.NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN VRIJDAG 17 JULf 1925
TWEEDE BLAD.
Wa.1 de bladen zeggen.
Colijn Kabinetsformateur.
Over de opdracht aan den heer
'.Colijn verleend, schrijft de Stan
daard (A.Rj o.ïti. het volgende:
„Of hij slagen zal, moet -worden
afgewacht. Letten wij op de program
ma's der rechtsche partijen, dan
schijnt ons de overeenstemming zoo
groot, dat wij goeden moed hebben.»
Maar bij de besprekingen die nu Aan
vangen, kan natuurlijk nader van mee-
ningsverschil blijken.
Het beste is nu maar om nog een
paar weken geduld te hebben |en in
'dien tusschentijd de eenden en eend
jes maar rustig te laten rondfladde
ren. Zijn wij wel ingelicht, dan ligt
het in het voornemen van den heer
Colijn eerst een werkprogramma voor
het nieuwe Kabinet aan het oordeel
der ^rie rechtsche fracties te onder
werpen. Om, als hierop overeenstem
ming verkregen wordt} eerst daarna
personen uit te noodigen tot het be
zetten der ministerieels zetels".
Verder heeft, voorzoover wij kon
den nagaan, van de A. R. bladen al
leen de „N. Pr. Gr. Crt." aan deze
zaak een beschouwing gewijd, waar
aan wij het volgende ontleenen:
„Deze opdracht ligt volkomen in de
constitutioneels lijn. De geheele aan
val van de linkerzijde concentreerde
zich in den roep, de stembusleus over
heel de linie, van liberaal tot socia
list: Colijn niet.
Dit bleek nog zoo duidelijk in de
radio-rede van den heer Wibaut. Hij
vatte heel den strijd nog eens samen
in het woord: Cojijn niet.
Met deze leus dachten onze tegen
standers den strijd te winnen.
Het regeerbeleid stond geheel in
het teeken van den' arbeid van minis
ter Colijn. Aan den linkerkant was
aller hand tegen hem. Aller mond
sprak van hem, aller strijd ging tegen
hem.
Niet hij zelf, maar de tegenpartij
zette hem in het centrum van den
strijd.
En nu kwam de uitslag, dien men
kent. Hoewel vooral de socialist zijn
best doet de beteekenis er van te
verkleinen. „Het Volk" zegt al den
dqg dat de meerderheid is "5074. Een
ieder weet, dat de rechtsche meer
derheid is 54. Daarmee heeft de meer
derheid van ons volk doen zien, dat
het da leus „Colijn niet" afwees. En
dat z:j het beleid van de regeering
tot financieele redding, onder leiding
van den minister van financiën, toe-
ijuichte.
Zoo zou de rechterzijde dus, als
zij gehandhaafd bleef, weer in den
(ordelijken gang van zaken, den man
'moeten bieden, die het nieuwe kabi
net samenstelde. En het is dus vol
komen constitutioneel en volkomen ra
tioneel, dat minister Colijn de op
dracht kreeg.
De tegenstander begreep dit zóó
wel, dat hij aanstonds weer riep: Co
lijn niet. Als de uitspraak van de stóm
bus niet zoo duidelijk naar den heer
Colijn had heengewezen, zou er voor
dat geroep geen reden zijn geweest".
De „Nederlander" (C.HJ spreekt
zich nog niet uit.
„De Tijd'V (R.KJ spreekt de ver
wachting uit dat de Katholieke frac
tie den benoemden formateur met
goed vertrouwen zal tegemoet treden.
Er is naar het blad meent, voor
het optreden van den heer Colijn wel
iets meer te zeggen dan sommige ka
tholieke bladen willen doen gelooven,
ook ook van democratisch standpunt.
„Ook zonder groote financieele of
fers is er nog heel veel vruchtbaar
sociaal-opbouwend werk te deen.
iDaarover bestaat ih den kring der
rechtsche partijen geen verschil van
meening. Zoodat het niet moeilijk
moet zijn ook in sociaal opzicht een
vruchtbaar regeeringsprogram te ont
werpen. 1
„Men zie de komende dingen met
gerustheid tegemoet!" schreef „De
R.K. Vakbeweging" terecht.
Inderdaad, vertrouwen!"
Het „Centrum" (R.KJ besluit een
voorloopige beschouwing aldus:
„De Volkskrant" (R.KJ zegt dat
voor haar een zaak van meer belang
is dan de persoon, waarom zij over
gevoeligheden en teleurstellingen die
met personen verband houden, go-
makkelijk heen kan komen.
Het blad verwacht dat het kabi-
net-Colijn een Christelijk en vooruit
strevend ministeriezal zijn.
„Ging thans een conservatief-libë-
rale politiek worden gevoerd, dan zou
'het verlies, straks, niet enkel .aan stem
men, té lijden, zoo groot zijn, dat de
S.D.A.P. reden zou hebben, in plaats
van te brieschen, een luid 'gejuich
aan te heffen: dan eerst zou zij, in
werkelijkheid nu, de overwinning heb
ben bevochten, dank zij de kortzich
tigheid van den tegenstander.
Laten wij voorshands aannemen, dat
noch Colijn, noch Nolens zoo kort
zichtig, met andere woorden ezels,
zullen zijn".
„Het Vaderland" (lib.) betoogt dat de
opdracht tot de formatie aan den heer
Colijn uit een constitutioneel oogpunt
absoluut logisch is. Het zittend minis
terie is bij de laatste stembus niet in
het geding geweest, maar wel de po
litiek van Colijn. Een politiek, die toch
niet mogelijk geweest ware, als hij den
steun van de bondgenooten niet had
gehad.
„Colijn zal, aldus dit bla'd, naar on
ze overtuiging spoedig gereed zijn. En
uit het program, waarmede hij als mi
nister zal optreden, zal naar wij ver
wachten blijken, daarvoor is hij staats
man. dat hij met den tegenzin, dien
hij herhaaldelijk Zoowel bij de Room-
sche als bij de Christelijk-Historische
bondgenooten heeft gewekt, rekening
heeft gehouden.
Moge hij ook gevoelen, dat het niet
aangaat de minderheid van 45 als
quantité negligeable te beschouwen, en
te begrijpen, dat nationaal regeeren 't
beste is."
De „Nieuwe Courant" (lib.) zegt o.m.
het volgende:
„Zou uit den heer Colijn-Kabinets-
formateur een minister Colijn voortko
men, dan heeft hij nog zijn denkbeel
den te vervullen, eertijds uitgesproken
om niet door verzwaring der belastin
gen, doch door bezuiniging te komen
tot èen sluitende begrooting, in over
eenstemming met de financieele kracht
der natie.
De Kabinetsformateur Colijn zal geen
gemakkelijke taak hebben, wanneer hij
een Kabinet wil vori%en, dat nu einde
lijk zal 'doen, waarop wij met ongeduld
wachten, een politiek voeren, die min
der, partij-politiek is en meer het alge
meen belang, in de eerste plaats dat
van gezonde financiën hij dragelijke
belasting, in het oog houdt.
Het „Utr. Dagbl." (lib.) spreekt on
omwonden uit dat het zich over de
aanwijzing van den heer Colijn ver
heugt.
Vooreerst omdat ter rechterzijde nie
mand, met uitzondering van den heer"
Colijn, blijk gegeven heeft op ditoogen
blik zóó berekend te zijn voor de taak
van herstel onzer geldmiddelen als
juist de anti-revolutionaire bewinds
man, 'die de kabinetsformatie thans in
beraad heeft.
Maar dan ook omdat de heer Colijn
aan deskundigheid moed paart, een
eigenschap voor het vasthameren van
de basis .onzer staatsfinanciën even
onontbeerlijk als deskundigheid.
„Natuurlijk zegt het blad be
ging de heer Colijn fouten, wij hebben
in onze verkiezingsartikelen die fouten
niet verdonkermaand. Maar in de nieu
we periode, die wij tegemoet gaan, be
hoort niet de kritiek, maar de syn
these steun te hebben. Thans behooren
détailpunten te wijken voor het twee
ledig beginsel van kracht en deskun
digheid, dat in den persoon van den
heer Colijn is samengebracht.
.„Hét Volk" (S.D.A.P.) noemt de aan
wijzing van den heer Colijn een oor
logsverklaring, die dezerzijds zonder
den minsten twijfel aan den uitslag
den kamp wordt aanvaard. „Een parle
mentaire periode van scherpe tegen
stellingen en feilen strijd gaan wij te
gemoet; in het parlement en daarbui
ten. Wee hen, die zich weifelend, schip
perend en plooiend tusschen Colijn en
ons plaatsen.
Aan Colijn zal de koalitie sterven,
wanneer zij hem niet zeer bijtijds weer
uitwerpt."
Het optreden van een Kabinet Colijn,
zoo besluit het blad, zal het seiu^wezen
voor een onverzoenlijken strijd tegen
de reactie en de machten die haar de
regeermacht in handen gaven.
„De Tribune" (Comm.) daarentegen
is van oordeel, dat de bourgoisie van
de sociaal-democratie hoe sterk dan
ook geen enkel gevaar te duchten
heeft.
Thans blijktwel, dat de arbeiders
niets te zeggen hebben.
„Langs den weg der stemmenvan-
gerij gaat het nooit. We hebben de
sociaal-democratische stemmenvan-
gers aan het werk gezien; geen begin
sel of meening was zoo krom of scheef
of zij veroorloofde op de S.D.A.P. te
stemmen. Dat karakterlooze en begin-
sellooze gedoe brengt ons arbeiders
geen stap verder."
Wij moeten het bij deze beschouwin
gen voor vandaag laten.
0n9 dunkt, de heer Colijn kan over
deze persstemmen tevreden zijn.
Met vertrouwen wachten wij den
verderen loop der zaken af.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Lienden, J. G. R.
)Langhout te Mijdrecht. Te Aalsmeer
(toez.), F. J. Roth te Almkerk.
Aangenomen: Naar Zoeterwoude,
J. H. Mulder, cand. te Den Haag.
GEREF. KERKEN.
Bedankt: Voor Rotterdam, Dr. J.
Hoek, te Soest.
GEREF. GEMEENTEN.
Tweetal: Te Herkingeir, J Fraanje
te Barnev'eld en G. H. Kersten te Ier-
seke.
Bevestiging, Intrede, Afscheid.
Ds. H. P. Brandt, te Molkwerum,
hoopt Zondag 26 Juli a.s. afscheid te ne
men van de Herv. Gemeente te Molkwe
rum en Zondag 2 Augustus d.a.'v. zijn
intrede te doen bij de Ned. Herv. Gem.
te Lage-Zwaluwe, na bevestigd te zijn
door Dr. F. J. Los (jijn schoonvader) van
Amsterdam.
De heer M. C. Sonne veld, be
noemd godsdienstonderwijzer te Gronin
gen, hoopt 2 Aug. .a.s. afscheid te ne
men van "zijn Evangelisatiekring" te Beer-
ta.
De Quaestie-Geelkerken.
Woensdag heeft de classis Amsterdam
der Geref. Kerken, opnieuw de zaak van
Dr. J. G. Geelkerken behandeld.
Diens laatste brief wekte bij sommige
afgevaardigden ontstemmingmen 'was
van gevoelen^, 'dat Dr. Geelkerken op de
vijf nieuwe vragen wel een antwoord had
kunnen inzenden.
Na langdurige bespreking heeft de ver
gadering bij meerderheid van stemmen
besloten, aan 'Dr. G., die met vacantie
in het buitèplanci vertoeft, te laten weten,
dat de termijn van beantwoording dezer
vijf vragen 'is ".verlengd tot 1 September.
Op Woensdag 9 September komt de
vergadering dan weder bijeen teneinde
naar aanleiding van het ingezonden ant
woord een beslissing te nemen.
Hollandsch-Chineesche school te Solo.
Te Solo zal de Geref. Zending de 2de
Hollandsch-Chineesche School openen,
waardoor h^t aantal Zendingsscholen
met het Nederlandsch als taal, aldaar tot
tien zal stijgen.
China en de Kerk.
De aartsbisschoppen an Canterbury
en York, hebben Engeland opgeroepen
met den volgenden oproep.
„Zoo ernstig, zoo angstwekkend en zoo
gecompliceerd is de toestand in China
dat wij het gevoelen als een last, die op
ons rust om er op aan te dringen, dat
in onze kerken en huizen, gebeden zullen
worden opgezonden ten behoeve van de
christenen, aan de zending verbonden,
bepaaldelijk ook in opvoedkundig werk,
door heel China heen, en eveneens voor
onze landslieden, die in gevaar kunnen
zijn; en evenzoo voor de staatslieden der
verschillende volkeren, op wie in deze
crisis verantwoordelijkheid rust. Voor hen
vragen wij om wijsheid en krachtig in
zicht, opdat het alles geleid worde tot
een sterk, bedachtzaam en edelmoedig
behandelen van een toestand, die uiter
mate moeilijk is.
Het urgente der kwestie maakt het on
mogelijk om in verbinding te treden met
de andere leiders van religieuse gedach
ten in Engeland, doch wij hebben alle
reden om te mogen aannemen, dat allen
met dezen emstigen oproep zullen in
stemmen".
(w. g.): Randall Cantuar. Cosmo Ebor.
Een 300-jarig Eeuwfeest.
Op Paschen (11 April) 627 werd door
St. Paulinus te York door den doop in
de Christelijke Kerk ingelijfd Edwin, ko
ning van Northumbria.
Deze historische gebeurtenis vond
plaats in een haastig voor die gelegenheid
opgetrokken houten kapel, op dezelfde
plaats, waar nu de prachtige Minster van
't aartsbisdom York staat.
Dat deze gebeurtenis van historisch rij
ke beteekenis was, vloeit daaruit voort,
dat sinds den doop van koning Edwin
Engeland in zeer korten" tijd het Chris
tendom aanvaardde en een Christelijk
land werd.
Edwin's koninkrijk was dan ook vrij
groot; hij regeerde van de Humber tot
de Forth; Edinburgh draagt nog steeds
zijn naam.
Wel wordt daarin ook nog St. Aidan
van Lindisfarne genoemd als de apostel
van Noord-Engeland. Maar 627 is toch
het groote keerpunt van heidendom tot
Christendom.
Het veernemen bestaat in 1927 de 1300
jarige herdenking plechtig en luisterrijk
in den Minster van York te doen plaats
hebben.
Reeds is een algemeen comité gevormd
met den aartsbisschop van York aan het
hoofd. Het feesj zal beginnen op St.
Pieter (de Minster te York is aan St.
Pieter gewijd) en verscheidene dagen du
ren.
Uit het Sociale Leven.
Opheffing der schildersstaking.
In een gisteren gehouden vergade
ring van de Haagsche afdeeling van
den Nederlandschen Schildersgezellen-
bond is, na uitvoerige discussie, het
bestuursvoorstel tot opheffing van da
staking met 378 tegen 259 stemmen
aangenomen.
Het conflict bij de „Nieuwe Waterweg"
In verband met de staking van da
metaalbewerkers te Schiedam, verga
derde gisteravond het personeel van
de Rotterdamsche Droogdok-Maatsch.
ter bespreking van de vraag of het
werk wat van de „Nieuwe Waterweg"
komt, moet worden gemaakt of niet.
De bestuurderen Oostervoorn, Van
Abbeveen en Hordijk zetten de oorzaak
van het conflict uiteen en bespraken
vervolgens de onderhandelingen met
de directies van M. B. alsmede die
tusschen de organisaties en den Rijks
bemiddelaar en die van de directies
van R.D.M. In het bijzonder behandel
de de hoer Oostervoorn de kwestie van
het misverstand omtrent de loonen.
Eer. vertegenwoordiger van de fa-
brieksvereeniging van de R.D.M. deel
de mede, dat hij dezen middag een be
spreking had gehad met den directeur
Dijkstra, waarin laatstgenoemde had
Medegedeeld, dat het werk aan de „La-
byto" geen hesmet werk was. Boven
dien had de directeur de arbeiders ge
waarschuwd niet te staken.
Nadat de sprekers beantwoord wa
ren, werd tot stemming overgegaan.
Bij opstaan werd met groote meerder
heid besloten, het werk dat van de
„Nieuwe Waterweg" komt, niet af te
maken. Men droeg het bestuur op ver
dere maatregelen te nemen, om aan
het besluit uitvoering te geven.
Een beetje aanmoedigen.
't Is ieder wel eens opgevallen, dat
de een van de kinderen veel meer ge
daan kan krijgen dan de ander. In
sommige gezinnen loopen de zaken
als van zelf. De kinderen helpen el
kaar, de ouders kunnen met een vrien
delijk woord volstaan en slechts bij
uitzondering moet er een worden ge
straft. In andere gezinnen daarente
gen zit het nog zoo glad niet. Ja,
zeker, de een zal ook wat voor een
ander doen, hij zag wel liever! Vader
(heeft ook altijd wat te bestellenl
Misschien wordt het laatste niet uit
gesproken, maar de gedachte leeft
wel in het (hjart vap de kinderen.
In de school, in menige klas is het
miet anders. Hier is het de verhouding
van wederzijdsch wantrouwen, van
voortdurenden strijd, daar een prettig
samenwerken, waarin onderwijzer en
leerling beiden plezier hebben.
Velerlei oorzaken werken natuurlijk
tot zoo verschillend resultaat mee. Als
één dier oorzaken wil ik dezen keer
[noemen, dat niet ieder er slag van
heeft, de kinderen op tijd aan te moe
digen. Heel wat volwassenen, die in
huis of school of werkplaats met de
opleiding van jonge menschen belast
zijn, kennen blijkbaar niet de kracht
van vriendelijke aanmoediging. Zij
meenen, dat het beter is met zwaar
geschut te werken. Het onweer moet
niet van de lucht zijn. In huis wordt
er maar voortdurend gebromd. Alles
wordt afgekeurd. „Wat is zoo'n kind
toch nog onhandig!" „Wat ben jij
toch een lompe jongen!" Men loopt
op deze manier natuurlijk groote
kans, dat zoo'n jongen dat gaat ge
looven en nu ook verder maar zijn
best niet doet, vooral, wanneer hem
nog de verzekering gegeven is: „Van
jou komt nooit wat terecht!" Laat
men daartegenover de kracht van de
aanmoediging eens probeeren. Zoo'n
kereltje doet zijn uiterste best. 'tLukt
natuurlijk nog niet heelemaal, maar
er is toch al veel goeds bij. Daar
moet men n.t bij stilstaan. Dat moet
[worden geprezen en zoo kan «men
een woord van aanmoediging kwijt, 't
Is beslist mijn overtuiging, dat we
naar die gelegenheid moeten zoeken.
En dan vindt men die 'vaak. Een
klein-baasje heeft b.v. op school veel
moeite met schrijven. Nu kan de on
derwijzer daarbij op tweeërlei manier
te werk gaan. Hij kan al grommen<4
de slechte letters aanwijzen en min
achtend zeggen: „Nou, 'tjs me een
schrijver!" Maar hij kan ook een en
kele welgelukte letter uitzoeken, daar
de vinger bij leggen en zeggen: „Kijk
eens, die is al goed, mooi zoo, nu
probeeren de andere letters ook zoo
te krijgen; je leert het Avel." Och,
let dan eens op het verschil in uit
werking. Ir\ het eerste geval slapheid
en moedeloosheid, in het tweede ge
val een inspanning van alle krachten;
immers, de blijde hoop mag worden
gekoesterd dat het nog wel in orde
komt. Dat moest ieder opvoeder ver
staan, want laten we het nu maar eer
lijk bekennen, wij groote menschen
ervaren nog dagelijks de prikkel van
de aanmoediging. Worden we niet
graag geprezen Gevoelen we ons niet
ontmoedigd bij afbrekende critiek?
Hoe zal nu de kinderlijke volharding
staan tegenover deze dingen
't Spreekt wel vanzelf, dat het mijn
bedoeling niet kan zijn, de kinderen
FEUILLETON.
Een doornig pad
(Uit het Engelsch).
;35)
Hij wilde nog niet voor goed den
jmoed laten zinken. Hij wilde maar
even de oude steeg binnensluipen om
•nog eens goed de plaats op te nemen,
jdie voor hem het eenige tehuis be-
jvatte, dat hij ooit gekend had. En dan
izouden hij en Dotje de koude wreede
'wereld weer binnengaan, totdat hij
overwon of in den strijd bezweek.
Verborgen door de duisternis, die in
(het nauwe steegje, omgeven door hoo-
ge muren, vroegtijdig inviel, strompel
de Don over het ongelijke plaveisel
naar de welbekende deur en zonk uit
geput op den drempel neer. Hij poogde
IDotje te doen zwijgen, uit vrees dat
IJiare stem hen zou verraden.
O, hoe dikwijls had hij met een vroo-
lijk hart dien drempel betreden. Kon
juffrouw Clack maar terugkomen «uit
het graf, "waarin zij haar hadden be
graven om hem en Dotje op te wach-
jten, zooals zij zoo dikwijls had gedaan.
'Hij kon in. de bovenkamer een zachtcn
(tred heen en weer hooren gaan, zooals
(hi j zoo dikwijls den haren gehoord had
(en na een poosje werd het gas opge-
^oken. jdat, een _vrqpjiiken lichtstraal
wierp in de donkere steeg, waar het
tweetal verschalen zat. Alles was juist
zooals vroeger; hij was heel blij.
•dat hij gekomen was, al was de weg
dan ook zoo moeilijk geweest, en al
was hij dan ook nu zoo vermoeid en
uitgeput. Hij wilde Dotje verstopp?n
in een schuilhoekje, dat hem van ouds
bekend was, en dan zou hij aan de
deur kleppen en vragen, wie daar nu
woonde, alleen om nog maar eens een
blik op de oude trap te werpen.
„Dotje moet zich verstoppen", zeide
hij, „dan zal Don haar dadelijk komen
zoeken.
Hij liet het kind achter, en met ean
bonzend hart en bevende hand klopte
hij aan de deur, terwijl hij zijn adem
inhield oirr te Juisferen. Een zachte
stap, juist als die van juffrouw Clack,
kwam langzaam naar beneden, de deur
ging open, en.. daar stond juffrouw
Clack in éigen persoon.
HOOFDSTUK XVII.
Huiswaarts.
Don stond sprakeloos voor juffrouw
Clack, met zijn groote glinsterende
oogen strak op haar gevestigd, terwijl
zijn lippen zich bewogen zonder een
wooad te "öiten, alsof hij een geestver
schijning meende te zien. Hij kon niet
gelooven, dat zijn oogen hem niet be
drogen: en a! had hij gekund, zou. hij
_ïiin hand niet hebben durver» uitte
ken om baar aan te raken en zich te
verzekeren dat zij geen spooksel was.
Het eerste gevoel van juffrouw Clack
was groote blijdschap, want zij had
over Don getreurd, als over iemand,
die'voor een korten tijd mogelijk op
den slechten weg was geraakt, maar
die eindelijk als de verloren zoon door
hongersnood gedreven tot zijn eigenlijk
tehuis zou terugkeeren. Hier was Don
nu terug, en zij was vol blijdschap tot
dat zij hem eens goed had aangezien
en zijn vermagerd, uitgeteerd, aan de
slapen ingevallen gelaat en zijn gla
zige, hongerig schitterende oogen be
merkte, die duidelijk te kennen gaven,
dat hij op het punt was om van ge
brek om te komen. Zij schrikte hevig
en vraagde angstig, terwijl zij zijne
doorzichtige handen iJi de hare nam:
„Wel Don, Don, mijn jongen, waar
ben je zoolang geweest?"
„Ze zeiden dat u dood waart, ge
storven aan den typhus en begraven
ook", bracht bij hijgend uit, terwijl
zijn hart sneller dan ooit klopte en de
adem hem bijna begaf.
„Wie zeide dat ik dood was", riep
zij, in toornige verbazing.
„Manke Jaap" antwoordde hij, tegen
de deurpost leunend, en in tranen uit
barstend, hier op deze zelfde plek ver
telde hij het mij; en ik heb zoo om u
getreurd, en wij hebben zonder onder-
kpin- heep en .weer gezworven, ter
wijl u al dien tijd hier waart."
„Kom binnen, Don", zeide zij drin
gend. „Kom dadelijk binnen. Ik ben
niet dood, en hier is je tehuis, en je
zult me straks alles vertellen, als je
eerst wat te eten gehad hebt."
„Maar Dotje is er nog niet", ant
woordde hij, zich oprichtend en weg-
strompelend om haar te gaan halen.
„O, zij is weg', zeide juffrouw Clack,
op treurigen toon. „Peggy raakte haar
kwijt op denzelfden dag dat ik van
mijn uitstapje naar het land terug
kwam, en sedert heeft men nooit meer
iets van haar gehoord."
„Ik heb haar meegenomen", fluister
de Don, „zij is al dien tijd bij mij ge
weest, en ze is nu dicht in de buurt.
Ik zal haar gaan halen."
Maar het verveelde Dotje zoolang
verstopt te zitten en daar kwam zij al
aandraven om Don te zoeken, terwijl
zij met haar helder kinderstemmetje
luidkeels riep. Hij beefde te zeer om
haar tegemoet te kunnen loopen, en
juffrouw Clack snelde haar tegen, ter
wijl zij van vreugde bijna even sterk
als Don beefde. Wat zou Hagar wel
zeggen, als zij haar kind weerzag!
Maar al de vreugde van juffrouw
Clack verdween, toen zij zag hoe lang
zaam en bezwaarlijk en met welke
loome schreden Don de trap naar de
bovenkamer opklom.
Ademloos en seheel uitgeput zonk
hij neer op zijn oude plaatsje bij het
vuur. Toch keek hij met een blijden
glimlach de kamer rond. Alles' was
precies zoo als vroeger; niets was ver- -
anderd. En ook juffrouw Clack zag er
niets ouder uit. Was het tien maan
den geleden, dat hij dit alles gezien
had? of waren het jaren in plaats van
maanden? Tranen verduisterden zijn
oogen, terwijl hij rondkeek, en de wel
dadige warmte van het vuur zijn ver
kleumde en vermoeide leden koester
de. Hij kon niet spreken; zijn blijd
schap was te groot dan hij onder woor
den kon brengen. Ook juffrouw Clack
gevoelde zich gelukkig, al was Don ook
zoo schrikelijk veranderd. Hij wa9 nu
weer tbuis, en zij kon hem een9 goed
oppassen en verzorgen. En dan de ge
dachte aan tiagars blijdschap, en aan
die van Abbott! potje stond dicht bij
Don en leunde half verlegen tegen hem
aan, terwijl zij het haar vreemd ge
worden gelaat van juffrouw Clack op
nam; en hoewel zij niot zoo blozend
was als in den vorigen zomer, zag zi;
er toch gezond uit, en hare handjes en
armpjes waren rond en 9tevig. Dooi
de tegenstelling met haar zag Don er
nog meer uitgeteerd en verhonger!
uit. Zijn oogen ontmoetten die van juf
frouw Clack, terwijl tij hen belden
stopd aan tc »Ur«%;i.
{Worth vor volgt).