook thans de naastenliefde, die ons volk vereenigt, tot daden in staat is. Met vreugde en en gepasten nationalen trots hebben wij gezien, wat er reeds gedaan is. Het Koninklijk gezin is als het ware voorgegaan en wij volgen. Menige ver- eeniging, menig particulier zelfs heeft reeds van voortvarendheid blijk ge geven door hlet inzamelen van gelden, en terstond hebben de bladen inschrij vingen geopend. Hetgeen reeds be reikt is, stemt ons hoopvol. Er is veel noodig, hoeveel, dat is op het oogenblik slechts bij benade ring te zeggen, want het vaststellen van de geleden verliezen kan niet dan geleidelijk geschieden en het zou voor barig zijn, nu reeds cijfers te noemen. Er moet met beleid gewerkt worden en daarvoor is eenheid van handelen noodig, eenheid vooral in de wijze waarop naar billijkheid geholpen moet worden Hie.rvan doordrongen heeft de minister van binnenlandsche zaken en landbouw de noodige stappen ge daan om een nationaal comité op te richten. Dat comité kwam den 17den Augustus voor hét eerst bijeen. Het heeft tot taak, zooveel mogelijk de reeds'verkregen gelden te verzamelen, giften in ontvangst te nemen, het ge heel te beheeren, en voorgelicht door deskundigen, op de meest doelmatige en nuttige wijze aan te wenden. Tot het herstel van de schade moe ten wij allen samenwerken en vooral moet zorg gedragen worden, dat waar hulp inderdaad noodig is, ook hulp verschaft worde. Laat. ieder volgens zijn vermogen AAN HET ZOEKLICHT. Leiden, 19 Augustus 1925. 't Lijkt me niet ondienstig nog even 't schijnsel van mijn lampje te laten vallen op de zwemwedstrijden, die on langs door de zwemvereeniging „De Zijl" werd georganiseerd. Wij hebben hier vroeger ook wel der gelijke wedstrijden gehad, maar dan bij voorkeur op Zondag. Dat was noodig zoo heette het, voor de finan ciën. En daarom werden de voorstan ders van Zondagsrust maar eenvoudig uitgesloten. „De Zijl" heeft het echter anders aan gepakt, en de wedstrijden op Zaterdag middag doen houden. En met schitte rend succes. Daarmee is de legende dat dergelijke feesten alleen op Zondag kunnen sla gen de wereld uit. Aan het wakkere bestuur van de Leidsche Zwemvereeniging miju har telijke gelukwenschen met het behaal de succes. En laat nu 't Christelijk zwemlie- vend publiek toonen dat het dit op treden waardeert, door deze vereeni- ging zooveel mogelijk te steunen. OBSERVATOR. bijdragen. Stelt het comité in staat!' zijn doel te bereiken. Onder dezen oproep staan de namen van leden en eereléden van het 'comité.; Het adres van den penningmeester, van het comité is, F. J. M. van >OgT< rop, Heerengracht 312, te Amsterdam,' postrekening no. 49114. Het secretariaat (dr. N. M. Josephu$i Jittta) is gevestigd dr. Kuyperstraati 8, Den Haag, Telefoon 14443. Directeur-Generaal van Marine. In enkele bladen zegt de Maast»1., vinden we fcjiet bericht, dat de kapi tein-luitenant ter zee A. van Hengel, directeur van de Hoogere Marine-J Krijgsschool, blejstemd is om op tet treden als directeur-generaal bij hötj departement 'van Marine. We willen het niet bestrijden, maai! vragen ons toch af of het niet zeer! voorbarig is. De heer van Hengelis behalve directeur van de Krijgsschool werkzaam gesteld aan het departement dat is voor het oogenblik alles en verder kan men niet gaan. De benoeming van een directeur- generaal aan een departement behoort hier t e lande nog niet tot de vorming van een ministerie, maar tot het bud getrecht' van de .Volksvertegenwoor diging. De gelden voor deze functie! zullen eerst moeten worden aange vraagd, onder uiteenzettting van (de wijze, waarop de departementen van Oorlog en Marine zullen worden saam- gevoegd. Voor het zoover is, kan er nog heel wat gebeuren. Daarom is het naar önze meening voorbarig, nu reeds té spreken van bestemd te zijn voor di recteur-generaal Wiö zouden eerder zeggen, vooral' omdat er nog zooveel tijd verloopeD moet, voor de benoeming kan geschie den, dat de heer van Hengel door zijn tewerkstelling aan het departe ment gelegenheid krijgt mede een on derzoek in te stellen naar de besté oplossing van het vraagstuk der samen voeging der departementen. Al wat men er meer van zegt, is voorbarig!. Credieten aan tuinders. Gemeld wordt, dat Ged. Staten van Noord-Holland, als gevolg van het on derzoek, ingesteld naar de mogelijk heid van gelieele of gedeeltelijke aflos sing van de door de Boerenleenbanken aan tuinders verleende credieten onder garantie der Provincie, de gedane toe zeggingen om op bepaalde tijdstippen tot algeheele of gedeeltelijke aflossing te zullen overgaan, als bindend zullen beschouwen en de verlenging daarvan afhankelijk hebben gesteld. FEUILLETON. Het geheim van Coide Feil. 19) „Ik zie er volstrekt geen licht in", zei hij. „Ik kan niets ontdekken in wat u mij heeft verteld, wat ook maar eenigszins in verband kan staan met de misdaad." „Zooals ik u reeds zei, sta ik er even hulpeloos tegenover als u. Het raadsel schijnt niet op te lossen." „Had u geen vrienden, geen familie leden die van uw ongelukkig huwelijk wisten?" vroeg hij weer. „Neen de eenige bloedverwanten, die ik heb, zijn in' Australië en ik heb in ja ren niets van hen gehoord." „De geschiedenis, die u mij hebt ver leid, geeft mij geen enkele draad in handen", zei hij. „Zij maakt alleen uw zaak nog hopeloozer. Uw afkeer van mv man was zeer sterk en die schijnt geen geheim geweest te zijn." „Neen, die was geen geheim" ant woordde zij. „Dat zal natuurlijk de menschen te gen u innemen" zei mijnbeer Ross. „Ja" maar ik kan de feiten niet ver anderen", zei mevrouw Blair. „Ik moet u nog één vraag stellen, u heeft natuurlijk uw eigen gedachten over de zaak. Zeg mij, wie denkt u, dat het heeft gedaan?" De heldere oogen waren groot en onbevangen op hem gericht. „Ik weet het niet", antwoordde zij „Ik heb er niemand van verdacht. Er is niemand, van wie ik ook maar zou vermoeden dat hij mijn man kwaad zou willen doen. Ik weet zeker, dat al de bedienden van het huis aan hem waren gehecht. Welk belang zouden zij er bij hebben om hun meester te dooden, die altijd goed en royaal te genover hen was?" „Ik zie er ook geen enkele beweeg reden voor", zei mijnheer Ross. „En dftfi waren de vrienden, die bij hem waren" ging mevrouw Blair voort „hem eveneens zeer genegen; het was in hun eigen belang dat hij zou blijven leven, niet dat hij zou sterven. Hij was een goed vriend ,een aangenaam gast heer; zijn huis was gastvrij en stond steeds voor hen open. Waarom zou een van hen hem naar 't leven staan? Daar was niet de minste reden voor." „Ik kan mij niet herinneren", zei mijn heer Ross, ,dat ik in mijn prac- tijk ooit een geval heb meegemaakt, dat zoo duister was. Hier wordt een vreeselijke misdaad bedreven, zonder dat er eenig spoor van de aanleiding er toe kan worden ontdekt. Mevrouw Blair, denkt u niet, dat het een onge luk kan zijn geweest?" Haar gelaat klaarde op en een nieu we hoop glansde in haar oogen. „Daaraan heb ik ook reeds gedacht" riep zij uit. „Om u de waarheid te zeg gen, mijnheer Ross, heb ik steeds diep in mijn hart gehoopt, dat het een,on geluk zou blijken te zijn. Maar tocli is het onmogelijk. Als er per ongeluk vergif in de kof fie was gekomen, dan moesten allen zijn gestorven, dio er van hebben ge dronken. Evenmin is het aan te ne men, dat slechts één suikertablet zou zijn vergiftigd en de anderen niet En rnet de room is het juist hetzelfde. De koffie, de suiker, de room, alles is scheikundig onderzocht en geen spoor van arsenicum is gevonden. Alleen in den kop van mijn man vond men het vergif. U ziet, er valt niet te denken aan een ongeluk." „Neen", zei mijnheer Ross, liet zal oer) moeilijke verdediging worden. Waarop moet ik die gronden? De schijn is tegen u, maar toch zijn er geen voldoende gronden om u te be schuldigen. Alles wat tegen u kar. worden aangevoerd is zuiver toevallig. Het is een moeilijk geval." „Ik zie het" zei zij treurig, „maar het is hard voor mij, mijn heer Ross. Ik ben even onschudig aan. deze mis daad als wie ter wereld ook maar. Waérom moet ik zoo wreed, zoo bitter lijden voor wat een ander beeft mis daan? Mijnbeer Ross, denkt u, dat men iets tegen mij kan aanvoeren, waarop een jury mij zal veroordeelen?" „Ik wil 11 niet bang maken en even min u valsche hoop geven", zei HIJ op somberen toon. „De zaak staat vrij wanhopig. Ik had zoo gehoopt, dat cr iets zou zijn in uw levensgeschiedenis, waarin ik een aanknoopingspunt zou kunnen vinden en waarop ik de ver dediging zou kunnen baseeren Maar üe geschiedenis is zoo simpel; er ligt niets in van liefde, jaloezie of wraak." „Neen, het is de eenvoudige geschie denis van hoe een leven geheel ver nietigd kan worden door een daad", zei zij. „Weet u" zei mijnheer Ross lang zaam, „dat ik niet kan nalaten mede lijden te voelen met uw man. Het was wreed en zelfzuchtig van hem om te gen uw wil met u te willen trouwen en uw liefde te willen koopen, door uw vader te redden; maar als hij u zoo heeft liefgehad, moet hij ook veel hebben geleden. Hij moet zeer teleur gesteld zijn geweest, toen hij zag, dat hij uw genegenheid niet kon winnen en om dan ten slotte dezen wreeden dood te sterven vast geloovamle, jpifc als hij blijkbaar deed, dat u hem ver gif had ingegeven. Ik heb diep mede lijden met hem." „Ik ook" antwoordde zij, en haar schoone oogen vulden zich met tranen. „Hoe ongelukkig is het dat wij, elkaar ooit hebben oiltmoet. Hij zou met ié mand anders misschien gelukkig ge weest zijn. En als ik met iemand ge trouwd was dien ik liefhad zou ik wel licht ook gelukkig zijn geworden." „Twee bedorven levens", zei mijn heer Ross. Zij zat geheel in de schaduw en de zonnestraal bescheen niet meer haar blanke handen. Haar gelaat was kleur loos, haar lippen beefden. „Er is nog één vraag die ik u zou willen doen" zeide zij, „maar ik durf niet." „Wees maar niet bang" antwoordde hij. ,Ik zal u antwoorden op elke vraag die u mij zou willen doen." „I'k vrees juist voor het antwoord'1 sprak zij, „maar ik moet het weten, ik moet het weten." Zij barstte plotseling in een wanhopig snikken uit, zoodat de kalme, nadenkende man naast haar ontstelde. „Ik moet bet u vragen" snikte zij. „En 0, ik beef voor het ant woord. Waarom moet ik zoo lijden, eu ik ben nog zoo jong? [Wordt vervolgd}.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5