NIEUWE LETDSÜffE COURANT VAN DÖNt)ERDAÖ~9AFRIlL f928
TWEEDE BLAD.
Het is volbracht.
Heel de natuur, de bloemen, de
wind, de regenboog en 'het vuur, al
les spreekt van God.
Zoo is het ook met de duisternis
Is die den dag binnendringt. Dan
spreekt ze ons van Gods ong oc-gen.
Een oogenblik aangenomen, at die
drie-urige duisternis op Golgotha een
zon-eclips is geweest, dan is het toch
niet minder een wonder dat die sa
menviel met den dood van Christus.
Voor Jezus is het langzaam verdwij
nen van die donkerheid een goddelijk
teeken geweest.
Toen het licht weer doorbrak, riep
Christus luide boven alle rumoer op
den kruisheuvel uit: „Het is vol
bracht".
Hij die nooit half werk doet, heeft
tot den laatsten penning toe de schuld
betaald en in zijn hemel is geen nacht.
„Vader", sprak Jezus nu weer kin
derlijk vriendelijk, „in uwe handen be
veel ik mijnen geest". De bewust
heid van zijn Zoonschap was weder
gekeerd en hij sprak nu niet langer
van „mijn God". God was met den
mensch verzoend.
Met den dood was het verlossings
werk volbracht.
De smart was gedragen, het lijden
geleden.
Hij gaf den geest, hetgeen alleen
Christus heeft kunnen doen.
En toen de moordenaars nog levend
aan het kruis hingen, was Hij reeds
gestorven.
Pilatus verwonderde zich over dat vlug
sterven en ook de soldaten hebben
zich afgevraagd, of hier van een na
tuurlijken dood sprake was. De dood
zelf bevestigde zijn Godheid en de
hoofdman die dat alles zag en zich
Jezus' woord tot Pilatus te binnen
bracht, verklaarde luide: „waarlijk de
ze mensch was Gods Zoon".
Eens heeft Jezus gezegd dat de
steenen haast spreken zouden, indien
men het volk verbood hem te p:ij
zen. De steenrotsen hebben niet ge
zondigd en niet minder hard dan cier
menschen harten,, spleten zij zich bij
zijn dood, en een aardbeving die niet
aiS een zonsverduistemg weienschap-
pe.ijk kan worden voorzegd, liet een
klaagzang hooren, luide in het rond.
De rotsen hebben den Rots der
eeuwen hun groet gebracht; het stof
heeft hem vereerd, die nooit tot stof
zou wederkeeren.
De spot hield op.
Het vo k verliet den kruisheuvel.
De soldaten braken de beenen der
moordenaars en verhaastten zoo hun
dood. Maar Jezus was reeds gestor
ven en geen been van Hem werd ge
broken.
Hij stond niet kreupel en verlamd
van de dooden op, maar almachtig
om te helpen.
Een soldaat heeft zijn speer nog in
de zijde van Christus gestoken, zijn
hart d oroorende, maar zelfs deze ge
welddaad heeft tot zijn heerlijkheid
moeten medewei ken.
Daar kwam in rijker mate dan uit
zijn handen en voeten een reinigende
en verlossende stroom bloed en water
uit.
Het beduidde een ovenlo:d:ge ver
zoening.
Hier was niet enkel dienen; hier
was een liefde tot den dood.
(Uit: „Van Bethle.ie .1 toi den OLjfb rg"
door y. w'hitwail Wilsonj.
EET RAADSEL VAN GETHSEMANè.
Wij zijn in de Lijdensweken door
al het lijden met Jezus heen geschre
den.
Ook door Gethsémané.
Het laatste, het aller- en aller-laa':-
ste, dat wij zouden willen zeggen, is
wel: dat wij het gebeurde in Gethse-
mane verstaan.
Hier, in deze huivering en doods
angst, in deze worsteling en d t dood
zweet ging als wij wèl vermoeden
FEUILLETON.
De Loods van Zwaankreek.
Een verhaal uit het verre Westen.
15)
Af en toe hield hij even op, en com
mandeerde met van angst verwrongen
gelaat en schorre stem: „Allo, kleine
duivels, er uit, zeg ik!" en, paf! ging
het tegen dc kachelpijp, die reeds voi
was met kogelgaatjes.. Na ieder schot
hief hij weer luidkeels aan:
De Heer is mijn Herder.
Nooit in mijn leven heb ik iets zoo
huiveringwekkends gezien, als dat too-
neel: het lage blokhuis, nu zoo onge
zellig en wanordelijk; de weerzinwek
kende gedaante op het bed in den
hoek; die door zinneloozen angst open
gespalkte oogen; de akelige verwen-
schingen, en liet nog akeliger psalm
gezang, afgewisseld door den scherpen
knal van het doodaanbrengende lood.
Wij keken elkander eenige minuten
sprakeloos aan, trui zei de Prins op
vasten toon, meer tot zichzelf dan tot
ons: „Dat is voor het laatst geweest.
Nu moet het voorgoed uit zijn met
de ellendige dronkemansjolen."
Ik vond hot heel menschkundlg van
ging het 0111 een lijdensdiepte, zooals
overigens slechts gaapte op Golgotha
aan het Kruis, in de diepte van het
onpeilbare: „Mijn God, waaróm hebt
Gij| mij verlaten?"
Ging het om wat sidderend een apos
tel' heeft geschreven: „dat Hij! zonde
gemaakt werd."
iWjj moeten trachten er meer van te
zeggen en zeker er telkens meer van
te verstaan.
Met ontschoeiden voet nader treden.
En met geheiligd denken peinzen,
woorden vinden, zéggen.
Het heil' Gods moet zooveel het
ietwat kan geschieden worden vast
gelegd' in menschenwoorden en men-
schenformules, opdat wij het omslui
ten, bewaren, óver-dragen.
Dies ontstaat onze belijdenis, ons
onderricht, ons dogma.
En zoo vaak wij van Gethsémané
iets gezegd hebben met woorden, scha
men wij ons. Want.dót, wat wij;
zeiden; dót is het niet.
Wat nu?
Somwijlen kan het goed zijtn, dat
wij ons-zelf en anderen helpen langs
anderen weg.
Langs dezen weg dat wij: het
anderen zeggen laten. Die niét be
lijden, dat zij bevend hebben door
schouwd en trillend hebben gespro
ken. Die niet denken aan schud-del-
ging of verzoening. Die daardoor
schijnbaar iets dichter staan bij Geth
sémané dan wij. Die het dus ook ge
makkelijker zeggen kunnen.
Welnu: zij zeggen het.
En met dat hun woorden klin
ken, is het voor onze ziel tot levende
bewustheid geworden, dat het zóó niet
wezen kon en niet gezegd mocht wor
den. Zóó niet. En meteen beseffen
wij, hoe het dan wèl is; ook al dra
gen onze woordèn en formuleeringen,
het heilgeheim ook niet ten schouw.
Hier is het boek van Rudolf Otto
over het Heilige.
Een beroemd boek. Dat in 1917
voor het eerst verscheen en toen
midden in oorlog en inflatie in
1920 reeds zijn vierden druk beleefde
en thans zijn elfden en twaalfden be
reikt.
De schrijver wil in de aanduiding
„de Hei.ige" en „het Heilige" vooral
datgene vinden, wat al te weinig daar
in wordt beseft. Het is de majesteit
het verhevene, het overwe digende in
de Godheid, waarvoor de aardmeasch
sidderend van ontroering staat en
.neerzinkt met huivering, met schroom,
met het vreesedjk besef van den on-
eindigen afstand. Als in Abrahams
bidden: „Ik heb mij onderwonden te
spreken tot den Heere, hoewel ik
stof en assche ben."
'Ontroerende bladzijden zijn hier.
Zeer vele.
Als dan de schrijver het Oude Tes
tament dcorlocpen heeft en van het
Nieuwe Testament een klank heeft
opgevangen als: „Onze God is een
verterend vuur".dan nadert hij
Gethsémané.
Ongeveer aldus spreekt hij er van:
Staan wij hier bij Jezus' zielsont
roering, bij zijn droefhe d tot den dood
toe, bij zijn angst en b.oedzweet en
tranen... tegenover een gewonere:s
voor den dood?
Het is onmogelijk, want zoo straks
heeft Hij reeds van de jongeren af
scheid genomen en den dood in de
oogen gezien. Neen, h e is m.er. Hier
is de huivering van het geschapene
tegetiover het vreeselijk Wezen, de
ontstellende Geheimenis. Hier iets als
Jacob aan de Jabbok: een God; een
mensch, die met Hem worstelt tot
den morgen. Hier het Goddelijk We
zen vol vrecselijke M j .st t 01 m e
in Hem, dien Jezus anders „Vader"
noemde. Hier de Heilige Israëls.
'Zoo schrijft Otto.
-Niet meer.
^Vij willen niet -ontleden; ook niet
aanvullen of verbeteren.
Alleen-maar zrggen, dat de helsche
diepte van Gethscmané zoo ook van
verre niet gepeild is.
En zeggen, dat er dus een zah'ghe d
den Loods, dat hij er geen woord op
antwoordde.
HOOFDSTUK VIII.
Een ernstige waarschuwing.
De toestand was uiterst gevaarlijk,
een waanzinnige met een buks! Er
moest iets gedaan worden, en spoe
dig ook. Maar wat? Die zich in de
deur vertoonde, ging een wissen dood
tegemoet.
Ik zal tegen hem spreken; houdt
jullie hem in 't oog", zei de Prins.
„Zeg eens, Bruce, wat voer je toch
uit?" riep hij hem toe.
Dadelijk hield het zingen op en ver
anderde de uitdrukking van zijn ge
laat. Met een sluw lachje en zonder
een woord te spreken laadde hij de
buks en hield den loop op de deur-
gericht.
Na een poos gewacht te hebben riep
hij luide: „Kom maar binnen! Jij bent
de ergste duivel; ik zal je daarheen
zenden, waar je thuis hoort! Waar
blijf je nu? Kom dan toch!"
Zijn oogen glommen van dronken-
manspret, en bleven onafgebroken op
de deur staren. Wij overlegden wat
ons te doen stond.
„Ik bedank er voor om een kogel in
mijn lijf te krijgen" zei ik.
is, die wij nu, door de tegenstelling
met dit volkomen onvoldoende nog'
te zaliger vermoeden.
Öok al strompelen onze woorden,
zoo wij het zeggen gaan.
(Nederl.)
JEZUS CHRISTUS LOFGEZONGEN!
Halleluja 1 lof gezongen
Jezus Christus onzen Heer!
Paart verlosten, hart en tongen,
Juicht, Zijn liefd' en macht ter eer!
Hem, Die redt uit alle nopden,
Die waarachtig en getrouw,
Vastheid geeft aan 't Godsgebouw
Hem, den eerst'ling uit de dooden,
Hem, den Koning van 't heelal,
.Wieai 't heelal eens eerea zal.
Halleluja I onze zangen
Zijn voor eeuwig Hem gewijd,
Die het Godsrijk heeft ontvangen
Als den loon op Zijnen strijd
Die aan 't kruis Zich liet verhoogen,
En ons minde tot den dood,
Met een liefd' ondenkbaar groot,
Met een GodTijk mededoogen;
Hem, die ons onrein gemoed,
Heeft gewasschen in Zijn bloed.
Halleluja! 't loflied rijzo I
Hem, die onze banden slaakt,
Hem, die ons, Zijn naam ten prijze,
Koningen en priesters maakt.
Die ons opheft onder lijden
En ons door Zijn Geest bestuurd,
Door Zijn kruisdood aangevuurd,
Waken, bidden leert en strijden;
Hem zij heerlijkheid en macht,
Eeuwig, eeuwig toegebracht.
Amen, Jezus Christus, Amenl
Ja, Gij zult in 't groot heelal
"t Rijk der duisternis beschamen,
Tot het niet meer wezen zal.
Woon, o Heiland, in ons midden:
Onder Uwe heerschappij,
Zijn wij zalig, zijn wij vrij
Leer ons strijden, leer ons bidden!
Amen, heerlijkheid en macht,
Word' U eeuwig toegebracht!
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Assen (Vereen, v. Chr.
Bel.), H. E. Beker te Gorssel. Te Klaas
waal, J. Schweitzer te Maassluis.
Aangenomen: Naar Doetinchem, G.
Groenboer te Blankenham.
Bedankt: Voor Bennekom, K. J. v.
d. Berg te Amersfoort.
GEREF. KERK.
Beroepen: Te Hillegersberg, J. Mey-
tr te Fijnaart.
CHR. &EREF. KERK.
Tweetal: Te Harderwijk, P. de Smit,
te Nieuwe Pekela en C. S. v. d. te
Lisse.
Hei Mulo-diploma.
Het .aantal candidaten voor deze diplo
ma's wordt ieder jaar groover. Het exa
menwerd het eerst afgenomen in 1907
geëxamineerd werden maar 27 candidaten.
De eerste jaren groeide dit getal niet sterk
het werd 36, 51, 77, 105, 162, 218 enz.,
doch toen eenmaal de duizend overschre
den was, werden de aantallen 1079, 1532,
2050, 2354, 3022, 3394, en 414Ó, welk laat
ste aantai bereikt werd in 1924. Uit deze
getallen blijkt wel, dat het M.U.L.O.-di
ploma burgerrecht heeft 'gekregen.
Werd voorgaande jaren, als Rijkssubsi
die voor de M.U.L.O.-examens per can-
didaat f 10 (als maximum) uitgekeerd,
thans is dit bedrag bepaald op f 5 per
candidaat. Waar in 1924 het aantal can
didaten bijna 4200 bedroeg, zal dit dus
een besparing geven van ruim f 20.000,
daar in 1925 het aantal candidaten voor
het verkrijgen van een M.U.L.O.-diploma
eerder meer dan minder zal zijn dan in
het voorgaande jaar.
Gerefsrznaerd Schoolverband.
In het 19e jaarverslag van't Gerefor-
jnesrd Schoolverband wordt de corres
pondentie medegedeeld tusschen da com
missie van uitvoering van het Verband
en de hoofdcommissie van Christ. Nat.
Schoolonderwijs inzake den leerstoel vo-5r
de Paedagogiek. Ter alg&meene verga
dering van het verband zullen nadere me
ded -etingen worden verstrekt over de on
derhandelingen met directeuren der Vrije
Universiteit over deze leerstoel. Chr. Nat.
Schoolonderwijs wenschte het oordeel van
directeuren af te wachten.
Aan het verband onttrokken zich de
scholen te Aalten,- Boskoop (2), Bozum,
Brouwershaven, Ferwerde Harkstede, Lei-
„Neen ,er zijn pleizieriger dingen te
bedenken, en hij is een vrij goed schut
ter", antwoordde de Prins.
Intusschen was het zingen weer be
gonnen, en glurende door de reten zag
ik dat Bruce de oogen weer gevestigd
hield op de kachelpijp. Terwijl ik zoo
stond te kijken, glipte de Loods van
ons weg, naar de deur.
„Ben je niet wijs, man?" riep de
Prins. „Kom dadelijk terug! Hij schiet
je wis en zeker overhoop."
Moore sloeg geen acht op de waar
schuwing, maar bleef bij de deur staan
wachten. Een paar tellen later schoot
Bruce weer naar de kachelpijp. Oogen-
blikkelijk snelde de Loods naar binnen
en riep hem met levendige belangstel
ling toe: „Heb je er een geraakt?"
„Neen" antwoordde Bruce teleurge
steld, „zij spelen verstoppertje echt
duivelsch, he?"
„Ik weet er wel raad op. Drijf ze er
uit door rook", zei Moore en wilde het
kacheldeurtje openmaken.
„Neen, pas op!" schreeuwde Bruce,
„laat het deurtje (licht. De kachel zit
er vol van zeg ik je."
Moore hield den knop nog vast,
maar draaide hem niet om.
„Neen natuurlijk niet; maar zie je,
rook van hout is heel iets anders.
derdorp, Makkum, Stadskanaal (2), en te
Wierum. Daarentegen sloten zich aan: vier
scholen te Amsterdam, Boxum, Bunscho:
ten, Coevorden, Coevorden, Harmeien,
Helpman, Idsegahuizen, Katwijk a. d. Rijn,
Marum, Monster, Oudega (Sm.), Schettens
en Terzooi. Door het afschrijven van 12
en het toetreden van 16 scholen kwam
het aantal aangesloten sdholen van 333
op 337, met 15811 onderwijzers (essen) en
51.091; leerlingen.
Het verslag geeft verder de verslagen
van gewesten en districten en deelt mede,
dat er op de jaarrekening een batig saldo
van f 36,28 is. De inkomsten en uitgaven
toonen een totaal van f 5500,52.
Zendingsactie.
Aan allen, die aangesloten zijn bij den
Post Chèque- en Girodienst is of wordt
dezer dagen door de te Oegstgeest Sa
menwerkende Zendingscorporaües een op
roep om hulp tot dekking van het tekort
gezonden.
In dat rondschrijven wordt gevezen op
de vele gemakken, welke de Girodienst
biedt; thuis, rustig kan iedereen zijn fi
nanciën beheeren maar ookweldoen.
Zoo heel gemakkelijk b.v. kan men een
gulden laten overschrijven op eens an
ders rekening.
Alle Girohouders worden dringend ver
zocht om ditmaal één (liefst twee een
•voor degenen, die niet mede doen
gulden over te schrijven op de postreke
ning van het Zendingsbureau te Oegst
geest No. 6074.
Verondersteld wordt, dat aan dit ver
zoek zal worden voldaan, óf omdat men
voor den geestelijken kant voelt, óf om
dat men de maatschappelijke beteekenis
van het werk kent.
Het drukkende tekort over 1924 be
draagt nog f 80.000. Vele handen maken
licht werk. De circulaire eindigt met een
„Dank u zeer" aan allen, die aan het
verzoek voldoen.
Ongetwijfeld zullen velen aan dit ori-
gineele verzoek, dat „aan allen" gedaan
wordt, gevolg geven.
De radio en de prediking.
Een redacteur der „Nieuwe Provinci
ale" schrijft:
Terwijl we Woensdagavond door een
der buitenwijken van Groningen wandel
den, werd ons oor getroffen door een
stem, die we dadelijk herkenden als te
zijn van den zendeling onder de Joden,
Ds. Velders te Amsterdam. Hij stond, zoo
bleek ons later, te Hilversum, voor den
zender van de Ned. Chr. Radio-vereeni
ging en de bewoner van het huis, waar we
voor stonden, had de vriendelijkheid ge
had een luidspreker op zijn ontvangtoe
stel te plaatsen en zijn raam omhoog te
schuiven, waardoor alle voorbijgangers in
staat waren te luisteren. En het duurde
slechts kort of het groepje menschen voor
het huis werd steeds grooter en met be
langstelling werd het gesprokene aange
hoord.
Ds. Velders wees o.m. op de beteekenis
die het a.s. te vieren Paaschfeest voor de
Joden had en die het behoorde te heb
ben. En aan het eind van zijn toespraak
wendde hij zich in teedere, ernstige taal tot
de luisteraars, die hij ieder persoonlijk de
vraag stelde, hoe zij stonden tegenover
den Christus, den Zaligmaker van zonda
ren, Die ook om hunnentwille had geleden
was gestorven en opgestaan ten derden
dage.
Zou, vragen we, de prediking van liet
Evangelie, door middel van de radio, on
gezegend kunnen blijven r
HET OUDSTE DOCUMENT VAN
ARCHIMEDES' DOOD.
„Noli turbare circulos meos!" d. w. z.
„Vlak mijn cirkels niet uit!" was volgens
de overlevering uit den Romeinsch n Kei
zerstijd dei uitroep, waarmede Archimedes
na de inneming van Syracuse den Ro-
meinschen soldaat ontving, die plunderend
in zijn studeervertrek 'doordrong en den
geleerde neerstak.
In weerwil van dit zelfs dcor de Ro
meinen veelvuldig geciteerde wcord, wist
spoedig niemand meer, op welke wijze Ar
chimedes om het leven gekomen was.
In het leven van den Rcmeinschen veld
heer Marcus Claudius Marcellus, laat Plu-
tarchus den lezer de keuze sschen drie
verschillende opvattingen.
„Niets aldus Piutarchus deed Mar
ceüus meer leed, dan het lot van Archime
des. Deze beschouwde in zichzelf verzon
ken een geometrische figuur en had daar
op zoowei zijn gedachten als zijn oogen
zoo zeer gevestigd, da', hij noch het heen
en weer loopen der soldaten, noch de in
neming der stad bemerkte, Plotseling
Daar kunnen ze niet tegen zei hij
gevat.
Dit was blijkbaar voor Bruce een
nieuw gezichtspunt in de demonenleer
want hij zonk in de kussens terug,
terwijl Moore het vuur aanmaakte en
een ketel water opzette. Hij keek rond,
of hij ook ergens een theebus kon ont
dekken.
„Daar, op die plank", zei Bruce, voor
een oogenblik zijn duivels vergetende,
en op een aardig ouderwetsch thee
kistje wijzende.
Moore nam het er af, bekeek het
van alle kanten, en zag toen Bruce
weer aan.
„Zeker van thui9 meegebracht?"
„Van mijn moeder", antwoordde Bru
ce ernstig.
„Ik zou er een eed op hebben kun
nen doen, dat het van mijn tante te
Balleymena was", zei Moore. „Mijn
tante woonde daar in een allerliefst
huisje, heelemaal begroeid met rozen.
En nu volgde een levendige beschrij
ving van de woning, waar hij zijn kin
derjaren had doorgebracht. Zijn stem
klonk heel welluidend, zacht en kal
meerend. De arme zieke bleef rustig
liggen en de woeste uitdrukking in
zijn oogen verdween geheel en al.
De Prins en ik keken elkander aan.
Aan het Zoeklicht.
Leiden, 9 April 1925.
Een goede aanteekening voor Pa
trimonium vond ik in het jubileum
nummer van „Het Volk".
De heer Mendels, een van de eerste
redacteuren diept oude herinneringen
op.
En dan zegt hij van den chef van
de zetterij: „Sleef, de meesterknecht
ter zetterij, stond te stampvoeten. H ij
vloekte nooit. Hij was uit „P a-
trimonium" afkomstig.
Een u i t s tek end werkman.
Maar.een man die nooit vloekte.
Wan t: hij was uit „Patrimonium'
afkomstig.
Het betreft hier een man die „Patri-
monium" den rug had toegekeerd.
Maar de invloed, de gu 11 s t i g e in
vloed werkte nog na.
Aan „Patrimonium" mijne gelukwen
schen met dit getuigenis van een ver
klaard tegenstander.
OBSERVATOR.
stond een soldaat voor hem en beval
hem onmiddellijk naar Maroellus te vol
gen. Archimedes wilde niet, alvorens hij
het vraagstuk opgelost en het bewijs ge
leverd had. Daarover geraakte dan de
soldaat in toorn, trok het zwaard en dood
de hem op de plaats zelve.
Anderen vertellen, dat de Romein on
middellijk met ontbloot zwaard voor hem
trad, met het doel Archimedes te dooden.
Deze verzo ht hem echtir d:ing:nd, slechts
een oogenblik te wachten, opdat hij het
vraagstuk zou kunnen oplossen en niet
onbewezen achterlaten. Zonder zich aan
dit verzoek! te storen zou de soldaat hem
onmiddellijk doorstoken hebben.
Er bestaat nog een derde lezing. Vol
gens deze ontmoette Archimedes, terwijl
hij met zijn zonnewijzers, cirkels, kwadran
ten en andere mathematische instrumenten
waarmede hij de gTootte van de zon placht
te meten, naar Marcellus ging, eenige sol
daten, die in de meening dat hij in de
doozen goud droeg, hem om het leven
brachten".
Piutarchus, die zoovele twijfelachtige
bijzonderheden over het beleg van Syra
cuse en het leven van Archimedes mede
deelt waagde het toch met. uit een van
deze drie varianten over Archimedes dood
een keuze te doen.
D& Romeinen hielden, over het alge
meen vast aan het woord „Noli turbare
circulos meos" en teekenden Archimedes
terwijl liij over den grond gebukt in het
zand kringen treki. Deze algemeen ver
breide opvatting blijkt onjuist te zijn.
I11 het oude Museum te Berlijn wordt
volgens de „Tel. op het oogenblik een
mozaïek tentoongesteld, dat door Jérome
Bonaparte in 18Ó0 te Herculanum tusschen
de lava-massa's werd gevonden en dat
aus tenminste dateert uit het jaar 79 na
Christus, toen de gloeiende lava-stroom
Herculanum bedolf. Na den docd van j.'-
rome Bonaparte kwam het moiaick 111 htui
den van een Duitsche familie die het iharu
in bruikleen aan het oude Museum t'^
Berlijn heeft afgestaan.
Het beeldt Archimedes af. terwijl hij
verschrikt opkijkt naar een scldaau die
op hem afkomt. De geleerde heeft een
passer in de rechterhand en is op een
stoei voor een laag tafeltje gezeten. Voor
hem staat een doos met vastgedrukt en
glad gestreken fijn zand. In dit zand tee-
Mendc Archimedes zijn figuren. Daar de
latere Romeinen dit soort schrijf materi
aal niet meer kenden en niettemin dcor
overicmuog wisteb, dat Archimedes ge
dood werd, terwijl hij in he. zand cirkels
trok* kwamen zij op het denkbeeld dat
Archimedes gebukt op den grond zijn fi
guren maakte.
Professor Karl Anton N'cugebauer, de
Custos van het oude Museum te Berlijn
is van mcening, dat de teekening vervaar
digd is naar een nog veel ouder schilderij.
De ontwerper van het stuk moe; n
vreemdeling geweest zijn, daar luj de
dracht der Romeinsche soldaten niet ken
de.
-M3g andere technische bijzonderheden,
vooral een vergelijking met het grootc
beroemde mozaïek in het museum van Na
pels. dat den s'.ag van Issos vojrstelt,
rechtvaardigen volgens Prof. Neugebauer
de con cl ui j, dat dit Archimedes moraiek
van een ouden Griekschen datum is. On
getwijfeld hebben wij hier te doen met
het oudste bewaard gebleven document
over Archimedes (dcod.
„Niet kwaad bedacht", zei hij na een
oogenblik zwijgens.
„Laat ons cle paarden op stal bren
gen", antwoordde ik. „In 't eerste half
uur zullen ze ons niet n'oodig hebben."
Toen wij terugkwamen was de ka
mer opgeruimd ,het theewater kookte,
de beddelakens waren glad getrokken,
de bloedvlekken op Bruce's armen en
gelaat afgewasschen.
„Gij komt of gij geroepen waart.
Aan dit durfde ik mij niet wagen" zei
Moore en wees op het verband.
Dien geheelen langen dag en den
daarop volgenden nacht verzorgde hij
den zieke met het grootste geduld. Nu
eens zong hij iets voor hem, dan we
der tra kt te hij hem afleiding te be
zorgen door verhaaltjes, heel eenvou
dige vertelseltjes, maar die een won
derbaarlijke macht hadden om de zor
nuwachtige rusteloosheid tot bedaren I
te brengen, het gevolg van de pijü j
in den verwonden arm en het maan
denlang overmatig overmatig gebruik
van sterken, drank. De Prins voelde
zich blijkbaar niet op zijn gemak. Hij
sprak een paar maal tegen Bruce,
maar het eenige antwoord was een
toenemende rusteloosheid of een vloek.
(Wordt vervolgd.;