/NIEUWE LEIDSCHE COURANT VAN DONDERDAG 18 JUNI 1925
TWEEDE BLAD.
BINNENLAND-
Chr. Middensfcandsvereen.
Te Arnhem kwam de Chr. Midden-
standsvereeniging Dinsdag en Woens
dag in algemeene vergadering bijeen.
Vele Chr. Middenstanders uit alle
oorden des lands, hadden zich opge
maakt naar Gelre's sc-hoone hoofdstad.
Dinsdagavond opende de voorzitter,
de heer K Meima, van Sneek,, de eer
ste zitting, die een huishoudelijk ka
rakter droeg.
Hierna hield spr. de openingsrede
getiteld: „In arbeid dienende."
Onder daverend applaus werd beslo
ten aan H. M. de Koningin een hulde-
telegram te zenden.
Hierna kwam het jaarverslag van d.
secretaris, den heer R. K. v. d. Berg,
van Baarn, aan'de orde.
We ontleenen er aan, dat er in het
afgeloopen jaar veel stof tot verheu
ging was, daar het ledental met 600
klom en het aantal afd. tot 52 steeg.
De weg der reorganisatie, waartoe
indertijd besloten was, werd verder
ingeslagen.
Onder de Chr. bakkerspatroons in
Groningen kwam het tot provinciale
organisatie, terwijl de bond van Chr.
Schoenmakerspatroons en winkeliers
en 'de Bond van Chr. Melkverkoopers,
en Zuivelhandelaren, aansluiting bij
de vereeniging overwegen.
Een uitvoerige discussie volgde,
waarbij ter sprake kwam het voeren
van een actie inzake de weeldebelas
ting, hetgeen de secretaris ontried.
Bij monde van den heer A. de Roos
van 's-Gravenhage. werd de penning
meester. de heer E. H. Dik, van Am
sterdam, voor zijn beheer gedechar
geerd.
De heer A. Bos (Rotterdam, hoofd
bestuur), rapporteerde over het orgaan
,,.De Chr, Middenstander." Spr. rele
veerde de lijdensgeschiedenis met het
orgaan.
■Na 1 Oct. heeft de vereeniging geen
orgaan meer. De leden hebben er geen
offers meer voor over, en er is 'geen
drukker die liet. voor eigen rekening
in exploitatie wil nemen.
Te 9 uur 's avond-/ ving de gezellige
samenkomst door de ontvangende af-
deeling aangeboden aan.
In de Woensdag voortgezette verga
dering werden de aftredende leden van
het hoofdbestuur, de heeren R. K. v.
d. Berg, van Baarn, en A. Bos van
Rotterdam, herkozen.
Aangenomen werd een voorstel van
het hoofdbestuur om de vacatures
Drenthe en Overijssel in dit college
niet te vervullén, omdat de vakbon
den elk een lid in het bestuur aange
wezen hebben.
De aftredende leden van den Mid
den standsraad, de heeren J. Kaajan
te Groningen; K. Dijk, te 's-Graven
hage; A. Bos, te Rotterdam., en L.
'Attema, te Hilversum, werden even
eens. herkozen.
Hierna kwam aan de orde een in
leiding van mr. R. v. Maare, van Arn
hem, over de wijziging der Faillisse-
mentswet.
Rede Minister Colijn.
Vervolgens was het woord aan Mi
nister Colijn om te spreken over Mid
dens tand en Kapitaalvorming."
Dit onderwerp, aldus spr., heeft in
onze dagen alle belangstelling. Vóór
den oorlog hoorde men weinig over
deze kwestie en was het slechts een
onderwerp voor colleges van hooglee-
raren. In het gewone leven werd ei'
weinig over gesproken, het was toen
wel een vraagstuk, maar in het prac-
tische leven had de kapitaalvorming
vanzelf plaats. Thans is het geheel
anders. Men spreekt er allerwegen
over, heigeen veroorzaakt wordt door
het feit, dat er een groote kapitaalver
nietiging heeft plaats gehad en de wel
vaart, welke vroeger was opgestapeld,
voor een groot deel verdwenen is.
zicht ontstaan omtrent de verhouding
Langzamerhand, is er een dieper in-
tusschen kapitaal en arbeid. In het be
gin van de 19e eeuw was de verhou
ding dusdanig, dat men kon spreken
van een dictatuur van het kapitaal
In de 2e helft der 19e eeuw is daarin
verandering gekomen. Feitelijk dagte?
kent deze verandering van omstreeks
1375. Spr. gaf daarna een uiteenzet
ting van het begrip kapitaal en wees
er op dat bij de vorming van kapitaal
de vorm van arbeid in het productie
proces veranderlijk en de factor na-
tuur (hoeveelheid erts, steenkolen)
constant is. Veel arbeid beteekent veel
kapitaalvorming.
Het is onmiskenbaar zeker, vervolg
de spr. dat een vernietiging zooais
heeft plaats gegrepen van 1914 tot 1918
een groot tekort aan kapitaalgoederen
deed ontstaan. In het begin van der.
oorlog werden in Europa 30 millioen
mannen gemobiliseerd, een aantal, dat
later tot 70.000.000 is gestegen. Deze
mannen deden niets om de productie
der kapitaal-goederen te vergrooten;
integendeel, zij hielpen zooveel moge
lijk mee om kapitaalgoederen te ver
nietigen.
De vraag is nu: hoe komt men tot
een goedkoopere productie. Men kan
in de eerste plaats arbeid, uitsparen,
maar in onze dagen is daarvan niet
veei meer te verwachten. Misschien
kan men nog iets bereiken met een
uitgebreidere toepassing van de elec-
triciteit. maar eeit ommekeer, zooals
de toepassing van de stoom in het
midden der vorige eeuw in het produc
tieproces veroorzaakt heeft, voorziet
spr. niet meer.
Het groote vraagstuk is nu, hoe te
komen tot herstel van de productie.
Men heeft daarbij ook ethische eischrm
voor den arbeid in acht te nemen. Men
moet volgens spr. niet streven naar 'n
verlaging van het loonpeil, maar naai'
verhooging van de productie voor een
zelfde loon als gevolg van langer ar
beidstijd.
Ook tegenover de arbeidersorganisa
ties mag men de waarheid niet ver
bloemen. Het einde van een toestand
als die, waarin de wereld thans ver
keert,, is dat de arbeidersklasse in de
allereerste plaats daaronder lijdt. Men
kan het leed onder de arbeidersklasse
voor enkele jaren wegnemen door
steunverïeening en door allerlei uit-
keeringen, maar wanneer men ten
slotte een toestand krijgt ais in Enge
land, waar hét aantal werkloozen elke
week met 100.000 toeneemt, kan men
daaraan geen weerstand bieden en zal
men moeten uitzien naar andere mid
delen. Van 't nationaal inkomen neSmt
in de eerste plaats de overheid haar
deel en de vraag: Is er genoeg kapi
taal gevormd, hangt samen met de
vraag, of het deel, dat de overheid tot
zich neemt, te groot is.
Het is heel moeilijk vast te stellen,
hoeveel kapitaal gevormd moet wor
den. Naar spr.'s meening wordt op het
oogenblik in Nederland wel 500 milli
oen gulden per jaar aan kapitaal ge
vormd, maar als dit juist is, wordt
daarmee alleen gelijke tred gehouden
met de toeneming van de bevolking,
doch wordt niet voldaan aan den
eisch, dat tevens de levensvoorwaar
den geleidelijk verbeteren ornaat de
levensbehoeften steeds stijgen. De ka
pitaalvorming is geheel onvoldoende
om aan heide eischen te voldoen. Het
is noodig, dat het aandeel van de Over
held in het natuurlijk inkomen klei
ner wordt, wil men komen tot vergroo
ting van de kapitaalsvorming.
Dit beteekent dat de uitgaven van pu
blieke lichamen moeten worden ver
laagd, opdat men kan komen tot la
gere belastingen, waardoor men de
kans krijgt op terugkeer van het uit
Nederland weggevluchte kapitaal. En
dan is er zeker plaats voor versobe
rm in de levenswijze van zeer velen.
Naar spr.'s meening moet kapitaal
vorming door de overheid beperkt
blijven tot het speciale terrein, waar
zij met vrucht werkzaam kan zijn.
Daarna behandelde spr. de vraag:
Wat heeft de middenstand met kapi
taal-vorming uit te staan? Een regel
matige verdeeling van l\et volksinko-
men over het geheele volk, zooals dat
in Nederland het geval is, wijst op 'n
gezonden toestand. In dit opzicht
neemt de middenstand deze plaats in,
dat hij niet behoort tot de kringen der
groote vermogens verzamelenden maar
ook niet tot hep, bij wie de armoede
binnenkomt. Tot den middenstand be
lmoren zij, die zich een inkomen en
dikwijls ook een bescheiden vermogen
wisten te verschaffen. Deze midden
stand geeft een zekere stabiliteit in
de welvaart en geen beteren wensch
kan spr. uiten voor het land, dan deze,
dat men heeft een middenstand, welke
aan dezen eisch voldoet.
Het is ongetwijfeld een zegen voor
ons land, dat de kanker der kinder
beperking hier nog niet in ernstige
mate zijn intrede heeft gedaan, een
zegen niet alleen uit een oogpunt van
geloof en zeden, maar bovenal uit bet
oogpunt van welvaart. Het is noodig,
dat men beeft een kapitaalvorming,
die ten minste gelijk blijft met de aan
was der bevolking, zoo mogelijk groo-
ter is, omdat ook de levensbehoeften
grooter worden. Ook uit een oogpunt
van christelijke sociale actie moet
voor de kapitaalvorming worden ge
streden, omdat het een eisch is, zal
het volksleven in gezonden christelij-
ken zin zich kunnen ontwikkelen. Na
de rede van minister Colijn klonk een
luid applaus.
jDe voorzitter heette daarna welkom
den burgemeester vap Arnhem, mr.
S. J. R. de Monchy, en de wethouders
Smeenk en van de Sand. Laatstge
noemde was tevens vertegenwoordiger
van den R. K. middenstandsbond „de
Hanze."
Daarop hield mr. P. S. Gerbrandy
een inleiding over: maatschappelijke
idealen.
Ds. Ekering uit Amsterdam sprak
liet slotwoord, waarin hij gewaagde
van de noodzakelijkheid dat bij den
middenstander het besef bestaat van
verantwoordelijkheid en dat de mid
denstander zich op de hoogte stelt van
de groote problemen^, welke den mid
denstander raken. Ook wat ons' volk
betreft is de verantwoordelijkheid van
den middenstand groot. Een gekraakte
middenstand zou in zich sluiten een
gekraakt volk.
Uit de bouwvakken.
Naar men van werkgeverszijde mede
deelt, hebben de werkliedenorganisaties
in de bouwvakken den vijftienden Juni
voorbij laten gaan zonder op het door
de patroons gestelde ultimatum te ant
woorden.
Dit ultimatum hield in, dat de pa
troons slechts tot uiterlijk genoemden
datum bereid waren aan het sluiten van
een collectief contract mede te werken.
Thans is vanwege de bondsbesturen
den afdeelingen van de patroonsbonden
geadviseerd, om geen plaatselijke con
tracten te sluiten, en ook individueel
geen betere arbeidsvooraarden toe te
staan, dan die, welke vervat zijn in het
collectieve contract 1924—'25.
Wijziging der Drankwet
In de Memorie van Antwoord deelt
de Minister mede, dat het ontwerp door
de wijziging die hij daarin tijdens de
behandeling in de Tweede Kamer heeft
aangebracht, inderdaad aanmerkelijk
aan beteekenis heeft ingeboet.
Wanneer de algemeene herziening
der wet Ier hand wordt genomen, zal
ook aan de z.g. „vervanging" aandacht
gegeven moeten worden.
Het ontwerp, zooals het thans luidt,
zal, wet geworden, ongetwijfeld een
gunstigen invloed oefenen op toestan
den, die tot velerlei beklag aanleiding
hebben gegeven. Dat daarbij rechtsge
volgen worden verbonden aan het be
staan van „gegrond vermoeden" van
misbruik der vergunning, heft, naar
's ministers meening, niet, zoools in het
Voorloopig Verslag wordt gezegd, elke
rechtszekerheid op. Het bestaan van dat
vermoeden moet gemotiveerd worden;
er zal dus gelegenheid zijn tot deugde
lijke tegenspraak.
Besmettelijke ziekten.
Bij de „Stcrt." van 17 Juni is een op
gave gevoegd van het aantal aangege
ven gevallen van besmettelijke ziekten
ovxer de week van 7 tot en met 13 Juni.
Totaal voor het Rijk aangegeven: 31
gevallen van buiktvphus, 135 van rood
vonk, 77 van diphteritus, 4 van menin
gitis.
Na de bloemententoonstelling te
Heemstede.
Het hoofdbestuur der Algem. Ver.
voor Bloembollencultuur deelde ons
mede, dat het waarborgfonds voor dé
bloemententoonstelling te Heemstede
piet behoeft te worden aangesproken.
In verband met de beslissing over
den zetel der vereeniging zal het hoofd
gebouw op de tentoonstelling voorloo
pig niet, worden verkocht.
Besloten werd aan de Vereeniging
voor Vreemdelingenverker voor Haar
lem en Omstreken een subsidie van f500
te verleenen.
KERK EN*" SCSffifeg
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Winterswijk-, Ds. J. W.
Roobol te Haastrecht. Te Oudshoorn, C.
I. Leenmans t e Gameren.
GEREF. KERKEN.
Tweetal: Te Rotterdam, J. Hoek' te
Soest en H. J. Goris te Apeldoorn. Te
Amersfoort, J. van Herksen, te Hillegom
en W. A. Wiersinga te Wormer.
Ee roepen: Te Serooskerke (W.), E.
J. Wientjes te Oudenhoorn.
DOOPSGEZINDE GEMEENTE.
Beroepen: Te Makkum, J. M. Eel-
man, cand. te 's Gravenhage.
Bevestiging, Intrede, Afscheid.
Zondag j.l. deed Ds. P. Nee rken zijn
intrede bij de Geref. Kerk te Merum met
een predicatie over Rom. iióa, na be
vestigd te zijn door Ds. G. van der Mun-
nik te Leens, die tot tekst had Ef. 4: ub
en 12. Aan het einde van den dienst spra
ken ouderling van Til, Ds. van der Mun-
nik van Leens, Ds. Meijer van Houwerr
zijl, Ds. Steen van Zoutkamp, Burgemees
ter harteveld en den heer Kuizinga, Hoofd
der school, den nieuwen leeraar toe.
De hoofden er buiten.
De uitslag van het reierencium over de
toelating van de hoofden der scholen tot
den Bond van Nederlandsche Onderwijzers
is thans bekend. Het besluit is afgestemd
met een kleine meerderheid.
Vóór de toelating werden. 1252 stem
men uitgebracht; er tegen 1267.
De opvolger van Mr. Duparc.
Naar wij vernemen hooft, de minister
van O., K. en W., den heer P. Visser,
waarnemend chef der afdeeling Kunsten
en Wetenschappen van zijn Departement
benoemd tot chef dier afdeeling, als op
volger van wijlen Mr. Duparc.
Utr&chtsche Zendingsvereeniging.
In de jaarvergadering van de Utrecht-
sche Zendingsvereeniging, werd de 70-ja-
rige arbeid op Nieuw-Guinea herdacht,
een der hoopvolle Zendingsterreinen.
Op Halmaheira gaat de arbeid langzaam
maar zeker voort. De opleidingsschool zal
voortaan ook bewoners van Sangi en Am-
bon opleiden. Het eiland Boeroe geeft veel
zorgen, terwijl cok het langzaam afnemen
der bevolking al de aandacht der Zende
lingen vereischt.
De uitgaven der vereeniging wijzen een
tekortaan van ruim f 40.000, dat echter
tot f 22.000 inkrimpt, doordat het jaar aan
ving met een voordeelig* saldo van
ff 20.000.
Er wordt een langzame stijging in de
offervaardigheid geconstateerd. Evenwel
worden de Zendingscorporaties nog be
dreigd met een ernstig tekort, w aarin spoe
dig zal moeten worden voorzien.
De heer G. F. J. va n Hasselt, zen-
deling-leeraar te Mansinan, sprak' over:
„Indische voorgangers op N.-Guinea".
De heer J. We t s e i n, zendeling-Leraar
van West-Nieuw-Guinea, schetste in het
kort deni toestand van de Zending in het
Westelijk deel van Nieuw-Guinea.
In de avondsamenkomst sprak de voor
zitter, Prof. Cramer, naar aanleiding
van Jes. 44:23: Zingt met vreugde, gij he
melen, want de Heere heeft het gedaan;
de Heere heeft Jacob verlost, en zich heer
lijk gemaakt in Israël.
Ds. Creutzberg van Den Haag
sprak over Hand. 13:41: „Want ik werk
een werk in uwe dagen, een werk hetgeen
gij niet zult gelooven zoo het u iemand
verhaalt", waarna de afvaardiging plaats
had van Zr. Haandrikman als zendeling
diacones na het beantwoorden der vra
gen.
De heer P. J. Grondel die naar N.-
Aan het Zoeklicht.
Leiden, 18 Juni 1925.
Waterloo-dag vandaag!
De vlaggen op de torens spreken
ons van den worstelstrijd die honderd
en tien jaren geleden werd gestreden.
Aan den vrijheidskamp die meteen
overwinning op den Franschen over
weldiger bezegeld werd en waarbij de
Nederlandsche soldaten met Oranje
aan 't hoofd op de meest bedreigde
punten stonden.
'tZijn nu and're tijden die God voor
ons bewaarde.
Maar evenals in 1815 wordt ook nu
ons volksleven door ernstige gevaren
bedreigd en niet minder dan in 1815
is het noodig te strijden voor de vrij
heid, de geestelijke vrijheid van ons
volk.
Onze voorouders offerden goed en
bloed en leven.
Van ons wordt niet anders gevraagd
dan een weinig van ons goed en
een klein deel van onzen tijd.
Zouden we die dan niet geven?
Daarom, op Waterloo-dag naar de
mobilisatievergadering voor den tien-
daagschen veldtocht.
Vanavond om 8 uur naar „Het Nut."
OBSERVATOR.
Guinea zal uitgaan, sprak een afscheids
woord naar aanleiding van het woord uit
Joh. 4:37: Een ander is het die zaait en
een ander die maait. Hij herinnerde aan
de pioniers, die 70 jaren geleden op N.-
Guinea den arbeid begonnen en aan hen,
die er sedert den moeizamen arbeid heb
ben voortgezet. Nu is N.-Guinea een der
hoopvolste arbeidsvelden. Het is nu de
tijd van het maaien.
Prof. Cramer ging ten slotte voor in
dankgebed.
DE CASSABONS-KWESTIE.
Een ministerieel schrijven.
De Kamer van Koophandel en Fabrie-1
ken voor Dordrecht ontving inzake de
cassabons-kwestie van den min.ster van j
Financien een schrijven waarin o.m.
wordt gezegd:
Een cassa- of winkelbon, die bij de
betaling aan den kooper wordt afgege-
ven, doch waarop is vermeld: „volg
briefje" en die bij de in ontvangstne
ming der goederen niet wordt afgege
ven door den kooper aan dengene met
de afgifte der goederen belast, is geen
volgbriefje als bedoeld in hoofdstuk III
A der Zegelwet 1917, doch een stuk, dat
valt onder art. 34 Ic dier wet en als zoo
danig bij een be'drag van meer dan f10,
of indien daarop geen bedrag is uitge
drukt, onderworpen aan een zegelrecht
van fO.10.
Om het tot een werkelijk volgbriefje
te maken, zou de bestemming van den
bon moeten zijn, dat daarop alleen de
verkochte goederen werden geleverd,
hoedanig stuk dan aan den kooper
wordt gegeven om tegen afgifte daar
van aan den persoon met de afgifte der
goederen belast, die het stuk inhoudt,
de goederen in ontvangst te kunnen
nemen, in welk geval zulk een volg
briefje ingevolge art. 40c der wet van
zegel is vrijgesteld, als de goederen op
den dag van verkoop door of vanwege
den verkooper worden afgeleverd welke
vrijstelling bij Koninklijk Besluit van 21
Februari 1922 (Staatsblad no. 73. in zoo
verre is uitgebreid, dat gedagteekende
volgbriefjes nog vrij van zegel zijn, in
dien daarop door den afgever een onder
teekende verklaring is gesteld, waaruit
blijkt, dat de geldigheidsduur is beperkt
tot den dag der afgifte en 2 daaropvol
gende dagen, waarbij de dagteekening
van het stuk als dag van afgifte geldt.
De vermelding op een cassabon: Geen
bewijs van betaling, is niet voldoende
om dit stuk niet te doen vallen onder
de bepaling van art. 34 der Zegelwet
1917, omdat de wetgever in art. 34 Ic
dier wet juist heeft willen belasten die
stukken, die bij de betaling aan den
kooper werden afgegeven ten blijke van
die betaling, al leveren die stukken dan
ook geenerlei bewijs op omtrent de vol
doening der gelden. 4
FEUILLETON.
Een doornig pad
(Uit het Engelsch).
10)
Het was op den eersten Zondag van
liet jaar, en de kamer was vol van de
bezoekers der patiënten, die alle op
godempten toon samen spraken, toen
de verpleegster Hagar kwam zeggen,
*lat Abbott gekomen was,, om haar te
zien. Zij bief de 00gen op en keek ver
wonderd naar den langen sterken man
op wiens ernstig gQlaat een uitdruk
king van vriendelijke belangstelling te
lezen was.
„Ik ben Abbott", zeide hij, „de man
j door wiens rijtuig gij overreden werd.
j Ik ben gekomen, om te zien, wat ik
voor u kan doen, hoe ik het u vergoe-
den kan. Mijn lieve moeder lag op ster
yen, en ik haastte mij om in tijds bij
baar te zijn. Het was een erg mistige
morgen, en de koetsier zag u niet."
„Kwaamt ge bij tijds?" vraagde Ha-
gar op zwakken toon. „Was uwe moe
der dood?"
,,.Neen, Goddank!" antwoordde hij.
„Ik kwam juist bij tijds. Wij konden
elkander nog vaarwel zeggen. Ge weet,
dat uw kindje ook op dienzelfden mor
gen js gestorven?"
Hagar's lippen beefden, terwijl zij
zwijgend knikte.
,.Ja", zeide hij zacht, „dien zelfden
morgen stierf het lieve schaapje. Daar
om liet ik het met haar in dezelfde
kist begraven. Wij konden niet vragen,
of ge het goed vondt, maar ge zoudt
er immers niets tegen hebben gehad?"
.De tranen biggelden langs Hagar's
wangen, maar tevens kwam er de
schaduw van een glimlach op haar
bleek gelaat.
„O, het was heel vriendelijk van u",
fluisterde zij.'
.„Nu", zeide hij na een oogenblik van
stilte, op vroolijken toon, „vertel ons
nu eens iets omtrent u zelve. Ge hebt
hier gelegen als een arm sprakeloös
schepsel, dat geen rekenschap van
zich zelf kon geven. Niemand weet,
hoe ge heet, of waar ge vandaan komt
en uwe vrienden moeten wel denken,
dat ge gestorven zijt. Niemand is naar
u komen vragen, behalve ik. Over eer.
paar weken zult ge wel genoeg her
steld zijn om ontslagen te kunnen war
den. Laat mij uwe vrienden voor u
opzoeken, of laat mij aan hen schrij
ven."
„Ik heb geen enkelen vriend in de
wereld", antwoordde-zij. ,.Ik ben ge
heel alleen; zelfs God heeft mij' ver
laten."
i,,Neen, neen",tfeide hij ernstig, „dat
is onmogelijk. Niemand wordt ooit
door God verlaten; dat moet gij niet
van Hem zeggen. Maar ge hebt toch
vroeger een thuis gehad?"
„Ja", antwoordde zij, „vroeger had
ik een thuis, een heel gelukkig thuis,
een man en twee kindertjes en een
ouden blinden vader, dien ik nooit al
leen liet; maar nu zijn zij allen weg,
allen weg."
,.Is er niemand overgebleven?" zeide
hij op zulk een medelijdenden toon,
dat zij niet laten kon, haar hart voor
hem uit te storten, terwijl zij met hare
betraande oogen tot z'n deelnemend ge
laat opzag.
„Niet éen!" riep zij uit. „Ik zou mij
wel verdronken hebben, als ik gedurfd
had; maar daar is een oordeel na den
dood, en daar was ik bang voor. God
is vertoornd op hen, die heengaan voor
dat hij ze roept; en ik durfde niet, hoe
wel ik verlangde te sterven. Ik zie er
nu tegen op, beter te worden en de
koude straat op te moeten. Wat zal er
van mij worden? waar moet ik heen
gaan?"
Zij begon opgewonden te worden, en
hare stem werd hard en schril. De ver
pleegster kwam bij haar bed en schud
de waarschuwend het hoofd tegen Ab
bott.
„Kom-aan", zeide hij geruststellend;
„maak u maar niet bevreesd. Bedenk,
dat ik uw vriend ben; ik zal wel een
plaatsje voor u vinden, tegen dat ge
wel genoeg zijt, om uit het gasthuis
te gaan. Als mijne lieve moeder nog
leefde, zou het haar een waar genoe
gen zijn, u te komen bezoeken en u
meer naar huis te nemen. Wees maar
gerust hoor! niemand is ooit geheel
verlaten."
„God heeft mij verlaten", antwoord
de zij.
„Dat is onmogelijk", herhaalde hij.
„Het Is verkeerd van u, zoo te spre
ken van God, uw Vader en mijn Va
der. Hebt ge nooit gehoord, wat Hij
in Zijn eigen woord gezegd heeft? „Si-
on zegt: de Heer heeft mij verlaten,
en mijn God heeft mij vergeten." Dat
is precies, wat gij nu denkt, niet
waar?"
„Ja", antwoordde Hagar levendig.
„Nu", vervolgde hij met een glim
lach, hoor dan nu eens, wat de Heer
daarop antwoordt: „Kan ook 'n vrouw
haar zuigeling vergeten? ja indien zij
vergate, toch zal Ik u niet vergeten."
Maar, terwijl hij deze woorden op
verheugden toon uitsprak, werd Ha
gar's gelaat beangst en verschrikt.
„Ja ik heb ze vergeten", riep zij zoo
hard, dat de geheele kamer er van
opschrikte. Daarop brak zij uit in zulk
een stroom van snikken en tranen.dat
haar geheele lichaam beefde; en de
verpleegster, die haastig naderde, zei-
do op driftigen boozen toon tot Abbott,
dat hij dadelijk moest maken dat hij
weg kwam.
Wordt vervoloK