tweede blad. feuilleton' NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN DONDERDAG 30 JULI 1925 Bevestiging, Intrede, Afscheid. Ds. H. Boswijk hoopt 16 Augustus afscheid tè nemen van de Geref. Kerk van Gaast en 30 Aug. intrede te» elpen te Uithoorn. Bevestiger is Ds. H. Veldkamp van Kralingsche Veer. Ds. P. Zandt. Naar gemeld wordt, is#Ds. P. Zandt, van Delft, dië door 2ijn verkiezing tot lid der .Tweede Kamer het predikambt in de Ned. Herv. Kerk niet kan blijven ver vullen, aangezocht als vaste voorganger bij' de Herv. Geref. Evangelisatie te Zwolle Legerpredikanten in Ned. O.-Indië. „De Preangerbode" meldt dat Ds. Van Rooijen te Soerabaja algemeen legerpre dikant wordt en Ds. Duijker te Solo leger- predikant te Batavia. Synode Ned. Herv. Kerk. De president brengt dank voor den ar beid, welken de heer Te Winkel in de Sy node heeft verricht, en heet diens primus, Dr. H. Schokking, thans aanwezig, wel kom. Ook begroet hij den heer G. J. van der Flier, die als secundus, den se cretaris zal ter zijde staan. De heer D. Boer heeft zijn benoeming tot secretaris van den pensioenraad aan genomen. Evenzoo de heer Mr. del Campo /ijn herbenoeming tot lid van den raad .van beroep voor de predikantstractemen- ten. Op de voordracht van het bestuur van „Valkenheide" worden tot leden van dat bestuur herbenoemd de H.H. J. W. A. Klinkhamer Bredius en Q. J. van Swin- deren. Het rapport van den heer Zoete over de diaconale voorstellen wordt ter inzage ge legd. Daarna rapporteert Dr. van Veldhuizen over betuigingen van instemming met een motie van de Remonstrantsche Broeder schap, een motie van de H.H. Hugen- holtz c.s. en een uitnoodiging van de classicale vergadering van 's Hertogen bosch om een motie, betreffende gewe tensvrijheid ter kennis van de regeering te brengen. Deze moties hangen samen metwen- schen, betreffende ontwapening, beper king van het militairisme en bestrijding van de oorlogsbedreiging. De uitvoerige bespreking van het rap port leidt tot resultaat dat het opstellen van de conclusie tot nader tijdstip wordt uitgesteld. De heer Landsman bespreekt de consi- deratiën over de wijziging van art. 15, al. 7, reglement op het godsdienstonder wijs, waarbij gevoegd zijn een verzoek van deelnemers aan den cursus voor godsdienst onderwijzers te 's Gravenhage tot toe voeging van een overgangsbepaling, en een verzoek van het bestuuf van den Bond van Ned. predikanten om een ge heel nieuwe regeling voor de opleiding te ontwerpen en daarvoor een commissie te benoemen. Het rapport van het verzwaarde exa men leidt tot de conclusie, dat inderdaad een overgangsbepaling noodig zal zijn, doch dat de voorloopig aangenomen re geling, behoudens eenige redactiewijziging behoort te worden vastgesteld. Uit de langdurige discussies, welke over het verzwaarde examen worden gevoerd, blijkt, dat enkele leden die verzwaring niet wenschen. Een ander lid zoude naast het examen van thans een examen B wenschen, dat zwaarder eischen stelde, zooals dit ten vorigen jare door den Bond van godsdienstonderwijzeressen is voor gesteld. Er wordt echter op gewezen, dat nog altijd het bezwaar geldt, dat voor hen, die verschillende extf^ens zouden afleg-" gen, een zelfde bevoegdheid zoude wor den verleend. Ook wordt de vraag over wogen, of met -de kermis van twee mo derne talen niet teveel is geëischt. Besloten wordt met 17 tegen 2 stemmen de voorloopig aangenomen wijziging, na dat de kennis Van twee is veranderd in de kennis van één der drie moderne talen, aan de hoofdelijke stemming der pro vinciale kerkbesturen ?e onderwerpen, ter wijl als overgangsbepaling wordt vastge steld, dat de nieuwe 7de alinea in wer king zal treden op 1 Januari 192S. Tenslotte rapporteert de heer vanZwet over de consideratiën betreffende de voor loopig aangenomen tbevoeging van eene nieuwe alinea aan art. 4 regl. predtt. De bespreking van dit rapport zal morgen wor den voortgezet. Een raak antwoord. Ds. Lingbeek gaf onlangs in de confess. „Geref. Kerk" enkele herinneringen aan den Amsterdamschen Hervormden predi kant Dr. Ph. S. van Ronkel weer. Zoo wordt o.m. gememoreerd een bijzondere ontmoeting bij zijn kennismaking met het Kiescollege der Ned. Herv. Gemeente. Toen Dr. van Ronkel was overgekomen naar de hoofdstad en aldaar intrede had gedaan 1 w elke int ree preek bij Van Ronkel een modelstuk placht te zijn, waarover en waaraan hij minstens zes weken dacht, en schreef, schaafde en polijstte), was de tijd gekomen, dat hij, naar toen bestaand ge bruik, aan het vergaderde Kiescollege, dat hem had geroepen, zou worden voorge steld. En toen, schrijft Ds. Lingbeek, vertelde ons onze zegsman', dat het volgende plaats had. Eén voor eén de rijen der leden van het Kiescollege langs gaande en een ieder de hand gevende, kwam Dr. van Ronkel onder meer, bij een, broeder, die scheen te n^enen, dat men eerst dan recht Ge reformeerd was, als men iemand eens flink een onaangenaamheid durfde zeggen. „Och, dominé", begon de man, „u is wel erg geleerd en ook erg welsprekend, maar wat hebben we daaraan; wat geeft ons d£t? Met al die geleerdheid en wel sprekendheid doe je nog niets, als het den Heere niet behaagt, daarover zijn ze gen te geyen". Een oogenblik tintelde het Oostersche vuur in Dr. van Ronkel's oogen. Die oogen waren n.l. ongemeen spreken de oogen. Soms lag daarin niets uitgedrukt dan aanbidding en afhankelijkheid en stille overgegevenheid onder den wil des Hee- ren. Soms brandde daarin een vuur van gods dienstigen ijver. Maar ook soms laaide in die oogen een 'vlam, die, als ze u scherpzinnig-lachend aanzagen, u toch óók deed gevoelen: nu komt er iets, wat ge niet hadt verwacht; nu krijgt ge uw deel. Nu zóó, verhaalt onze zegsman, had het in die oogen van Van Ronkel een oogenblik geglansd, toen die broeder uit het kiescollege hem aldus aansprak. Maar alras had van Ronkel het hoofd gebogen, en hij had, alsof het de eenvou digste zaak ware, de gemaakte opmerking beantwoord met een: „Ja broeder, en dat ligt nu geheel aan u". En verder, al's die broeder hem verbijs terd aanzag: „Ja, 't ligt alles aan den zegen des Heeren, maar."., dien zegen zal hij alléén geven, op het gebed van de Gemeenteen, broeder, op uw gebed" De broeder-lid van het kiescollege zei niets meer. Van Ronkel was reeds bij een volgenden broeder en had voor dien al weer een ander woord. Hoeden af? Daar komt van een lezeres een vraag tot ons, schrijft Ds. K. van Anken in de Delftsche Geref. Kerb., „of het ge- 0oorloofd is, dat de zusters in de kerk hare hoedeh afzetten of zonder hoed naar de kerk gaan. In verband met de warmte hebben zeer velen er hinder van, zooals zij reeds zelf heel erg onder vond en 00k van anderen vernam. Zij wilde er liever niet mee bèginnen, alvo rens dit openlijk in de Geref. Kerkbode besproken werd". Voor zichzelf heeft de -zuster blijk baar al een zekere overtuiging. Alleen •maar, zij wil niet er mee beginnen voor het officiéél fes gesanctioneerd. Ik weet niet, zoo schrijft Ds. van An ken in zijn antwoord, of wij dergelijke „onderworpenheid" aan ons oordeel op prijs moet stellen. Over de kleeding hebben onze Kerken nooit bepaalde uitspraken gedaan; in 't algemeen zal teedere godsvrucht van zelf den weg aanwijzen, die men hierin heeft .te volgen. Wat op de publieke straat aanstoot geeft, moet men ook overal, waar men publieke samenkom sten heeft, mijden. Christelijke bescha ving zal zich hoeden voor alles wat on voegzaam is. Al kan niet ontkend wor den, dat de een de grenzen nauwer en -de ander ruimer tpekt. Mendioude in 't oog, dat ds dienst des Woords is een lamenkomst van God met Zijn -volk. Dat karakter veriieze men nooit uit het oog. Het is dus een verschijnen voor Gods heilige oogen. En zoo men dit maar bedenkt, zal een net, behoorlijk gewaad gekozen worden bij het kerkgaan. De hoedenkwestie is feitelijk een on derdeel van het heele kleeding vraag stuk. Men dale dus van het algemeene af tot het bijzondere. DE DULDERES. Aan een artikel van Prof. daslmir in de Telegr.^is het volgende ont leend: Mejuffrouw H. Kuyper, de schrijven de dochter van den grooten leider, heeft haar laatsten brief aan 'n verre vriendin in de Standaard gewijd aan de bijeenkomst, door de anti-revoluti onairen in de groote zaal van )den Dierentuin gehouden naar aanleiding van den uitslag der verkiezingen. Wanneer zij spreekt over de aan bieding der bloemen aan mevrouw Co- lijn, gaat zij door op de moeilijke taak die de vrouw van den staatkundigen leider harer partij heeft. Zij moet ont beren en eenzaam zijn, afstand kun nen deen en* eigen verlangens en wen schen terug houden. Deelt zij in de eere, welke haar man geniet, zij voelt den hoon en den smaad, die hem treft, diep en pijnlijk. Ik geloof, dat mej. Kuyper gelijk heeft. Levendig herinner ik mij, dat de vrouw van een onzer meest geslaag de staatslieden mij zei: en zij zeide het met eenvoudige zakelijkheid zon der eenige zelfverheffing „Dat mijn man zooveel kan doen ligt aan zijn knapheid, eerlijkheid en werkkracht, maar ik heb niets gevraagd, wat hem in zijn- werk bemoeilijkte, en gepro beerd, hem in alles te steunen." Maar onjuist is het als men meenen zou, dat dit 3ware lot alleen of vooral be schoren zou zijn aan de echtgenoote van den leider der anti-revolutionairen Bij eiken staatsmem of politicus L^'dt het huiselijk leven. Vader is vaak uit huis, in huis moet. hij ook veel wer ken of menschen spreken, opwindend en onregelmatig is zijn leven. De be- heersching, die hij, naar buiten moét toonen, valt dikwijils weg in den hui- selijken kring. Een der meest bekende ministers uit den tijd en dan kring van Thor- becke lag dikwijls, zenuwachtig en vermoeid snikken*;., rechtuit op den grond, als hij weer met den koning om bepaalde regelingen had geworsteld. Een ander, weerba ar tot het uiterste, in bet parlement, «S.urfde thuis geko men, de kranten rtlet openen, omdat hij te pijnlijk 'v/erH aangedaan door al weer nieuwe aaaivallen. Het jongetje, dafc dezer dagen tot zijn moeder zei: ,.,Mam, ik wil nooit kamerlid worden, want het is zoonaar voor de kindertjes»,, als de vader altijd weg' is", heeft ook onder oudere kin deren van politici veie voorbeelden ge had. Ja, het is op merkelijk, dat eigen lijk alleen de he,-eren Heemskerk en Van Karnebeek z<oons van staatslieden zijn onder de oju den voorgrond tre- j dende ministers en kamerleden van 'dezen tijd. Maar wij ontmoeten geen Kuyper, geen Talma, geen Idenburg, J geen De Savornim Lobman, geen Kolk man en geen Rink, geen Lely, Borge- sius, Drucker of Domei a NieuWenhuis onder onze jongere kamerleden. Mis schien zegt het iets. Want men heeft bijv. predikants- en leeraarsgeslachten, notaris- en ad rocatenfamilies, om van de militaire te zwijgen. 1 De vrouw van den man, die in het openbaar werkt, is dikwijls de stille •kracht, die hem bezielt, regelt en in 'evenwicht brengt. Ontzegging is haar jleven ontbering en opoffering. Zij is niet alleen de' stille kracht, maar ook de duMeres, naar het schoone woord, .dat men bij Potgieter ontmoet. Hoe- (vele vrouwen zijn liet niet en in hoo- ger mate dan die der staatslieden. Ik 'denk aan de - vrouw van den kunste naar, immer getroffen en bezig, of schijnbaar zonder inspiratie, en dan jverveeld en landerig, met een behoef te aan een omgeving van vrijheid en **TT7'VlrtrnrreTrTiTn Het geheim van Colde Feil. 2) Zij werd opgeschrikt door een ge luid aan de deur, die langzaam werd geopend. De gevangenisbewaarster, juf frouw Grant ,trad binnen. Zij was een vriendelijke, verstandige vrouw, met een vastberaden gelaat, en strakke, dunne lippen. „Nummer eenentwintig", zei zij „uw advocaat is hier, die u wenscht te spreken." Nummer eenentwintig stond haastig op; over haar gelaat gleed een glans van hoop. „Gelukkig", riep zij uit, ,',ik ben blij niet iemand te kunnen spreken. Dat zal mij weer wat meer tot mijzelf bren gen .In deze cel word ik door duizen derlei gedachten geplaagd." „Een onrustig geweten", dacht de gevangenbewaarster, doch zij zei niets en de advocaat trad binnen. Dud ley Ross was een van de jongste, maar tegelijk een van de bekwaamste en be roemdste advocaten van Schotland Hij had de beste practijk van de stad en bad op zich genomen de schoone en i ongelukkige Hester Blair te verdedigen. Zij keek hem strak aan, toen hij binnenkwam. »»U brengt een geur van fri9sche schoonheid, vaak noch in overeen stemming te brengen met hun gel delijke middelen, noch met* de eischen van het maatschappelijk leven. Ik ga dan nog voorhij ,hoe vaak de kun stenaar in een nieuwe liefde de fris- sche aandoening voor zijn werk vindt en hoe veel de vrouw dan moet dul den, als zij bevreesd moet zijn voor ontrouw en verlaten worden. Zwaar, zonder dat velen het weten, kan het leven zijn van vele geleer- den-vrouwen .Want bij hoevele geleer den en onderzoekers, die een nieuw vraagstuk aansnijden, is alle denken niet gericht op het probleem. In de dagelijksche conversatie dikwijls niet 'erg genietbaar (er zijn natuurlijk schit terende uitzonderingen). Er is ook geen werktijd; manlief is nooit vrij en hij is innerlijk maar al te taak^bang, dat hij, wat hij geeft aan zijn vrouw en gezin, ontsteelt aan zijn werk. Na tuurlijk doet zich dit beeld niet voor in alle gevallen, maar hier en daar vindt men het geheel verwezenlijkt, en trekken er van ontbreken schier in geen geleeerdengezin. Hoevele beroepen zijn er niet, die de vrouw berooven van het rustige aan gename samenzijn met den man in den familiekring na volbrachte dag taak. De dominé'svrouw, die haar man gewoonlijk op de uren moet mis sen, die voor een andere vrouw de prettigste zijn, 's Zondagsmorgens, de avonden met catechisatie of vergade ringen bezet. De doktersvrouw, nim mer zeker van het uur der thuis komst van haar man, nooit kunnen de rekenen op een vast uur, dat hij van of voor haar zal zijn Nog eenzamer is het leven van de zeemansvrouw, wier hart is ingescheept met den ge liefde, en die alleen, staat voor de op voeding der kinderen en voor alle zor gen. Hoe fel is niet de strijd tusschen de vrouw en de moeder, die of haar kinderen onder vreemden, in Hol land moet laten, of haar man alleen in Indië. Ik zou kunnen doorgaan, maar wie ziet niet voor zijn geestesoog de heele rij vrouwen, die in haar huwelijk de diilderes zijn en daardoor den man zijn werk mogelijk maken Al moge, dus eindigt Prof. C. zijn artikel, voor den man de eisch klem men, den hoog niet te strak te span nen, rekening te houden met de ei schen van het familiéleven en niet eindeloos wissels af te geven op de goedheid en het lijdzaam geduld zij ner vrouw; al is het zeker ook voor den man in de maatschappij van groot nut, dat hij in het huiselijk leven af leiding, ontspanning en ook verdie ping vindt; al moet het intieme en tee dere van het gezin de menschelijker gevoelens van persoonlijke deernis en belangstelling in hem wakker hou den, die in den strijd van het maat schappelijk leven maar al te dikwijls verloren gaan: „al is dus het gezin juist voor het maatschappelijk en staat kundig leven van beteekenis, toch zal bij deze verhouding de vrouw maar al te dikwijls de gevende, de dragen de, de duldende zijn. En niet als de gene, die rozen vlecht in het leven, maar als zij, die het leven zelf draagt en schoort, verdient zij eer en achting en krijgt Schiller's woord dieper zin: „Ehret die Frauen." KERK EN SCHOOL.. NED. HERV. KEKK. Aangenomen: Naar Grijpskërlc, J. Bosch te Westbroelc. Bedankt: Voor Onstwedde, G. Lans te Ouderkerk a. d. IJssel. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Hijlaard, J. C. Sikkel, cand. te Oegstgeest. Te Anna Jacobapol- der, cand. J. Attema te Ijlst. lucht en zonneschijn mee", zei zij snel. „O, hoe verlang ik om naar bui ten te mogen gaan." „De zonneschijn is slechts schraal hier in deze sombere plaats" ant woordde hij. „Goeden morgen, .mevr. Blair. Ik heb mij gehaast om bij u te komen. Uw zaak komt den vieren twintigsten voor, wij hebben geen tijd te verliezen." „Komt den viërentwintigsten voor", herhaalde zij werktuigelijk, terwijl haar gelaat verbleekte. „Ik kan het mij niet indenken, mijnheer Ross; ik heb nog steeds het gevoel, dat het een afschuwelijke droom moet zijn een nachtmerrie die straks van mij zal wijken. Bedoelt u werkelijk, dat ik. Hester Blair, voor het gerecht moet komen als een misdadigster en te mid den van een volle zaal moet terecht staan?" „Het spijt mij te moeten zeggen, dat u dat inderdaad zult moeten", ant woordde hij, „maar bedenk, dat te rechtstaan niet betzelfde is als ver oordeeld te worden u kunt immers worden vrijgesproken. Wilt u gaan zitten, mevrouw, en zullen wij dade lijk aan onze zaken beginnen? Ik wou dezen morgen een schets maken voor de verdediging.' „Hoe kan er sprake zijn van een verdediging, als ik onschuldig ben?" vroeg zij. „Ik wil juist uw onschuld bewijzen" antwoordde hij kalm, „en dat kan ik het best doen, als u mij alles vertelt. Wilt u gaan zitten, mevrouw, en zul len wij beginnen?" Zij keek hem met een droomerigen blik aan. De gevangenbewaarster had hen alleen gelaten. „Ik herinner mij, dat ik u eens ge zien heb op een groot feest", zei zij plotseling. „Heeft u mij toen ook ge zien? Het was verleden winter, bij den burgemeester.' „Ja" antwoordde hij, „ik heb u daar gezien, mevrouw Blair. U trok zeer de aandacht." „Zou u toen hebben gedacht, dat u ooit als mijn verdediger zou moeten optreden, om mij vrij te pleiten van een zoo zware schuld?" „Maar mevrouw, hoe zou zulk een onzinnige gedachte ooit in mij opko men?" antwoordde hij. „Ik herinner mij nog", ging zij voort, „dat ik scherp naar u keek. U stond te praten met Lady Courtland en ik vond, dat u zulk een verstandig ge laat had. Weinig droomde ik er toen van, dat ik ooit in een gevangeniscel zou staan met u als mijn eenigen vriend." „Wij zullen trachten de deuren van de cel voor u te openen", z$i hij, met een poging om opgewekt te spreken Doch de scherpe tegenstelling tusschen toen en nu drukte hem. „Mag ik u nogmaals verzoeken te gaan zitten, mevrouw?" vroeg hij weer. U moet we ten, dat voor een groot deel u uw zaak in- eigen handen heeft, want het hangt er alles van af in hoeverre u mij in staat stelt de verdediging te voeren Hij trok zijn stoel naar de tafel en legde er verschillende papieren en dichtgevouwen documenten op; zij zat tegenover hem, kalm en zonder vrees. „Zooals de bloote feiten er nu uit zien", zeide hij, „moet ik u eerlijk zeg gen, dat zij tegen u zijn. De vraag is nu, op welke gronden ik de verdedi ging zal baseeren. U kunt er goede gegevens voor verschaffen, veronder stel ik?" „Ik heb geen gegevens", antwoord de zij, „ik weet niets ter mijner ver dediging." „Niets ter verdediging?' vroeg hij. „Niets behalve mijn eigen woord. Ik heb het niet gedaan; ik ben volmaakt onschuldig aan alles wat er mee in verband staat." Dudley Ross keek ontsteld op. „U moet toch meer hebben te zeggen dan dit.", riep hij uit, „de ontsluiering van het geheim moet in Tiw handen lig gen." „Neen", antwoordde zij langzaam en waardig. „Ik weet er niets van. Ik heb het niet gedaan. De gedachte, dat ik, die zelfs geen dier kwaad zou w»Uen En dan, bij het maken van de toepas sing duikt nog al eer.ig verschil op. Vreemde dingen worden hierover ge hoord. Of vergis ik mij, als mijn herinne ring mij zegt, dat het in één der ker ken van ons vaderland gebeurd is, dat een ouderling een hoedlooze vrouw (pre dikantsvrouw), voor in de kerk zittende nog wel, verzocht wegens dat „groote" euvel de samenkomst te verlaten. Ik meen dit feit in de bladen gelezen te heb ben. Naar onze meening zou het wat waard zijn, als we bij onze kerkgebou wen kleedkamers konden hebben, waar men zich van overtollige kleeding kan ontdoen. Het zou het intieme karakter van den dienst nog kunnen bevorderen. En als onze zusters hinder hebben van hun hoed of mantel, in de warme peri ode, wel, ontdoet u, zusters, van de uw hoofden verwarmende dekking. Het zou mede dit voordeel bieden, dat ook de be lemmering voor de achterzittende hoor ders aanmerkeli,".: verminderd werd. Wantv van het spreekgestoelte af, heb *ik meermalen sommige "hoorders wanhop.ge pogingen zien doen om langs een al te hoog of al te breed uitgevallen hoofd deksel den spreker in 't gezicht te krijgen. En dan eindelijk, laat in deze onver schillige dingen ieders consciëntie beslis sing nemen en laten wij ieders vrijheid in dezen respecteeren. Conclusie: Het is o.i. geoorloofd, dat men zonder hoed de prediking beluistere. En onze zusters mogen voorts niet ver geten Petru^' vermaning ia 1 Petr. 3:15. ParaHezklassen der kweekscholen I^j Kon. Besluit is bepaald^ da: an. II van het K. B. van 30 Oct. 1924 (Stbl. no. 480) als volgt wordt gelezen: „Dit besluit treedt geleidelijk in wer king: Over het schooljaar 1925'20 kunnen van eventueele parallelklassen eener kweek school met 4-j. cursus uitsluitend 'die der 3de en 4de klasse voor berekening der Rijksbijdrage in aanmerking komen en over het schooljaar 1926'27 uitsluitend die der 4de klasse, mits deze parallelklas sen de voortzetting zijn van parallelklas sen, welke reeds bij het begin van het schooljaar 1923—1924 bestonden. Voor een kweekschool met 3-j.c. kun nen over het schooljaar 1925'26 van eventueele parallelldassen uitsluitend de 2e en 3de klasse, en over het schooljaar '26 '27 uitsluitend de 3de klasse in aanmer king komen, mits deze parallelklassen de voortzetting zijn van parallelklassen, wel ke reeds bij het begin van het schooljaar l923'24 bestonden. Met het begin van het schooljaar 1927 192S treedt dit besluit in volle werking". GEDACHTEN VAN WILLEM DE CLERCQ. Ik dank U, o God, dat Gij mij niet weggerukt hebt in de dagen, toen ik angstig naar rechtzinnigheid zocht, doch niet wist, dat ik voor alles Christus moest zoeken. Christus is de Weg, en wij willen Hem altijd gebruiken als middel, om op den weg té komen. Wij bergen de prullen overal, tot.in ons hart toe. Zoo is het met ons, dat wij veel meer opletten op hetgeen in een an der plaats vindt, dan op hetgeen met ons zei ven gebeurt, zoodat wij zeer nauwkeurig een rapport over den staat van het christelijk geloof onder onze goede vrienden zouden kunnen opma ken, en dikwijls omtrent ons zeiven in gebreke blijven. De verbeelding in den mensch is een grondelooze put een afgrond, waaruit alles opkomt. Hij moet door hooger kracht gesloten worden. Als een vriend wég is, denkt men altijd, dat men nog een beter gebruik van zijn gezelschap had kunnen ma ken. Mocht ik meer voor mijn kinderen zijn. Zit ik iets te lezen, dat mij be valt, dan ben ik tevreden als zij maar zoet zijn. Mogen wij ons verheugen in het geen ons gegeven wordt, en niet al toos naar vlekken zien. doen, die de natuur en al het gescha* pene lief heb, dat ik mijn man zou hebben kunnen vermoorden, is zoo af schuwelijk, dat ik ze nauwelijks durf uit te spreken. Hoe zou ik hebben kunnen komen tot een misdaad, zóó laag en vreeselijk, dat zij zelfs in de ze zondige wereld iets zeldzaams mag beeten? En a4 zou mijn hart en ziel verdorven genoeg zijn om zulk een ge dachte te koesteren dan nog, welk belang zou ik bij zulk een daad ge had hebben?" „De wereld zegt, dat u niet van uw man hield',' zei mijnheer Ross. „Dat is waar. Ik had mijn man niet lief, zooals een vrouw haar man be hoort lief te hebben. Maar ik haatte hem niet." „De wereld zegt, dat u hield van of mag ik eenvoudig zeggen ai beminde Sir Allan Fletcher. En de we reld voegt er vriendelijk aan toe, dat dit u bewoog tot den moord." „Het is een leugen!" antwoordde zij .„Sir Allan Fletcher kende mij hij wist mijn geschiedenis en had me delijden met mij. Hij is altijd vrien delijk en hoffelijk tegen mij geweekt al 't andere is laster. Mijnheer Ross, vervolgde zij, haar groote oogen naar hem opslaande, „geloof dit van mij; ik ben eenentwintig: jaar, maar ik heb nooit de liefde van mijn hart aan eeni- £62. niiAi: «ege\fGn." (Wordt tervolffd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5