/NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN DONDERDAG 18 JUNI 1925 TWEEDE BLAD. BINNENLAND- Chr. Middensfcandsvereen. Te Arnhem kwam de Chr. Midden- standsvereeniging Dinsdag en Woens dag in algemeene vergadering bijeen. Vele Chr. Middenstanders uit alle oorden des lands, hadden zich opge maakt naar Gelre's sc-hoone hoofdstad. Dinsdagavond opende de voorzitter, de heer K Meima, van Sneek,, de eer ste zitting, die een huishoudelijk ka rakter droeg. Hierna hield spr. de openingsrede getiteld: „In arbeid dienende." Onder daverend applaus werd beslo ten aan H. M. de Koningin een hulde- telegram te zenden. Hierna kwam het jaarverslag van d. secretaris, den heer R. K. v. d. Berg, van Baarn, aan'de orde. We ontleenen er aan, dat er in het afgeloopen jaar veel stof tot verheu ging was, daar het ledental met 600 klom en het aantal afd. tot 52 steeg. De weg der reorganisatie, waartoe indertijd besloten was, werd verder ingeslagen. Onder de Chr. bakkerspatroons in Groningen kwam het tot provinciale organisatie, terwijl de bond van Chr. Schoenmakerspatroons en winkeliers en 'de Bond van Chr. Melkverkoopers, en Zuivelhandelaren, aansluiting bij de vereeniging overwegen. Een uitvoerige discussie volgde, waarbij ter sprake kwam het voeren van een actie inzake de weeldebelas ting, hetgeen de secretaris ontried. Bij monde van den heer A. de Roos van 's-Gravenhage. werd de penning meester. de heer E. H. Dik, van Am sterdam, voor zijn beheer gedechar geerd. De heer A. Bos (Rotterdam, hoofd bestuur), rapporteerde over het orgaan ,,.De Chr, Middenstander." Spr. rele veerde de lijdensgeschiedenis met het orgaan. ■Na 1 Oct. heeft de vereeniging geen orgaan meer. De leden hebben er geen offers meer voor over, en er is 'geen drukker die liet. voor eigen rekening in exploitatie wil nemen. Te 9 uur 's avond-/ ving de gezellige samenkomst door de ontvangende af- deeling aangeboden aan. In de Woensdag voortgezette verga dering werden de aftredende leden van het hoofdbestuur, de heeren R. K. v. d. Berg, van Baarn, en A. Bos van Rotterdam, herkozen. Aangenomen werd een voorstel van het hoofdbestuur om de vacatures Drenthe en Overijssel in dit college niet te vervullén, omdat de vakbon den elk een lid in het bestuur aange wezen hebben. De aftredende leden van den Mid den standsraad, de heeren J. Kaajan te Groningen; K. Dijk, te 's-Graven hage; A. Bos, te Rotterdam., en L. 'Attema, te Hilversum, werden even eens. herkozen. Hierna kwam aan de orde een in leiding van mr. R. v. Maare, van Arn hem, over de wijziging der Faillisse- mentswet. Rede Minister Colijn. Vervolgens was het woord aan Mi nister Colijn om te spreken over Mid dens tand en Kapitaalvorming." Dit onderwerp, aldus spr., heeft in onze dagen alle belangstelling. Vóór den oorlog hoorde men weinig over deze kwestie en was het slechts een onderwerp voor colleges van hooglee- raren. In het gewone leven werd ei' weinig over gesproken, het was toen wel een vraagstuk, maar in het prac- tische leven had de kapitaalvorming vanzelf plaats. Thans is het geheel anders. Men spreekt er allerwegen over, heigeen veroorzaakt wordt door het feit, dat er een groote kapitaalver nietiging heeft plaats gehad en de wel vaart, welke vroeger was opgestapeld, voor een groot deel verdwenen is. zicht ontstaan omtrent de verhouding Langzamerhand, is er een dieper in- tusschen kapitaal en arbeid. In het be gin van de 19e eeuw was de verhou ding dusdanig, dat men kon spreken van een dictatuur van het kapitaal In de 2e helft der 19e eeuw is daarin verandering gekomen. Feitelijk dagte? kent deze verandering van omstreeks 1375. Spr. gaf daarna een uiteenzet ting van het begrip kapitaal en wees er op dat bij de vorming van kapitaal de vorm van arbeid in het productie proces veranderlijk en de factor na- tuur (hoeveelheid erts, steenkolen) constant is. Veel arbeid beteekent veel kapitaalvorming. Het is onmiskenbaar zeker, vervolg de spr. dat een vernietiging zooais heeft plaats gegrepen van 1914 tot 1918 een groot tekort aan kapitaalgoederen deed ontstaan. In het begin van der. oorlog werden in Europa 30 millioen mannen gemobiliseerd, een aantal, dat later tot 70.000.000 is gestegen. Deze mannen deden niets om de productie der kapitaal-goederen te vergrooten; integendeel, zij hielpen zooveel moge lijk mee om kapitaalgoederen te ver nietigen. De vraag is nu: hoe komt men tot een goedkoopere productie. Men kan in de eerste plaats arbeid, uitsparen, maar in onze dagen is daarvan niet veei meer te verwachten. Misschien kan men nog iets bereiken met een uitgebreidere toepassing van de elec- triciteit. maar eeit ommekeer, zooals de toepassing van de stoom in het midden der vorige eeuw in het produc tieproces veroorzaakt heeft, voorziet spr. niet meer. Het groote vraagstuk is nu, hoe te komen tot herstel van de productie. Men heeft daarbij ook ethische eischrm voor den arbeid in acht te nemen. Men moet volgens spr. niet streven naar 'n verlaging van het loonpeil, maar naai' verhooging van de productie voor een zelfde loon als gevolg van langer ar beidstijd. Ook tegenover de arbeidersorganisa ties mag men de waarheid niet ver bloemen. Het einde van een toestand als die, waarin de wereld thans ver keert,, is dat de arbeidersklasse in de allereerste plaats daaronder lijdt. Men kan het leed onder de arbeidersklasse voor enkele jaren wegnemen door steunverïeening en door allerlei uit- keeringen, maar wanneer men ten slotte een toestand krijgt ais in Enge land, waar hét aantal werkloozen elke week met 100.000 toeneemt, kan men daaraan geen weerstand bieden en zal men moeten uitzien naar andere mid delen. Van 't nationaal inkomen neSmt in de eerste plaats de overheid haar deel en de vraag: Is er genoeg kapi taal gevormd, hangt samen met de vraag, of het deel, dat de overheid tot zich neemt, te groot is. Het is heel moeilijk vast te stellen, hoeveel kapitaal gevormd moet wor den. Naar spr.'s meening wordt op het oogenblik in Nederland wel 500 milli oen gulden per jaar aan kapitaal ge vormd, maar als dit juist is, wordt daarmee alleen gelijke tred gehouden met de toeneming van de bevolking, doch wordt niet voldaan aan den eisch, dat tevens de levensvoorwaar den geleidelijk verbeteren ornaat de levensbehoeften steeds stijgen. De ka pitaalvorming is geheel onvoldoende om aan heide eischen te voldoen. Het is noodig, dat het aandeel van de Over held in het natuurlijk inkomen klei ner wordt, wil men komen tot vergroo ting van de kapitaalsvorming. Dit beteekent dat de uitgaven van pu blieke lichamen moeten worden ver laagd, opdat men kan komen tot la gere belastingen, waardoor men de kans krijgt op terugkeer van het uit Nederland weggevluchte kapitaal. En dan is er zeker plaats voor versobe rm in de levenswijze van zeer velen. Naar spr.'s meening moet kapitaal vorming door de overheid beperkt blijven tot het speciale terrein, waar zij met vrucht werkzaam kan zijn. Daarna behandelde spr. de vraag: Wat heeft de middenstand met kapi taal-vorming uit te staan? Een regel matige verdeeling van l\et volksinko- men over het geheele volk, zooals dat in Nederland het geval is, wijst op 'n gezonden toestand. In dit opzicht neemt de middenstand deze plaats in, dat hij niet behoort tot de kringen der groote vermogens verzamelenden maar ook niet tot hep, bij wie de armoede binnenkomt. Tot den middenstand be lmoren zij, die zich een inkomen en dikwijls ook een bescheiden vermogen wisten te verschaffen. Deze midden stand geeft een zekere stabiliteit in de welvaart en geen beteren wensch kan spr. uiten voor het land, dan deze, dat men heeft een middenstand, welke aan dezen eisch voldoet. Het is ongetwijfeld een zegen voor ons land, dat de kanker der kinder beperking hier nog niet in ernstige mate zijn intrede heeft gedaan, een zegen niet alleen uit een oogpunt van geloof en zeden, maar bovenal uit bet oogpunt van welvaart. Het is noodig, dat men beeft een kapitaalvorming, die ten minste gelijk blijft met de aan was der bevolking, zoo mogelijk groo- ter is, omdat ook de levensbehoeften grooter worden. Ook uit een oogpunt van christelijke sociale actie moet voor de kapitaalvorming worden ge streden, omdat het een eisch is, zal het volksleven in gezonden christelij- ken zin zich kunnen ontwikkelen. Na de rede van minister Colijn klonk een luid applaus. jDe voorzitter heette daarna welkom den burgemeester vap Arnhem, mr. S. J. R. de Monchy, en de wethouders Smeenk en van de Sand. Laatstge noemde was tevens vertegenwoordiger van den R. K. middenstandsbond „de Hanze." Daarop hield mr. P. S. Gerbrandy een inleiding over: maatschappelijke idealen. Ds. Ekering uit Amsterdam sprak liet slotwoord, waarin hij gewaagde van de noodzakelijkheid dat bij den middenstander het besef bestaat van verantwoordelijkheid en dat de mid denstander zich op de hoogte stelt van de groote problemen^, welke den mid denstander raken. Ook wat ons' volk betreft is de verantwoordelijkheid van den middenstand groot. Een gekraakte middenstand zou in zich sluiten een gekraakt volk. Uit de bouwvakken. Naar men van werkgeverszijde mede deelt, hebben de werkliedenorganisaties in de bouwvakken den vijftienden Juni voorbij laten gaan zonder op het door de patroons gestelde ultimatum te ant woorden. Dit ultimatum hield in, dat de pa troons slechts tot uiterlijk genoemden datum bereid waren aan het sluiten van een collectief contract mede te werken. Thans is vanwege de bondsbesturen den afdeelingen van de patroonsbonden geadviseerd, om geen plaatselijke con tracten te sluiten, en ook individueel geen betere arbeidsvooraarden toe te staan, dan die, welke vervat zijn in het collectieve contract 1924—'25. Wijziging der Drankwet In de Memorie van Antwoord deelt de Minister mede, dat het ontwerp door de wijziging die hij daarin tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft aangebracht, inderdaad aanmerkelijk aan beteekenis heeft ingeboet. Wanneer de algemeene herziening der wet Ier hand wordt genomen, zal ook aan de z.g. „vervanging" aandacht gegeven moeten worden. Het ontwerp, zooals het thans luidt, zal, wet geworden, ongetwijfeld een gunstigen invloed oefenen op toestan den, die tot velerlei beklag aanleiding hebben gegeven. Dat daarbij rechtsge volgen worden verbonden aan het be staan van „gegrond vermoeden" van misbruik der vergunning, heft, naar 's ministers meening, niet, zoools in het Voorloopig Verslag wordt gezegd, elke rechtszekerheid op. Het bestaan van dat vermoeden moet gemotiveerd worden; er zal dus gelegenheid zijn tot deugde lijke tegenspraak. Besmettelijke ziekten. Bij de „Stcrt." van 17 Juni is een op gave gevoegd van het aantal aangege ven gevallen van besmettelijke ziekten ovxer de week van 7 tot en met 13 Juni. Totaal voor het Rijk aangegeven: 31 gevallen van buiktvphus, 135 van rood vonk, 77 van diphteritus, 4 van menin gitis. Na de bloemententoonstelling te Heemstede. Het hoofdbestuur der Algem. Ver. voor Bloembollencultuur deelde ons mede, dat het waarborgfonds voor dé bloemententoonstelling te Heemstede piet behoeft te worden aangesproken. In verband met de beslissing over den zetel der vereeniging zal het hoofd gebouw op de tentoonstelling voorloo pig niet, worden verkocht. Besloten werd aan de Vereeniging voor Vreemdelingenverker voor Haar lem en Omstreken een subsidie van f500 te verleenen. KERK EN*" SCSffifeg NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Winterswijk-, Ds. J. W. Roobol te Haastrecht. Te Oudshoorn, C. I. Leenmans t e Gameren. GEREF. KERKEN. Tweetal: Te Rotterdam, J. Hoek' te Soest en H. J. Goris te Apeldoorn. Te Amersfoort, J. van Herksen, te Hillegom en W. A. Wiersinga te Wormer. Ee roepen: Te Serooskerke (W.), E. J. Wientjes te Oudenhoorn. DOOPSGEZINDE GEMEENTE. Beroepen: Te Makkum, J. M. Eel- man, cand. te 's Gravenhage. Bevestiging, Intrede, Afscheid. Zondag j.l. deed Ds. P. Nee rken zijn intrede bij de Geref. Kerk te Merum met een predicatie over Rom. iióa, na be vestigd te zijn door Ds. G. van der Mun- nik te Leens, die tot tekst had Ef. 4: ub en 12. Aan het einde van den dienst spra ken ouderling van Til, Ds. van der Mun- nik van Leens, Ds. Meijer van Houwerr zijl, Ds. Steen van Zoutkamp, Burgemees ter harteveld en den heer Kuizinga, Hoofd der school, den nieuwen leeraar toe. De hoofden er buiten. De uitslag van het reierencium over de toelating van de hoofden der scholen tot den Bond van Nederlandsche Onderwijzers is thans bekend. Het besluit is afgestemd met een kleine meerderheid. Vóór de toelating werden. 1252 stem men uitgebracht; er tegen 1267. De opvolger van Mr. Duparc. Naar wij vernemen hooft, de minister van O., K. en W., den heer P. Visser, waarnemend chef der afdeeling Kunsten en Wetenschappen van zijn Departement benoemd tot chef dier afdeeling, als op volger van wijlen Mr. Duparc. Utr&chtsche Zendingsvereeniging. In de jaarvergadering van de Utrecht- sche Zendingsvereeniging, werd de 70-ja- rige arbeid op Nieuw-Guinea herdacht, een der hoopvolle Zendingsterreinen. Op Halmaheira gaat de arbeid langzaam maar zeker voort. De opleidingsschool zal voortaan ook bewoners van Sangi en Am- bon opleiden. Het eiland Boeroe geeft veel zorgen, terwijl cok het langzaam afnemen der bevolking al de aandacht der Zende lingen vereischt. De uitgaven der vereeniging wijzen een tekortaan van ruim f 40.000, dat echter tot f 22.000 inkrimpt, doordat het jaar aan ving met een voordeelig* saldo van ff 20.000. Er wordt een langzame stijging in de offervaardigheid geconstateerd. Evenwel worden de Zendingscorporaties nog be dreigd met een ernstig tekort, w aarin spoe dig zal moeten worden voorzien. De heer G. F. J. va n Hasselt, zen- deling-leeraar te Mansinan, sprak' over: „Indische voorgangers op N.-Guinea". De heer J. We t s e i n, zendeling-Leraar van West-Nieuw-Guinea, schetste in het kort deni toestand van de Zending in het Westelijk deel van Nieuw-Guinea. In de avondsamenkomst sprak de voor zitter, Prof. Cramer, naar aanleiding van Jes. 44:23: Zingt met vreugde, gij he melen, want de Heere heeft het gedaan; de Heere heeft Jacob verlost, en zich heer lijk gemaakt in Israël. Ds. Creutzberg van Den Haag sprak over Hand. 13:41: „Want ik werk een werk in uwe dagen, een werk hetgeen gij niet zult gelooven zoo het u iemand verhaalt", waarna de afvaardiging plaats had van Zr. Haandrikman als zendeling diacones na het beantwoorden der vra gen. De heer P. J. Grondel die naar N.- Aan het Zoeklicht. Leiden, 18 Juni 1925. Waterloo-dag vandaag! De vlaggen op de torens spreken ons van den worstelstrijd die honderd en tien jaren geleden werd gestreden. Aan den vrijheidskamp die meteen overwinning op den Franschen over weldiger bezegeld werd en waarbij de Nederlandsche soldaten met Oranje aan 't hoofd op de meest bedreigde punten stonden. 'tZijn nu and're tijden die God voor ons bewaarde. Maar evenals in 1815 wordt ook nu ons volksleven door ernstige gevaren bedreigd en niet minder dan in 1815 is het noodig te strijden voor de vrij heid, de geestelijke vrijheid van ons volk. Onze voorouders offerden goed en bloed en leven. Van ons wordt niet anders gevraagd dan een weinig van ons goed en een klein deel van onzen tijd. Zouden we die dan niet geven? Daarom, op Waterloo-dag naar de mobilisatievergadering voor den tien- daagschen veldtocht. Vanavond om 8 uur naar „Het Nut." OBSERVATOR. Guinea zal uitgaan, sprak een afscheids woord naar aanleiding van het woord uit Joh. 4:37: Een ander is het die zaait en een ander die maait. Hij herinnerde aan de pioniers, die 70 jaren geleden op N.- Guinea den arbeid begonnen en aan hen, die er sedert den moeizamen arbeid heb ben voortgezet. Nu is N.-Guinea een der hoopvolste arbeidsvelden. Het is nu de tijd van het maaien. Prof. Cramer ging ten slotte voor in dankgebed. DE CASSABONS-KWESTIE. Een ministerieel schrijven. De Kamer van Koophandel en Fabrie-1 ken voor Dordrecht ontving inzake de cassabons-kwestie van den min.ster van j Financien een schrijven waarin o.m. wordt gezegd: Een cassa- of winkelbon, die bij de betaling aan den kooper wordt afgege- ven, doch waarop is vermeld: „volg briefje" en die bij de in ontvangstne ming der goederen niet wordt afgege ven door den kooper aan dengene met de afgifte der goederen belast, is geen volgbriefje als bedoeld in hoofdstuk III A der Zegelwet 1917, doch een stuk, dat valt onder art. 34 Ic dier wet en als zoo danig bij een be'drag van meer dan f10, of indien daarop geen bedrag is uitge drukt, onderworpen aan een zegelrecht van fO.10. Om het tot een werkelijk volgbriefje te maken, zou de bestemming van den bon moeten zijn, dat daarop alleen de verkochte goederen werden geleverd, hoedanig stuk dan aan den kooper wordt gegeven om tegen afgifte daar van aan den persoon met de afgifte der goederen belast, die het stuk inhoudt, de goederen in ontvangst te kunnen nemen, in welk geval zulk een volg briefje ingevolge art. 40c der wet van zegel is vrijgesteld, als de goederen op den dag van verkoop door of vanwege den verkooper worden afgeleverd welke vrijstelling bij Koninklijk Besluit van 21 Februari 1922 (Staatsblad no. 73. in zoo verre is uitgebreid, dat gedagteekende volgbriefjes nog vrij van zegel zijn, in dien daarop door den afgever een onder teekende verklaring is gesteld, waaruit blijkt, dat de geldigheidsduur is beperkt tot den dag der afgifte en 2 daaropvol gende dagen, waarbij de dagteekening van het stuk als dag van afgifte geldt. De vermelding op een cassabon: Geen bewijs van betaling, is niet voldoende om dit stuk niet te doen vallen onder de bepaling van art. 34 der Zegelwet 1917, omdat de wetgever in art. 34 Ic dier wet juist heeft willen belasten die stukken, die bij de betaling aan den kooper werden afgegeven ten blijke van die betaling, al leveren die stukken dan ook geenerlei bewijs op omtrent de vol doening der gelden. 4 FEUILLETON. Een doornig pad (Uit het Engelsch). 10) Het was op den eersten Zondag van liet jaar, en de kamer was vol van de bezoekers der patiënten, die alle op godempten toon samen spraken, toen de verpleegster Hagar kwam zeggen, *lat Abbott gekomen was,, om haar te zien. Zij bief de 00gen op en keek ver wonderd naar den langen sterken man op wiens ernstig gQlaat een uitdruk king van vriendelijke belangstelling te lezen was. „Ik ben Abbott", zeide hij, „de man j door wiens rijtuig gij overreden werd. j Ik ben gekomen, om te zien, wat ik voor u kan doen, hoe ik het u vergoe- den kan. Mijn lieve moeder lag op ster yen, en ik haastte mij om in tijds bij baar te zijn. Het was een erg mistige morgen, en de koetsier zag u niet." „Kwaamt ge bij tijds?" vraagde Ha- gar op zwakken toon. „Was uwe moe der dood?" ,,.Neen, Goddank!" antwoordde hij. „Ik kwam juist bij tijds. Wij konden elkander nog vaarwel zeggen. Ge weet, dat uw kindje ook op dienzelfden mor gen js gestorven?" Hagar's lippen beefden, terwijl zij zwijgend knikte. ,.Ja", zeide hij zacht, „dien zelfden morgen stierf het lieve schaapje. Daar om liet ik het met haar in dezelfde kist begraven. Wij konden niet vragen, of ge het goed vondt, maar ge zoudt er immers niets tegen hebben gehad?" .De tranen biggelden langs Hagar's wangen, maar tevens kwam er de schaduw van een glimlach op haar bleek gelaat. „O, het was heel vriendelijk van u", fluisterde zij.' .„Nu", zeide hij na een oogenblik van stilte, op vroolijken toon, „vertel ons nu eens iets omtrent u zelve. Ge hebt hier gelegen als een arm sprakeloös schepsel, dat geen rekenschap van zich zelf kon geven. Niemand weet, hoe ge heet, of waar ge vandaan komt en uwe vrienden moeten wel denken, dat ge gestorven zijt. Niemand is naar u komen vragen, behalve ik. Over eer. paar weken zult ge wel genoeg her steld zijn om ontslagen te kunnen war den. Laat mij uwe vrienden voor u opzoeken, of laat mij aan hen schrij ven." „Ik heb geen enkelen vriend in de wereld", antwoordde-zij. ,.Ik ben ge heel alleen; zelfs God heeft mij' ver laten." i,,Neen, neen",tfeide hij ernstig, „dat is onmogelijk. Niemand wordt ooit door God verlaten; dat moet gij niet van Hem zeggen. Maar ge hebt toch vroeger een thuis gehad?" „Ja", antwoordde zij, „vroeger had ik een thuis, een heel gelukkig thuis, een man en twee kindertjes en een ouden blinden vader, dien ik nooit al leen liet; maar nu zijn zij allen weg, allen weg." ,.Is er niemand overgebleven?" zeide hij op zulk een medelijdenden toon, dat zij niet laten kon, haar hart voor hem uit te storten, terwijl zij met hare betraande oogen tot z'n deelnemend ge laat opzag. „Niet éen!" riep zij uit. „Ik zou mij wel verdronken hebben, als ik gedurfd had; maar daar is een oordeel na den dood, en daar was ik bang voor. God is vertoornd op hen, die heengaan voor dat hij ze roept; en ik durfde niet, hoe wel ik verlangde te sterven. Ik zie er nu tegen op, beter te worden en de koude straat op te moeten. Wat zal er van mij worden? waar moet ik heen gaan?" Zij begon opgewonden te worden, en hare stem werd hard en schril. De ver pleegster kwam bij haar bed en schud de waarschuwend het hoofd tegen Ab bott. „Kom-aan", zeide hij geruststellend; „maak u maar niet bevreesd. Bedenk, dat ik uw vriend ben; ik zal wel een plaatsje voor u vinden, tegen dat ge wel genoeg zijt, om uit het gasthuis te gaan. Als mijne lieve moeder nog leefde, zou het haar een waar genoe gen zijn, u te komen bezoeken en u meer naar huis te nemen. Wees maar gerust hoor! niemand is ooit geheel verlaten." „God heeft mij verlaten", antwoord de zij. „Dat is onmogelijk", herhaalde hij. „Het Is verkeerd van u, zoo te spre ken van God, uw Vader en mijn Va der. Hebt ge nooit gehoord, wat Hij in Zijn eigen woord gezegd heeft? „Si- on zegt: de Heer heeft mij verlaten, en mijn God heeft mij vergeten." Dat is precies, wat gij nu denkt, niet waar?" „Ja", antwoordde Hagar levendig. „Nu", vervolgde hij met een glim lach, hoor dan nu eens, wat de Heer daarop antwoordt: „Kan ook 'n vrouw haar zuigeling vergeten? ja indien zij vergate, toch zal Ik u niet vergeten." Maar, terwijl hij deze woorden op verheugden toon uitsprak, werd Ha gar's gelaat beangst en verschrikt. „Ja ik heb ze vergeten", riep zij zoo hard, dat de geheele kamer er van opschrikte. Daarop brak zij uit in zulk een stroom van snikken en tranen.dat haar geheele lichaam beefde; en de verpleegster, die haastig naderde, zei- do op driftigen boozen toon tot Abbott, dat hij dadelijk moest maken dat hij weg kwam. Wordt vervoloK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5