tweede blad.
feuilleton'
NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN DONDERDAG 30 JULI 1925
Bevestiging, Intrede, Afscheid.
Ds. H. Boswijk hoopt 16 Augustus
afscheid tè nemen van de Geref. Kerk
van Gaast en 30 Aug. intrede te» elpen te
Uithoorn. Bevestiger is Ds. H. Veldkamp
van Kralingsche Veer.
Ds. P. Zandt.
Naar gemeld wordt, is#Ds. P. Zandt,
van Delft, dië door 2ijn verkiezing tot
lid der .Tweede Kamer het predikambt in
de Ned. Herv. Kerk niet kan blijven ver
vullen, aangezocht als vaste voorganger
bij' de Herv. Geref. Evangelisatie te Zwolle
Legerpredikanten in Ned. O.-Indië.
„De Preangerbode" meldt dat Ds. Van
Rooijen te Soerabaja algemeen legerpre
dikant wordt en Ds. Duijker te Solo leger-
predikant te Batavia.
Synode Ned. Herv. Kerk.
De president brengt dank voor den ar
beid, welken de heer Te Winkel in de Sy
node heeft verricht, en heet diens primus,
Dr. H. Schokking, thans aanwezig, wel
kom. Ook begroet hij den heer G. J.
van der Flier, die als secundus, den se
cretaris zal ter zijde staan.
De heer D. Boer heeft zijn benoeming
tot secretaris van den pensioenraad aan
genomen. Evenzoo de heer Mr. del Campo
/ijn herbenoeming tot lid van den raad
.van beroep voor de predikantstractemen-
ten.
Op de voordracht van het bestuur van
„Valkenheide" worden tot leden van dat
bestuur herbenoemd de H.H. J. W. A.
Klinkhamer Bredius en Q. J. van Swin-
deren.
Het rapport van den heer Zoete over de
diaconale voorstellen wordt ter inzage ge
legd.
Daarna rapporteert Dr. van Veldhuizen
over betuigingen van instemming met een
motie van de Remonstrantsche Broeder
schap, een motie van de H.H. Hugen-
holtz c.s. en een uitnoodiging van de
classicale vergadering van 's Hertogen
bosch om een motie, betreffende gewe
tensvrijheid ter kennis van de regeering
te brengen.
Deze moties hangen samen metwen-
schen, betreffende ontwapening, beper
king van het militairisme en bestrijding
van de oorlogsbedreiging.
De uitvoerige bespreking van het rap
port leidt tot resultaat dat het opstellen
van de conclusie tot nader tijdstip wordt
uitgesteld.
De heer Landsman bespreekt de consi-
deratiën over de wijziging van art. 15,
al. 7, reglement op het godsdienstonder
wijs, waarbij gevoegd zijn een verzoek van
deelnemers aan den cursus voor godsdienst
onderwijzers te 's Gravenhage tot toe
voeging van een overgangsbepaling, en
een verzoek van het bestuuf van den
Bond van Ned. predikanten om een ge
heel nieuwe regeling voor de opleiding
te ontwerpen en daarvoor een commissie
te benoemen.
Het rapport van het verzwaarde exa
men leidt tot de conclusie, dat inderdaad
een overgangsbepaling noodig zal zijn,
doch dat de voorloopig aangenomen re
geling, behoudens eenige redactiewijziging
behoort te worden vastgesteld.
Uit de langdurige discussies, welke over
het verzwaarde examen worden gevoerd,
blijkt, dat enkele leden die verzwaring
niet wenschen. Een ander lid zoude naast
het examen van thans een examen B
wenschen, dat zwaarder eischen stelde,
zooals dit ten vorigen jare door den Bond
van godsdienstonderwijzeressen is voor
gesteld. Er wordt echter op gewezen, dat
nog altijd het bezwaar geldt, dat voor hen,
die verschillende extf^ens zouden afleg-"
gen, een zelfde bevoegdheid zoude wor
den verleend. Ook wordt de vraag over
wogen, of met -de kermis van twee mo
derne talen niet teveel is geëischt.
Besloten wordt met 17 tegen 2 stemmen
de voorloopig aangenomen wijziging, na
dat de kennis Van twee is veranderd in de
kennis van één der drie moderne talen,
aan de hoofdelijke stemming der pro
vinciale kerkbesturen ?e onderwerpen, ter
wijl als overgangsbepaling wordt vastge
steld, dat de nieuwe 7de alinea in wer
king zal treden op 1 Januari 192S.
Tenslotte rapporteert de heer vanZwet
over de consideratiën betreffende de voor
loopig aangenomen tbevoeging van eene
nieuwe alinea aan art. 4 regl. predtt. De
bespreking van dit rapport zal morgen wor
den voortgezet.
Een raak antwoord.
Ds. Lingbeek gaf onlangs in de confess.
„Geref. Kerk" enkele herinneringen aan
den Amsterdamschen Hervormden predi
kant Dr. Ph. S. van Ronkel weer. Zoo
wordt o.m. gememoreerd een bijzondere
ontmoeting bij zijn kennismaking met het
Kiescollege der Ned. Herv. Gemeente.
Toen Dr. van Ronkel was overgekomen
naar de hoofdstad en aldaar intrede had
gedaan 1 w elke int ree preek bij Van Ronkel
een modelstuk placht te zijn, waarover en
waaraan hij minstens zes weken dacht, en
schreef, schaafde en polijstte), was de tijd
gekomen, dat hij, naar toen bestaand ge
bruik, aan het vergaderde Kiescollege, dat
hem had geroepen, zou worden voorge
steld.
En toen, schrijft Ds. Lingbeek, vertelde
ons onze zegsman', dat het volgende plaats
had.
Eén voor eén de rijen der leden van
het Kiescollege langs gaande en een ieder
de hand gevende, kwam Dr. van Ronkel
onder meer, bij een, broeder, die scheen
te n^enen, dat men eerst dan recht Ge
reformeerd was, als men iemand eens
flink een onaangenaamheid durfde zeggen.
„Och, dominé", begon de man, „u is
wel erg geleerd en ook erg welsprekend,
maar wat hebben we daaraan; wat geeft
ons d£t? Met al die geleerdheid en wel
sprekendheid doe je nog niets, als het
den Heere niet behaagt, daarover zijn ze
gen te geyen".
Een oogenblik tintelde het Oostersche
vuur in Dr. van Ronkel's oogen.
Die oogen waren n.l. ongemeen spreken
de oogen.
Soms lag daarin niets uitgedrukt dan
aanbidding en afhankelijkheid en stille
overgegevenheid onder den wil des Hee-
ren.
Soms brandde daarin een vuur van gods
dienstigen ijver.
Maar ook soms laaide in die oogen een
'vlam, die, als ze u scherpzinnig-lachend
aanzagen, u toch óók deed gevoelen: nu
komt er iets, wat ge niet hadt verwacht;
nu krijgt ge uw deel.
Nu zóó, verhaalt onze zegsman, had
het in die oogen van Van Ronkel een
oogenblik geglansd, toen die broeder uit
het kiescollege hem aldus aansprak.
Maar alras had van Ronkel het hoofd
gebogen, en hij had, alsof het de eenvou
digste zaak ware, de gemaakte opmerking
beantwoord met een: „Ja broeder, en dat
ligt nu geheel aan u".
En verder, al's die broeder hem verbijs
terd aanzag: „Ja, 't ligt alles aan den
zegen des Heeren, maar."., dien zegen
zal hij alléén geven, op het gebed van de
Gemeenteen, broeder, op uw gebed"
De broeder-lid van het kiescollege zei
niets meer.
Van Ronkel was reeds bij een volgenden
broeder en had voor dien al weer een
ander woord.
Hoeden af?
Daar komt van een lezeres een vraag
tot ons, schrijft Ds. K. van Anken in de
Delftsche Geref. Kerb., „of het ge-
0oorloofd is, dat de zusters in de kerk
hare hoedeh afzetten of zonder hoed
naar de kerk gaan. In verband met de
warmte hebben zeer velen er hinder
van, zooals zij reeds zelf heel erg onder
vond en 00k van anderen vernam. Zij
wilde er liever niet mee bèginnen, alvo
rens dit openlijk in de Geref. Kerkbode
besproken werd".
Voor zichzelf heeft de -zuster blijk
baar al een zekere overtuiging. Alleen
•maar, zij wil niet er mee beginnen voor
het officiéél fes gesanctioneerd.
Ik weet niet, zoo schrijft Ds. van An
ken in zijn antwoord, of wij dergelijke
„onderworpenheid" aan ons oordeel op
prijs moet stellen.
Over de kleeding hebben onze Kerken
nooit bepaalde uitspraken gedaan; in 't
algemeen zal teedere godsvrucht van
zelf den weg aanwijzen, die men hierin
heeft .te volgen. Wat op de publieke
straat aanstoot geeft, moet men ook
overal, waar men publieke samenkom
sten heeft, mijden. Christelijke bescha
ving zal zich hoeden voor alles wat on
voegzaam is. Al kan niet ontkend wor
den, dat de een de grenzen nauwer en
-de ander ruimer tpekt.
Mendioude in 't oog, dat ds dienst des
Woords is een lamenkomst van God met
Zijn -volk. Dat karakter veriieze men nooit
uit het oog. Het is dus een verschijnen
voor Gods heilige oogen.
En zoo men dit maar bedenkt, zal een
net, behoorlijk gewaad gekozen worden
bij het kerkgaan.
De hoedenkwestie is feitelijk een on
derdeel van het heele kleeding vraag
stuk. Men dale dus van het algemeene
af tot het bijzondere.
DE DULDERES.
Aan een artikel van Prof. daslmir
in de Telegr.^is het volgende ont
leend:
Mejuffrouw H. Kuyper, de schrijven
de dochter van den grooten leider,
heeft haar laatsten brief aan 'n verre
vriendin in de Standaard gewijd aan
de bijeenkomst, door de anti-revoluti
onairen in de groote zaal van )den
Dierentuin gehouden naar aanleiding
van den uitslag der verkiezingen.
Wanneer zij spreekt over de aan
bieding der bloemen aan mevrouw Co-
lijn, gaat zij door op de moeilijke taak
die de vrouw van den staatkundigen
leider harer partij heeft. Zij moet ont
beren en eenzaam zijn, afstand kun
nen deen en* eigen verlangens en wen
schen terug houden. Deelt zij in de
eere, welke haar man geniet, zij voelt
den hoon en den smaad, die hem treft,
diep en pijnlijk.
Ik geloof, dat mej. Kuyper gelijk
heeft. Levendig herinner ik mij, dat
de vrouw van een onzer meest geslaag
de staatslieden mij zei: en zij zeide
het met eenvoudige zakelijkheid zon
der eenige zelfverheffing „Dat mijn
man zooveel kan doen ligt aan zijn
knapheid, eerlijkheid en werkkracht,
maar ik heb niets gevraagd, wat hem
in zijn- werk bemoeilijkte, en gepro
beerd, hem in alles te steunen." Maar
onjuist is het als men meenen zou,
dat dit 3ware lot alleen of vooral be
schoren zou zijn aan de echtgenoote
van den leider der anti-revolutionairen
Bij eiken staatsmem of politicus L^'dt
het huiselijk leven. Vader is vaak uit
huis, in huis moet. hij ook veel wer
ken of menschen spreken, opwindend
en onregelmatig is zijn leven. De be-
heersching, die hij, naar buiten moét
toonen, valt dikwijils weg in den hui-
selijken kring.
Een der meest bekende ministers
uit den tijd en dan kring van Thor-
becke lag dikwijls, zenuwachtig en
vermoeid snikken*;., rechtuit op den
grond, als hij weer met den koning om
bepaalde regelingen had geworsteld.
Een ander, weerba ar tot het uiterste,
in bet parlement, «S.urfde thuis geko
men, de kranten rtlet openen, omdat
hij te pijnlijk 'v/erH aangedaan door
al weer nieuwe aaaivallen.
Het jongetje, dafc dezer dagen tot
zijn moeder zei: ,.,Mam, ik wil nooit
kamerlid worden, want het is zoonaar
voor de kindertjes»,, als de vader altijd
weg' is", heeft ook onder oudere kin
deren van politici veie voorbeelden ge
had. Ja, het is op merkelijk, dat eigen
lijk alleen de he,-eren Heemskerk en
Van Karnebeek z<oons van staatslieden
zijn onder de oju den voorgrond tre-
j dende ministers en kamerleden van
'dezen tijd. Maar wij ontmoeten geen
Kuyper, geen Talma, geen Idenburg,
J geen De Savornim Lobman, geen Kolk
man en geen Rink, geen Lely, Borge-
sius, Drucker of Domei a NieuWenhuis
onder onze jongere kamerleden. Mis
schien zegt het iets. Want men heeft
bijv. predikants- en leeraarsgeslachten,
notaris- en ad rocatenfamilies, om van
de militaire te zwijgen.
1 De vrouw van den man, die in het
openbaar werkt, is dikwijls de stille
•kracht, die hem bezielt, regelt en in
'evenwicht brengt. Ontzegging is haar
jleven ontbering en opoffering. Zij is
niet alleen de' stille kracht, maar ook
de duMeres, naar het schoone woord,
.dat men bij Potgieter ontmoet. Hoe-
(vele vrouwen zijn liet niet en in hoo-
ger mate dan die der staatslieden. Ik
'denk aan de - vrouw van den kunste
naar, immer getroffen en bezig, of
schijnbaar zonder inspiratie, en dan
jverveeld en landerig, met een behoef
te aan een omgeving van vrijheid en
**TT7'VlrtrnrreTrTiTn
Het geheim van Colde Feil.
2)
Zij werd opgeschrikt door een ge
luid aan de deur, die langzaam werd
geopend. De gevangenisbewaarster, juf
frouw Grant ,trad binnen. Zij was een
vriendelijke, verstandige vrouw, met
een vastberaden gelaat, en strakke,
dunne lippen.
„Nummer eenentwintig", zei zij „uw
advocaat is hier, die u wenscht te
spreken."
Nummer eenentwintig stond haastig
op; over haar gelaat gleed een glans
van hoop.
„Gelukkig", riep zij uit, ,',ik ben blij
niet iemand te kunnen spreken. Dat
zal mij weer wat meer tot mijzelf bren
gen .In deze cel word ik door duizen
derlei gedachten geplaagd."
„Een onrustig geweten", dacht de
gevangenbewaarster, doch zij zei
niets en de advocaat trad binnen. Dud
ley Ross was een van de jongste, maar
tegelijk een van de bekwaamste en be
roemdste advocaten van Schotland Hij
had de beste practijk van de stad en
bad op zich genomen de schoone en
i ongelukkige Hester Blair te verdedigen.
Zij keek hem strak aan, toen hij
binnenkwam.
»»U brengt een geur van fri9sche
schoonheid, vaak noch in overeen
stemming te brengen met hun gel
delijke middelen, noch met* de eischen
van het maatschappelijk leven. Ik
ga dan nog voorhij ,hoe vaak de kun
stenaar in een nieuwe liefde de fris-
sche aandoening voor zijn werk vindt
en hoe veel de vrouw dan moet dul
den, als zij bevreesd moet zijn voor
ontrouw en verlaten worden.
Zwaar, zonder dat velen het weten,
kan het leven zijn van vele geleer-
den-vrouwen .Want bij hoevele geleer
den en onderzoekers, die een nieuw
vraagstuk aansnijden, is alle denken
niet gericht op het probleem. In de
dagelijksche conversatie dikwijls niet
'erg genietbaar (er zijn natuurlijk schit
terende uitzonderingen). Er is ook
geen werktijd; manlief is nooit vrij en
hij is innerlijk maar al te taak^bang,
dat hij, wat hij geeft aan zijn vrouw
en gezin, ontsteelt aan zijn werk. Na
tuurlijk doet zich dit beeld niet voor
in alle gevallen, maar hier en daar
vindt men het geheel verwezenlijkt,
en trekken er van ontbreken schier in
geen geleeerdengezin.
Hoevele beroepen zijn er niet, die de
vrouw berooven van het rustige aan
gename samenzijn met den man in
den familiekring na volbrachte dag
taak. De dominé'svrouw, die haar
man gewoonlijk op de uren moet mis
sen, die voor een andere vrouw de
prettigste zijn, 's Zondagsmorgens, de
avonden met catechisatie of vergade
ringen bezet. De doktersvrouw, nim
mer zeker van het uur der thuis
komst van haar man, nooit kunnen
de rekenen op een vast uur, dat hij
van of voor haar zal zijn Nog eenzamer
is het leven van de zeemansvrouw,
wier hart is ingescheept met den ge
liefde, en die alleen, staat voor de op
voeding der kinderen en voor alle zor
gen. Hoe fel is niet de strijd tusschen
de vrouw en de moeder, die of haar
kinderen onder vreemden, in Hol
land moet laten, of haar man alleen
in Indië.
Ik zou kunnen doorgaan, maar wie
ziet niet voor zijn geestesoog de heele
rij vrouwen, die in haar huwelijk de
diilderes zijn en daardoor den man
zijn werk mogelijk maken
Al moge, dus eindigt Prof. C. zijn
artikel, voor den man de eisch klem
men, den hoog niet te strak te span
nen, rekening te houden met de ei
schen van het familiéleven en niet
eindeloos wissels af te geven op de
goedheid en het lijdzaam geduld zij
ner vrouw; al is het zeker ook voor
den man in de maatschappij van groot
nut, dat hij in het huiselijk leven af
leiding, ontspanning en ook verdie
ping vindt; al moet het intieme en tee
dere van het gezin de menschelijker
gevoelens van persoonlijke deernis en
belangstelling in hem wakker hou
den, die in den strijd van het maat
schappelijk leven maar al te dikwijls
verloren gaan: „al is dus het gezin
juist voor het maatschappelijk en staat
kundig leven van beteekenis, toch zal
bij deze verhouding de vrouw maar
al te dikwijls de gevende, de dragen
de, de duldende zijn. En niet als de
gene, die rozen vlecht in het leven,
maar als zij, die het leven zelf draagt
en schoort, verdient zij eer en achting
en krijgt Schiller's woord dieper zin:
„Ehret die Frauen."
KERK EN SCHOOL..
NED. HERV. KEKK.
Aangenomen: Naar Grijpskërlc, J.
Bosch te Westbroelc.
Bedankt: Voor Onstwedde, G. Lans
te Ouderkerk a. d. IJssel.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Hijlaard, J. C. Sikkel,
cand. te Oegstgeest. Te Anna Jacobapol-
der, cand. J. Attema te Ijlst.
lucht en zonneschijn mee", zei zij
snel. „O, hoe verlang ik om naar bui
ten te mogen gaan."
„De zonneschijn is slechts schraal
hier in deze sombere plaats" ant
woordde hij. „Goeden morgen, .mevr.
Blair. Ik heb mij gehaast om bij u te
komen. Uw zaak komt den vieren
twintigsten voor, wij hebben geen tijd
te verliezen."
„Komt den viërentwintigsten voor",
herhaalde zij werktuigelijk, terwijl
haar gelaat verbleekte. „Ik kan het
mij niet indenken, mijnheer Ross; ik
heb nog steeds het gevoel, dat het een
afschuwelijke droom moet zijn een
nachtmerrie die straks van mij zal
wijken. Bedoelt u werkelijk, dat ik.
Hester Blair, voor het gerecht moet
komen als een misdadigster en te mid
den van een volle zaal moet terecht
staan?"
„Het spijt mij te moeten zeggen, dat
u dat inderdaad zult moeten", ant
woordde hij, „maar bedenk, dat te
rechtstaan niet betzelfde is als ver
oordeeld te worden u kunt immers
worden vrijgesproken. Wilt u gaan
zitten, mevrouw, en zullen wij dade
lijk aan onze zaken beginnen? Ik wou
dezen morgen een schets maken voor
de verdediging.'
„Hoe kan er sprake zijn van een
verdediging, als ik onschuldig ben?"
vroeg zij.
„Ik wil juist uw onschuld bewijzen"
antwoordde hij kalm, „en dat kan ik
het best doen, als u mij alles vertelt.
Wilt u gaan zitten, mevrouw, en zul
len wij beginnen?"
Zij keek hem met een droomerigen
blik aan. De gevangenbewaarster had
hen alleen gelaten.
„Ik herinner mij, dat ik u eens ge
zien heb op een groot feest", zei zij
plotseling. „Heeft u mij toen ook ge
zien? Het was verleden winter, bij den
burgemeester.'
„Ja" antwoordde hij, „ik heb u
daar gezien, mevrouw Blair. U trok
zeer de aandacht."
„Zou u toen hebben gedacht, dat u
ooit als mijn verdediger zou moeten
optreden, om mij vrij te pleiten van
een zoo zware schuld?"
„Maar mevrouw, hoe zou zulk een
onzinnige gedachte ooit in mij opko
men?" antwoordde hij.
„Ik herinner mij nog", ging zij voort,
„dat ik scherp naar u keek. U stond
te praten met Lady Courtland en ik
vond, dat u zulk een verstandig ge
laat had. Weinig droomde ik er toen
van, dat ik ooit in een gevangeniscel
zou staan met u als mijn eenigen
vriend."
„Wij zullen trachten de deuren van
de cel voor u te openen", z$i hij, met
een poging om opgewekt te spreken
Doch de scherpe tegenstelling tusschen
toen en nu drukte hem. „Mag ik u
nogmaals verzoeken te gaan zitten,
mevrouw?" vroeg hij weer. U moet we
ten, dat voor een groot deel u uw zaak
in- eigen handen heeft, want het hangt
er alles van af in hoeverre u mij in
staat stelt de verdediging te voeren
Hij trok zijn stoel naar de tafel en
legde er verschillende papieren en
dichtgevouwen documenten op; zij zat
tegenover hem, kalm en zonder vrees.
„Zooals de bloote feiten er nu uit
zien", zeide hij, „moet ik u eerlijk zeg
gen, dat zij tegen u zijn. De vraag is
nu, op welke gronden ik de verdedi
ging zal baseeren. U kunt er goede
gegevens voor verschaffen, veronder
stel ik?"
„Ik heb geen gegevens", antwoord
de zij, „ik weet niets ter mijner ver
dediging."
„Niets ter verdediging?' vroeg hij.
„Niets behalve mijn eigen woord. Ik
heb het niet gedaan; ik ben volmaakt
onschuldig aan alles wat er mee in
verband staat."
Dudley Ross keek ontsteld op. „U
moet toch meer hebben te zeggen dan
dit.", riep hij uit, „de ontsluiering van
het geheim moet in Tiw handen lig
gen."
„Neen", antwoordde zij langzaam en
waardig. „Ik weet er niets van. Ik heb
het niet gedaan. De gedachte, dat ik,
die zelfs geen dier kwaad zou w»Uen
En dan, bij het maken van de toepas
sing duikt nog al eer.ig verschil op.
Vreemde dingen worden hierover ge
hoord. Of vergis ik mij, als mijn herinne
ring mij zegt, dat het in één der ker
ken van ons vaderland gebeurd is, dat
een ouderling een hoedlooze vrouw (pre
dikantsvrouw), voor in de kerk zittende
nog wel, verzocht wegens dat „groote"
euvel de samenkomst te verlaten. Ik
meen dit feit in de bladen gelezen te heb
ben.
Naar onze meening zou het wat
waard zijn, als we bij onze kerkgebou
wen kleedkamers konden hebben, waar
men zich van overtollige kleeding kan
ontdoen. Het zou het intieme karakter
van den dienst nog kunnen bevorderen.
En als onze zusters hinder hebben van
hun hoed of mantel, in de warme peri
ode, wel, ontdoet u, zusters, van de uw
hoofden verwarmende dekking. Het zou
mede dit voordeel bieden, dat ook de be
lemmering voor de achterzittende hoor
ders aanmerkeli,".: verminderd werd.
Wantv van het spreekgestoelte af, heb *ik
meermalen sommige "hoorders wanhop.ge
pogingen zien doen om langs een al te
hoog of al te breed uitgevallen hoofd
deksel den spreker in 't gezicht te krijgen.
En dan eindelijk, laat in deze onver
schillige dingen ieders consciëntie beslis
sing nemen en laten wij ieders vrijheid
in dezen respecteeren.
Conclusie: Het is o.i. geoorloofd, dat
men zonder hoed de prediking beluistere.
En onze zusters mogen voorts niet ver
geten Petru^' vermaning ia 1 Petr. 3:15.
ParaHezklassen der kweekscholen
I^j Kon. Besluit is bepaald^ da: an. II
van het K. B. van 30 Oct. 1924 (Stbl. no.
480) als volgt wordt gelezen:
„Dit besluit treedt geleidelijk in wer
king:
Over het schooljaar 1925'20 kunnen
van eventueele parallelklassen eener kweek
school met 4-j. cursus uitsluitend 'die der
3de en 4de klasse voor berekening der
Rijksbijdrage in aanmerking komen en
over het schooljaar 1926'27 uitsluitend
die der 4de klasse, mits deze parallelklas
sen de voortzetting zijn van parallelklas
sen, welke reeds bij het begin van het
schooljaar 1923—1924 bestonden.
Voor een kweekschool met 3-j.c. kun
nen over het schooljaar 1925'26 van
eventueele parallelldassen uitsluitend de 2e
en 3de klasse, en over het schooljaar '26
'27 uitsluitend de 3de klasse in aanmer
king komen, mits deze parallelklassen de
voortzetting zijn van parallelklassen, wel
ke reeds bij het begin van het schooljaar
l923'24 bestonden.
Met het begin van het schooljaar 1927
192S treedt dit besluit in volle werking".
GEDACHTEN VAN WILLEM DE
CLERCQ.
Ik dank U, o God, dat Gij mij niet
weggerukt hebt in de dagen, toen ik
angstig naar rechtzinnigheid zocht,
doch niet wist, dat ik voor alles
Christus moest zoeken.
Christus is de Weg, en wij willen
Hem altijd gebruiken als middel, om
op den weg té komen.
Wij bergen de prullen overal, tot.in
ons hart toe.
Zoo is het met ons, dat wij veel
meer opletten op hetgeen in een an
der plaats vindt, dan op hetgeen met
ons zei ven gebeurt, zoodat wij zeer
nauwkeurig een rapport over den staat
van het christelijk geloof onder onze
goede vrienden zouden kunnen opma
ken, en dikwijls omtrent ons zeiven
in gebreke blijven.
De verbeelding in den mensch is
een grondelooze put een afgrond,
waaruit alles opkomt. Hij moet door
hooger kracht gesloten worden.
Als een vriend wég is, denkt men
altijd, dat men nog een beter gebruik
van zijn gezelschap had kunnen ma
ken.
Mocht ik meer voor mijn kinderen
zijn. Zit ik iets te lezen, dat mij be
valt, dan ben ik tevreden als zij maar
zoet zijn.
Mogen wij ons verheugen in het
geen ons gegeven wordt, en niet al
toos naar vlekken zien.
doen, die de natuur en al het gescha*
pene lief heb, dat ik mijn man zou
hebben kunnen vermoorden, is zoo af
schuwelijk, dat ik ze nauwelijks durf
uit te spreken. Hoe zou ik hebben
kunnen komen tot een misdaad, zóó
laag en vreeselijk, dat zij zelfs in de
ze zondige wereld iets zeldzaams mag
beeten? En a4 zou mijn hart en ziel
verdorven genoeg zijn om zulk een ge
dachte te koesteren dan nog, welk
belang zou ik bij zulk een daad ge
had hebben?"
„De wereld zegt, dat u niet van uw
man hield',' zei mijnheer Ross.
„Dat is waar. Ik had mijn man niet
lief, zooals een vrouw haar man be
hoort lief te hebben. Maar ik haatte
hem niet."
„De wereld zegt, dat u hield van
of mag ik eenvoudig zeggen ai
beminde Sir Allan Fletcher. En de we
reld voegt er vriendelijk aan toe, dat
dit u bewoog tot den moord."
„Het is een leugen!" antwoordde
zij .„Sir Allan Fletcher kende mij
hij wist mijn geschiedenis en had me
delijden met mij. Hij is altijd vrien
delijk en hoffelijk tegen mij geweekt
al 't andere is laster. Mijnheer Ross,
vervolgde zij, haar groote oogen naar
hem opslaande, „geloof dit van mij;
ik ben eenentwintig: jaar, maar ik heb
nooit de liefde van mijn hart aan eeni-
£62. niiAi: «ege\fGn." (Wordt tervolffd).