'NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 27 JUNM925 TWEEDE BLAD. Uit de Schriften. Oe tranen der verdrukten. „Daarna wendde, ik mij, en zag aan al de onderdrukkingen, die onder de zon geschiedenen ziet, daar waren de tranen der ver drukten en dergenen, die geen trooster hadden; en aan de zijde hunner verdrukkers was macht; zij daarentegen hadden geen ver trooster". Prediker 4:1. vinder de zon is veel ijdelheid. Er is in het „onderzonsche" ook veel zonde, en de Prediker heeft die zonde niet voorbijgezien. Wanneer hij het rijkgeschakeerde, woelige menschenleven, dat op den klaren dag onder de zon geschiedt, aandachtig beschouwt, stuit zijn blik hiet alleen op veel wat* ras vergaat, en innerlijk broos is, wat teleurstelt en de zoekende ziel toch geen vrede geeft, maar hij vindt ook onnoemeb lijk veel, wat als ongerechtigheid roept tot den Heere in den hemel. Het „onderzonsche'"is doortrokken van den geest der boosheid, en voor waar, zoo besluit de wijze levensken ner, er is geen mensch rechtvaardig op aarde, die goed doet, en niet zon digt. Die zonde openbaart zich in ver schillende vormen. Zij breekt uit als een breed-uitslaand vuur in tal van laaiende vlammen, en de Prediker schouwt met droefheid hoe die zen gende vlammenhet leven verteren. Een van die vlammen is de on derdrukking. Salomo ziet ze gloeien en branden in zijn dagen. Hij ziet ze als een hei-lichtend, ver terend vuur, want hij stapelt hier de woorden opeen om Hat kwaad te tee kenen, en in zijn teekening trilt ont roering en verontwaardiging. Hij spreekt van al de onderdruk kingen, en op verferlei wijze dus wordt de eene mensch door den ander ver trapt. Hij wijst ons op de tranen der ver drukten, en de druk is dus zoo zwaar, dat de oogen schreien van het bittere leed. Hij moet met droefheid constatee- ren, dat aan de zijde der verdrukkers macht was, en zij kunnen door ieder gevreesd, doen wat zij willen, en.... tot tweemaal toe, klinkt het sombere, tot den Heere Zebaoth roepende: en zij hadden geen trooster. .Welk een misstanden! Neen, hier behoeft niet een nadere verbijzonde ring van de onderdrukking gegeven té worden. Wanneer het onrecht zoo groot is, dat de vertrapten tevergeefs roepen om vertroosting, is heel het leven verworden, en blijkt het, dat èn in de politieke èn in de sociale verhoudingen, de macht van positie en geld, van eerzucht en hebzucht, triomfeert over den zwakke. En dat in Salomo's dagen! Dat in Israels gouden eeuw! Wat een contrast tusschen schijn en wezen! Alles schijnt in dien tijd te schit- :eren en te blinken v^n louter wel vaart. Heel het leven schijnt gedragen door een. vrede, die zich vereeuwi gen kan. Niemand denkt aan onrecht, terwijl een wijs koning als Salomo op den troon zit, en tochwie de glinsterende sluiers vaneen rijt ziet ellende op ellende. Salomo schouwt dien jammer zelf. Hij, die in zijn jongere jaren zidi net betooveren door de uitwendige pracht van zijn grootheid en rijkdom, en blind was voor de werkelijkheid achter den schijn, durft nu die wer kelijkheid aan. "/Hij rukt elk fijngespannen weefsel van bedrog weg. Hij ziet de'velerlei onderdrukkingen, en hij ervaart hoe schuldig zijn ambtenaren en hovelin gen zijn. Hij hoort de kreten, die uit het maatschappelijk leven opstij gen, en ziet tranen. Tranen der verdrukten. Tranen, die niet gedroogd worden, Want zij hebben geen trooster. ri rh'f i -M i' Die tranen worden nog geschreid. Ze'ker, er is In de laatste jaren veep, zeer veel gedaan om aan ïiet onrecht in het wereldleven en op maatschap pelijk terrein een einde te maken. De tijd, dat de verdrukker onge straft zijn voet kon zetten op den min dere, die geen rechten "had, is voor- hij, en nu moeten de machthebbers van vroeger dikwerf wijken voor de machtigen van nu. Maar daarmede is alle verdrukking de wereld niet uit. De bergen dragen nog geen vrede en de heuvels zijn nog niet gekroond met heilig recht. In het leven der volkeren trapt de overwinnaar den overwonnene zoo ruw en zoo vernederend hij kan. In de sociale verhoudingen ver nieuwt zich keer op keer de bittere!, bange kamp tusschen het bezit en het niet-bezit. J Telkens blijkt het weer, dat door geldjacht of onedele concurrentie, door de hartstochtelijke begeerte om de meeste te zijn, de eene mensch verdrukt wordt door den ander, en wie zal de tranen tellen van dit wee, dat onder de zon gevonden wordt? Wie zal de tranep feilen van "hen, die moeten wijken voor de overmacht van kapitaal en bezit? Wie zal de tranen tellen van hen, die met zor gen kampen, en draven en "ftedelem om werk? Hebben dezulken geen trooster? Üok onder ons nfet? Dan klagen hun tranen ons aan. Wanneer het zoo zou zijn, dat ook bij ons aan de zijde der verdrukkers macht is, en niemand den moed heeft tegen hen op te komen, is uit ons leven het recht geweken. Dan zijn wij als belijders van den Christus niet getrouw. Dan staan wij niet in de volle wapenrusting Gods. Dan zoeken wij Gods gerechtigheid niet. Dan verzuimen we onzen christen plicht, want vervullen we dien, dan durven wij in den naam des Heeren tegen alle verdrukking den strijd te voeren. Dan zijn wij profeten, die de zonde bij den naam noemen, en de onge rechtigheid striemen, en in niets-spa- rende gestrengheid het oordeel van Jacobus prediken: welaan nu, gij rij ken! weent en huilt over uw ellen digheden, die over u komen. Zij hebben geen trooster. Ja, toch één. 1 Want „indien gij de onderdrukking des armen, en de berooving des ge- richts en der' gerechtigheid ziet in een landschap, verwonder u niet over zulk een voornemen: want die hooger is dan de hooge, neemt er acht op". Die allerhoogste is God. Hij ziet _ook het onrecht. De stem van het verkorte loon hoort Hij. Het geschrei dergenen, die geoogst heb ben, komt tot in Zijn ooren. En Hij doet op Zijn tijd recht. Hij straft alle zonde, ook die der onderdrukking, want wie den ellendige vertrapt, wordt door Hem vertrapt. Maar voor de ellendigen neemt Hij het op. Hij richt de ellendigen met recht. Hij droogt de tranen der verdruk ten. Mits zij met die tranen komen tot Hem, en gelooven, dat Hij alleen de tranen van de oogen kan afwisschen. DE MOERBEITOPPEN RUISCHEN. „De moerbeitoppen ruischten", God ging voorbij; Neen, niet voorbij; Hij toefde, Hij wist, wat ik behoefde En sprak tot mij. Sprak tot mij in den stillen, Den stillen nacht; Gedachten, die mij kwelden, Vervolgden en ontstelden, Verdreef Hij zapht. Hij liet Zijn vrede dalen Op ziel en zin; 'k Voelde in Zijn vaderarmen Mij koestren en verwarmen, En sluimerde in. Den morgen, die mij wekte, Begroette ik blij. Ik bad zoo zacht geslapen; En Gij, mijn Schild en Wapen, Waart nog nabij. (Pniël). KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Hekendorp, K. W. Vethake te Utrecht. Bedankt: Voor Hekendorp, IC. iW. Vethake te Utrecht. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Tzummarum, tand. J. Attema te Zeist. CHR. GEREF. KERK. Beroepen: Te Drachten, M. Holtrop te Ulrum. Te Ede, W. Hendriksen, te Amsterdam. Te Woerden, K. Groen te Zwijndrecht. Bevestiging, Intrede, Afscheid. Na des morgens bevestigd te zijn door zijn vader, predikant te Holten, met een predicatie over 1 Thess. 5:11, deed Zon dag de heer J. E. Steenbakker Mo rilyon Loysen zijn intrede bij de Ned. Herv. Gem. te Oost- en West-Graft- dijk, sprekende naar aanleiding van Ro meinen 116. Mede waren tegenwoordig Ds. van de Kreeke van Zijpe en. de consulent Ds. Aterdoom van Graft, die den nieuwen predikant toesprak en pp wiens verzoek men hem toezong Ps. 134:3. Kerkspiitsing. De bekende Dr. Gunning was onlangs in Lausanne, Daar maakte hij kennis met een predikant, die er niet een van de zoo veel in dezelfde Gemeente is, maar die een „parochiekerk" dient. Dit doet Dr. G. in „Pniël" opmerken: „Die praotische Zwitsers hebben natuur lijk al lang ingevoerd, wat wij, voorzich tige Hollanders, wellicht in de 22ste eeuw zullen inzien, als wij er eerst nog eens 3 eeuwen over gedelibereerd hebben, na melijk, dat het parochiestelsel het eenige mogelijke is, om contact tusschen herder en gemeente te verkrijgen. De Amster- damsche dominé's trekken voorloopig nog als dwazen alle kerken rond, en natuurlijk zijn de gemeenteleden even dwaas en loopen „hun" De Hartog of Bakker en tutti quanti met onbezwaken manhaftig heid ha. Maar in het gezegende Zwitser land kan een dominé zijn kerk en zijn parochie nog kennen en liefhebben". 't Is weer gezegd op z'n „Gunnings". Wat echter niet wegneemt, dat er maar al te veel waarheid in schuilt. Wij delibe- reeren, maardoen bitter weinig. HET AUTO-ONGELUK VAN H. M. DE KONINGIN. Een bijzondere correspondent van „De Maasbode" had een onderhoud met den heer Ruys, adjudant van H. M. dp Ko ningin, die omtrent het bekende auto-on geval nog het volgende mededeelde: Hare Majesteit was Donder dagochtend in een auto uitgereden, vergezeld van een hofdame en een dienaar, om op een der fraaiste plekjes in de onmiddellijke na bijheid van Chamonix, aan den voet van den Glacier des Bossons, wat te gaan zitten schilderen. Daar Z. K.. H. de Prins een tweedaagsch uitstapje per auto naar Móntreux maakte, zooals ik indertijd seinde, was er een an dere chauffeur, dan hij, die gewoonlijk de Koninklijke Familie bij haar uitstap jes in de buurt van Chamonix bediende, op den auto gezeten. De tocht voerde Hare Majesteit eerst langs een breeden, geheel effen weg, tot het station Les Bossons en ging toen, zacht stijgend, iets naar boven, tusschen eenvoudige huisjes door tot aan den rand van het bosch, waar de weg nog iets steiler werd en aan beide zijden door een berg-weide was omgeven. Daar wenschte Hare, Majesteit uit te stappen en den och tend verder, schilderend door te brengen. De auto hield stil, de dienaar stapte uit, om het portier voor Hare Majesteit en de haar begeleidende hofdame te ope nen, deze laatste stapte eveneens uit, om Hare Majesteit bij het uitstijgen behulp zaam te zijn, toen plotseling de auto, juist toen ook de Koningin haar verlaten wilde, weder in beweging kwam en op het glooi end terrein (de steiging van den weg be droeg ongeveer 12 graden) naar beneden rolde. Niets zou toen gebeurd zijn, indien de chauffeur, naar de regelen der k'uinst, op de auto gebleven was. Hij had haar dan weder tot stilstand gunnen brengen. Doch de chauffeur had de fout begaan, gelijk tijdig met den dienaar uit te stappen, zoo dat de auto toen zonder beheerder was. Hoe het kwam, dat de auto in bewe ging geraakte, is niet geheel opgehelderd. Vermoedelijk hebben plotseling de rem men niet meer gewerkt, doch het is .ook mogelijk, dat ook in dit opzicht de chauf feur een fout begaan heeft door. niet vol doende te hebben geremd. Hoe het zij, de auto, waarin alléén de Koningin zich nog bevond, die toen in de auto viel en waarbij Hare Majesteit Haar drie vingers van de rechterhand kneusde, vermoede lijk door het onverhoedsch toeslaan van het portier, hetgeen Hare Majesteit zich zelf echter, begrijpelijker wijze, niet meer nauwkeurig herinnerde, ging tot grooten schrik der aanwezigen naar beneden. De chauffeur, trachtte zijn fout goed te maken, door achter den auto o«m te loo pen en de rem in beweging te zetten, doch geraakte daardoor met zijn voet zelf onder den auto, met het gevolg, dat hij thans nog niet tot loopen in staat is. Gelukkig maakte de auto een kleinen draai, geraakte daardoor in het zachte, zijn vaart brekende gras van de bergweide di e bovendien minder glooiend was, zoo als mij bij persoonlijke bezichtiging bleek, stuitte eerst even tegen een daar liggen- den boomstam, vervolgens tegen struik gewas en kwam zoo weder tot stilstand. Het incident is daardoor heel wat beter afgeloopen dan wellicht het geval had kunnen zijn, indien de auto, dalend, nog langer op den harden weg was gebleven. Wat nu den gezondheidstoestand van Hare Majesteit betreft, de eerste oogen- blikken zijn natuurlijk pijnlijk geweest. Een vriendelijk oud vrouwtje, dat in het naastbijzijnde huisje woonde, en zich nog ontroert, wanneer zij bedenkt, dat het een heusche koningin was, aan wie zij, door wat water ter beschikking te stel len, eenige hulp verleend heeft, sprak met mij vol medelijden over die arme dame, die blijkbaar erge pijn had en zich toch zoo dapper hield. Thans gaat echter alles naar we^sch. De heer Ruys herhaalde uitdrukkelijk, dat e rniet de geringste reden tot ongerust heid behoeft te bestaan. De Koningin draagt haar rechterhand in een verband, dat tot over het hand gewricht gaat, en staat onder regelmatig toezicht van Dr. Fisher, den bekwamen geneesheer van Chamonix. Toevallig zag ik Hare Majesteit, door twee dames der Hofhouding begeleid, vanochtend tegen elf uur het huis van Dr. Fisher verlaten waarbij de Koningin een even welvaren den indruk maakte als steeds. Ook eergisteren, toen Hare Majesteit lan gen tijd met den Prins en een der dames van gezelschap in den tuin van het hotel doorbracht en daar met de linkerhand eenige aanteekeningen op schrift stelde, kon men denzelfden indruk krijgén, dat alles gelukkig goed is afgeloopen en geen verdere gevolgen zal hebben. BINNENLAND. De koninklijke familie. De Koningin en Prinsjs Juliana zijn gisteravond zes uur in goeden wel stand te Zermatt aangekomen; Prins Hendrik was daar reeds om twaalf uur 's middags gearriveerd. De Ko ningin en Prinses hebben in den mor gen bij gunstig weer een wandeltocht naar de Georges du Gorner onderno men, waarbij de vertrouwde berggids van Prins Hendrik, Alois Binor, haar ter zijde stond, 's Middags betrok het weer en bleef de Koninklijke familie thuis. De Koningin beeft nog steeds haar rechterhand in een verband, doch de gezondheidstoestand is overi gens volkomen bevredigend. De Kamerverkiezingen. Er is een comité gevormd in den kieskring Heider om de verkiezing van den heer D. Kooiman (v.d.) tot lid van Aan het Zoeklichg. Leiden, 27 fcmt lSfÈ^ Er is voor mij in de socialistische overwinningsbulletins uit Leiden, die ik eiken avond in „Het Volk" ieoe, iets bemoedigends. Daaruit blijkt toch en bet klopt j beelemaal met wat door de 3D.A-K, „bewerkte" kiezers mij vertelden^ -3 dat men bij bet huisbezoek alleen spreekt van „het zondeuregister van Colijn en Ruys." Van bet Socialisme en de socialisti sche beginselen spreekt men niet en nergens. Misschien mee ik kan dat niet beoordeelen omdat men er nil niets van weet. Het is geen propaganda voor Het So cialisme die men voert, maar men prikkelt eenvoudig de hartstochten, voedt de ontevredenheid en maakt de menschen rijp voor het Communisme. I En nu weet ik wel, dat de Volk oorrespondent ter verontschuldiging aanvoert dat „deze soort propaganda'* op buitengewone wijze inslaat. Dat zal wel waar zijn. Maar ik dacht nog altijd, dat Het! doel niet alle middelen Heiligde. En ik weet ook, dat „deze soort pro-' paganda" met Het Socialisme niets van doen Heeft. Als men straks victorie kraait, 'dan zal men niet kunnen zeggen, dat Het Socialisme wipst Heeft geboekt. OBSERVATOR P.S. De eerste gift is binnen. Van een eenvoudig arbeider kreeg ik f2. Wie volgt? de Tweede Kamer te bevorderen. De beer Kooiman, die lid van Ge<L Sta ter van Noord-Holland is, beeft in af wijking van zijn vroeger besluit, mee- gedeeld, een eventueele verkiezing ta zullen aanvaarden. Hij houdt in ver schillende plaatsen lezingen. De dienstregeling dei spoorwegen. Ten einde vlotte en tijdige afdoe ning van de ontwerpen van nieuwe dienstregelingen der treinen van diet Nederlandscbe Spoorwegen te verzeke ren, is het onvermijdelijk gebleken de wijze van voorbereiding te veranderen, tengevolge waarvan de ontwerpen niet mer als tot dusver voor het publiek verkrijgbaar gesteld kunnen worden. De nederlegging ter secretarie van eenige gemeenten en ten bureele van de Kamers van Koophandel en Fabrie ken van dat ontwerp, kan in verband daarmee ook niet meer plaats hebben. Mede mei'bet oog op de instelling van den Spoorwegraad bij K. B. van 13 Maart 1923 is het wenschelijk, dat be langhebbenden wenschen en bezwaren ten aanzien van de geldende dienstre geling ter kennis brengen van den Spoorwegraad. Vanwege dien Raad i wordt omtrent de ingediende verzoe ken overleg gepleegd met de Neder- landsche Spoorwegen en overwogen of en in hoever aan die verzoeken bij i een volgende dienstregeling kan wor- j den tegemoet gekomen. Aan belanghebbende personen en I lichamen wordt mitsdien in overwe ging gegeven bun wenschen en bezwa ren te dezer zake telken Jare voor 1] Augustus mede te deepen aan den voorzitter van den Spoorwegraad, Lan l ge Voorbout 38, te 's-Gravenbage. Het schilders conflict. Heden vergadert het HoofdbestuuS van den Ned. Schildersgezellenbond en Maandag vindt te Utrecht een gecom bineerde booidbesturenvergadering van de drie in bet conflict betrokken gezel-.' lenorganisaties plaats. In deze vergadering zal de beslissing; worden genomen over het aandeel rahr worden genomen over het voorstel van; den Rijksbemiddelaar en andere voor stellen, die eventueel ter beëindiging/ van het conflict mochten binnenkomers worden besproken. j! FEUILLETON. Een doornig pad 18) (Uit het Engelsch). HOOFDSTUK IX. Een ontrust geweten. Hagar bleef zoolang in het gasthuis, dat zij het als baar tehuis begon te beschouwen. Zij bad ook al zoolang in hetzelfde bed gelegen en dagelijks dezelfde gezichten gezien. Daar zij geen ander tehuis bad, hechtte zij zich te meer aan haar ziekenzaal en zag met angst den dag naderen, waarop zij wèl genoeg zou zijn om ontslagen te kunnen worden. Maar niettegen staande haar angst en niettegenstaan de haar gebrek aan een toevluchts oord, kwam de tijd waarop zij voor genezen werd verklaard; en hoewel nog ongeschikt om, eenzaam en zwak als zij was, de koude wereld weer in to gaan, moest zij wei plaats maken voor een ander, nog hulpbeboevender dan zij. Als zij nergens anders been kon gaan, stond bet armhuis altijd nog voor haar open. Het was Hagar vrij onverschillig wat er van haar werd. Die bittere wanhoop en levensmoeheid, die haar vervulden, toen zij haar vader en doch tertje verliet, woonde nog steeds in hare ziel. En nu niet alleen wanhoop, maar ook rvroeging, want dag en nacht stond haar het beeld voor oogen van haren blinden ouden vader en haar hulpeloos kind, zooals zij hen het laatst gezien had. Dit was het wat hare genezing zoozeer vertraagde; uit wendig was zij stil en onderworpen, altijd gehoorzaam aan hare verpleeg ster en aan den dokter, maar inwen dig kwelde en pijnigde zij zich altijd met dezelfde vermoeiende gedachte. Eindelijk brak 'de dag aan, waarop zij moest vertrekken. Men bracht haar hare eigene verstelde kleeren, die men zoo zindelijk en netjes had in orde ge maakt als mogelijk was; maar toch trok zij ze zwijgend aan, want zij haatte het gezicht en de aanraking de zer vodden, die den stempel van vol- slagene armoede en ellende op haar schenen te drukken. Welk ander voor uitzicht had zij, dan door de straten te dwalen, zich in den nacht ergens in een hoek te verbergen, en daar onbe kend en onbemind t« sterven? Juist 'n goed eind voor iemand als zij, zeide zij tot zich zelf. Abbott heeft gisteren een boodschap voor u achtergelaten", zeide de ver pleegster tot haar, toen zij gereed was om te vertrekken, „en als ge nergens anders verlangt heen te gaan, moeten wij u in eene vigelante naar zijn huis laten brengen. Hij zou van avond te huis komen. Zijn nicht, die naaister is, woont daar ook en zal u afwachten." Hagar hief haar hangend hoofd op en de sombere wolk op haar gelaat verhelderde zich een weinig. De bood schappen van Abbott waren hare eeni ge verbinding met de buitenwereld ge weest en hadden een straal van hoop in hare donkere ziel doen overblijven. Zij had hem ééns gezien, en zijn ge laat was als dat van een vriend voor haar. Hij had haar ook gezegd, dat zijne moeder en haar kind in éen zelf de kist rustten, en het scheen alsof dit een soort van betrekking tot hem daar stelde. Vol bittere en treurige gedachten keek zij uit de vigelante op de drukke straten neer, terwijl zij er dnor reed, (otdat de hooge naakte toppen v. ICen- sington-park in 't gezicht kwamen; en nu verrees voor haar plotseling en le vendiger dan ooit de herinneriug aan dien verschrikkelijken November-dag. Alles zou zij hebben willen geven, als zij -dien tijd terug kon roepen, om nog maals de zorgen en bezwaren te kun nen trotseeren, die zij toen ontvloden wats. Zij wist nu, dat het beter zou ge weest zijn te sterven, dan haar plicht te ontloopen, en dat het laf en wreed was, twee hulpelooze schepselen, die zoo nauw aan haar verbonden waren, te verlaten. God had de zorg voor hen aan haar opgedragen; van den éen had zij het leven ontvangen, en aan de andere had zij het leven geschonken. En tóch had zij ze verlaten! en wat zou zij kunnen zeggen, ais zij ter ver antwoording werd geroepen en God haar vraagde wat er van hen geworden was? Zij was nog niet bekomen van de ontsteltenis, door deze gedachten bij haar veroorzaakt, toen zij het huis van Abbott bereikte. Zijn nicht wacht te haar op en ontving haar zoo har telijk en vriendelijk, alsof zij een wel kome gast was. Zij bracht haar naar een klein dakkamertje, waar een hel der haardvuurtje brandde, én waar theegoed klaar stond op een tafeltje met een gedraaiden poot. Daarnaast stond een gemakkelijke warm-gevoer- de ouderwetsche groote stoel. Van uil het hooge venster had men een ruim vroolijk uitzicht over een paar dakett heen op groene velden, en ten Westen! werd de horizont door hoornen be grensd. Hagar had nog zelden zulk "n uitgestrektheid van lucht gezien; Hlen en daar dreven roode avondwolkjes,] en zij stond ze na te staren, terwijl' de naaister nog eenige oogenbllkjes toefde, den trekpot opechonk, en rond- keek of er nog iets ontbrak aan Het geen Hagar noodig kon Hebben. „Ik heb niet veel tijd", zeide lij. vriendelijk; „andere zou lk bij u blfj-l ven, terwij] ge thee drinkt, maar mijn' neef Abbott heeft mtj gevraagd, u t« verwelkomen. Hij heeft mij alles, wat hij van u weet, verteld, en ge kunt] er op rekenen, dat ge in hem en ln mij vrienden vindt. Ik heb dat lieve klndj* van u naast mijn goede oude nicht in de kist gelegd, en arme ziel, mijn Hart voelt voor u. Nu, stil maar, schrot maar niet. Kom, drink een kopje thee, terwijl zij warm is; dat zal u goed. doen." i-—j' (ytordt vtr.volfHf

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5