NTEDWÈ LËiü§ÖHÊ COURANT VAN 2ATÊR"6A(TffJULl fSSB
TWEEDE BLAD.
Een wraak.
Wreekt uzelven niet, bemin
den, maar geeft den toorn plaats,
want er is geschrevenMij komt
de wrake toe, Ik zal het vergel
den, zegt de Heere.
Rom. 12:19.
Wel moet de wraak gemakkelijk en
vast in ons hart inwortelen, dat de
Apostel Panlus 'op deze wijze tegen
haar waarschuwt.
Eerst geeft hij een verbod. Dan
bekrachtigt hij dit verbod door een
woord uit den mond Gods aan te
halen, waarbij de wraak ons eenvou
dig uit de hand genomen wordt. En
ten slotte gebruikt hij hier opzette
lijk den naam beminden, want, zegt
Calvijn, „dewijl zij, die met dit teuge
loos affect eenmaal bevangen zijn,
zich niet licht laten bedwingen met
eenigen toom, zoo spreekt hij hen
liefelijk aan, als om hen met de hand
te weerhouden".
Het verwondert ons niet, dat de
Apostel Paulus zoo dringend tegen
dit kwaad waarschuwt.
Wraak immers veronderstelt voor
afgaande beleediging en krenking;
wie zich wreekt doet dit, wijl hem
eerst onrecht is aangedaan.
Wie wraak oefent was niet de eer
ste die toeslaat, en vindt in dat feit
voor zijn optreden voldoende veront
schuldiging. Voeg daarbij onze oor
spronkelijke geneigdheid, te haten, en
onze onmatige eigenliefde, waardoor
wij het niet hebben kunnen, dat
iemand met het uiterste van zijn vin
ger komt aan het onze 'en meer
dan voldoende laat zich verklaren het
zeggen van Bismarck, die hierin de
tolk was van zeer velen: „Ik heb nog
nooit een handschoen, die men mij
toewierp, laten liggen."
Met bijzonderen ernst komt het
daarom tot ons: „wreekt uzelven niet,
beminden! maar geeft den toorn
plaats."
Met enkele woorden wijst ons de
Apostel aan, waarom wij ons niet m o
gen wreken.
Wij hebben daartoe absoluut het
recht niet. Eén heeft daartoe slechts
het recht: God. En zoo iets hóógs
en verhevens is wedervergelding, zoo
moeilijk is hier de juiste maat te
vinden, dat God de handhaving van
het recht den enkelen mensch ontnam
en in handen van de rechters legde,
die daarom ook, gezet als zij zijn
in het licht van Zijn ontdekkende
"waarheid en lichtende heiligheid, go
den genoemd worden en zonen des
Allerhoogsten (Ps. 82 61.
Doch wie niet tot dit ambt werd ge
roepen, mag geen wraak oetenem
eigen rechter zijn beteekent: in de
plaats treden niet van de Over
heid, maar van God; het is: God
het oordeel uit de hand nemen, als
ware Hij niet in staat of niet van zins
te straffen, als zag Hij hef onrecht
door de vingers; het is de aanmati
ging, zij het ook onbewust, beter te
kunnen straffen dan God, doordat
men hoogmoedig en eigenwillig Zijn
oordeel terug dringt.
„Handen af!" gebiedt ons het
iWoord.
Mij komt de wraak toe, zegt de
Heere, i k zal het vergelden.
Wanneer wij zoo zelf terug treden,
dan „geven wij den toorn plaats",
n.l. den toorn van God.
God ziet het onrecht, dat ons is
Gods toorn komt over dit onrecht.
Wie ons onrecht deed, zal het ge
waar worden, dat hij schond het
recht des Heeren; hij zal merken, dat
God niet straffeloos het kwaad laat
pa,sseeren en den overtreder geens
zins onschuldig houdt.
Zelf ter zijde tredende, maken wij;
dus plaats voor den toorn van (God.
En nu kan met dit woord worden
gezondigd.
Soms hoort men menschen, die be-
leedigd en gekrenkt zijn, zeggen: ach,
ik wil mijzelf niet wreken. God ^al
onijn vijand wel vinden. Wacht maar,
straks zal de Heere tusschenbeide ko
men en dan zal mijn vijand onder
vinden, dat de Heere eén grimmig
(Wreker is.
Wat is zulk zeggen? Een uiting
van verfijnde wraakzucht, boos, en
goddeloos.
Dit is veel erger, dan wat wij zoo
even veroordeelden: de wraak aan
zichzelven houden. Want nu maakt
men plaats voor God alleen /pm-
dat God gevoeliger kan straffen dan
de mensch. Dit is: onder den schijn
van zich niet te wreken, de hoop te
voeden, dat men dubbel gewroken
wordt. Zooals de jongen doet, die van
zijn broertje een klap kreeg en nu
niet terug slaat, maar braaf naar huis
loopt om het aan vader te zeggen
in de verwachting dat vader den an
der een ferm pak slaag zal toedie
nen.
Dit is een wijze van zich fwreken,
nog ééns zoo boos als wanneer men
zelf wraak oefent en daarom in de
felste tegenspraak met het gebod:
wreekt uzelven niet, beminden! maar
geeft den toorn plaats.
Wanneer wij ons zelf niet wreken,
maar den toorn Gods plaats laten,
dan mag dat allerminst geschieden
met de bedoeling, dat het onrecht
te beter gewroken wordt.
Geen haat mag het kind Gods lei
den, maar liefde moet bij hem voor
zitten.
Wij moeten den toorn des Heeren
plaats laten in de hoop, dat het oor
deel Gods tot berouw en bekeering
leidt.
Ons gebed moet zijn om de ver
ootmoediging en behoudenis van on
zen vijand in de loutering van het
toorn vuur des Heeren.
Zoo wordt openbaar, dat achter ons
vragen naar recht niet lag: wraak
zucht, maar: ontferming en mede-
doogen.
Zelf zijn wij verlost, doordat achter
het recht Gods over ons lag: zijn
liefdevol welbehagen.
Gelijk ons is geschied zoo zullen
wij ook onzen medemensch doen.
Ons gevoelen zij het gevoelen van
Christus Jezus, die, als Hij gescholden
werd, niet wederschold en als Hij
leed, niet dreigde, maar het overgaf
Hem, die rechtvaardig oordeelt.
GEEN ANGSTIGE ZORG.
Rust, mijn ziel! Wat zou u kwellen,
Of ontstellen?
Leeft uw Jezus Christus niet?
Zou Hij uw belang niet weten,
U vergeten
Niet verzachten uw verdriet.
Moogt ge uw wenschen niet verkrijgen,
Leer toch zwijgen;
Word eens al dat zorgen moe!
Hij zal zorgen! Bid maar vurig;
Bid gedurig
En vertrouw uw lot Hem toe!
Heeft Hij niet in angst en nooden
Hulp geboden.?
Wie is goed, dan Hij alleen?
Nimmer is Zijn trouw bezweken;
Ze is gebleken
Als het u onmooglijk scheen.
't Zorgen doet met Hem u twisten!
't Voegt geen Christen,
Dien 't gebed ten Hemel leidt,
Hem te danken zij uw leven
Hem te geven
'tGeen Hij eischt, uw zaligheid!
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Haskerhornc en Oude
haske, P.' F. vah Noort te Zalkf en Vee-
caten.
Bevestiging, Intrede, Afscheid.
Cand. J. Dijkstra te Warns hoopt
2 Aug. a.s. zijn intrede te doen bij de
Geref. Kerk van Grijpskeyke (Z.), na be
vestigd te zijn door Ds. J. Voerman te
Joure.
- C. Riemers, proponent te Hel
der, hoopt Zondag 9 Aug. a.s. zijn in
trede te doen bij de Herst. Ev\ Luth.
Gemeente te Harlingen, na bevestigd te
zijn door Ds. C. C. G. Visser te Rot
terdam.
Beroepbaar.
De heer J. Maaskant, theol. cand.
te Rijsoord, is na preperatoir examen door
de classis Barendrecht der Geref. Kerken
beroepbaar verklaard.
In memoriam Ds, O. D. Eerdmans.
Dinsdag j.l. had op de begraafplaats
te Bussum, in tegenwoordigheid van fa
milie en een aantal genoodigden de over
dracht plaats van een grafsteen op het
graf van wijlen Ds. O. D. EerdmanS, in
leven emeritus predikant van de Geref.
Kerk van Boskoop.
Als preker trad naar voren Ds. Fern-
hout van Boskoop, die namens de com
missie van oud-catechisanten de familie
verzocht, dit laatste bewijs van erkente
lijkheid te willen aanvaarden.
Ds. Mulder, pred. te Bussum, aanvaard
de namens de familie dit monument.
Vervolgens sprak de heer A. M. Eerd
mans namens de familie, met het verzoek
haar hartelijken dank over te brengen,
aan de gemeente van Boskoop.
Tot slot sprak de heer F. J. Grooten-
dorst, van Boskoop, die jarenlang met
Ds. Eerdmans als ouderling samenge
werkt had.
Kerkbouw.
Gistermiddag is de eerste steen gelegd
van de nieuwe Geref. kerk, de „Nassau-
kerk", aan de De Wittenstraat en de
Korte Nassaustraat te Amsterdam.
Een aantal genoodigden, waaronder bur
gemeester De Vlugt, leden van den ker-
keraad, predikanten en anderen woonde
de pechtighei»! bij.
Het woord werd gevoerd door Dr. Joh.
C. Breen. Dr. B. Wielenga, en Ds. S. C.
de Graaf, die daarna den eersten steen
legde.
Vervolgens werd door Dr. B. Wielenga,
Burgemeester de Vlugt, Dr. Joh. C.
Breen, Ds. F. Ferwerda en den heer J.
Vervat ieder een steen ingemetseld.
De plechtigheid werd door Ds. De
Graaf met dankzegging besloten.
Predikantssopleiding.
Met de theologische schcol voor de
Geref. Gemeenten waarvóór Ds. Kersten
zoo langen tijd het pleit voerde, wil het
nog niet vlotten.
Voos 'de synode bijeenkwam was er
voor deze zaak nogal belangstelling, maar
nadat de synode besloot het voor dit doel
bijeengebrachte te aanvaarden, gingen de
giften minder vloeien.
Ds. Kersten deelt nu mede, dat er nog
altijd een f 5000 ontbreekt, maar dat hij
geen moed heeft, deze zaak nog langer
te bepleiten.
De leerquaestie te Gouda.
De Hervormde Kerkeraad te Goude
heeft in. zijn vergadering van gisteravond
met meerderheid van stemmen besloten,
de aanklacht tegen Ds. J. Borger
^door te zenden naar het classicaal be-'
stuur.
Een echte knoeiboel.
Heel vriendelijk, zegt de „Waarheids
vriend", waaraan wij ifet volgende ont-
leenen, klinkt zoo'n opschrift niet. Maar
de zaak waarover het gaat, is er ook naar.
In Friesland spant het den laatsten tijd
geweldig, omdat de vrijzinnigen en de
orthodoxen op enkele Classicale Verga
deringen Franeker en Heerenveen met
name tamelijk wel even sterk zijn (in
het aantal afgevaardigden) waarbij het
ireeds meer dan ééns gebleken is, dat het
van een stem kan afhangen; niet alleen
of rechts of links de meerderheid zal
hebben in het Classicaal bestuur, maar
zelfs in het Provinciaal Kerkbestuur; wat
dan tenslotte weer beslist over de samen
stelling van de Synode.
Zoo is onlangs de vrijzinnige generaal
Dr. Niemeyer van Bolsward, door Fries-
lands omzwenken naar links, in de Syno
de gekomen.
Ook dit jaar zou het spannen. Niet in
eeuwarden, want daar is de meerderheid
vrijzinnigook niet in Dokkum, want daar
is de meefderlieid orthodox. Maar in. Fra
neker en Heerenveen, "daar scheelt het
maar een haar; het is daar een dubbeltje
op z'n kant.
Franeker was mis dit jaar. Er waren
43 predikanten en 50 ouderlingen en door
links werden uitgebracht 47 stemmen
en door rechts 46 stemmen, zoodat de
benoemingen in vrijzinnigen geest uitvie
len.
In de classis Heerenveen zou het pok
spannen; en hoe zou dkar de uitkomst
wezen
De vrijzinnigen hadden de neuzen ge
teld, en zagen, dat ze één mannetje te kort
kwamen. Dat zou geweldig jammer zijn,
want er moest dit jaar door Heeren veen
óók een ouderling-lid van het Provinciaal
Kerkbestuur gekozen worden. En werd
dat een orthodox man, dan zou 1 Januari
1926 het Provinciaal Kerkbestuur van
Friesland weer van vrijzinnig orthodox
worden.
Liet men dus alles zóó passeeran, dan
was het voor de modernen verloren; in
de classis, in de provincie, zelfs in de
Synode.
Toen kwam men op een idee.
De moderne gemeente Bakkeveen was
vacant. Daar kon dus nog een modern
dominé in de classis bijkomen. Als nu
Bakkeveen maar wilde bijten; als een
domhui dan maar één twee drie het be
roep aannamwie weet
In Bakkeveen was geen lijst van stem
gerechtigde lidmaten, geen geldig plaat
selijk reglement en geen behoorlijke lig
ger van het predikantstractement.
Maar, zoo dacht men, er zijn wel dingen
in de wereld, die erger zijn dan deze.
En Bakkeveen wou en zou beroepen^
Een dominé, die wel beroepen wilde
worden, was er.
Ds. Noest van Metslawier was de man.
Een vergadering wordt belegd te Bakke
veen, waar slechts 12 leden van de 4^
stemgerechtigde lidmaten aanwezig waren
Het was natuurlijk niet in orde, om dan
tóch maar door te werken. Maar de lijd
drong. En men beriep Ds. Noest,
Die nam het een, twee, drie aan. En
omdat er geen dag te verliezen was, zou
Ds. Noest den Zondag vóór de Classicale
Vergadering 's morgens afscheid némen
van Metslawier en nog dienzelfden dag
bevestigd worden en intree doen te Bak
keveen. Dan" kon hij Woensdag 24 Juni
als predikant van Bakkeveen naar de
Classicale Vergadering van Heerenveen,
om daar mee te stemmen en de zaak
was voor de modernen gered.
Maar helaas, het Classicaal Bestuur
keurde het beroep niet goed.
Zulk een knoeiboel kan men toch maar
niet laten passeeren
En telegrafisch moesten afscheid en in
trede worden afbesteld.
Zoo kwam het nu, dat op de Classi
cale vergadering van Heerenveen 44
rechtzinnigen en 43 \Tijzinnigen aanwe
zig waren; waardoor alle stemmingen,
ook voor een ouderling-lid in het Pro
vinciaal Kerkbestuur in het voordeel
van rechts uitvielen.
Er is dus een streep gehaald door de
vrijzinnige rekening van Friesland. Fries
land is weer voor drie jaren rechts en
ook de Synode zal een rechtsche meer
derheid behouden.
Nienwe geloofsbelijdenis.
De Zuidelijke Baptistenconventie ((Am.)
heeft op haar in Memphis (Tenn.) ge-'
houden synode een nieuwe geloofsbelij
denis aangenomen, die echter geen -bin
dend karakter zal dragen.
De commissie van samenstelling ver
klaarde: „Geloofsbelijdenissen zijn slechts
wegwijzers ter omschrijving van de ge-
geloofsvoorstellingen, maar hebben geen
bindend gezag over het geweten", en zij
voegde de verklaring er aan tos: „Elke
groep van Baptisten, groot of klein, heeft
het recht voor zichzelve een geloofsbe
lijdenis op te stellen en te publiceeren,
wanneer zij dit raadzaam acht".
De nieuwe geloofsbelijdenis voldeed een
orthodoxe minderheid niet in haar uit
spraak over de schepping van den mensch
De Western Recorder vermeldt met in
stemming het minderheidsrapport, dat
eischte, dat de geloofsbelijdenis niet
slechts geconstateerd moest hebben, dat
de mensch 'n speciale schepping van God
is, maar ook, dat de mensch in geenen-
deele het product is van evolutie.
De synode besloot echter met 2963 te
gen 950 stemmen zich niet op het terrein
van de wetenschap te begeven.
Een rapport over de 75 millioen dollar
campagne vermeldde, dat thans is bij
eengebracht 58.591.713,69 dollar.
DE MODERNE JONGE MAN.
„Ik kan den modernen jongen nun
niet uitstaan. Hij weet over niets te
praten en is onbeduidend Dit is
volgens de „Daily- Express" de klacht
der hedendaagsche jonge meisjes.
(Het blad wijst er op dat er in Londesi
een nieuw type van jonge man 4s
verschenen, een sociaal fenomeen! Hij
is tusschen de achttien es drie-en-twin
tig, is overdreven modieus gekleed,
(heeft iets weeks en venvijf ds, doet
een beetje aan sport en aan dancings,
maar mist elke mannelijkheid in zijn
optreden.
De mannen van dertig, die tijdens
den oórlog in de loopgraven hebben
gestreden, vinden dit nieuwe type van
jongeling onuitstaanbaar en zij ge
voelen zich niet in het minst tot hen
aangetrokken. Men vraagt zich dan
ook af of deze jongelingschap een
sociale curiositeit is, welke men aan
den oorlog heeft te wijten, de terugr
slag van de golf van kordaatheid en
mannelijken moed, die gedurende zijf
jaar de wereld heeft bespoeld.
De dandy van vóór den oorlog
was ten minste een man, maar die
van thans is een futloos wezen zonder
werkkracht en initiatief.
En de „Daily Express" meent, dat
hij niet waard zou zijn te worden
besproken, indien hij niet door som
migen als een symptoom zou worden
beschouwd.
BID EN WERK.
„Hei, schipper, veerman, kom eens hier
En breng mij over deez' rivier;
'k Heb niet veel tijd, daar 'k verder moet,
Steek dus van wal en maak wat spoed".
Met springt de jong ling in de schuit,
Terwijl hij blij een deuntje fluit.
Reeds klieft de boot de waterbaan,
Öm recht naar d' overzij te gaan.
De stroom is breed, de golfslag sterlc,
Maar 'tis den roeier makk'lijk werk.
Drukt hem ook al der jaren last,
Zijn hart is jong, zijn hand is vast.
Opeens weerklinkt een gulle lach
Door wat de jonge man nu zag.
„Hé, oude heer, op elke spaan
Zie ik jevroomheid netjes staan.
Op d' ééne lees ikBid, op d' aef
StaatW e r k geschilderddat is raar.
Je hebt een ouderwetsche schuir,
Zeg, brengt die vroomheid je vooruit?
Laat 't mooie B1 d maar rusten man.
Dat 'siets, wat elk wel missen kan..
Ze zijn in 't midden der rivier,
De jong'ling schatert van plezier.
De grijsaard legt één spaan ter neer
(Met Bid er op) en roeit dan weer.
Terwijl nog zwijgen blijft zijn mond.
Draait als een tol de boot in 't rond,
„Kom, schipper", is des vreemdelings
woord,
„Kom, nu geen onzin, maak wat voort".
De roeiriem met 't woord Bid er op.
Wordt weer gebracht "in 't stroomend sop.
Maar onze veerman legt kordaat
Nu d' andre neer, waar Werk op staat.
Weer draait, maar nu naar d' andren kant,
Het bootje rond, doch 't naakt geen land.
„Zeg", roept de vreemde, ,zeg eens baas!
Wat doet ge toch, je lijkt wel dwaas".
Maar 't antwoord van den ouden man
Is dan zoo ernstig als het kan:
„Gij zijt nog jong, mijn goede vriend,
Wees van eens ouden raad gediend.
Wie bidden eenmaal heeft verleerd,
Werkt met één riem, en 'tgaat verkeerd.
Het werken breng' dan voorspoed aan,
Zijn leven blijft in draaikolk gaan.
Maar ookwie 'twerken laat, doch bidt
Hij zij dan vroom, maar 't heeft geen pit.
Heusch, 'kheb niet met uw tijd gespeeld,
Maar 'kliet u zien, ons levensbeeld".
Met gr^ep de grijsaard elke spaan
En sprak: „Zie, hoe wij voorwaarts gaan.
Recht op het doel af, flink en sterk;
Dat heb 'k' geleerd door „Bid en Werk".
Het leven wondd' ook vaak mijn hart,
Met God was smart slechts halve smart.
Het leven heeft m' ook vaak verheugd,
Met God was vreugd mij, d u b b '1 e vreugd.
Ik zie bij 't werken in deez' tijd
Al biddend 't licht der eeuwigheid.
Daar gaan w' op aan, da 's 't levensdoel.
Eens wacht een elk Gods RechterstoeL
Maar vindt g' in Jezus ook uw Borg,
Hij leeft, en draagt voor u dan zorg.
Gij gaat dan aan Zijn zij vol moed:
Gij bidt en. werkt, en 'tgaat u goed.
Neen, niets, dat ooit dan schaden zal...
Zie zoo mijnheer, wij zijn aan wal".
FEUILLETON.
Een doornig pad
(Uit het Engelsch).
80)
Het was juist weer zulk een Novem
berdag als een jaar geleden. De gele
mist hing tusschen de boomen, en de
regendroppels vielen van .de kale tak
ken op den modderigen grond. Er wa
ren zeer weinig menschen op de been,
hoewel het toch Zondagmiddag was,
en Abbott wandelde met Hagar langs
uc doorweekte paden zonder dat de
hemmen of voetstappen van voorbij
gangers hen kwamen storen.
„Was ik hun.maar trouw gebleven"
zeide Hagar, met haar bleek" gelaat
naar den somberen hemel opziende;
.als ik maar aan God gedacht had
en hen niet verlaten had. God heeft
óns lief; dat geloof ik nu. Maar 0! had
ik dat toen maar geloofd en gewacht
ora te zien wat hij voor ons zou ge
daan hebben. Zie, daar is de boom,
waar ik mijn vader onder liet staan.
Hij stond juist op deze plek te luiste
ren, terwijl ik heenging. En Dotje
speelde daar ginds tusschen de hoo
rnen en verstopte zich, opdat ik haar
zou komen zoeken. Hoe tfon ik toch
zoo wreed zijn! Ik verdien niet, dat
ik haar nu terugvind. Hoe kon ik
toch zoo schandelijk slecht zijn!"
„Maar ge hebt er toch bitter berouw
van gehad", zeide Abbott.
„Ja! bitter, bitter" snikte Hagar.
„God vergeeft; dat zegt gij, en ik ge
loof het. Ik geloof niet, dat Hij op het
oogenblik vertoornd op mij is, en ik
zal mijn best doen om een ware Chris
tin te worden. Maar ol als ik aan
Dotje denk: hoe zij daar tusschen de
boomen speelde, en Üat ik haar nooit
meer zien zal en nooit weten zal wat
er van haar geworden is- Ik wist niet
half, hoe lief ik haar had. Ik zou
haar nu niet meer kunnen verlaten.
Ik treur niet om mijn kleinen jongen,
want hij is goed en wel In den hemel;
en mijn arme vader ligt rustig in zijn
graf. Maar Dotliever zag ik haar
dood liggen tusschen gindsche' boomen
waar ik haar spelende verliet, idan
nooit te weten wat er van haar gewor
den is."
„Kunt gij haar niet aan God toever
trouwen?" vraagde hij vriendelijk. Gij
vergeet wat de Heer Jezus zeide, toen
Hij nog op aarde was en een klein
kind tot zich geroepen had: Het is niet
de wil uws hemelschen Vaders, dat
éen dezer kleinen verloren ga. Gij ge
looft nog niet, dat God uw kind rneer
lief heeft dan gij, en dat Hij beter voor
haar zorgen kan. Hij kan haar nooit
vergeten of verlaten."
„O ik zal trachten het te gelooven",
antwoordde zij, hevig snikkend. „Ik
doe mijn best om alles te gelooven wat
gij mij omtrent God vertelt; maar o!
was ik hun toen maar trouw geble
ven
Zij sprak niet meer, maar ging treu
rend al de paden door, die zij in dier.
nacht betreden had met haar zuigeling
in de armen. Zij bracht zich alles weer
te binnen en stelde het zich weer le
vendig voor den geest, alsof zij vrees
de, dat anders de herinnering daaraan
mocht verflauwen. Vol medelijden wan
delde Abbott geduldig zwijgend aan
hare zijde, totdat zij het park verlieten
door het hek, waarbij zij op dien don
keren November-morgen was overre
den, en waar hij haar voor het eerst
in zidk een diepe ellende en armoede
had gezien.
,.Ik zal trachten een goede vrouw
voor u te zijn" zeide zij, terwijl zij een
oogenblik op die plek stilstonden en
beiden aan dien morgen dachten. „Ge
zijt heel goed voor mij, en misschien
zal ik er mettertijd overheen raken;
maar als ik ooit neerslachtig en droe
vig ben, dan weet gij waar ik aan
denk, en dan zult gij geduld met mi.i
hebben, niet waar?"
„Zeker!" antwoordde hij hartelijk-
„Met Gods hulp zult gij nog een geluk
kige vrouw worden, Hagar."
HOOFDSTUK XV.
Don's dankzegging.
Don begon met groot en ijver aan
- *wdu..e taak, de taïik om voor
kleine Dotje te zorgen. Gelukkig Voor
hem was het ergste gedeelte van den
winter voorbij, hoewel de nachten nog
koud waren en het op menigen voor
jaarsdag te veel stormde, dan dat een
jong kind den geheeien tijd buitens
huis kon blijven. Maar de dagen wer
den langer, en het was overal druk;
het was juist de tijd van het jaar,
wanneer er het meest te doen valt.
Zelfs in het oostelijk gedeelte van
Londen maakt het een verschil, dat
dan de rijke lieden in het westelijk
gedeelte hunne woningen weer be
trokken hebben. Van den dageraad
tot aan de laatste schemering stond
Don op den uitkijk, of er ook iets voor
hem te verdienen was, en zijn hel
dere oogen en vlugge bewegingen ver
schaften hem bijna altijd werk, wan
neer er maar wat te doen viel.
Soms draafde Dot naast hem of zat
op zijn schouders, als hij boodschap
pen ging doen. £ijne gelukkigste da
gen waren die, wanneer hij een wei
nig geld had om wat sinaasappelen,
groenten of andere kleine koopwaar 00
te doen, die hij spoedig met een goede
winst weer verkoopen kon. Dan reed
Dot in triomf op zijn gehuurden krui
wagen, terwijl zij hem met hare grap
jes en aardig gebabbel opvroolijkte.
Maar dikwijls, als hij een verren af
stand moest afleggen of een paar uur
lang werk had, kon zij niet met hem
mede gaan; en dan was hij tegen wil
en dank wel genoodzaakt, haar onder
duizend angsten achter te laten onder
de zorg van de een of andere logement
houdster of nog vaker onder de hoede
van een appel vrouw, die soms dicht
bij de plaats, waar hij werken moest,
onder een poort of in een ander be
schut hoekje haar stalletje had staan.
De vrouwen waren, heel vriendelijk
voor Dotje, maar het veroorzaakte
hem vele oogenblikken van angst en
ook van innige blijdschap, haar eerst
te moeten verlaten en dan bij zijne
terugkomst haar veilig en wel weer
te vinden.
Het zwervend leven, dat zij leidden,
was zeer naar zijn zin, en Dotje vo%r
er wèl bij. Bijna nooit brachten zij
een w-;A in elfde logement of
ook in dezelfde straat door hoewel
Don uit voorzichtigheid in het ooste
lijk gedeelte en dicht bij de dokken
bleef, waar hij bijna altijd werk vin
den kon.
(Wordt vervólgd).