'NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN ZATERDAG 27 JUNM925
TWEEDE BLAD.
Uit de Schriften.
Oe tranen der verdrukten.
„Daarna wendde, ik mij, en zag
aan al de onderdrukkingen, die
onder de zon geschiedenen ziet,
daar waren de tranen der ver
drukten en dergenen, die geen
trooster hadden; en aan de zijde
hunner verdrukkers was macht;
zij daarentegen hadden geen ver
trooster".
Prediker 4:1.
vinder de zon is veel ijdelheid.
Er is in het „onderzonsche" ook
veel zonde, en de Prediker heeft die
zonde niet voorbijgezien.
Wanneer hij het rijkgeschakeerde,
woelige menschenleven, dat op den
klaren dag onder de zon geschiedt,
aandachtig beschouwt, stuit zijn blik
hiet alleen op veel wat* ras vergaat,
en innerlijk broos is, wat teleurstelt
en de zoekende ziel toch geen vrede
geeft, maar hij vindt ook onnoemeb
lijk veel, wat als ongerechtigheid roept
tot den Heere in den hemel.
Het „onderzonsche'"is doortrokken
van den geest der boosheid, en voor
waar, zoo besluit de wijze levensken
ner, er is geen mensch rechtvaardig
op aarde, die goed doet, en niet zon
digt.
Die zonde openbaart zich in ver
schillende vormen. Zij breekt uit als
een breed-uitslaand vuur in tal van
laaiende vlammen, en de Prediker
schouwt met droefheid hoe die zen
gende vlammenhet leven verteren.
Een van die vlammen is de on
derdrukking.
Salomo ziet ze gloeien en branden
in zijn dagen.
Hij ziet ze als een hei-lichtend, ver
terend vuur, want hij stapelt hier de
woorden opeen om Hat kwaad te tee
kenen, en in zijn teekening trilt ont
roering en verontwaardiging.
Hij spreekt van al de onderdruk
kingen, en op verferlei wijze dus wordt
de eene mensch door den ander ver
trapt.
Hij wijst ons op de tranen der ver
drukten, en de druk is dus zoo zwaar,
dat de oogen schreien van het bittere
leed.
Hij moet met droefheid constatee-
ren, dat aan de zijde der verdrukkers
macht was, en zij kunnen door ieder
gevreesd, doen wat zij willen, en....
tot tweemaal toe, klinkt het sombere,
tot den Heere Zebaoth roepende: en
zij hadden geen trooster.
.Welk een misstanden! Neen, hier
behoeft niet een nadere verbijzonde
ring van de onderdrukking gegeven
té worden. Wanneer het onrecht zoo
groot is, dat de vertrapten tevergeefs
roepen om vertroosting, is heel het
leven verworden, en blijkt het, dat
èn in de politieke èn in de sociale
verhoudingen, de macht van positie
en geld, van eerzucht en hebzucht,
triomfeert over den zwakke.
En dat in Salomo's dagen!
Dat in Israels gouden eeuw!
Wat een contrast tusschen schijn
en wezen!
Alles schijnt in dien tijd te schit-
:eren en te blinken v^n louter wel
vaart. Heel het leven schijnt gedragen
door een. vrede, die zich vereeuwi
gen kan. Niemand denkt aan onrecht,
terwijl een wijs koning als Salomo
op den troon zit, en tochwie
de glinsterende sluiers vaneen rijt ziet
ellende op ellende. Salomo schouwt
dien jammer zelf.
Hij, die in zijn jongere jaren zidi
net betooveren door de uitwendige
pracht van zijn grootheid en rijkdom,
en blind was voor de werkelijkheid
achter den schijn, durft nu die wer
kelijkheid aan.
"/Hij rukt elk fijngespannen weefsel
van bedrog weg. Hij ziet de'velerlei
onderdrukkingen, en hij ervaart hoe
schuldig zijn ambtenaren en hovelin
gen zijn. Hij hoort de kreten, die
uit het maatschappelijk leven opstij
gen, en ziet tranen.
Tranen der verdrukten.
Tranen, die niet gedroogd worden,
Want zij hebben geen trooster.
ri rh'f i -M i'
Die tranen worden nog geschreid.
Ze'ker, er is In de laatste jaren veep,
zeer veel gedaan om aan ïiet onrecht
in het wereldleven en op maatschap
pelijk terrein een einde te maken.
De tijd, dat de verdrukker onge
straft zijn voet kon zetten op den min
dere, die geen rechten "had, is voor-
hij, en nu moeten de machthebbers
van vroeger dikwerf wijken voor de
machtigen van nu.
Maar daarmede is alle verdrukking
de wereld niet uit. De bergen dragen
nog geen vrede en de heuvels zijn
nog niet gekroond met heilig recht.
In het leven der volkeren trapt de
overwinnaar den overwonnene zoo
ruw en zoo vernederend hij kan.
In de sociale verhoudingen ver
nieuwt zich keer op keer de bittere!,
bange kamp tusschen het bezit en
het niet-bezit. J
Telkens blijkt het weer, dat door
geldjacht of onedele concurrentie,
door de hartstochtelijke begeerte om
de meeste te zijn, de eene mensch
verdrukt wordt door den ander, en
wie zal de tranen tellen van dit wee,
dat onder de zon gevonden wordt?
Wie zal de tranep feilen van "hen,
die moeten wijken voor de overmacht
van kapitaal en bezit? Wie zal de
tranen tellen van hen, die met zor
gen kampen, en draven en "ftedelem
om werk?
Hebben dezulken geen trooster?
Üok onder ons nfet?
Dan klagen hun tranen ons aan.
Wanneer het zoo zou zijn, dat ook
bij ons aan de zijde der verdrukkers
macht is, en niemand den moed heeft
tegen hen op te komen, is uit ons
leven het recht geweken.
Dan zijn wij als belijders van den
Christus niet getrouw. Dan staan wij
niet in de volle wapenrusting Gods.
Dan zoeken wij Gods gerechtigheid
niet.
Dan verzuimen we onzen christen
plicht, want vervullen we dien, dan
durven wij in den naam des Heeren
tegen alle verdrukking den strijd te
voeren.
Dan zijn wij profeten, die de zonde
bij den naam noemen, en de onge
rechtigheid striemen, en in niets-spa-
rende gestrengheid het oordeel van
Jacobus prediken: welaan nu, gij rij
ken! weent en huilt over uw ellen
digheden, die over u komen.
Zij hebben geen trooster.
Ja, toch één. 1
Want „indien gij de onderdrukking
des armen, en de berooving des ge-
richts en der' gerechtigheid ziet in
een landschap, verwonder u niet over
zulk een voornemen: want die hooger
is dan de hooge, neemt er acht op".
Die allerhoogste is God.
Hij ziet _ook het onrecht. De stem
van het verkorte loon hoort Hij. Het
geschrei dergenen, die geoogst heb
ben, komt tot in Zijn ooren. En Hij
doet op Zijn tijd recht. Hij straft alle
zonde, ook die der onderdrukking,
want wie den ellendige vertrapt, wordt
door Hem vertrapt.
Maar voor de ellendigen neemt Hij
het op.
Hij richt de ellendigen met recht.
Hij droogt de tranen der verdruk
ten.
Mits zij met die tranen komen tot
Hem, en gelooven, dat Hij alleen de
tranen van de oogen kan afwisschen.
DE MOERBEITOPPEN RUISCHEN.
„De moerbeitoppen ruischten",
God ging voorbij;
Neen, niet voorbij; Hij toefde,
Hij wist, wat ik behoefde
En sprak tot mij.
Sprak tot mij in den stillen,
Den stillen nacht;
Gedachten, die mij kwelden,
Vervolgden en ontstelden,
Verdreef Hij zapht.
Hij liet Zijn vrede dalen
Op ziel en zin;
'k Voelde in Zijn vaderarmen
Mij koestren en verwarmen,
En sluimerde in.
Den morgen, die mij wekte,
Begroette ik blij.
Ik bad zoo zacht geslapen;
En Gij, mijn Schild en Wapen,
Waart nog nabij.
(Pniël).
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Hekendorp, K. W.
Vethake te Utrecht.
Bedankt: Voor Hekendorp, IC. iW.
Vethake te Utrecht.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Tzummarum, tand.
J. Attema te Zeist.
CHR. GEREF. KERK.
Beroepen: Te Drachten, M. Holtrop
te Ulrum. Te Ede, W. Hendriksen, te
Amsterdam. Te Woerden, K. Groen te
Zwijndrecht.
Bevestiging, Intrede, Afscheid.
Na des morgens bevestigd te zijn door
zijn vader, predikant te Holten, met een
predicatie over 1 Thess. 5:11, deed Zon
dag de heer J. E. Steenbakker Mo
rilyon Loysen zijn intrede bij de
Ned. Herv. Gem. te Oost- en West-Graft-
dijk, sprekende naar aanleiding van Ro
meinen 116.
Mede waren tegenwoordig Ds. van de
Kreeke van Zijpe en. de consulent Ds.
Aterdoom van Graft, die den nieuwen
predikant toesprak en pp wiens verzoek
men hem toezong Ps. 134:3.
Kerkspiitsing.
De bekende Dr. Gunning was onlangs
in Lausanne, Daar maakte hij kennis met
een predikant, die er niet een van de zoo
veel in dezelfde Gemeente is, maar die een
„parochiekerk" dient. Dit doet Dr. G.
in „Pniël" opmerken:
„Die praotische Zwitsers hebben natuur
lijk al lang ingevoerd, wat wij, voorzich
tige Hollanders, wellicht in de 22ste eeuw
zullen inzien, als wij er eerst nog eens
3 eeuwen over gedelibereerd hebben, na
melijk, dat het parochiestelsel het eenige
mogelijke is, om contact tusschen herder
en gemeente te verkrijgen. De Amster-
damsche dominé's trekken voorloopig nog
als dwazen alle kerken rond, en natuurlijk
zijn de gemeenteleden even dwaas en
loopen „hun" De Hartog of Bakker en
tutti quanti met onbezwaken manhaftig
heid ha. Maar in het gezegende Zwitser
land kan een dominé zijn kerk en zijn
parochie nog kennen en liefhebben".
't Is weer gezegd op z'n „Gunnings".
Wat echter niet wegneemt, dat er maar
al te veel waarheid in schuilt. Wij delibe-
reeren, maardoen bitter weinig.
HET AUTO-ONGELUK VAN H. M.
DE KONINGIN.
Een bijzondere correspondent van „De
Maasbode" had een onderhoud met den
heer Ruys, adjudant van H. M. dp Ko
ningin, die omtrent het bekende auto-on
geval nog het volgende mededeelde:
Hare Majesteit was Donder dagochtend
in een auto uitgereden, vergezeld van een
hofdame en een dienaar, om op een der
fraaiste plekjes in de onmiddellijke na
bijheid van Chamonix, aan den voet van
den Glacier des Bossons, wat te gaan
zitten schilderen.
Daar Z. K.. H. de Prins een tweedaagsch
uitstapje per auto naar Móntreux maakte,
zooals ik indertijd seinde, was er een an
dere chauffeur, dan hij, die gewoonlijk
de Koninklijke Familie bij haar uitstap
jes in de buurt van Chamonix bediende,
op den auto gezeten.
De tocht voerde Hare Majesteit eerst
langs een breeden, geheel effen weg, tot
het station Les Bossons en ging toen,
zacht stijgend, iets naar boven, tusschen
eenvoudige huisjes door tot aan den rand
van het bosch, waar de weg nog iets
steiler werd en aan beide zijden door een
berg-weide was omgeven. Daar wenschte
Hare, Majesteit uit te stappen en den och
tend verder, schilderend door te brengen.
De auto hield stil, de dienaar stapte
uit, om het portier voor Hare Majesteit
en de haar begeleidende hofdame te ope
nen, deze laatste stapte eveneens uit, om
Hare Majesteit bij het uitstijgen behulp
zaam te zijn, toen plotseling de auto, juist
toen ook de Koningin haar verlaten wilde,
weder in beweging kwam en op het glooi
end terrein (de steiging van den weg be
droeg ongeveer 12 graden) naar beneden
rolde.
Niets zou toen gebeurd zijn, indien de
chauffeur, naar de regelen der k'uinst, op
de auto gebleven was. Hij had haar dan
weder tot stilstand gunnen brengen. Doch
de chauffeur had de fout begaan, gelijk
tijdig met den dienaar uit te stappen, zoo
dat de auto toen zonder beheerder was.
Hoe het kwam, dat de auto in bewe
ging geraakte, is niet geheel opgehelderd.
Vermoedelijk hebben plotseling de rem
men niet meer gewerkt, doch het is .ook
mogelijk, dat ook in dit opzicht de chauf
feur een fout begaan heeft door. niet vol
doende te hebben geremd. Hoe het zij,
de auto, waarin alléén de Koningin zich
nog bevond, die toen in de auto viel en
waarbij Hare Majesteit Haar drie vingers
van de rechterhand kneusde, vermoede
lijk door het onverhoedsch toeslaan van
het portier, hetgeen Hare Majesteit zich
zelf echter, begrijpelijker wijze, niet meer
nauwkeurig herinnerde, ging tot grooten
schrik der aanwezigen naar beneden.
De chauffeur, trachtte zijn fout goed te
maken, door achter den auto o«m te loo
pen en de rem in beweging te zetten, doch
geraakte daardoor met zijn voet zelf onder
den auto, met het gevolg, dat hij thans
nog niet tot loopen in staat is.
Gelukkig maakte de auto een kleinen
draai, geraakte daardoor in het zachte,
zijn vaart brekende gras van de bergweide
di e bovendien minder glooiend was, zoo
als mij bij persoonlijke bezichtiging bleek,
stuitte eerst even tegen een daar liggen-
den boomstam, vervolgens tegen struik
gewas en kwam zoo weder tot stilstand.
Het incident is daardoor heel wat beter
afgeloopen dan wellicht het geval had
kunnen zijn, indien de auto, dalend, nog
langer op den harden weg was gebleven.
Wat nu den gezondheidstoestand van
Hare Majesteit betreft, de eerste oogen-
blikken zijn natuurlijk pijnlijk geweest.
Een vriendelijk oud vrouwtje, dat in
het naastbijzijnde huisje woonde, en zich
nog ontroert, wanneer zij bedenkt, dat
het een heusche koningin was, aan wie
zij, door wat water ter beschikking te stel
len, eenige hulp verleend heeft, sprak met
mij vol medelijden over die arme dame,
die blijkbaar erge pijn had en zich toch
zoo dapper hield.
Thans gaat echter alles naar we^sch.
De heer Ruys herhaalde uitdrukkelijk, dat
e rniet de geringste reden tot ongerust
heid behoeft te bestaan.
De Koningin draagt haar rechterhand
in een verband, dat tot over het hand
gewricht gaat, en staat onder regelmatig
toezicht van Dr. Fisher, den bekwamen
geneesheer van Chamonix. Toevallig zag
ik Hare Majesteit, door twee dames der
Hofhouding begeleid, vanochtend tegen
elf uur het huis van Dr. Fisher verlaten
waarbij de Koningin een even welvaren
den indruk maakte als steeds.
Ook eergisteren, toen Hare Majesteit lan
gen tijd met den Prins en een der dames
van gezelschap in den tuin van het hotel
doorbracht en daar met de linkerhand
eenige aanteekeningen op schrift stelde,
kon men denzelfden indruk krijgén, dat
alles gelukkig goed is afgeloopen en geen
verdere gevolgen zal hebben.
BINNENLAND.
De koninklijke familie.
De Koningin en Prinsjs Juliana zijn
gisteravond zes uur in goeden wel
stand te Zermatt aangekomen; Prins
Hendrik was daar reeds om twaalf
uur 's middags gearriveerd. De Ko
ningin en Prinses hebben in den mor
gen bij gunstig weer een wandeltocht
naar de Georges du Gorner onderno
men, waarbij de vertrouwde berggids
van Prins Hendrik, Alois Binor, haar
ter zijde stond, 's Middags betrok het
weer en bleef de Koninklijke familie
thuis. De Koningin beeft nog steeds
haar rechterhand in een verband,
doch de gezondheidstoestand is overi
gens volkomen bevredigend.
De Kamerverkiezingen.
Er is een comité gevormd in den
kieskring Heider om de verkiezing van
den heer D. Kooiman (v.d.) tot lid van
Aan het Zoeklichg.
Leiden, 27 fcmt lSfÈ^
Er is voor mij in de socialistische
overwinningsbulletins uit Leiden, die
ik eiken avond in „Het Volk" ieoe,
iets bemoedigends.
Daaruit blijkt toch en bet klopt j
beelemaal met wat door de 3D.A-K,
„bewerkte" kiezers mij vertelden^ -3
dat men bij bet huisbezoek alleen
spreekt van „het zondeuregister van
Colijn en Ruys."
Van bet Socialisme en de socialisti
sche beginselen spreekt men niet en
nergens.
Misschien mee ik kan dat niet
beoordeelen omdat men er nil
niets van weet.
Het is geen propaganda voor Het So
cialisme die men voert, maar men
prikkelt eenvoudig de hartstochten,
voedt de ontevredenheid en maakt de
menschen rijp voor het Communisme. I
En nu weet ik wel, dat de Volk
oorrespondent ter verontschuldiging
aanvoert dat „deze soort propaganda'*
op buitengewone wijze inslaat.
Dat zal wel waar zijn.
Maar ik dacht nog altijd, dat Het!
doel niet alle middelen Heiligde.
En ik weet ook, dat „deze soort pro-'
paganda" met Het Socialisme niets
van doen Heeft.
Als men straks victorie kraait, 'dan
zal men niet kunnen zeggen, dat Het
Socialisme wipst Heeft geboekt.
OBSERVATOR
P.S. De eerste gift is binnen. Van
een eenvoudig arbeider kreeg ik f2.
Wie volgt?
de Tweede Kamer te bevorderen. De
beer Kooiman, die lid van Ge<L Sta
ter van Noord-Holland is, beeft in af
wijking van zijn vroeger besluit, mee-
gedeeld, een eventueele verkiezing ta
zullen aanvaarden. Hij houdt in ver
schillende plaatsen lezingen.
De dienstregeling dei spoorwegen.
Ten einde vlotte en tijdige afdoe
ning van de ontwerpen van nieuwe
dienstregelingen der treinen van diet
Nederlandscbe Spoorwegen te verzeke
ren, is het onvermijdelijk gebleken de
wijze van voorbereiding te veranderen,
tengevolge waarvan de ontwerpen niet
mer als tot dusver voor het publiek
verkrijgbaar gesteld kunnen worden.
De nederlegging ter secretarie van
eenige gemeenten en ten bureele van
de Kamers van Koophandel en Fabrie
ken van dat ontwerp, kan in verband
daarmee ook niet meer plaats hebben.
Mede mei'bet oog op de instelling van
den Spoorwegraad bij K. B. van 13
Maart 1923 is het wenschelijk, dat be
langhebbenden wenschen en bezwaren
ten aanzien van de geldende dienstre
geling ter kennis brengen van den
Spoorwegraad. Vanwege dien Raad i
wordt omtrent de ingediende verzoe
ken overleg gepleegd met de Neder-
landsche Spoorwegen en overwogen
of en in hoever aan die verzoeken bij i
een volgende dienstregeling kan wor- j
den tegemoet gekomen.
Aan belanghebbende personen en I
lichamen wordt mitsdien in overwe
ging gegeven bun wenschen en bezwa
ren te dezer zake telken Jare voor 1]
Augustus mede te deepen aan den
voorzitter van den Spoorwegraad, Lan l
ge Voorbout 38, te 's-Gravenbage.
Het schilders conflict.
Heden vergadert het HoofdbestuuS
van den Ned. Schildersgezellenbond en
Maandag vindt te Utrecht een gecom
bineerde booidbesturenvergadering van
de drie in bet conflict betrokken gezel-.'
lenorganisaties plaats.
In deze vergadering zal de beslissing;
worden genomen over het aandeel rahr
worden genomen over het voorstel van;
den Rijksbemiddelaar en andere voor
stellen, die eventueel ter beëindiging/
van het conflict mochten binnenkomers
worden besproken. j!
FEUILLETON.
Een doornig pad
18)
(Uit het Engelsch).
HOOFDSTUK IX.
Een ontrust geweten.
Hagar bleef zoolang in het gasthuis,
dat zij het als baar tehuis begon te
beschouwen. Zij bad ook al zoolang
in hetzelfde bed gelegen en dagelijks
dezelfde gezichten gezien. Daar zij
geen ander tehuis bad, hechtte zij zich
te meer aan haar ziekenzaal en zag
met angst den dag naderen, waarop
zij wèl genoeg zou zijn om ontslagen
te kunnen worden. Maar niettegen
staande haar angst en niettegenstaan
de haar gebrek aan een toevluchts
oord, kwam de tijd waarop zij voor
genezen werd verklaard; en hoewel
nog ongeschikt om, eenzaam en zwak
als zij was, de koude wereld weer in
to gaan, moest zij wei plaats maken
voor een ander, nog hulpbeboevender
dan zij. Als zij nergens anders been
kon gaan, stond bet armhuis altijd
nog voor haar open.
Het was Hagar vrij onverschillig
wat er van haar werd. Die bittere
wanhoop en levensmoeheid, die haar
vervulden, toen zij haar vader en doch
tertje verliet, woonde nog steeds in
hare ziel. En nu niet alleen wanhoop,
maar ook rvroeging, want dag en
nacht stond haar het beeld voor oogen
van haren blinden ouden vader en
haar hulpeloos kind, zooals zij hen het
laatst gezien had. Dit was het wat
hare genezing zoozeer vertraagde; uit
wendig was zij stil en onderworpen,
altijd gehoorzaam aan hare verpleeg
ster en aan den dokter, maar inwen
dig kwelde en pijnigde zij zich altijd
met dezelfde vermoeiende gedachte.
Eindelijk brak 'de dag aan, waarop
zij moest vertrekken. Men bracht haar
hare eigene verstelde kleeren, die men
zoo zindelijk en netjes had in orde ge
maakt als mogelijk was; maar toch
trok zij ze zwijgend aan, want zij
haatte het gezicht en de aanraking de
zer vodden, die den stempel van vol-
slagene armoede en ellende op haar
schenen te drukken. Welk ander voor
uitzicht had zij, dan door de straten
te dwalen, zich in den nacht ergens in
een hoek te verbergen, en daar onbe
kend en onbemind t« sterven? Juist 'n
goed eind voor iemand als zij, zeide
zij tot zich zelf.
Abbott heeft gisteren een boodschap
voor u achtergelaten", zeide de ver
pleegster tot haar, toen zij gereed was
om te vertrekken, „en als ge nergens
anders verlangt heen te gaan, moeten
wij u in eene vigelante naar zijn huis
laten brengen. Hij zou van avond te
huis komen. Zijn nicht, die naaister is,
woont daar ook en zal u afwachten."
Hagar hief haar hangend hoofd op
en de sombere wolk op haar gelaat
verhelderde zich een weinig. De bood
schappen van Abbott waren hare eeni
ge verbinding met de buitenwereld ge
weest en hadden een straal van hoop
in hare donkere ziel doen overblijven.
Zij had hem ééns gezien, en zijn ge
laat was als dat van een vriend voor
haar. Hij had haar ook gezegd, dat
zijne moeder en haar kind in éen zelf
de kist rustten, en het scheen alsof
dit een soort van betrekking tot hem
daar stelde.
Vol bittere en treurige gedachten
keek zij uit de vigelante op de drukke
straten neer, terwijl zij er dnor reed,
(otdat de hooge naakte toppen v. ICen-
sington-park in 't gezicht kwamen; en
nu verrees voor haar plotseling en le
vendiger dan ooit de herinneriug aan
dien verschrikkelijken November-dag.
Alles zou zij hebben willen geven, als
zij -dien tijd terug kon roepen, om nog
maals de zorgen en bezwaren te kun
nen trotseeren, die zij toen ontvloden
wats. Zij wist nu, dat het beter zou ge
weest zijn te sterven, dan haar plicht
te ontloopen, en dat het laf en wreed
was, twee hulpelooze schepselen, die
zoo nauw aan haar verbonden waren,
te verlaten. God had de zorg voor hen
aan haar opgedragen; van den éen had
zij het leven ontvangen, en aan de
andere had zij het leven geschonken.
En tóch had zij ze verlaten! en wat
zou zij kunnen zeggen, ais zij ter ver
antwoording werd geroepen en God
haar vraagde wat er van hen geworden
was?
Zij was nog niet bekomen van de
ontsteltenis, door deze gedachten bij
haar veroorzaakt, toen zij het huis
van Abbott bereikte. Zijn nicht wacht
te haar op en ontving haar zoo har
telijk en vriendelijk, alsof zij een wel
kome gast was. Zij bracht haar naar
een klein dakkamertje, waar een hel
der haardvuurtje brandde, én waar
theegoed klaar stond op een tafeltje
met een gedraaiden poot. Daarnaast
stond een gemakkelijke warm-gevoer-
de ouderwetsche groote stoel. Van uil
het hooge venster had men een ruim
vroolijk uitzicht over een paar dakett
heen op groene velden, en ten Westen!
werd de horizont door hoornen be
grensd. Hagar had nog zelden zulk "n
uitgestrektheid van lucht gezien; Hlen
en daar dreven roode avondwolkjes,]
en zij stond ze na te staren, terwijl'
de naaister nog eenige oogenbllkjes
toefde, den trekpot opechonk, en rond-
keek of er nog iets ontbrak aan Het
geen Hagar noodig kon Hebben.
„Ik heb niet veel tijd", zeide lij.
vriendelijk; „andere zou lk bij u blfj-l
ven, terwij] ge thee drinkt, maar mijn'
neef Abbott heeft mtj gevraagd, u t«
verwelkomen. Hij heeft mij alles, wat
hij van u weet, verteld, en ge kunt]
er op rekenen, dat ge in hem en ln mij
vrienden vindt. Ik heb dat lieve klndj*
van u naast mijn goede oude nicht in
de kist gelegd, en arme ziel, mijn Hart
voelt voor u. Nu, stil maar, schrot
maar niet. Kom, drink een kopje thee,
terwijl zij warm is; dat zal u goed.
doen." i-—j'
(ytordt vtr.volfHf