NTEDWÈ LËiü§ÖHÊ COURANT VAN 2ATÊR"6A(TffJULl fSSB TWEEDE BLAD. Een wraak. Wreekt uzelven niet, bemin den, maar geeft den toorn plaats, want er is geschrevenMij komt de wrake toe, Ik zal het vergel den, zegt de Heere. Rom. 12:19. Wel moet de wraak gemakkelijk en vast in ons hart inwortelen, dat de Apostel Panlus 'op deze wijze tegen haar waarschuwt. Eerst geeft hij een verbod. Dan bekrachtigt hij dit verbod door een woord uit den mond Gods aan te halen, waarbij de wraak ons eenvou dig uit de hand genomen wordt. En ten slotte gebruikt hij hier opzette lijk den naam beminden, want, zegt Calvijn, „dewijl zij, die met dit teuge loos affect eenmaal bevangen zijn, zich niet licht laten bedwingen met eenigen toom, zoo spreekt hij hen liefelijk aan, als om hen met de hand te weerhouden". Het verwondert ons niet, dat de Apostel Paulus zoo dringend tegen dit kwaad waarschuwt. Wraak immers veronderstelt voor afgaande beleediging en krenking; wie zich wreekt doet dit, wijl hem eerst onrecht is aangedaan. Wie wraak oefent was niet de eer ste die toeslaat, en vindt in dat feit voor zijn optreden voldoende veront schuldiging. Voeg daarbij onze oor spronkelijke geneigdheid, te haten, en onze onmatige eigenliefde, waardoor wij het niet hebben kunnen, dat iemand met het uiterste van zijn vin ger komt aan het onze 'en meer dan voldoende laat zich verklaren het zeggen van Bismarck, die hierin de tolk was van zeer velen: „Ik heb nog nooit een handschoen, die men mij toewierp, laten liggen." Met bijzonderen ernst komt het daarom tot ons: „wreekt uzelven niet, beminden! maar geeft den toorn plaats." Met enkele woorden wijst ons de Apostel aan, waarom wij ons niet m o gen wreken. Wij hebben daartoe absoluut het recht niet. Eén heeft daartoe slechts het recht: God. En zoo iets hóógs en verhevens is wedervergelding, zoo moeilijk is hier de juiste maat te vinden, dat God de handhaving van het recht den enkelen mensch ontnam en in handen van de rechters legde, die daarom ook, gezet als zij zijn in het licht van Zijn ontdekkende "waarheid en lichtende heiligheid, go den genoemd worden en zonen des Allerhoogsten (Ps. 82 61. Doch wie niet tot dit ambt werd ge roepen, mag geen wraak oetenem eigen rechter zijn beteekent: in de plaats treden niet van de Over heid, maar van God; het is: God het oordeel uit de hand nemen, als ware Hij niet in staat of niet van zins te straffen, als zag Hij hef onrecht door de vingers; het is de aanmati ging, zij het ook onbewust, beter te kunnen straffen dan God, doordat men hoogmoedig en eigenwillig Zijn oordeel terug dringt. „Handen af!" gebiedt ons het iWoord. Mij komt de wraak toe, zegt de Heere, i k zal het vergelden. Wanneer wij zoo zelf terug treden, dan „geven wij den toorn plaats", n.l. den toorn van God. God ziet het onrecht, dat ons is Gods toorn komt over dit onrecht. Wie ons onrecht deed, zal het ge waar worden, dat hij schond het recht des Heeren; hij zal merken, dat God niet straffeloos het kwaad laat pa,sseeren en den overtreder geens zins onschuldig houdt. Zelf ter zijde tredende, maken wij; dus plaats voor den toorn van (God. En nu kan met dit woord worden gezondigd. Soms hoort men menschen, die be- leedigd en gekrenkt zijn, zeggen: ach, ik wil mijzelf niet wreken. God ^al onijn vijand wel vinden. Wacht maar, straks zal de Heere tusschenbeide ko men en dan zal mijn vijand onder vinden, dat de Heere eén grimmig (Wreker is. Wat is zulk zeggen? Een uiting van verfijnde wraakzucht, boos, en goddeloos. Dit is veel erger, dan wat wij zoo even veroordeelden: de wraak aan zichzelven houden. Want nu maakt men plaats voor God alleen /pm- dat God gevoeliger kan straffen dan de mensch. Dit is: onder den schijn van zich niet te wreken, de hoop te voeden, dat men dubbel gewroken wordt. Zooals de jongen doet, die van zijn broertje een klap kreeg en nu niet terug slaat, maar braaf naar huis loopt om het aan vader te zeggen in de verwachting dat vader den an der een ferm pak slaag zal toedie nen. Dit is een wijze van zich fwreken, nog ééns zoo boos als wanneer men zelf wraak oefent en daarom in de felste tegenspraak met het gebod: wreekt uzelven niet, beminden! maar geeft den toorn plaats. Wanneer wij ons zelf niet wreken, maar den toorn Gods plaats laten, dan mag dat allerminst geschieden met de bedoeling, dat het onrecht te beter gewroken wordt. Geen haat mag het kind Gods lei den, maar liefde moet bij hem voor zitten. Wij moeten den toorn des Heeren plaats laten in de hoop, dat het oor deel Gods tot berouw en bekeering leidt. Ons gebed moet zijn om de ver ootmoediging en behoudenis van on zen vijand in de loutering van het toorn vuur des Heeren. Zoo wordt openbaar, dat achter ons vragen naar recht niet lag: wraak zucht, maar: ontferming en mede- doogen. Zelf zijn wij verlost, doordat achter het recht Gods over ons lag: zijn liefdevol welbehagen. Gelijk ons is geschied zoo zullen wij ook onzen medemensch doen. Ons gevoelen zij het gevoelen van Christus Jezus, die, als Hij gescholden werd, niet wederschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf Hem, die rechtvaardig oordeelt. GEEN ANGSTIGE ZORG. Rust, mijn ziel! Wat zou u kwellen, Of ontstellen? Leeft uw Jezus Christus niet? Zou Hij uw belang niet weten, U vergeten Niet verzachten uw verdriet. Moogt ge uw wenschen niet verkrijgen, Leer toch zwijgen; Word eens al dat zorgen moe! Hij zal zorgen! Bid maar vurig; Bid gedurig En vertrouw uw lot Hem toe! Heeft Hij niet in angst en nooden Hulp geboden.? Wie is goed, dan Hij alleen? Nimmer is Zijn trouw bezweken; Ze is gebleken Als het u onmooglijk scheen. 't Zorgen doet met Hem u twisten! 't Voegt geen Christen, Dien 't gebed ten Hemel leidt, Hem te danken zij uw leven Hem te geven 'tGeen Hij eischt, uw zaligheid! KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Haskerhornc en Oude haske, P.' F. vah Noort te Zalkf en Vee- caten. Bevestiging, Intrede, Afscheid. Cand. J. Dijkstra te Warns hoopt 2 Aug. a.s. zijn intrede te doen bij de Geref. Kerk van Grijpskeyke (Z.), na be vestigd te zijn door Ds. J. Voerman te Joure. - C. Riemers, proponent te Hel der, hoopt Zondag 9 Aug. a.s. zijn in trede te doen bij de Herst. Ev\ Luth. Gemeente te Harlingen, na bevestigd te zijn door Ds. C. C. G. Visser te Rot terdam. Beroepbaar. De heer J. Maaskant, theol. cand. te Rijsoord, is na preperatoir examen door de classis Barendrecht der Geref. Kerken beroepbaar verklaard. In memoriam Ds, O. D. Eerdmans. Dinsdag j.l. had op de begraafplaats te Bussum, in tegenwoordigheid van fa milie en een aantal genoodigden de over dracht plaats van een grafsteen op het graf van wijlen Ds. O. D. EerdmanS, in leven emeritus predikant van de Geref. Kerk van Boskoop. Als preker trad naar voren Ds. Fern- hout van Boskoop, die namens de com missie van oud-catechisanten de familie verzocht, dit laatste bewijs van erkente lijkheid te willen aanvaarden. Ds. Mulder, pred. te Bussum, aanvaard de namens de familie dit monument. Vervolgens sprak de heer A. M. Eerd mans namens de familie, met het verzoek haar hartelijken dank over te brengen, aan de gemeente van Boskoop. Tot slot sprak de heer F. J. Grooten- dorst, van Boskoop, die jarenlang met Ds. Eerdmans als ouderling samenge werkt had. Kerkbouw. Gistermiddag is de eerste steen gelegd van de nieuwe Geref. kerk, de „Nassau- kerk", aan de De Wittenstraat en de Korte Nassaustraat te Amsterdam. Een aantal genoodigden, waaronder bur gemeester De Vlugt, leden van den ker- keraad, predikanten en anderen woonde de pechtighei»! bij. Het woord werd gevoerd door Dr. Joh. C. Breen. Dr. B. Wielenga, en Ds. S. C. de Graaf, die daarna den eersten steen legde. Vervolgens werd door Dr. B. Wielenga, Burgemeester de Vlugt, Dr. Joh. C. Breen, Ds. F. Ferwerda en den heer J. Vervat ieder een steen ingemetseld. De plechtigheid werd door Ds. De Graaf met dankzegging besloten. Predikantssopleiding. Met de theologische schcol voor de Geref. Gemeenten waarvóór Ds. Kersten zoo langen tijd het pleit voerde, wil het nog niet vlotten. Voos 'de synode bijeenkwam was er voor deze zaak nogal belangstelling, maar nadat de synode besloot het voor dit doel bijeengebrachte te aanvaarden, gingen de giften minder vloeien. Ds. Kersten deelt nu mede, dat er nog altijd een f 5000 ontbreekt, maar dat hij geen moed heeft, deze zaak nog langer te bepleiten. De leerquaestie te Gouda. De Hervormde Kerkeraad te Goude heeft in. zijn vergadering van gisteravond met meerderheid van stemmen besloten, de aanklacht tegen Ds. J. Borger ^door te zenden naar het classicaal be-' stuur. Een echte knoeiboel. Heel vriendelijk, zegt de „Waarheids vriend", waaraan wij ifet volgende ont- leenen, klinkt zoo'n opschrift niet. Maar de zaak waarover het gaat, is er ook naar. In Friesland spant het den laatsten tijd geweldig, omdat de vrijzinnigen en de orthodoxen op enkele Classicale Verga deringen Franeker en Heerenveen met name tamelijk wel even sterk zijn (in het aantal afgevaardigden) waarbij het ireeds meer dan ééns gebleken is, dat het van een stem kan afhangen; niet alleen of rechts of links de meerderheid zal hebben in het Classicaal bestuur, maar zelfs in het Provinciaal Kerkbestuur; wat dan tenslotte weer beslist over de samen stelling van de Synode. Zoo is onlangs de vrijzinnige generaal Dr. Niemeyer van Bolsward, door Fries- lands omzwenken naar links, in de Syno de gekomen. Ook dit jaar zou het spannen. Niet in eeuwarden, want daar is de meerderheid vrijzinnigook niet in Dokkum, want daar is de meefderlieid orthodox. Maar in. Fra neker en Heerenveen, "daar scheelt het maar een haar; het is daar een dubbeltje op z'n kant. Franeker was mis dit jaar. Er waren 43 predikanten en 50 ouderlingen en door links werden uitgebracht 47 stemmen en door rechts 46 stemmen, zoodat de benoemingen in vrijzinnigen geest uitvie len. In de classis Heerenveen zou het pok spannen; en hoe zou dkar de uitkomst wezen De vrijzinnigen hadden de neuzen ge teld, en zagen, dat ze één mannetje te kort kwamen. Dat zou geweldig jammer zijn, want er moest dit jaar door Heeren veen óók een ouderling-lid van het Provinciaal Kerkbestuur gekozen worden. En werd dat een orthodox man, dan zou 1 Januari 1926 het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland weer van vrijzinnig orthodox worden. Liet men dus alles zóó passeeran, dan was het voor de modernen verloren; in de classis, in de provincie, zelfs in de Synode. Toen kwam men op een idee. De moderne gemeente Bakkeveen was vacant. Daar kon dus nog een modern dominé in de classis bijkomen. Als nu Bakkeveen maar wilde bijten; als een domhui dan maar één twee drie het be roep aannamwie weet In Bakkeveen was geen lijst van stem gerechtigde lidmaten, geen geldig plaat selijk reglement en geen behoorlijke lig ger van het predikantstractement. Maar, zoo dacht men, er zijn wel dingen in de wereld, die erger zijn dan deze. En Bakkeveen wou en zou beroepen^ Een dominé, die wel beroepen wilde worden, was er. Ds. Noest van Metslawier was de man. Een vergadering wordt belegd te Bakke veen, waar slechts 12 leden van de 4^ stemgerechtigde lidmaten aanwezig waren Het was natuurlijk niet in orde, om dan tóch maar door te werken. Maar de lijd drong. En men beriep Ds. Noest, Die nam het een, twee, drie aan. En omdat er geen dag te verliezen was, zou Ds. Noest den Zondag vóór de Classicale Vergadering 's morgens afscheid némen van Metslawier en nog dienzelfden dag bevestigd worden en intree doen te Bak keveen. Dan" kon hij Woensdag 24 Juni als predikant van Bakkeveen naar de Classicale Vergadering van Heerenveen, om daar mee te stemmen en de zaak was voor de modernen gered. Maar helaas, het Classicaal Bestuur keurde het beroep niet goed. Zulk een knoeiboel kan men toch maar niet laten passeeren En telegrafisch moesten afscheid en in trede worden afbesteld. Zoo kwam het nu, dat op de Classi cale vergadering van Heerenveen 44 rechtzinnigen en 43 \Tijzinnigen aanwe zig waren; waardoor alle stemmingen, ook voor een ouderling-lid in het Pro vinciaal Kerkbestuur in het voordeel van rechts uitvielen. Er is dus een streep gehaald door de vrijzinnige rekening van Friesland. Fries land is weer voor drie jaren rechts en ook de Synode zal een rechtsche meer derheid behouden. Nienwe geloofsbelijdenis. De Zuidelijke Baptistenconventie ((Am.) heeft op haar in Memphis (Tenn.) ge-' houden synode een nieuwe geloofsbelij denis aangenomen, die echter geen -bin dend karakter zal dragen. De commissie van samenstelling ver klaarde: „Geloofsbelijdenissen zijn slechts wegwijzers ter omschrijving van de ge- geloofsvoorstellingen, maar hebben geen bindend gezag over het geweten", en zij voegde de verklaring er aan tos: „Elke groep van Baptisten, groot of klein, heeft het recht voor zichzelve een geloofsbe lijdenis op te stellen en te publiceeren, wanneer zij dit raadzaam acht". De nieuwe geloofsbelijdenis voldeed een orthodoxe minderheid niet in haar uit spraak over de schepping van den mensch De Western Recorder vermeldt met in stemming het minderheidsrapport, dat eischte, dat de geloofsbelijdenis niet slechts geconstateerd moest hebben, dat de mensch 'n speciale schepping van God is, maar ook, dat de mensch in geenen- deele het product is van evolutie. De synode besloot echter met 2963 te gen 950 stemmen zich niet op het terrein van de wetenschap te begeven. Een rapport over de 75 millioen dollar campagne vermeldde, dat thans is bij eengebracht 58.591.713,69 dollar. DE MODERNE JONGE MAN. „Ik kan den modernen jongen nun niet uitstaan. Hij weet over niets te praten en is onbeduidend Dit is volgens de „Daily- Express" de klacht der hedendaagsche jonge meisjes. (Het blad wijst er op dat er in Londesi een nieuw type van jonge man 4s verschenen, een sociaal fenomeen! Hij is tusschen de achttien es drie-en-twin tig, is overdreven modieus gekleed, (heeft iets weeks en venvijf ds, doet een beetje aan sport en aan dancings, maar mist elke mannelijkheid in zijn optreden. De mannen van dertig, die tijdens den oórlog in de loopgraven hebben gestreden, vinden dit nieuwe type van jongeling onuitstaanbaar en zij ge voelen zich niet in het minst tot hen aangetrokken. Men vraagt zich dan ook af of deze jongelingschap een sociale curiositeit is, welke men aan den oorlog heeft te wijten, de terugr slag van de golf van kordaatheid en mannelijken moed, die gedurende zijf jaar de wereld heeft bespoeld. De dandy van vóór den oorlog was ten minste een man, maar die van thans is een futloos wezen zonder werkkracht en initiatief. En de „Daily Express" meent, dat hij niet waard zou zijn te worden besproken, indien hij niet door som migen als een symptoom zou worden beschouwd. BID EN WERK. „Hei, schipper, veerman, kom eens hier En breng mij over deez' rivier; 'k Heb niet veel tijd, daar 'k verder moet, Steek dus van wal en maak wat spoed". Met springt de jong ling in de schuit, Terwijl hij blij een deuntje fluit. Reeds klieft de boot de waterbaan, Öm recht naar d' overzij te gaan. De stroom is breed, de golfslag sterlc, Maar 'tis den roeier makk'lijk werk. Drukt hem ook al der jaren last, Zijn hart is jong, zijn hand is vast. Opeens weerklinkt een gulle lach Door wat de jonge man nu zag. „Hé, oude heer, op elke spaan Zie ik jevroomheid netjes staan. Op d' ééne lees ikBid, op d' aef StaatW e r k geschilderddat is raar. Je hebt een ouderwetsche schuir, Zeg, brengt die vroomheid je vooruit? Laat 't mooie B1 d maar rusten man. Dat 'siets, wat elk wel missen kan.. Ze zijn in 't midden der rivier, De jong'ling schatert van plezier. De grijsaard legt één spaan ter neer (Met Bid er op) en roeit dan weer. Terwijl nog zwijgen blijft zijn mond. Draait als een tol de boot in 't rond, „Kom, schipper", is des vreemdelings woord, „Kom, nu geen onzin, maak wat voort". De roeiriem met 't woord Bid er op. Wordt weer gebracht "in 't stroomend sop. Maar onze veerman legt kordaat Nu d' andre neer, waar Werk op staat. Weer draait, maar nu naar d' andren kant, Het bootje rond, doch 't naakt geen land. „Zeg", roept de vreemde, ,zeg eens baas! Wat doet ge toch, je lijkt wel dwaas". Maar 't antwoord van den ouden man Is dan zoo ernstig als het kan: „Gij zijt nog jong, mijn goede vriend, Wees van eens ouden raad gediend. Wie bidden eenmaal heeft verleerd, Werkt met één riem, en 'tgaat verkeerd. Het werken breng' dan voorspoed aan, Zijn leven blijft in draaikolk gaan. Maar ookwie 'twerken laat, doch bidt Hij zij dan vroom, maar 't heeft geen pit. Heusch, 'kheb niet met uw tijd gespeeld, Maar 'kliet u zien, ons levensbeeld". Met gr^ep de grijsaard elke spaan En sprak: „Zie, hoe wij voorwaarts gaan. Recht op het doel af, flink en sterk; Dat heb 'k' geleerd door „Bid en Werk". Het leven wondd' ook vaak mijn hart, Met God was smart slechts halve smart. Het leven heeft m' ook vaak verheugd, Met God was vreugd mij, d u b b '1 e vreugd. Ik zie bij 't werken in deez' tijd Al biddend 't licht der eeuwigheid. Daar gaan w' op aan, da 's 't levensdoel. Eens wacht een elk Gods RechterstoeL Maar vindt g' in Jezus ook uw Borg, Hij leeft, en draagt voor u dan zorg. Gij gaat dan aan Zijn zij vol moed: Gij bidt en. werkt, en 'tgaat u goed. Neen, niets, dat ooit dan schaden zal... Zie zoo mijnheer, wij zijn aan wal". FEUILLETON. Een doornig pad (Uit het Engelsch). 80) Het was juist weer zulk een Novem berdag als een jaar geleden. De gele mist hing tusschen de boomen, en de regendroppels vielen van .de kale tak ken op den modderigen grond. Er wa ren zeer weinig menschen op de been, hoewel het toch Zondagmiddag was, en Abbott wandelde met Hagar langs uc doorweekte paden zonder dat de hemmen of voetstappen van voorbij gangers hen kwamen storen. „Was ik hun.maar trouw gebleven" zeide Hagar, met haar bleek" gelaat naar den somberen hemel opziende; .als ik maar aan God gedacht had en hen niet verlaten had. God heeft óns lief; dat geloof ik nu. Maar 0! had ik dat toen maar geloofd en gewacht ora te zien wat hij voor ons zou ge daan hebben. Zie, daar is de boom, waar ik mijn vader onder liet staan. Hij stond juist op deze plek te luiste ren, terwijl ik heenging. En Dotje speelde daar ginds tusschen de hoo rnen en verstopte zich, opdat ik haar zou komen zoeken. Hoe tfon ik toch zoo wreed zijn! Ik verdien niet, dat ik haar nu terugvind. Hoe kon ik toch zoo schandelijk slecht zijn!" „Maar ge hebt er toch bitter berouw van gehad", zeide Abbott. „Ja! bitter, bitter" snikte Hagar. „God vergeeft; dat zegt gij, en ik ge loof het. Ik geloof niet, dat Hij op het oogenblik vertoornd op mij is, en ik zal mijn best doen om een ware Chris tin te worden. Maar ol als ik aan Dotje denk: hoe zij daar tusschen de boomen speelde, en Üat ik haar nooit meer zien zal en nooit weten zal wat er van haar geworden is- Ik wist niet half, hoe lief ik haar had. Ik zou haar nu niet meer kunnen verlaten. Ik treur niet om mijn kleinen jongen, want hij is goed en wel In den hemel; en mijn arme vader ligt rustig in zijn graf. Maar Dotliever zag ik haar dood liggen tusschen gindsche' boomen waar ik haar spelende verliet, idan nooit te weten wat er van haar gewor den is." „Kunt gij haar niet aan God toever trouwen?" vraagde hij vriendelijk. Gij vergeet wat de Heer Jezus zeide, toen Hij nog op aarde was en een klein kind tot zich geroepen had: Het is niet de wil uws hemelschen Vaders, dat éen dezer kleinen verloren ga. Gij ge looft nog niet, dat God uw kind rneer lief heeft dan gij, en dat Hij beter voor haar zorgen kan. Hij kan haar nooit vergeten of verlaten." „O ik zal trachten het te gelooven", antwoordde zij, hevig snikkend. „Ik doe mijn best om alles te gelooven wat gij mij omtrent God vertelt; maar o! was ik hun toen maar trouw geble ven Zij sprak niet meer, maar ging treu rend al de paden door, die zij in dier. nacht betreden had met haar zuigeling in de armen. Zij bracht zich alles weer te binnen en stelde het zich weer le vendig voor den geest, alsof zij vrees de, dat anders de herinnering daaraan mocht verflauwen. Vol medelijden wan delde Abbott geduldig zwijgend aan hare zijde, totdat zij het park verlieten door het hek, waarbij zij op dien don keren November-morgen was overre den, en waar hij haar voor het eerst in zidk een diepe ellende en armoede had gezien. ,.Ik zal trachten een goede vrouw voor u te zijn" zeide zij, terwijl zij een oogenblik op die plek stilstonden en beiden aan dien morgen dachten. „Ge zijt heel goed voor mij, en misschien zal ik er mettertijd overheen raken; maar als ik ooit neerslachtig en droe vig ben, dan weet gij waar ik aan denk, en dan zult gij geduld met mi.i hebben, niet waar?" „Zeker!" antwoordde hij hartelijk- „Met Gods hulp zult gij nog een geluk kige vrouw worden, Hagar." HOOFDSTUK XV. Don's dankzegging. Don begon met groot en ijver aan - *wdu..e taak, de taïik om voor kleine Dotje te zorgen. Gelukkig Voor hem was het ergste gedeelte van den winter voorbij, hoewel de nachten nog koud waren en het op menigen voor jaarsdag te veel stormde, dan dat een jong kind den geheeien tijd buitens huis kon blijven. Maar de dagen wer den langer, en het was overal druk; het was juist de tijd van het jaar, wanneer er het meest te doen valt. Zelfs in het oostelijk gedeelte van Londen maakt het een verschil, dat dan de rijke lieden in het westelijk gedeelte hunne woningen weer be trokken hebben. Van den dageraad tot aan de laatste schemering stond Don op den uitkijk, of er ook iets voor hem te verdienen was, en zijn hel dere oogen en vlugge bewegingen ver schaften hem bijna altijd werk, wan neer er maar wat te doen viel. Soms draafde Dot naast hem of zat op zijn schouders, als hij boodschap pen ging doen. £ijne gelukkigste da gen waren die, wanneer hij een wei nig geld had om wat sinaasappelen, groenten of andere kleine koopwaar 00 te doen, die hij spoedig met een goede winst weer verkoopen kon. Dan reed Dot in triomf op zijn gehuurden krui wagen, terwijl zij hem met hare grap jes en aardig gebabbel opvroolijkte. Maar dikwijls, als hij een verren af stand moest afleggen of een paar uur lang werk had, kon zij niet met hem mede gaan; en dan was hij tegen wil en dank wel genoodzaakt, haar onder duizend angsten achter te laten onder de zorg van de een of andere logement houdster of nog vaker onder de hoede van een appel vrouw, die soms dicht bij de plaats, waar hij werken moest, onder een poort of in een ander be schut hoekje haar stalletje had staan. De vrouwen waren, heel vriendelijk voor Dotje, maar het veroorzaakte hem vele oogenblikken van angst en ook van innige blijdschap, haar eerst te moeten verlaten en dan bij zijne terugkomst haar veilig en wel weer te vinden. Het zwervend leven, dat zij leidden, was zeer naar zijn zin, en Dotje vo%r er wèl bij. Bijna nooit brachten zij een w-;A in elfde logement of ook in dezelfde straat door hoewel Don uit voorzichtigheid in het ooste lijk gedeelte en dicht bij de dokken bleef, waar hij bijna altijd werk vin den kon. (Wordt vervólgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5