.NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN VRIJDAG 17 JULf 1925 TWEEDE BLAD. Wa.1 de bladen zeggen. Colijn Kabinetsformateur. Over de opdracht aan den heer '.Colijn verleend, schrijft de Stan daard (A.Rj o.ïti. het volgende: „Of hij slagen zal, moet -worden afgewacht. Letten wij op de program ma's der rechtsche partijen, dan schijnt ons de overeenstemming zoo groot, dat wij goeden moed hebben.» Maar bij de besprekingen die nu Aan vangen, kan natuurlijk nader van mee- ningsverschil blijken. Het beste is nu maar om nog een paar weken geduld te hebben |en in 'dien tusschentijd de eenden en eend jes maar rustig te laten rondfladde ren. Zijn wij wel ingelicht, dan ligt het in het voornemen van den heer Colijn eerst een werkprogramma voor het nieuwe Kabinet aan het oordeel der ^rie rechtsche fracties te onder werpen. Om, als hierop overeenstem ming verkregen wordt} eerst daarna personen uit te noodigen tot het be zetten der ministerieels zetels". Verder heeft, voorzoover wij kon den nagaan, van de A. R. bladen al leen de „N. Pr. Gr. Crt." aan deze zaak een beschouwing gewijd, waar aan wij het volgende ontleenen: „Deze opdracht ligt volkomen in de constitutioneels lijn. De geheele aan val van de linkerzijde concentreerde zich in den roep, de stembusleus over heel de linie, van liberaal tot socia list: Colijn niet. Dit bleek nog zoo duidelijk in de radio-rede van den heer Wibaut. Hij vatte heel den strijd nog eens samen in het woord: Cojijn niet. Met deze leus dachten onze tegen standers den strijd te winnen. Het regeerbeleid stond geheel in het teeken van den' arbeid van minis ter Colijn. Aan den linkerkant was aller hand tegen hem. Aller mond sprak van hem, aller strijd ging tegen hem. Niet hij zelf, maar de tegenpartij zette hem in het centrum van den strijd. En nu kwam de uitslag, dien men kent. Hoewel vooral de socialist zijn best doet de beteekenis er van te verkleinen. „Het Volk" zegt al den dqg dat de meerderheid is "5074. Een ieder weet, dat de rechtsche meer derheid is 54. Daarmee heeft de meer derheid van ons volk doen zien, dat het da leus „Colijn niet" afwees. En dat z:j het beleid van de regeering tot financieele redding, onder leiding van den minister van financiën, toe- ijuichte. Zoo zou de rechterzijde dus, als zij gehandhaafd bleef, weer in den (ordelijken gang van zaken, den man 'moeten bieden, die het nieuwe kabi net samenstelde. En het is dus vol komen constitutioneel en volkomen ra tioneel, dat minister Colijn de op dracht kreeg. De tegenstander begreep dit zóó wel, dat hij aanstonds weer riep: Co lijn niet. Als de uitspraak van de stóm bus niet zoo duidelijk naar den heer Colijn had heengewezen, zou er voor dat geroep geen reden zijn geweest". De „Nederlander" (C.HJ spreekt zich nog niet uit. „De Tijd'V (R.KJ spreekt de ver wachting uit dat de Katholieke frac tie den benoemden formateur met goed vertrouwen zal tegemoet treden. Er is naar het blad meent, voor het optreden van den heer Colijn wel iets meer te zeggen dan sommige ka tholieke bladen willen doen gelooven, ook ook van democratisch standpunt. „Ook zonder groote financieele of fers is er nog heel veel vruchtbaar sociaal-opbouwend werk te deen. iDaarover bestaat ih den kring der rechtsche partijen geen verschil van meening. Zoodat het niet moeilijk moet zijn ook in sociaal opzicht een vruchtbaar regeeringsprogram te ont werpen. 1 „Men zie de komende dingen met gerustheid tegemoet!" schreef „De R.K. Vakbeweging" terecht. Inderdaad, vertrouwen!" Het „Centrum" (R.KJ besluit een voorloopige beschouwing aldus: „De Volkskrant" (R.KJ zegt dat voor haar een zaak van meer belang is dan de persoon, waarom zij over gevoeligheden en teleurstellingen die met personen verband houden, go- makkelijk heen kan komen. Het blad verwacht dat het kabi- net-Colijn een Christelijk en vooruit strevend ministeriezal zijn. „Ging thans een conservatief-libë- rale politiek worden gevoerd, dan zou 'het verlies, straks, niet enkel .aan stem men, té lijden, zoo groot zijn, dat de S.D.A.P. reden zou hebben, in plaats van te brieschen, een luid 'gejuich aan te heffen: dan eerst zou zij, in werkelijkheid nu, de overwinning heb ben bevochten, dank zij de kortzich tigheid van den tegenstander. Laten wij voorshands aannemen, dat noch Colijn, noch Nolens zoo kort zichtig, met andere woorden ezels, zullen zijn". „Het Vaderland" (lib.) betoogt dat de opdracht tot de formatie aan den heer Colijn uit een constitutioneel oogpunt absoluut logisch is. Het zittend minis terie is bij de laatste stembus niet in het geding geweest, maar wel de po litiek van Colijn. Een politiek, die toch niet mogelijk geweest ware, als hij den steun van de bondgenooten niet had gehad. „Colijn zal, aldus dit bla'd, naar on ze overtuiging spoedig gereed zijn. En uit het program, waarmede hij als mi nister zal optreden, zal naar wij ver wachten blijken, daarvoor is hij staats man. dat hij met den tegenzin, dien hij herhaaldelijk Zoowel bij de Room- sche als bij de Christelijk-Historische bondgenooten heeft gewekt, rekening heeft gehouden. Moge hij ook gevoelen, dat het niet aangaat de minderheid van 45 als quantité negligeable te beschouwen, en te begrijpen, dat nationaal regeeren 't beste is." De „Nieuwe Courant" (lib.) zegt o.m. het volgende: „Zou uit den heer Colijn-Kabinets- formateur een minister Colijn voortko men, dan heeft hij nog zijn denkbeel den te vervullen, eertijds uitgesproken om niet door verzwaring der belastin gen, doch door bezuiniging te komen tot èen sluitende begrooting, in over eenstemming met de financieele kracht der natie. De Kabinetsformateur Colijn zal geen gemakkelijke taak hebben, wanneer hij een Kabinet wil vori%en, dat nu einde lijk zal 'doen, waarop wij met ongeduld wachten, een politiek voeren, die min der, partij-politiek is en meer het alge meen belang, in de eerste plaats dat van gezonde financiën hij dragelijke belasting, in het oog houdt. Het „Utr. Dagbl." (lib.) spreekt on omwonden uit dat het zich over de aanwijzing van den heer Colijn ver heugt. Vooreerst omdat ter rechterzijde nie mand, met uitzondering van den heer" Colijn, blijk gegeven heeft op ditoogen blik zóó berekend te zijn voor de taak van herstel onzer geldmiddelen als juist de anti-revolutionaire bewinds man, 'die de kabinetsformatie thans in beraad heeft. Maar dan ook omdat de heer Colijn aan deskundigheid moed paart, een eigenschap voor het vasthameren van de basis .onzer staatsfinanciën even onontbeerlijk als deskundigheid. „Natuurlijk zegt het blad be ging de heer Colijn fouten, wij hebben in onze verkiezingsartikelen die fouten niet verdonkermaand. Maar in de nieu we periode, die wij tegemoet gaan, be hoort niet de kritiek, maar de syn these steun te hebben. Thans behooren détailpunten te wijken voor het twee ledig beginsel van kracht en deskun digheid, dat in den persoon van den heer Colijn is samengebracht. .„Hét Volk" (S.D.A.P.) noemt de aan wijzing van den heer Colijn een oor logsverklaring, die dezerzijds zonder den minsten twijfel aan den uitslag den kamp wordt aanvaard. „Een parle mentaire periode van scherpe tegen stellingen en feilen strijd gaan wij te gemoet; in het parlement en daarbui ten. Wee hen, die zich weifelend, schip perend en plooiend tusschen Colijn en ons plaatsen. Aan Colijn zal de koalitie sterven, wanneer zij hem niet zeer bijtijds weer uitwerpt." Het optreden van een Kabinet Colijn, zoo besluit het blad, zal het seiu^wezen voor een onverzoenlijken strijd tegen de reactie en de machten die haar de regeermacht in handen gaven. „De Tribune" (Comm.) daarentegen is van oordeel, dat de bourgoisie van de sociaal-democratie hoe sterk dan ook geen enkel gevaar te duchten heeft. Thans blijktwel, dat de arbeiders niets te zeggen hebben. „Langs den weg der stemmenvan- gerij gaat het nooit. We hebben de sociaal-democratische stemmenvan- gers aan het werk gezien; geen begin sel of meening was zoo krom of scheef of zij veroorloofde op de S.D.A.P. te stemmen. Dat karakterlooze en begin- sellooze gedoe brengt ons arbeiders geen stap verder." Wij moeten het bij deze beschouwin gen voor vandaag laten. 0n9 dunkt, de heer Colijn kan over deze persstemmen tevreden zijn. Met vertrouwen wachten wij den verderen loop der zaken af. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Lienden, J. G. R. )Langhout te Mijdrecht. Te Aalsmeer (toez.), F. J. Roth te Almkerk. Aangenomen: Naar Zoeterwoude, J. H. Mulder, cand. te Den Haag. GEREF. KERKEN. Bedankt: Voor Rotterdam, Dr. J. Hoek, te Soest. GEREF. GEMEENTEN. Tweetal: Te Herkingeir, J Fraanje te Barnev'eld en G. H. Kersten te Ier- seke. Bevestiging, Intrede, Afscheid. Ds. H. P. Brandt, te Molkwerum, hoopt Zondag 26 Juli a.s. afscheid te ne men van de Herv. Gemeente te Molkwe rum en Zondag 2 Augustus d.a.'v. zijn intrede te doen bij de Ned. Herv. Gem. te Lage-Zwaluwe, na bevestigd te zijn door Dr. F. J. Los (jijn schoonvader) van Amsterdam. De heer M. C. Sonne veld, be noemd godsdienstonderwijzer te Gronin gen, hoopt 2 Aug. .a.s. afscheid te ne men van "zijn Evangelisatiekring" te Beer- ta. De Quaestie-Geelkerken. Woensdag heeft de classis Amsterdam der Geref. Kerken, opnieuw de zaak van Dr. J. G. Geelkerken behandeld. Diens laatste brief wekte bij sommige afgevaardigden ontstemmingmen 'was van gevoelen^, 'dat Dr. Geelkerken op de vijf nieuwe vragen wel een antwoord had kunnen inzenden. Na langdurige bespreking heeft de ver gadering bij meerderheid van stemmen besloten, aan 'Dr. G., die met vacantie in het buitèplanci vertoeft, te laten weten, dat de termijn van beantwoording dezer vijf vragen 'is ".verlengd tot 1 September. Op Woensdag 9 September komt de vergadering dan weder bijeen teneinde naar aanleiding van het ingezonden ant woord een beslissing te nemen. Hollandsch-Chineesche school te Solo. Te Solo zal de Geref. Zending de 2de Hollandsch-Chineesche School openen, waardoor h^t aantal Zendingsscholen met het Nederlandsch als taal, aldaar tot tien zal stijgen. China en de Kerk. De aartsbisschoppen an Canterbury en York, hebben Engeland opgeroepen met den volgenden oproep. „Zoo ernstig, zoo angstwekkend en zoo gecompliceerd is de toestand in China dat wij het gevoelen als een last, die op ons rust om er op aan te dringen, dat in onze kerken en huizen, gebeden zullen worden opgezonden ten behoeve van de christenen, aan de zending verbonden, bepaaldelijk ook in opvoedkundig werk, door heel China heen, en eveneens voor onze landslieden, die in gevaar kunnen zijn; en evenzoo voor de staatslieden der verschillende volkeren, op wie in deze crisis verantwoordelijkheid rust. Voor hen vragen wij om wijsheid en krachtig in zicht, opdat het alles geleid worde tot een sterk, bedachtzaam en edelmoedig behandelen van een toestand, die uiter mate moeilijk is. Het urgente der kwestie maakt het on mogelijk om in verbinding te treden met de andere leiders van religieuse gedach ten in Engeland, doch wij hebben alle reden om te mogen aannemen, dat allen met dezen emstigen oproep zullen in stemmen". (w. g.): Randall Cantuar. Cosmo Ebor. Een 300-jarig Eeuwfeest. Op Paschen (11 April) 627 werd door St. Paulinus te York door den doop in de Christelijke Kerk ingelijfd Edwin, ko ning van Northumbria. Deze historische gebeurtenis vond plaats in een haastig voor die gelegenheid opgetrokken houten kapel, op dezelfde plaats, waar nu de prachtige Minster van 't aartsbisdom York staat. Dat deze gebeurtenis van historisch rij ke beteekenis was, vloeit daaruit voort, dat sinds den doop van koning Edwin Engeland in zeer korten" tijd het Chris tendom aanvaardde en een Christelijk land werd. Edwin's koninkrijk was dan ook vrij groot; hij regeerde van de Humber tot de Forth; Edinburgh draagt nog steeds zijn naam. Wel wordt daarin ook nog St. Aidan van Lindisfarne genoemd als de apostel van Noord-Engeland. Maar 627 is toch het groote keerpunt van heidendom tot Christendom. Het veernemen bestaat in 1927 de 1300 jarige herdenking plechtig en luisterrijk in den Minster van York te doen plaats hebben. Reeds is een algemeen comité gevormd met den aartsbisschop van York aan het hoofd. Het feesj zal beginnen op St. Pieter (de Minster te York is aan St. Pieter gewijd) en verscheidene dagen du ren. Uit het Sociale Leven. Opheffing der schildersstaking. In een gisteren gehouden vergade ring van de Haagsche afdeeling van den Nederlandschen Schildersgezellen- bond is, na uitvoerige discussie, het bestuursvoorstel tot opheffing van da staking met 378 tegen 259 stemmen aangenomen. Het conflict bij de „Nieuwe Waterweg" In verband met de staking van da metaalbewerkers te Schiedam, verga derde gisteravond het personeel van de Rotterdamsche Droogdok-Maatsch. ter bespreking van de vraag of het werk wat van de „Nieuwe Waterweg" komt, moet worden gemaakt of niet. De bestuurderen Oostervoorn, Van Abbeveen en Hordijk zetten de oorzaak van het conflict uiteen en bespraken vervolgens de onderhandelingen met de directies van M. B. alsmede die tusschen de organisaties en den Rijks bemiddelaar en die van de directies van R.D.M. In het bijzonder behandel de de hoer Oostervoorn de kwestie van het misverstand omtrent de loonen. Eer. vertegenwoordiger van de fa- brieksvereeniging van de R.D.M. deel de mede, dat hij dezen middag een be spreking had gehad met den directeur Dijkstra, waarin laatstgenoemde had Medegedeeld, dat het werk aan de „La- byto" geen hesmet werk was. Boven dien had de directeur de arbeiders ge waarschuwd niet te staken. Nadat de sprekers beantwoord wa ren, werd tot stemming overgegaan. Bij opstaan werd met groote meerder heid besloten, het werk dat van de „Nieuwe Waterweg" komt, niet af te maken. Men droeg het bestuur op ver dere maatregelen te nemen, om aan het besluit uitvoering te geven. Een beetje aanmoedigen. 't Is ieder wel eens opgevallen, dat de een van de kinderen veel meer ge daan kan krijgen dan de ander. In sommige gezinnen loopen de zaken als van zelf. De kinderen helpen el kaar, de ouders kunnen met een vrien delijk woord volstaan en slechts bij uitzondering moet er een worden ge straft. In andere gezinnen daarente gen zit het nog zoo glad niet. Ja, zeker, de een zal ook wat voor een ander doen, hij zag wel liever! Vader (heeft ook altijd wat te bestellenl Misschien wordt het laatste niet uit gesproken, maar de gedachte leeft wel in het (hjart vap de kinderen. In de school, in menige klas is het miet anders. Hier is het de verhouding van wederzijdsch wantrouwen, van voortdurenden strijd, daar een prettig samenwerken, waarin onderwijzer en leerling beiden plezier hebben. Velerlei oorzaken werken natuurlijk tot zoo verschillend resultaat mee. Als één dier oorzaken wil ik dezen keer [noemen, dat niet ieder er slag van heeft, de kinderen op tijd aan te moe digen. Heel wat volwassenen, die in huis of school of werkplaats met de opleiding van jonge menschen belast zijn, kennen blijkbaar niet de kracht van vriendelijke aanmoediging. Zij meenen, dat het beter is met zwaar geschut te werken. Het onweer moet niet van de lucht zijn. In huis wordt er maar voortdurend gebromd. Alles wordt afgekeurd. „Wat is zoo'n kind toch nog onhandig!" „Wat ben jij toch een lompe jongen!" Men loopt op deze manier natuurlijk groote kans, dat zoo'n jongen dat gaat ge looven en nu ook verder maar zijn best niet doet, vooral, wanneer hem nog de verzekering gegeven is: „Van jou komt nooit wat terecht!" Laat men daartegenover de kracht van de aanmoediging eens probeeren. Zoo'n kereltje doet zijn uiterste best. 'tLukt natuurlijk nog niet heelemaal, maar er is toch al veel goeds bij. Daar moet men n.t bij stilstaan. Dat moet [worden geprezen en zoo kan «men een woord van aanmoediging kwijt, 't Is beslist mijn overtuiging, dat we naar die gelegenheid moeten zoeken. En dan vindt men die 'vaak. Een klein-baasje heeft b.v. op school veel moeite met schrijven. Nu kan de on derwijzer daarbij op tweeërlei manier te werk gaan. Hij kan al grommen<4 de slechte letters aanwijzen en min achtend zeggen: „Nou, 'tjs me een schrijver!" Maar hij kan ook een en kele welgelukte letter uitzoeken, daar de vinger bij leggen en zeggen: „Kijk eens, die is al goed, mooi zoo, nu probeeren de andere letters ook zoo te krijgen; je leert het Avel." Och, let dan eens op het verschil in uit werking. Ir\ het eerste geval slapheid en moedeloosheid, in het tweede ge val een inspanning van alle krachten; immers, de blijde hoop mag worden gekoesterd dat het nog wel in orde komt. Dat moest ieder opvoeder ver staan, want laten we het nu maar eer lijk bekennen, wij groote menschen ervaren nog dagelijks de prikkel van de aanmoediging. Worden we niet graag geprezen Gevoelen we ons niet ontmoedigd bij afbrekende critiek? Hoe zal nu de kinderlijke volharding staan tegenover deze dingen 't Spreekt wel vanzelf, dat het mijn bedoeling niet kan zijn, de kinderen FEUILLETON. Een doornig pad (Uit het Engelsch). ;35) Hij wilde nog niet voor goed den jmoed laten zinken. Hij wilde maar even de oude steeg binnensluipen om •nog eens goed de plaats op te nemen, jdie voor hem het eenige tehuis be- jvatte, dat hij ooit gekend had. En dan izouden hij en Dotje de koude wreede 'wereld weer binnengaan, totdat hij overwon of in den strijd bezweek. Verborgen door de duisternis, die in (het nauwe steegje, omgeven door hoo- ge muren, vroegtijdig inviel, strompel de Don over het ongelijke plaveisel naar de welbekende deur en zonk uit geput op den drempel neer. Hij poogde IDotje te doen zwijgen, uit vrees dat IJiare stem hen zou verraden. O, hoe dikwijls had hij met een vroo- lijk hart dien drempel betreden. Kon juffrouw Clack maar terugkomen «uit het graf, "waarin zij haar hadden be graven om hem en Dotje op te wach- jten, zooals zij zoo dikwijls had gedaan. 'Hij kon in. de bovenkamer een zachtcn (tred heen en weer hooren gaan, zooals (hi j zoo dikwijls den haren gehoord had (en na een poosje werd het gas opge- ^oken. jdat, een _vrqpjiiken lichtstraal wierp in de donkere steeg, waar het tweetal verschalen zat. Alles was juist zooals vroeger; hij was heel blij. •dat hij gekomen was, al was de weg dan ook zoo moeilijk geweest, en al was hij dan ook nu zoo vermoeid en uitgeput. Hij wilde Dotje verstopp?n in een schuilhoekje, dat hem van ouds bekend was, en dan zou hij aan de deur kleppen en vragen, wie daar nu woonde, alleen om nog maar eens een blik op de oude trap te werpen. „Dotje moet zich verstoppen", zeide hij, „dan zal Don haar dadelijk komen zoeken. Hij liet het kind achter, en met ean bonzend hart en bevende hand klopte hij aan de deur, terwijl hij zijn adem inhield oirr te Juisferen. Een zachte stap, juist als die van juffrouw Clack, kwam langzaam naar beneden, de deur ging open, en.. daar stond juffrouw Clack in éigen persoon. HOOFDSTUK XVII. Huiswaarts. Don stond sprakeloos voor juffrouw Clack, met zijn groote glinsterende oogen strak op haar gevestigd, terwijl zijn lippen zich bewogen zonder een wooad te "öiten, alsof hij een geestver schijning meende te zien. Hij kon niet gelooven, dat zijn oogen hem niet be drogen: en a! had hij gekund, zou. hij _ïiin hand niet hebben durver» uitte ken om baar aan te raken en zich te verzekeren dat zij geen spooksel was. Het eerste gevoel van juffrouw Clack was groote blijdschap, want zij had over Don getreurd, als over iemand, die'voor een korten tijd mogelijk op den slechten weg was geraakt, maar die eindelijk als de verloren zoon door hongersnood gedreven tot zijn eigenlijk tehuis zou terugkeeren. Hier was Don nu terug, en zij was vol blijdschap tot dat zij hem eens goed had aangezien en zijn vermagerd, uitgeteerd, aan de slapen ingevallen gelaat en zijn gla zige, hongerig schitterende oogen be merkte, die duidelijk te kennen gaven, dat hij op het punt was om van ge brek om te komen. Zij schrikte hevig en vraagde angstig, terwijl zij zijne doorzichtige handen iJi de hare nam: „Wel Don, Don, mijn jongen, waar ben je zoolang geweest?" „Ze zeiden dat u dood waart, ge storven aan den typhus en begraven ook", bracht bij hijgend uit, terwijl zijn hart sneller dan ooit klopte en de adem hem bijna begaf. „Wie zeide dat ik dood was", riep zij, in toornige verbazing. „Manke Jaap" antwoordde hij, tegen de deurpost leunend, en in tranen uit barstend, hier op deze zelfde plek ver telde hij het mij; en ik heb zoo om u getreurd, en wij hebben zonder onder- kpin- heep en .weer gezworven, ter wijl u al dien tijd hier waart." „Kom binnen, Don", zeide zij drin gend. „Kom dadelijk binnen. Ik ben niet dood, en hier is je tehuis, en je zult me straks alles vertellen, als je eerst wat te eten gehad hebt." „Maar Dotje is er nog niet", ant woordde hij, zich oprichtend en weg- strompelend om haar te gaan halen. „O, zij is weg', zeide juffrouw Clack, op treurigen toon. „Peggy raakte haar kwijt op denzelfden dag dat ik van mijn uitstapje naar het land terug kwam, en sedert heeft men nooit meer iets van haar gehoord." „Ik heb haar meegenomen", fluister de Don, „zij is al dien tijd bij mij ge weest, en ze is nu dicht in de buurt. Ik zal haar gaan halen." Maar het verveelde Dotje zoolang verstopt te zitten en daar kwam zij al aandraven om Don te zoeken, terwijl zij met haar helder kinderstemmetje luidkeels riep. Hij beefde te zeer om haar tegemoet te kunnen loopen, en juffrouw Clack snelde haar tegen, ter wijl zij van vreugde bijna even sterk als Don beefde. Wat zou Hagar wel zeggen, als zij haar kind weerzag! Maar al de vreugde van juffrouw Clack verdween, toen zij zag hoe lang zaam en bezwaarlijk en met welke loome schreden Don de trap naar de bovenkamer opklom. Ademloos en seheel uitgeput zonk hij neer op zijn oude plaatsje bij het vuur. Toch keek hij met een blijden glimlach de kamer rond. Alles' was precies zoo als vroeger; niets was ver- - anderd. En ook juffrouw Clack zag er niets ouder uit. Was het tien maan den geleden, dat hij dit alles gezien had? of waren het jaren in plaats van maanden? Tranen verduisterden zijn oogen, terwijl hij rondkeek, en de wel dadige warmte van het vuur zijn ver kleumde en vermoeide leden koester de. Hij kon niet spreken; zijn blijd schap was te groot dan hij onder woor den kon brengen. Ook juffrouw Clack gevoelde zich gelukkig, al was Don ook zoo schrikelijk veranderd. Hij wa9 nu weer tbuis, en zij kon hem een9 goed oppassen en verzorgen. En dan de ge dachte aan tiagars blijdschap, en aan die van Abbott! potje stond dicht bij Don en leunde half verlegen tegen hem aan, terwijl zij het haar vreemd ge worden gelaat van juffrouw Clack op nam; en hoewel zij niot zoo blozend was als in den vorigen zomer, zag zi; er toch gezond uit, en hare handjes en armpjes waren rond en 9tevig. Dooi de tegenstelling met haar zag Don er nog meer uitgeteerd en verhonger! uit. Zijn oogen ontmoetten die van juf frouw Clack, terwijl tij hen belden stopd aan tc »Ur«%;i. {Worth vor volgt).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5