ZATERDAG 21 MAART 1925 Nieuwe Leidsche Courant, TWEEDE BLAD, H Uit de Schriften. jf Een laatste beroep. O Israels verwachting, zijn ver losser in tijd van benauwdheid! Waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land, en als een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten I Waarom zoudt Gij zijn als een versaagd man, als een held, die niet verlossen kan? Jeremia' 14 :8, 9. Zoo typeert Jeremia de verhouding tusschen God en Zijn volk Juda. Eenmaal was God de verwachting de verlosser in tijd van benauwdheid, thans is Hij als een vreemdeling in het land, die er geen plaats heeft, als een reiziger, een gast, die er slechts een nacht doorbrengt. Ja, God is niet meer de sterke, veel eer i,s Hij als een held, aan welken men niets heeft, die bang is en niet verlossen kan. Het volk heeft nog wel een God, maar het is een God van vérre, een God van een oogenblik, een God die niet redden kan. Dit is zoo tragischhet licht, dat eenmaal zoo helder scheen, schijnt uit te gaan. De zonneglans van Gcds be scherming schijnt weg te sterven, zco- als het licht des avonds uit den hemel wegsterft. Jeremia ziet het aan en Zijn hart schreit. Moet het dan zoo? O God, höoren we dan niet meer bij elkaar? Waar om,1 o Gij Israël s verwachting, zijn verlosser in tijd van benauwdheid, waarom zijt Gij als een vreemde, als een reiziger, een gast, die slechts een enkelen nacht bij ons vertoeft, waar om zijt Gij onder ons als een held die niet verlossen kan? De beelden, welke de profeet hier gebruikt, duiden ook op treffende wij ze den toestand aan, waarin zich velen bevinden in onze dagen. Ach voor hoevelen onzer tijdgeno-ö- ten is God een vreemde. Daar is misschien geen bewustzijn meer dat men iets mist, geen verhan gen naar het hoogere. geen besef voor de eeuwigheid geschapen te zijn. Het leven gaat op en onder in het tijdelijke en er is geen vraag naar het eeuwige, misschien enkel een on bestemd gevoel van leegte. Zij ontwaken in het leven, zooals Schopenhauer het eenmaal' zeide, zon der te weten wat het is, ze snellen het leven door, zonder het te door gronden en straks zinken ze weer neer in de onbegrepen duisternis, waaruit hun leven oprees. Geen troost, geen hoop, geen doel. "God een vreemdeling! En er zijn anderen, voor hen is God geen vreemde zonder meer, neen zij meenen wel iets van Hem te weten. Nu en dan verstaan zij, dat in de diepste stemmingen hunner ziel God zich openbaart, maar het blijft zoo aan de oppervlakte, zoo vaag, zoo voorbijgaand. God is een gast, en zij herbergen Hem maar eens een enkelen nacht. Zij eeren Hem wel zooals we een gast eeren, maar ze geven Hem niet de heerschappij des levens. God is hun een luxe, ze zouden Hem kunnen missen, hun leven rust niet in Hem. En we* anderen, God is voor hen geen gast, neen zij meenen wel dat zij met Hem in voortdurende verbin ding staan. Zij hebben misschien wel vaste voor stellingen omtrent Hem; ze hebben een theologie over Hem.en toch is het niet het eigenlijke; toch is er de rechte verbinding niet. Er is geen glans, geen kracht, eigen lijk ook geen vertrouwen in hun leven. God is krachteloos, de verbinding is niet echt en zuiver, daarom vloeit Zijn kracht niet over. De God, dien ze hebben, is als een held die niet verlossen kan. Zij heb ben zoo weinig aan hun God. Als de uren der benauwdheid aan rollen als golven, zijn zij angstig en verslagen als degenen die geen jGoid 'hebben. In de tijden der beproeving ont glijdt hun al wat ze meenden te heb ben. God is' hun niet de verwachting des levens, de .Verlosser in tijden van benauwdheid, aoh juist in die dagen, als het er op aankomt, is God hun als een versaagd rpan en zij zijn versaagd met Hem. En dan komt Jeremia met zijn aan doenlijk woord. En schoon hij zes eeuwen voor .Chris tus sprak, zijn woord is bijzonder ac tueel voor onze tijdgenooten. Waarom, vraagt hij, waarom' moet het zoo? O God, dat is toch niet wat Gij wilt. Hoe kan heit dan zoo? Welk bedroevend misverstand schuift zich tusschen U en ons? Kunt Gij, de Almachtige, dat niet ver anderen? Heer, wij zijn toch naar £Jw naam genoemd! Daar is in deze pleitrede van den profeet iets aandoenlijks. Zortóer twijfel weet hij hoe de gees telijke toestand van Zijn volk zoo treu rig is geworden. Het volk zelf heeft den band verbroken, het heeft zich vergaapt aan de tijdelijke dingen; dat is de oorzaak van zijn val. Maar het schijnt alsof de profeet, ondanks het bewustzijn, God over de zen toestand tot verantwoording roept. Waarom o God! Is zulk een vraag niet arrogant? Ach neen, het is de liefde, de diepe liefde tot zijn tot bloedens toe geslagen volk, die 'hem tot dit laatste en schier onre delijke beroep drijft. Er is iets in dit „waarom" van Je remia van 't woord van Jezus: „Va der vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen". O God, zal er dan nooit een eind komen aan deze treu rige verblinding? Waarom, o God, zijt gij als een vreemdeling? Zoo spreekt de ziel, die groot ia in de liefde. En, ook Christus sprak zoo. Hij spreekt en Hij draagt mijne zonden. Hij houdt mijne ziel in het leven en Zijn leven en sterven was één „waar om" der liefde. En het was de liefde Gods zelf die in Hem sprak tot zich zelf en tot ons. Waarom moet het zoo? O, laat ons die vragende klacht ontroeren. Gods liefde brandt als een vuur in de wereld, waarom zouden wij koude lijden? God wil de sterke beschermer zijn in dit gevaarlijke leven, waarom zou Hij dan alleen zijrï een vreemde of een gast of een machteloos held? Het mag - zoo niet, het kan zoo niet. Kennen we dan het evangelie niet? Zegt ons het kruis der verzoening niets? Moet de maaltijd aangericht blijven zonder gasten? Hoort ge in uw ziel niet de fluistering van Gods teederheid die u winnen wil Waarom zou het niet komen tot een blijvend levenscontact Waarom de eenzaamheid boven de blijde gemeenschap, de kóude boven de warmte, de ellende boven de vreug: de, den dood boven 'het leven, het tijdelijke boven het eeuwige, cte we reld boven God J,a waaróm Jezus is er toch om ons volkjomen te redden. BELIJDENIS. Gij, Gij zijt God, En Gij alleen kunt geven, Waar wij als hoogste goed naar jagen in dit leven. Gij, Gij zijt God. En Gij zijt licht; In ons woont enkel duister, Verlicht, verlicht ons met Uw godd'lijk reiifen luister. Want Gij zijt licht. Gij, Gy zijt God, Hoe wij op grootheid bogen, Wij buigen bevend voor de macht van Uw vermogen. Gij, Gij zijt groot. En Gij zijt rein; Vergeef ons onze zonden, Neem, neem t onreine weg, dat in ons wordt gevonden. Want Gij zijt rein. Bij U is kracht; Geef ons ook kracht tot strijden, Opdat we in waarheid U ons leven mogen wijden. IBij U is kracht. Gij, Gij zijt groot. U kennen is het leven, Wil door Uw kracht, Uw Geest, ook ons dat leven geven. 'Gij, Gij zijt groot. 'J. M. WESTENBRINK—Wirtz. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Drietal: Te Kampen, (vac. C. B. Hol land), L. van Mastrigt te Harderwijk, P. J._ Steemb'eek te Bergambacht, en J. J. Timmer te Ermelo. Bedankt: Voor de Meern (Utr.), B. Tuinstra te Beesd (Geld.) GEREF. KERK. Tweetal: Te Meppel,( J. Gillebaard te Noord Scharwoude en J.' v. d Meulen te 's Hertogenbosch. Beroepen: Te Amersfoort (vac. A'. M. Donner), D. van Dijk te Groningen. Te 'Tie!, S. Doornbos te Amsterdam. Te Vianen, camd. H. W. H. van Andel te De Bilt. Te Lolhim en Waaxens, H. R. Pél, te Stadskanaal (Pekelderweg). CHR. GEREF. KERK. Tweetal: Te Meppel, J. de Bruin te Maassluis en C. van der Zaal te Deventer. Uit de kerk getreden. Honderd vijf en twintig personen te Glanerbrug hebben zich laten schrappen als lidmaat der Ned.. Herv. Kerk wegens het invoeren van een Kerkdijken hoofde- lijkën omslag. In 8 5jaar twee predikanten. L.l. Zaterdag herdacht Ds. de Kat An gelina te Deil en Enspijk (classis Bommel) den dag, dat hij' voor 45 jaar het predik ambt aanvaardde te O verlangbroek'. Na nog de gemeente van Varik gediend te hebben, vertrok hij in 1887 naar zijn tegen woordige standplaats, waar hij dus 38 jaar werkzaam is. Voor hem stond in deze gemeente Ds. Römer van 1840 tot 1886, dus 46 jaar. De gemeente Deil en Enspijk werd dus gedurende bijna 85 jaar door twee predikanten bediend. De Geref. Bond. Gelijk we reeds mededeelden, wordt D. V. Donderdag 2 April de 20ste jaarver gadering gehouden van den Geref. Bond tot verbreiding en verdediging van de Waarheid in de Ned. Herv. (Geref.) Kerk in een der zalen van het gebouw voOr K. en W. (Mariaplaats) te Utrecht: In de morgenvergadering, aanvangen de half elf, hoopt, naar de „Waarheids vriend" meldt, Ds. J. H. F. Remme, van Amsterdam, te spreken over „Eenheid en gemeenschap". Aftredende bestuursleden zijn 'de h- ren Ds. M. van Grieken, Ds.' N. van dsr Snoek en J. G. Kruisbergen, waarnaast gestéld zijn als candidaten: Ds. J. J. Tim mer, Ermelo; Ds. P. J. Steenbeek, Berg ambacht en H. Turkenburg, Bodegraven. In de middagvergadering, aanvangende twee uur, komen dé jaarverslagen aan de orde, benevens ingekomen stukken, en wel van de afdeeling Middelburg omtrent het houden der jaarvergadering op een andere plaats dan Utrecht, (b.v. te Rot terdam); van de afd. Leiden, omtrent het opleiden van godsdienstonderwijzers; van de afd. Rotterdam omtrent de mogelijk heid en wénschelijkheid van provinciale organisatie. Reorganisatie Herv. Diaconieën. Omtrent de vergadering, welke tegen 30 Maart a.s. te Apeldoorn is belegd en waartoe ook predikanten, ouderlingen en. diakenen van de classis Arnhem zijn uit- genoodigd en waar, als spr zal optre den Jhr. Mr. J. M.. M. van Asch van Wijck, advocaat en procureur, en advo caat-diaken te Den Haag kan nog wor den gemeld, dat deze vergadering van particulier initiatief is uitgegaan en haar ontstaan te danken heeft aan. de gevoelde behoefte, om op vrij terrein de synodale voorstellen ook critisch te bespreken. RadioEvangelieprediking. Naar aanleiding van een verzonden cir culaire heeft de Nederl. Chr. Radio-yer- eeniging (Secretariaat te Maassluis) van onderscheidene Nederl. Herv. Geref. en Chr. Geref. Kerken blijken van sympathie ,en giften ontvangen. Vele Kerken traden als lid der Vereeniging toe én nog voort durend komen nieuwe opgaven binnen, In Kerkelijke kringen wint de meening snel veld, dat, in. de. Radio-Telefonische verspreiding van het woord eén veel be- teekenend middel schuilt voor de predi king van het Evangelie naar buiten. Het wordt daarom van belang geacht, dat de Kerken met de Ned. Chr. Radio- Vereenigïng overleg plegen voor even- tueeel uitzending van Kerkdiensten op Zondag, waaraan blijkbaar groote be- hhoefte bestaat. De aantallen brieven die 'de predikan ten, welke op de Woensdagavonden der N. C. R. V. gesprokén hebben, leggen hiervan een kenmerkend getuigenis af. Onder de briefschrijvers bevinden zich honderden zieken en personen, die door lichaamsgebreken, om redenen van hui- selijken of plaatselijken aard van den Dienst des Woords verstoken zijn. Roerend en veelzeggend zijn vaak de mededeelingen in de brieven, vervat. De Kerkdienst, onlangs door de H. D. O. te Hilversum uitgezonden, bracht de waarde van de Chr. Radio-zending op nieuw aan het licht. Ds. Van Leeuwen vertelde hiervan o.m. in het Predikbéurtenblad van Hilversum ,,'s Middags werd ik al verrast door blij de briefjes, en ze bleven stroomen, de eerste dagen, uit alle oorden des lands, 'k Heb er gekregen uit Groningen en Zeeland, van de Duitsche grens en van de kust. En menig bericht heeft mij ont roerd. Dan moet ge hooren van zieken, die zes en twintig jaar liggen en nu weer pas een Kerkdienst medemaakten. Dan moet ge lezen van ziekenkamers, waar ze nu weer echt Zondag hebben ge had. Dan moet u bericht worden van de Rijkskommiezen aan de grens, 15 K.M. van de naaste Protestantsche Kerk, die nu samen Kerk hebben gehouden. Dan moet daar staan van schijnbaar onverschilligen, die „ondanks zichzelf" hun hart openden. Dan moet gij u voorstellen de leer lingen van een tuchtschool om den luid spreker geschaard. „God doet groote wonderen" schrijft iemand; „Hij strekt Zijn liefdehanden uit tot in onze woningen". „Wat deze morgen voor mij geweest is, ik kan het niet uitdrukken," zegt een ander. „Ontroerend was het voor ons de ge meenscha pder heiligen te beleven", lees ik elders weer. En dat beaam ik ten volle. Ik beleef die gemeenschap, als ik die brieven lees. En met die ontvolkte kerken? Dat zal zoo'n vaart niet loopen. Hier merkten wij er niets van. Mijn conclusie is, dat wij met die velen God mogen danken voor de uitvinding van de Radio", aldu3 Ds. v. L. Het Evangelie in Oostenrijk. In Oostenrijk blijft de religieuse en ker kelijke beweging nog steeds zeer sterk. In 1924 zijn, blijkens de thans in „Der Saemann" gepubliceerde statistiek', niet minder dan 4555 volwassenen tot de Pro testantsche Kerk toegetreden (verleden jaar 5394). Van deze 4555 personen kwa men er 4147 uit de Roomsch-Katholieke kerk, 408 uit andere gToepen. Van de aanwinst valt, gelijk elk jaar, de helft (2386, verleden jaar 2765 volwassenen) op de stad Weenen, Daar is de groei van de protestantsche kerk buitengewoon sterk. Het aantal uittredingen bedroeg in 1924 een totaal van 1822 personen (in 1923 een totaal van 2238). Van deze gaat een klein gedeelte naar de Roomsch-Katholieke kerk, de overgroote meerderheid echter naar de 't meest in aantal toenemende groe pder „godsdienstloozen" (in Duitsch land drukt men dit eigenlijk juister uit dan bij ons't heet daar „Bekenntnis- losen", belijdenisloozen). 't Verlies der Roomsch-Katholieke kerk is natuurlijk zeer veel grooter dan 't bo venstaand cijfer van Overgangen tot de Protestanten aanwijst. Gaan er velen van de Protestantsche Kerk' tot de „gods dienstloozen" over, uit de Roomsche kérk komen er ontzaglijk veel meer. Daar is de overgang tot de godsdienstloozen een veel voud van den overgang tot andere kér ken. Hoe sterk deze „Los-van-Rome-bewe ging" nog steeds is, kan blijken uit het feit, dat de cijfers, die vroeger voor 't oude groote keizerreik de overgangsbeweging markeerden, thans elk jaar door 't kleine Duitsch-Oostenrijk geldt", na den oorlog is overgebleven, geëvenaard of overtrof fen worden. Toch is de beweging ook in de erfstaten nog steeds gaande. De kerke lijke en religieuse beweging i daar dus ontzaglijk veel gunstiger voor het Protes tantisme dan ooit te voren sinds de kerk hervorming. De statistiekcijfers boven in dit bericht 't mag nog uitdrukkelijk gezegd betreffen uitsluitend het huidige DuitsCh- Oostenrijk. STATEN-GENERAAL. Tweede Kamer. In de vergadering van gisteren werd besloten de wijziging van de. Pensioen wet op Donderdag 26 Maart te behan delen. Hierna) werd voortgegaan met de behan j deling van het wetsontwerp betreffende de 'richtige heffing der directe belastin gen. Allerlei amendementen en sub-amende menten werden ingediend, die alle ten doel hadden, de groote bevoegdheid wel ke het Vvetsontwerp aan den fiscus toe kent r. fw de noödige waarborgen voor de rechtszekerheid van den belastingbe- taler te omgeven. Het resultaat van de uitvoerige debat ten, die wij hier niet kunnen weergeven, is in de eerste plaats, dat door een amen- dement Van Schaik, bij de vraag of er belasting-ontduiking plaats heeft, het criterium niet wordt gezocht, zooals 1 de minister aanvankelijk wilde in de „kennelijke" bedoeling van den belasting- I schuldige welke zeer moeilijk zal zijn te j bepalen, doch in de rechtshandeling zelf. Bij de beoordeeling van die rechtshanr- 1 delingen zal moeten worden gevraagd, of zij een wezenlijke verandering van de feitelijke verhoudingen ten doel hebben gehad een inlassching, welke op ini tiatief van den heer Dresselhuys werd aangebracht of dat van bepaalde feiten j en omstandigheden moet worden aange- 1 nomen, dat zij zouden achterwege ge- bleven zijn, indien daarmede niet de hef fing van belasting geheel of ten deele on- mogelijk zou worden gemaakt. Een amendement van mej. v. Dorp om i compensatie van vroegere verliezen met j latere winsten geoorloofd te verklaren, werd na bestrijding ervan door minister Colijn met 47, tegen 15 stemmen verwor pen. Een tweede belangrijke wijziging werd in het wetsontwerp aangebracht door het aannemen van de amendementen van den heer Oud. Hierdoor is een beroep mo gelijk gemaakt op een rechterlijk college waarvoor met name is aangewezen het Gerechtshof te 's Gravenhage. Tenslotte werd neg de datum van het 1 in werking treden der wet van 1 Mei 1924 veranderd in 1 Mei 1923 waardoor even- tueele navorderingen worden uitgescha- keld. De kansen van het ontwerp zijn door de aangebrachte wijzigingen ongetwijfeld gestegen. Een bezwaar blijft echter voor vele le den, dat niet op concrete voorschriften, maar op bedoelingen van den wetgever recht zal worden gedaan. De vraag is dus, wat de Kamer straks bij de eindstemming zal doen. En dan is er nog de Eerste Kamer. Zooals te verwachten was, keurde de Kamer het wetsontwerp tot wettelijke re geling der coöperatieve veareenigingen op nieuw goed. Het ontwerp werd z.h.s. aangenomen. Eerste Kamer. De Eerste Kamer heeft na een korte disoussie een wetsontwerp tot wijziging der Jachtwet goedgekeurd. Ook' de Waterstaatsbegrooting werd z. h.s. aangenomen, evenals de begrooting Zuiderzeefonds 1925. EEN VLIEGENIER. H. W. A. dicht in „Timotheus" het volgende mooie Huygensiaantje Een vliegenier. Een vliegenier toeft graag in hooger sfeer en ziet op 'tmenschdom uit de hoogte neer; iiij is niet bang en maakt dan ook nooit beenen, noch1 trapt hij licht een ander op de teenen en toch verheft hij zich altijd weer boven and'ren, daar is nou eenmaal niets aan te veran- d'ren. Hij houdt zich allerliefst maar buiten het geschut, en zit nooit als een ander in de put, steekt gaarne boven alle menschen uit en heeft dan maling aan de heele lduit; hij schaamt zich- niet om overdag te ronken, maar is toch niet in diepen slaap ver zonken. Een goeden opgang maakt hij graag en toont zich nimmer in zijn arbeid traag en gaat het soms een heel klein beetje zachter, toch blijven alle menschen ver bij hem ten achter. Hij laat maar stil het heele zaakje draaien en alles om hem heen maar kalmpjes waaien hij kan zich achter niemands rug ver-# schuilen, noch1 graven andr'en op zijn weg hem kuilen; hij gaat altijd ijskoud zijn eigen gang en dient in alles toch het algemeen belang FEUILLETON. In 's levens branding (Uit het.Engelsch)). 67) (Slot). „Ik geloof, dat u dien dag voor mij gespeeld hebt", zeide zij na eenig stil zwijgen. „Doet u nog altijd aan muziek?" „Weinig. Ik heb er niet veel tijd voor gehad. Daarenboven is de piano van juffrouw Lukas geen verleidelijk instrument." „Wilt u niet eens op de mijne oefe nen „Bedoelt u van daag?" „Ja." „Dank u, ik zou liever praten. Ik heb u iets belangrijks te zeggen." „Over oom? Vindt u, dat hij achter uit gaat?" Hij liep de kamer door en ging naast haar zitten. „Ik geloof, dat u weet, waarover het is", zeide hij, ter wijl hij haar hand in de zijne nam, en hij wachtte een oogenblik om te zien of zij haar ook terug zou trek ken; maar zij liet haar kalm in de zijne rusten. „Toen ik ziek lag in uw huis te Dee ping, hebt ge stellig reeds begrepen, dat ik u liefhad", zeide hij. „En het was vriendelijk van u te trachten die liefde in den aanvang te dooden. Maar zelfs toen, had zij reeds te diep wor tel geschoten. Ik zal niet trachten u te vertellen, wat ik leed. Toen toen deed ik die ontdekking, en ik trachtte, op mijn onbeholpen manier, u te red den, niet om mijnszelfswil maar om uzelf." „Gij hebt mij gered", zeide zij, hem aanziende, en ik heb nooit opgehou den u dankbaar te zijn." „En ik heb nooit opgehouden u lief te hebben. Ik heb nooit een andere vrouw liefgehad. Ik zal nooit een an dere liefhebben. Denkt ge, dat ge nog eens kunt liefhebben, en .Nc\c eens liefhebben!" zeide zij, hartstochtelijk. „Ik heb David Sut- cliffe nooit liefgehad. Ik was nog zoo jong en onervaren, en het was de wensch mijner overleden ouders. Wat moest ik doen? Ik heb nooit geweten, wat liefde beduidde tot Toen, met een vurigen blos, rukte zij haar hand los, stond op en liep naar het andere einde van de kamer. Hij was onmiddellijk bij haar. „Floss", zeide hij zacht, haar beven de hand in de zijne nemende. „Hebt gij geleerd mij een weinig lief te heb ben?" „0, Douglas", riep zij uit, met tra nen in haar oogen. „Ik heb nooit iemand anders liefgbhad dan u." In het volgend oogenblik was zijn arm om haar heen, en rustte haar gelaat op zijn schouder. „Mijn lieveling", fluisterde hij, „ik heb jaren op dit oogenblik gewacht." En tot antwoprd fluisterde zij, „mijn jongen." Toen hief hij haar gelaat van zijn schouder op en kuste haar. Er is in het lange, lange leven mis schien geen heerlijker oogenblik dan dat, waarop de liefde wordt bezegeld 'door den eersten kus en twijfel plaats maakt voor blijde zekerheid. Douglas bracht Floss naar een sofa, en daar zaten zij hand in hand, en spraken over Maar dat behoeft niet verteld. De gesprekken van pas verloofde paren moeten maar liever niet gedrukt wor den. De dokter kwam thuis, ging naar zijn kamer en viel in slaap. De klok op den schoorsteen tikte voort, zonder dat iemand er acht op sloeg. De zon zonk lager en lager in het Westen en de schaduwen der hooge huizen vielen over het Square; maar voor Floss en Douglas bestond er noch tijd, noch schaduw, noch zonsondergang. Zij dachten aan niets en zagen niets dan elkander. In latere jaren zag Douglas dikwijls terug, op dien-dag, als het ware begin van zijn leven. Floss riep al het beste in zijn natuur wakker. Zij werd zijn inspiratie, en alles wat hij in later jaren tot stand bracht, dankte hij voornamelijk aan haar. In de stilte der avonden, als zijn werk was geëindigd, spraken hij en Floss dikwijls o^er de oude dagen te Deeping, en verbaasden zich soms over de fouten, die zij begingen. „Ach lieveling", zeide hij dan, „ik was toen nog in de dagen mijner jeugd, en de jeugd is gewoonlijk wijs in eigen oogen. Ik geloof, dat lk op recht genoeg was, maar ik had geen takt." „Misschien zouden andere menschen niet beter gehandeld hebben", ant woordde zij met een harer liefste glimlachjes. „In ieder geval, lieveling, deed ik een verstandig ding - ik kreeg u lief." En tot antwoord stak zij hem dan haar zachte, blanke hand toe, en liet die rusten in de zijne. En dan zwegen beiden. EINDE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5