ZATERDAG 21 MAART 1925
Nieuwe Leidsche Courant,
TWEEDE BLAD,
H Uit de Schriften. jf
Een laatste beroep.
O Israels verwachting, zijn ver
losser in tijd van benauwdheid!
Waarom zoudt Gij zijn als een
vreemdeling in het land, en als
een reiziger, die slechts inkeert
om te vernachten
I Waarom zoudt Gij zijn als een
versaagd man, als een held, die
niet verlossen kan?
Jeremia' 14 :8, 9.
Zoo typeert Jeremia de verhouding
tusschen God en Zijn volk Juda.
Eenmaal was God de verwachting
de verlosser in tijd van benauwdheid,
thans is Hij als een vreemdeling in het
land, die er geen plaats heeft, als
een reiziger, een gast, die er slechts
een nacht doorbrengt.
Ja, God is niet meer de sterke, veel
eer i,s Hij als een held, aan welken
men niets heeft, die bang is en niet
verlossen kan. Het volk heeft nog
wel een God, maar het is een God van
vérre, een God van een oogenblik,
een God die niet redden kan.
Dit is zoo tragischhet licht, dat
eenmaal zoo helder scheen, schijnt uit
te gaan. De zonneglans van Gcds be
scherming schijnt weg te sterven, zco-
als het licht des avonds uit den hemel
wegsterft. Jeremia ziet het aan en Zijn
hart schreit.
Moet het dan zoo? O God, höoren
we dan niet meer bij elkaar? Waar
om,1 o Gij Israël s verwachting, zijn
verlosser in tijd van benauwdheid,
waarom zijt Gij als een vreemde, als
een reiziger, een gast, die slechts een
enkelen nacht bij ons vertoeft, waar
om zijt Gij onder ons als een held
die niet verlossen kan?
De beelden, welke de profeet hier
gebruikt, duiden ook op treffende wij
ze den toestand aan, waarin zich velen
bevinden in onze dagen.
Ach voor hoevelen onzer tijdgeno-ö-
ten is God een vreemde.
Daar is misschien geen bewustzijn
meer dat men iets mist, geen verhan
gen naar het hoogere. geen besef voor
de eeuwigheid geschapen te zijn.
Het leven gaat op en onder in het
tijdelijke en er is geen vraag naar
het eeuwige, misschien enkel een on
bestemd gevoel van leegte.
Zij ontwaken in het leven, zooals
Schopenhauer het eenmaal' zeide, zon
der te weten wat het is, ze snellen
het leven door, zonder het te door
gronden en straks zinken ze weer neer
in de onbegrepen duisternis, waaruit
hun leven oprees.
Geen troost, geen hoop, geen doel.
"God een vreemdeling!
En er zijn anderen, voor hen is God
geen vreemde zonder meer, neen zij
meenen wel iets van Hem te weten.
Nu en dan verstaan zij, dat in de
diepste stemmingen hunner ziel God
zich openbaart, maar het blijft zoo
aan de oppervlakte, zoo vaag, zoo
voorbijgaand.
God is een gast, en zij herbergen
Hem maar eens een enkelen nacht.
Zij eeren Hem wel zooals we een
gast eeren, maar ze geven Hem niet
de heerschappij des levens.
God is hun een luxe, ze zouden
Hem kunnen missen, hun leven rust
niet in Hem.
En we* anderen, God is voor hen
geen gast, neen zij meenen wel dat
zij met Hem in voortdurende verbin
ding staan.
Zij hebben misschien wel vaste voor
stellingen omtrent Hem; ze hebben
een theologie over Hem.en toch
is het niet het eigenlijke; toch is er
de rechte verbinding niet.
Er is geen glans, geen kracht, eigen
lijk ook geen vertrouwen in hun leven.
God is krachteloos, de verbinding
is niet echt en zuiver, daarom vloeit
Zijn kracht niet over.
De God, dien ze hebben, is als een
held die niet verlossen kan. Zij heb
ben zoo weinig aan hun God.
Als de uren der benauwdheid aan
rollen als golven, zijn zij angstig en
verslagen als degenen die geen jGoid
'hebben.
In de tijden der beproeving ont
glijdt hun al wat ze meenden te heb
ben. God is' hun niet de verwachting
des levens, de .Verlosser in tijden van
benauwdheid, aoh juist in die dagen,
als het er op aankomt, is God hun als
een versaagd rpan en zij zijn versaagd
met Hem.
En dan komt Jeremia met zijn aan
doenlijk woord.
En schoon hij zes eeuwen voor .Chris
tus sprak, zijn woord is bijzonder ac
tueel voor onze tijdgenooten.
Waarom, vraagt hij, waarom' moet
het zoo? O God, dat is toch niet
wat Gij wilt. Hoe kan heit dan zoo?
Welk bedroevend misverstand schuift
zich tusschen U en ons?
Kunt Gij, de Almachtige, dat niet ver
anderen? Heer, wij zijn toch naar £Jw
naam genoemd!
Daar is in deze pleitrede van den
profeet iets aandoenlijks.
Zortóer twijfel weet hij hoe de gees
telijke toestand van Zijn volk zoo treu
rig is geworden. Het volk zelf heeft
den band verbroken, het heeft zich
vergaapt aan de tijdelijke dingen; dat
is de oorzaak van zijn val.
Maar het schijnt alsof de profeet,
ondanks het bewustzijn, God over de
zen toestand tot verantwoording roept.
Waarom o God! Is zulk een
vraag niet arrogant? Ach neen, het
is de liefde, de diepe liefde tot zijn
tot bloedens toe geslagen volk, die
'hem tot dit laatste en schier onre
delijke beroep drijft.
Er is iets in dit „waarom" van Je
remia van 't woord van Jezus: „Va
der vergeef het hun, want ze weten
niet wat ze doen". O God, zal er dan
nooit een eind komen aan deze treu
rige verblinding? Waarom, o God, zijt
gij als een vreemdeling?
Zoo spreekt de ziel, die groot ia
in de liefde.
En, ook Christus sprak zoo. Hij
spreekt en Hij draagt mijne zonden.
Hij houdt mijne ziel in het leven en
Zijn leven en sterven was één „waar
om" der liefde. En het was de liefde
Gods zelf die in Hem sprak tot zich
zelf en tot ons.
Waarom moet het zoo?
O, laat ons die vragende klacht
ontroeren. Gods liefde brandt als een
vuur in de wereld, waarom zouden
wij koude lijden?
God wil de sterke beschermer zijn
in dit gevaarlijke leven, waarom zou
Hij dan alleen zijrï een vreemde of
een gast of een machteloos held? Het
mag - zoo niet, het kan zoo niet.
Kennen we dan het evangelie niet?
Zegt ons het kruis der verzoening
niets? Moet de maaltijd aangericht
blijven zonder gasten? Hoort ge in
uw ziel niet de fluistering van Gods
teederheid die u winnen wil Waarom
zou het niet komen tot een blijvend
levenscontact
Waarom de eenzaamheid boven de
blijde gemeenschap, de kóude boven
de warmte, de ellende boven de vreug:
de, den dood boven 'het leven, het
tijdelijke boven het eeuwige, cte we
reld boven God J,a waaróm
Jezus is er toch om ons volkjomen
te redden.
BELIJDENIS.
Gij, Gij zijt God,
En Gij alleen kunt geven,
Waar wij als hoogste goed naar jagen
in dit leven.
Gij, Gij zijt God.
En Gij zijt licht;
In ons woont enkel duister,
Verlicht, verlicht ons met Uw godd'lijk
reiifen luister.
Want Gij zijt licht.
Gij, Gy zijt God,
Hoe wij op grootheid bogen,
Wij buigen bevend voor de macht van
Uw vermogen.
Gij, Gij zijt groot.
En Gij zijt rein;
Vergeef ons onze zonden,
Neem, neem t onreine weg, dat in ons
wordt gevonden.
Want Gij zijt rein.
Bij U is kracht;
Geef ons ook kracht tot strijden,
Opdat we in waarheid U ons leven
mogen wijden.
IBij U is kracht.
Gij, Gij zijt groot.
U kennen is het leven,
Wil door Uw kracht, Uw Geest, ook ons
dat leven geven.
'Gij, Gij zijt groot.
'J. M. WESTENBRINK—Wirtz.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Drietal: Te Kampen, (vac. C. B. Hol
land), L. van Mastrigt te Harderwijk, P.
J._ Steemb'eek te Bergambacht, en J. J.
Timmer te Ermelo.
Bedankt: Voor de Meern (Utr.), B.
Tuinstra te Beesd (Geld.)
GEREF. KERK.
Tweetal: Te Meppel,( J. Gillebaard te
Noord Scharwoude en J.' v. d Meulen te
's Hertogenbosch.
Beroepen: Te Amersfoort (vac. A'.
M. Donner), D. van Dijk te Groningen.
Te 'Tie!, S. Doornbos te Amsterdam. Te
Vianen, camd. H. W. H. van Andel te De
Bilt. Te Lolhim en Waaxens, H. R. Pél,
te Stadskanaal (Pekelderweg).
CHR. GEREF. KERK.
Tweetal: Te Meppel, J. de Bruin te
Maassluis en C. van der Zaal te Deventer.
Uit de kerk getreden.
Honderd vijf en twintig personen te
Glanerbrug hebben zich laten schrappen
als lidmaat der Ned.. Herv. Kerk wegens
het invoeren van een Kerkdijken hoofde-
lijkën omslag.
In 8 5jaar twee predikanten.
L.l. Zaterdag herdacht Ds. de Kat An
gelina te Deil en Enspijk (classis Bommel)
den dag, dat hij' voor 45 jaar het predik
ambt aanvaardde te O verlangbroek'. Na
nog de gemeente van Varik gediend te
hebben, vertrok hij in 1887 naar zijn tegen
woordige standplaats, waar hij dus 38
jaar werkzaam is. Voor hem stond in
deze gemeente Ds. Römer van 1840 tot
1886, dus 46 jaar. De gemeente Deil en
Enspijk werd dus gedurende bijna 85 jaar
door twee predikanten bediend.
De Geref. Bond.
Gelijk we reeds mededeelden, wordt D.
V. Donderdag 2 April de 20ste jaarver
gadering gehouden van den Geref. Bond
tot verbreiding en verdediging van de
Waarheid in de Ned. Herv. (Geref.) Kerk
in een der zalen van het gebouw voOr
K. en W. (Mariaplaats) te Utrecht:
In de morgenvergadering, aanvangen
de half elf, hoopt, naar de „Waarheids
vriend" meldt, Ds. J. H. F. Remme, van
Amsterdam, te spreken over „Eenheid
en gemeenschap".
Aftredende bestuursleden zijn 'de h-
ren Ds. M. van Grieken, Ds.' N. van dsr
Snoek en J. G. Kruisbergen, waarnaast
gestéld zijn als candidaten: Ds. J. J. Tim
mer, Ermelo; Ds. P. J. Steenbeek, Berg
ambacht en H. Turkenburg, Bodegraven.
In de middagvergadering, aanvangende
twee uur, komen dé jaarverslagen aan de
orde, benevens ingekomen stukken, en
wel van de afdeeling Middelburg omtrent
het houden der jaarvergadering op een
andere plaats dan Utrecht, (b.v. te Rot
terdam); van de afd. Leiden, omtrent het
opleiden van godsdienstonderwijzers; van
de afd. Rotterdam omtrent de mogelijk
heid en wénschelijkheid van provinciale
organisatie.
Reorganisatie Herv. Diaconieën.
Omtrent de vergadering, welke tegen
30 Maart a.s. te Apeldoorn is belegd en
waartoe ook predikanten, ouderlingen en.
diakenen van de classis Arnhem zijn uit-
genoodigd en waar, als spr zal optre
den Jhr. Mr. J. M.. M. van Asch van
Wijck, advocaat en procureur, en advo
caat-diaken te Den Haag kan nog wor
den gemeld, dat deze vergadering van
particulier initiatief is uitgegaan en haar
ontstaan te danken heeft aan. de gevoelde
behoefte, om op vrij terrein de synodale
voorstellen ook critisch te bespreken.
RadioEvangelieprediking.
Naar aanleiding van een verzonden cir
culaire heeft de Nederl. Chr. Radio-yer-
eeniging (Secretariaat te Maassluis) van
onderscheidene Nederl. Herv. Geref. en
Chr. Geref. Kerken blijken van sympathie
,en giften ontvangen. Vele Kerken traden
als lid der Vereeniging toe én nog voort
durend komen nieuwe opgaven binnen,
In Kerkelijke kringen wint de meening
snel veld, dat, in. de. Radio-Telefonische
verspreiding van het woord eén veel be-
teekenend middel schuilt voor de predi
king van het Evangelie naar buiten.
Het wordt daarom van belang geacht,
dat de Kerken met de Ned. Chr. Radio-
Vereenigïng overleg plegen voor even-
tueeel uitzending van Kerkdiensten op
Zondag, waaraan blijkbaar groote be-
hhoefte bestaat.
De aantallen brieven die 'de predikan
ten, welke op de Woensdagavonden der
N. C. R. V. gesprokén hebben, leggen
hiervan een kenmerkend getuigenis af.
Onder de briefschrijvers bevinden zich
honderden zieken en personen, die door
lichaamsgebreken, om redenen van hui-
selijken of plaatselijken aard van den
Dienst des Woords verstoken zijn.
Roerend en veelzeggend zijn vaak de
mededeelingen in de brieven, vervat.
De Kerkdienst, onlangs door de H. D.
O. te Hilversum uitgezonden, bracht de
waarde van de Chr. Radio-zending op
nieuw aan het licht.
Ds. Van Leeuwen vertelde hiervan o.m.
in het Predikbéurtenblad van Hilversum
,,'s Middags werd ik al verrast door blij
de briefjes, en ze bleven stroomen, de
eerste dagen, uit alle oorden des lands,
'k Heb er gekregen uit Groningen en
Zeeland, van de Duitsche grens en van
de kust. En menig bericht heeft mij ont
roerd.
Dan moet ge hooren van zieken, die
zes en twintig jaar liggen en nu weer pas
een Kerkdienst medemaakten.
Dan moet ge lezen van ziekenkamers,
waar ze nu weer echt Zondag hebben ge
had.
Dan moet u bericht worden van de
Rijkskommiezen aan de grens, 15 K.M.
van de naaste Protestantsche Kerk, die
nu samen Kerk hebben gehouden.
Dan moet daar staan van schijnbaar
onverschilligen, die „ondanks zichzelf" hun
hart openden.
Dan moet gij u voorstellen de leer
lingen van een tuchtschool om den luid
spreker geschaard.
„God doet groote wonderen" schrijft
iemand; „Hij strekt Zijn liefdehanden uit
tot in onze woningen".
„Wat deze morgen voor mij geweest is,
ik kan het niet uitdrukken," zegt een
ander.
„Ontroerend was het voor ons de ge
meenscha pder heiligen te beleven", lees
ik elders weer.
En dat beaam ik ten volle. Ik beleef
die gemeenschap, als ik die brieven lees.
En met die ontvolkte kerken?
Dat zal zoo'n vaart niet loopen. Hier
merkten wij er niets van.
Mijn conclusie is, dat wij met die velen
God mogen danken voor de uitvinding
van de Radio", aldu3 Ds. v. L.
Het Evangelie in Oostenrijk.
In Oostenrijk blijft de religieuse en ker
kelijke beweging nog steeds zeer sterk.
In 1924 zijn, blijkens de thans in „Der
Saemann" gepubliceerde statistiek', niet
minder dan 4555 volwassenen tot de Pro
testantsche Kerk toegetreden (verleden
jaar 5394). Van deze 4555 personen kwa
men er 4147 uit de Roomsch-Katholieke
kerk, 408 uit andere gToepen. Van de
aanwinst valt, gelijk elk jaar, de helft
(2386, verleden jaar 2765 volwassenen) op
de stad Weenen, Daar is de groei van
de protestantsche kerk buitengewoon
sterk.
Het aantal uittredingen bedroeg in 1924
een totaal van 1822 personen (in 1923 een
totaal van 2238). Van deze gaat een klein
gedeelte naar de Roomsch-Katholieke
kerk, de overgroote meerderheid echter
naar de 't meest in aantal toenemende
groe pder „godsdienstloozen" (in Duitsch
land drukt men dit eigenlijk juister uit
dan bij ons't heet daar „Bekenntnis-
losen", belijdenisloozen).
't Verlies der Roomsch-Katholieke kerk
is natuurlijk zeer veel grooter dan 't bo
venstaand cijfer van Overgangen tot de
Protestanten aanwijst. Gaan er velen van
de Protestantsche Kerk' tot de „gods
dienstloozen" over, uit de Roomsche kérk
komen er ontzaglijk veel meer. Daar is de
overgang tot de godsdienstloozen een veel
voud van den overgang tot andere kér
ken.
Hoe sterk deze „Los-van-Rome-bewe
ging" nog steeds is, kan blijken uit het
feit, dat de cijfers, die vroeger voor 't oude
groote keizerreik de overgangsbeweging
markeerden, thans elk jaar door 't kleine
Duitsch-Oostenrijk geldt", na den oorlog
is overgebleven, geëvenaard of overtrof
fen worden. Toch is de beweging ook in
de erfstaten nog steeds gaande. De kerke
lijke en religieuse beweging i daar dus
ontzaglijk veel gunstiger voor het Protes
tantisme dan ooit te voren sinds de kerk
hervorming.
De statistiekcijfers boven in dit bericht
't mag nog uitdrukkelijk gezegd
betreffen uitsluitend het huidige DuitsCh-
Oostenrijk.
STATEN-GENERAAL.
Tweede Kamer.
In de vergadering van gisteren werd
besloten de wijziging van de. Pensioen
wet op Donderdag 26 Maart te behan
delen.
Hierna) werd voortgegaan met de behan j
deling van het wetsontwerp betreffende
de 'richtige heffing der directe belastin
gen.
Allerlei amendementen en sub-amende
menten werden ingediend, die alle ten
doel hadden, de groote bevoegdheid wel
ke het Vvetsontwerp aan den fiscus toe
kent r. fw de noödige waarborgen voor
de rechtszekerheid van den belastingbe-
taler te omgeven.
Het resultaat van de uitvoerige debat
ten, die wij hier niet kunnen weergeven,
is in de eerste plaats, dat door een amen-
dement Van Schaik, bij de vraag
of er belasting-ontduiking plaats heeft,
het criterium niet wordt gezocht, zooals 1
de minister aanvankelijk wilde in de
„kennelijke" bedoeling van den belasting- I
schuldige welke zeer moeilijk zal zijn te j
bepalen, doch in de rechtshandeling zelf.
Bij de beoordeeling van die rechtshanr- 1
delingen zal moeten worden gevraagd,
of zij een wezenlijke verandering van de
feitelijke verhoudingen ten doel hebben
gehad een inlassching, welke op ini
tiatief van den heer Dresselhuys werd
aangebracht of dat van bepaalde feiten j
en omstandigheden moet worden aange- 1
nomen, dat zij zouden achterwege ge-
bleven zijn, indien daarmede niet de hef
fing van belasting geheel of ten deele on-
mogelijk zou worden gemaakt.
Een amendement van mej. v. Dorp om i
compensatie van vroegere verliezen met j
latere winsten geoorloofd te verklaren,
werd na bestrijding ervan door minister
Colijn met 47, tegen 15 stemmen verwor
pen.
Een tweede belangrijke wijziging werd
in het wetsontwerp aangebracht door het
aannemen van de amendementen van den
heer Oud. Hierdoor is een beroep mo
gelijk gemaakt op een rechterlijk college
waarvoor met name is aangewezen het
Gerechtshof te 's Gravenhage.
Tenslotte werd neg de datum van het 1
in werking treden der wet van 1 Mei 1924
veranderd in 1 Mei 1923 waardoor even-
tueele navorderingen worden uitgescha-
keld.
De kansen van het ontwerp zijn door
de aangebrachte wijzigingen ongetwijfeld
gestegen.
Een bezwaar blijft echter voor vele le
den, dat niet op concrete voorschriften,
maar op bedoelingen van den wetgever
recht zal worden gedaan.
De vraag is dus, wat de Kamer straks
bij de eindstemming zal doen.
En dan is er nog de Eerste Kamer.
Zooals te verwachten was, keurde de
Kamer het wetsontwerp tot wettelijke re
geling der coöperatieve veareenigingen op
nieuw goed.
Het ontwerp werd z.h.s. aangenomen.
Eerste Kamer.
De Eerste Kamer heeft na een korte
disoussie een wetsontwerp tot wijziging
der Jachtwet goedgekeurd.
Ook' de Waterstaatsbegrooting werd z.
h.s. aangenomen, evenals de begrooting
Zuiderzeefonds 1925.
EEN VLIEGENIER.
H. W. A. dicht in „Timotheus" het
volgende mooie Huygensiaantje
Een vliegenier.
Een vliegenier toeft graag in hooger sfeer
en ziet op 'tmenschdom uit de hoogte
neer;
iiij is niet bang en maakt dan ook nooit
beenen,
noch1 trapt hij licht een ander op de
teenen
en toch verheft hij zich altijd weer boven
and'ren,
daar is nou eenmaal niets aan te veran-
d'ren.
Hij houdt zich allerliefst maar buiten het
geschut,
en zit nooit als een ander in de put,
steekt gaarne boven alle menschen uit
en heeft dan maling aan de heele lduit;
hij schaamt zich- niet om overdag te
ronken,
maar is toch niet in diepen slaap ver
zonken.
Een goeden opgang maakt hij graag
en toont zich nimmer in zijn arbeid traag
en gaat het soms een heel klein beetje
zachter,
toch blijven alle menschen ver bij hem
ten achter.
Hij laat maar stil het heele zaakje draaien
en alles om hem heen maar kalmpjes
waaien
hij kan zich achter niemands rug ver-#
schuilen,
noch1 graven andr'en op zijn weg hem
kuilen;
hij gaat altijd ijskoud zijn eigen gang
en dient in alles toch het algemeen belang
FEUILLETON.
In 's levens branding
(Uit het.Engelsch)).
67) (Slot).
„Ik geloof, dat u dien dag voor mij
gespeeld hebt", zeide zij na eenig stil
zwijgen.
„Doet u nog altijd aan muziek?"
„Weinig. Ik heb er niet veel tijd
voor gehad. Daarenboven is de piano
van juffrouw Lukas geen verleidelijk
instrument."
„Wilt u niet eens op de mijne oefe
nen
„Bedoelt u van daag?"
„Ja."
„Dank u, ik zou liever praten. Ik
heb u iets belangrijks te zeggen."
„Over oom? Vindt u, dat hij achter
uit gaat?"
Hij liep de kamer door en ging
naast haar zitten. „Ik geloof, dat u
weet, waarover het is", zeide hij, ter
wijl hij haar hand in de zijne nam,
en hij wachtte een oogenblik om te
zien of zij haar ook terug zou trek
ken; maar zij liet haar kalm in de
zijne rusten.
„Toen ik ziek lag in uw huis te Dee
ping, hebt ge stellig reeds begrepen,
dat ik u liefhad", zeide hij. „En het
was vriendelijk van u te trachten die
liefde in den aanvang te dooden. Maar
zelfs toen, had zij reeds te diep wor
tel geschoten. Ik zal niet trachten u
te vertellen, wat ik leed. Toen toen
deed ik die ontdekking, en ik trachtte,
op mijn onbeholpen manier, u te red
den, niet om mijnszelfswil maar om
uzelf."
„Gij hebt mij gered", zeide zij, hem
aanziende, en ik heb nooit opgehou
den u dankbaar te zijn."
„En ik heb nooit opgehouden u lief
te hebben. Ik heb nooit een andere
vrouw liefgehad. Ik zal nooit een an
dere liefhebben. Denkt ge, dat ge nog
eens kunt liefhebben, en
.Nc\c eens liefhebben!" zeide zij,
hartstochtelijk. „Ik heb David Sut-
cliffe nooit liefgehad. Ik was nog zoo
jong en onervaren, en het was de
wensch mijner overleden ouders. Wat
moest ik doen? Ik heb nooit geweten,
wat liefde beduidde tot
Toen, met een vurigen blos, rukte
zij haar hand los, stond op en liep
naar het andere einde van de kamer.
Hij was onmiddellijk bij haar.
„Floss", zeide hij zacht, haar beven
de hand in de zijne nemende. „Hebt
gij geleerd mij een weinig lief te heb
ben?"
„0, Douglas", riep zij uit, met tra
nen in haar oogen. „Ik heb nooit
iemand anders liefgbhad dan u."
In het volgend oogenblik was zijn
arm om haar heen, en rustte haar
gelaat op zijn schouder.
„Mijn lieveling", fluisterde hij, „ik
heb jaren op dit oogenblik gewacht."
En tot antwoprd fluisterde zij, „mijn
jongen." Toen hief hij haar gelaat
van zijn schouder op en kuste haar.
Er is in het lange, lange leven mis
schien geen heerlijker oogenblik dan
dat, waarop de liefde wordt bezegeld
'door den eersten kus en twijfel plaats
maakt voor blijde zekerheid.
Douglas bracht Floss naar een sofa,
en daar zaten zij hand in hand, en
spraken over
Maar dat behoeft niet verteld. De
gesprekken van pas verloofde paren
moeten maar liever niet gedrukt wor
den.
De dokter kwam thuis, ging naar
zijn kamer en viel in slaap. De klok
op den schoorsteen tikte voort, zonder
dat iemand er acht op sloeg. De zon
zonk lager en lager in het Westen en
de schaduwen der hooge huizen vielen
over het Square; maar voor Floss en
Douglas bestond er noch tijd, noch
schaduw, noch zonsondergang. Zij
dachten aan niets en zagen niets dan
elkander.
In latere jaren zag Douglas dikwijls
terug, op dien-dag, als het ware begin
van zijn leven. Floss riep al het beste
in zijn natuur wakker. Zij werd zijn
inspiratie, en alles wat hij in later
jaren tot stand bracht, dankte hij
voornamelijk aan haar.
In de stilte der avonden, als zijn
werk was geëindigd, spraken hij en
Floss dikwijls o^er de oude dagen te
Deeping, en verbaasden zich soms
over de fouten, die zij begingen.
„Ach lieveling", zeide hij dan, „ik
was toen nog in de dagen mijner
jeugd, en de jeugd is gewoonlijk wijs
in eigen oogen. Ik geloof, dat lk op
recht genoeg was, maar ik had geen
takt."
„Misschien zouden andere menschen
niet beter gehandeld hebben", ant
woordde zij met een harer liefste
glimlachjes.
„In ieder geval, lieveling, deed ik
een verstandig ding - ik kreeg u lief."
En tot antwoord stak zij hem dan
haar zachte, blanke hand toe, en liet
die rusten in de zijne. En dan zwegen
beiden.
EINDE.