I Febr. GRIEF Ie TOKIO. 2t Febr. GRIEF Ie LORDEN. 1 Maart GRIEF Ie LEIDEN. ZATERDAG 28 FEBRUARI 1925 an hei einde der Week. Europa heeft in de afgeloopen week een zijner grootste mannen verloren: den Zvveedschen staatsman H j a m ar B ranting. Branting was een man, die groote Idealen had en die dag en nacht ge streden heeft voor de verwezenlijking daarvan. Hij was sociaal-democraat en had zijn liefde verpand aan de arbeiders beweging. Doch hij was niet als zoo velen zijner partijgenooten iemand Wiens gezichtskring door groeps- of klassebelang wds beperkt. Hij zag verder en was behalve een overtuigd socialist, tevens een goed vaderlander, die ook de verdediging van zijn land noodzakelijk achtte. Doch ook buiten de grenzen van Zweden is zijn naam bekend gewor den, en wel sinds het uitbreken van den wereldoorlog in 1914. Tijdens den oorlog heeft hij he laas zonder resultaat gewerkt in het belang van den vrede en daarna heeft hij als lid van den Volkenbonds raad te Genève invloedrijken arbeid verricht. In 1921 werd hem de Nobelprijs voor den Vrede toegekend, een on derscheiding, door hem ten volle ver diend. Het opschrift op de medaille van dien prijs: „pro pace et fraïernitate gentium" (voor den vrede en de broe derschap tusschen de volkeren; 'kan wel als het motto voor geheel zijn le ven gelden. Hij heeft daarvoor ge werkt, zoolang het dag was. We zouden Branting met den vroe- geren Britschen prem er MacDonald kunnen vergelijken, beiden idealisten, doch die ook de realiteit niet uit het oog verliezen. Mannen, niet van-groote woorden, maar van daden. Aan zulken heeft de wereld behoefte, te allen tijde, doch vooral nu er zulke chaoti sche toestanden alom heerschen en er' van welvaart niet veel meer te bespeuren is, dan bij uitzondering in enkele landen en bij enkele groepen. Doch wanneer we den wereldtoe stand als geheel overzien, is er weinig anders te bemerken dan armoecie, on rust. en verwarring. Tm velen trachten nog, bij dit alge- meene ontbindingsproces, een voor deeltje daaruit te slaan. Men denke b.v. aan den oproerigen Arabischen stam, de W a c h a bi eten die voor eenige maanden in de buurt van Mekka opereerden en thans ook een inval hebben gedaan in Pales tina, met het doel zich van het Over- jordaansche «meester te maken. Hun succes, alsmede weliicht de moeilijkheden, die Turkije met Enge land over de Mosoelkwestie en met Griekenland én de andefe Balkan- staten over de verbanning van den patriarch heeft, heeft thans ook de Koerden er toe gebracht, in op stand te komen tegen de regeering te Angora. Dit volk woont "in Armenië en heeft zoo dikwijls van zich doen spréken 1 door de slachtingen, die zij onder de Armeniërs aanrichtten, hetgeen door de Turksche regëering in de hand gewerkt of althans oogluikend toe gelaten werd. Thans hebben zij zich tegen de Tur ken gekeerd en naar het zich laat aan zien, zal het dezen heel wat moeite kosten, den opstand te dempen. Men is zich dan ook te Angora den ernst van den toestand wel bewust en heeft reeds krachtige militaire maatregelen genomen. De beweging in Koerdistan draagt een godsdienstig-politiek karakter. Haar doel is de instelling van een Koerdische regeering en de wederop richting van het Kalifaat. Zij gaat alzoo in tegen de regeering te Angora, die het Kalifaat heeft af geschaft en een einde gemaakt aan de verbinding der geestelijke en we reldlijke macht, zooals die vroeger in den persoon van den Sultan-Kalief was belichaamd. De nieuwere, repubhkeinsche ideeën hebben evenwél steeds meer vat op de inwoners der groote steden, dan op hen, die ver van deze centra wo nen en mede ten gevolge daarvan langer aan de oude traditiën gehecht blijven, waaronder het monarchisme zeker niet de laatste plaats inneemt. Daarom zal een verstandige regee ring steeds met gematigdheid te werk gaan en bij het „fortiter in re" zek'er ook het „suaviter in modo" betrach ten. Uit het grijs verleden. DE SLAVERNIJ BIJ DE ROMEINEN. II. (Slot). Hoe was bij de Romeinen de verhou ding van den slaaf tot zijn meester? Welke waren zijn plichten, welke zijn rechten, zoo hij die had, en hoedanig was de behandeling, die hij zich moést laten welgevallen? Het antwoord op deze en dergelijke vragen is niet mèt een enkel woord te geven. Over het lot van diQ slaaf kan zeer verschillend geoordeeld worden, al paar mate van het standpunt, waarop men zich bij de beoordeeling plaatst. Zoo maakt het b.v. een hemelsbreed verschil of men de positie van don slaaf in de wetgeving, of in de werke lijkheid beschouwt. Want er is steeds verschil tusschen theorie en practijk, on Jat vooral bij 'n volk, dat aan de oude traditiën zoo gehecht was als de Romeinen en waar de Wetten de verandering in de zeden niet op den voet volgden. Tot in het midden der tweede eeuw nrf Chr. was de wetgeving verschrik kelijk hard voor den slaaf. Zij liet ge heel aan zijn meester over, wat deze met hém doen wilde; hij was dims eigendom precies op dezelfde wijze als z'n kudden en zijn velden; de eige naar had het recht hem te gebruiken of te misbruiken volgens zijn grillen; hij was vrij, hem te beleedigen zoo veel hij wilde, hij mocht hem slaan en zelfs dooden. Wanneer men 'Tit leest, zou men ge neigd rijn te denken, Jat er nooit een erger iets kan geweest zijn dan de Ro- meinsche slavernij. Men moet evenwel nfet vergeten, dat de menschelijke instellingen nooit al het goed of al het kwaad doen, dat zij wel zouden kunnen doen. Dat komt omdat er behalve de wet geving nog een andere factor is, die een woordje meespreekt, en dat is de volksconscientie. Er is, ook bij de Heidenen, door Gods gemeene genade nog eenig be sef van menschelijkheid overgebleven, waardoor zij voor de allergrootste ex cessen bewaard blijven en het leven niét gaïisch en al een hel wordt. En evenals eenerzijds, naar het oude spreekwoord „Quid leges sine mori- bus", wetten ,die niet geworteld zijn in de zeden weinig baten, zoo is het an derzijds niet minder waar, dat het le ven, aan verouderde wetten ontgroeien kan en hetgeen daarin barbaarsch voor komt, in de practijk corrigeeren. Men bedriegt zich dan ook ten zeer ste,, indien men den socialen toestand van een volk slechts naar zijn wetten beóordeelt. Men moet ook weten, op welke wijze deze werden toegepast. Én het is wel kwalijk aan te nemen, dat tè Rome, zelfs in den tijd toen de Zeden het ruwst waren, men anders dan bij uitzondering gebruik maakte van die verschrikkelijke rechten, die de wet den meester over den slaaf toestond. Trouwens, wij weten van meerdere slaven, die een draaglijk, zelfs een goed léven hadden. Cicero was b.v. goed voor Tiro, en Zoo waren er meer meesters, die goed voor hun slaven waren. Men denke ook aan den Romein- schen centurio uit Matth. 8, die voor 2ijn zieken knecht tot Jezus ging. Deze knecht was blijkens het oorspronke lijke Woord (doulo9) een slaaf. Niets vervulde den slaaf meer met bezorgdheid dan de dood. Niet, dat hij dezen als zoodanig vreésde, immers zijn leven behoorde hem zoo weinig toe, dat hij er gemak kelijk afstand van deed. Maar hij dacht met bezorgdheid aan wat op den dood volgde: aan de be grafenis. De bezorgdheid voor de begrafenis moest natuurlijk hen te meer veront rusten, die het meeste gevaar liepen, er van verstoken te blijven. De rijke bezat het graf van zijn fa milie, hij was zeker een plaats te vin den naast zijn vaderen, die hem daar wachtten. Veel treuriger was het lot van den slaaf; indien hij geen middelen had om zich een eervolle begrafenis te doen geven, werd hij op een zeer pri mitieve wijze ter aarde besteld. Dan werd hij door zijn kameraden in een grove doodkist gedaan en in den nacht droeg men hem met zoo min mogelijk ophef weg en ging hem in een soort van put gooien. Aan dezen smaad te ontkomen, was de voortdurende gedachte van den slaaf; tijdens zijn leven onfzeide hij zich alles, om na zijn dood een graf te hebben. „Dit graf", zegt een hunner in zijn grafschrift, „heb ik mij van mijn spaar penningen gemaakt." Wanneer de spaarpenningen daartoe niet voldoende waren, wat meermalen het geval was, gebeurde het wel, dat de vrienden zich onderling verstonden om de kosten ervan te betalen. De inschriften van Napels toonen ons drie slaven, die zich hebben vereenigd om voor een kameraad een grafmonu ment op te richten en die er zelfs twee roerende verzen op hebben doen grif fen. Soms liet de slaaf of vrijgelatene, wanneer hij gefortuneerd was, zich een groot monument bouwen en had er dan ook nog plaatsen over voor, zijn vrienden. De grootste uiting van genegenheid, die men iemand kon geven, was hem Mn zijn graf te ontvangen; zoo is er eëp„ die na twee van zijn vrienden te l\ebben aangewezen, aan wie hij deze^gunst toestond, zich eenigszans l) De slaven verdienden bij de Ro meinen ook geld en konden dus snaren verlegen tegenover de anderen veront schuldigt. Maar, men kon niet altijd rekenen op de welwillendheid van zijn kame raden, daarom was het 't verstandigst zich zelve van een graftombe te voor zien, hetgeen dan ook, wie eenigszins daartoe in de gelegenheid was, deed. DE BUREAUCRATISCHE SPIN. Aan den bundel „Korte Opstellen over gemeenterecht en gemeentebeleid' door Mr. G. A. van Poelje is het vol gende epigram, gewijd aan St. Bureau- cratius Een reuzenspinne weeft er Haar webbe in Den Haag, In duizend draden zweeft er Haar spinsel naar omlaag. Het dekt veel oudé wijsheid, Veel twisten ook, helaas! Maar dor,re grijze vaalheid Bedekt het keurig waas. Het waas van bruisend levert, Geloof in eigen kracht. Nog overig gebleven Van glorieuser pracht. Uit heerelijker jaren, Toen burger, boer en knecht De fiere dragers waren Van 't eigen stedenrecht. Dat dreigend doffe duister Beteekent Vrijheids nood Wie breekt, wie scheurt die kluister, Wie trapt die spinne dood!_ BINNENLAND. Minister de Visser over het Onderwijs beleid. In de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer betreffende hoofdstuk Va (Onderwijs, Kunsten en Weten schappen) der Staatsbegrooting 1925 verdedigt de minister zich uitvoerig tegen de. in het Voorloopig Verslag ge leverde critiek op zijn beleid. De volgende bedenkingen werden in het voorloopig verslag in hoofdzaak in het midden gebracht: 1. dat van het bezuinigingsplan der Regeering het Onderwijs het meest te lijden heeft gehad; 2. dat door de maatregelen, ter ver mindering van de Onderwijs-üitgaven inbreuk is gemaakt op het compromis bij de beëindiging van den schoolstrijd getroffen, en 3. dat de salarispolitiek, welke de Regeering volgde, aan hét onderwijs schade heeft toegebracht. Ten aanzieji van het eerste punt is het, naar de meening van den minis ter, thans nog niet mogelijk een zuiver oordeel, te vellen. De maatregelen, ter inkrimping van den staatsdienst kun nen niet, dan geléidelijlc doorwerken en men zal eerst over eenige jaren in staat zijn, in vergelijkende beschou wingen te treden. Bovendien dragen sommige der maatregelen op Onder- wijs-gebied, zooals de opschorting van het 7e leerjaar en van de uitbreiding van den leerplichtduur een tijdelijk karakter. Met betrekking tot het tweede punt merkt de minister op, dat nu door de ongunstige tijden de verwezenlijking van het ideaal, dat allen bij het on derwijs vóór oogen stond, n.l. verbe tering van het enderwijs, in verder ver schiet terugwijkt, het niet billijk i dit als een inbreuk op het, bij de pa cificatie gegeven woord voor te stellen. De mededeeling van een der leden, dat destijds doorlinker- en rechter zijde over de beëindiging van den schoolstrijd onderhandeld zou zijn, in verband met de tot standkoming van het algemeen kiesrecht, meent de mi nister onbesproken te moeten laten. Deze onderhandelingen, zoo zij heeft plaats gehad, is buiten hem om ge schied. Ten opzichte van het derde punt zegt de minister,., dat zonder salarisveral- ging over dé geheele lijn, een sluitend budget niet te verkrijgen was, en de bewering is niet vól te houden, dat de ze catogorie van ambtenaren strenger, dan andere categorieën zou zijn be handeld. De in het voorloopig verslag uitgesproken stelling, dat de onderwij zers nu ;,tot schade van het onder wijs" hun kracht en energie weer moe ten geven aan den strijd tot verbete ring der salariéering, laat de minister voor rekening, van hen, die haar uit spraken. Hij zelf heeft van de over- groöte meerderheid van het Neder- landsche onderwijzerseorps een hooger dunk. Met betrekking'tot het Instituut van assistenten merkt, de minister nog maals op, dat het niet de bedoeling is dezulken in de school, toe te laten, als een goedkoopèr soort onderwijskrach ten. Tot zijn leedwezen moet de minister de enkele leden, die het denkbeeld eener "nieuwe staatscommissie, tot het zoeken naar krachtige bezuiniging op de onderwijsuitgaven, met behoud van de financieele gelijkstelling blij ven aanbevelen, teleurstellen. Hij moet zijn, tot dusver hieromtrent ingeno men standpunt handhaven. Het ligt in het vobl'nemen op den weg van inkrimping, tevens verbete- RECLAME ert misschien zullen we eerstdaags lezen: Gij allen kunt trachten dit te voorkomen door U minder vatbaar te maken voor griep. Regelmatig gebruik van Akkers Abdijsiroop versterkt Uw ademhalings organen en maakt Uw slijmvliezen onge voeliger voor ziektekiemen, waardoor het gevaar van besmetting vermindert. Wacht daarom niet totdat ge reeds ziek zijt, juist deborstversterkende eigenschappen van Akker's Abdijsiroop, bereid uit ge neeskrachtige kruiden, zal vaak ziek worden voorkomen. Ge zijt verplicht jegens Uw huisgenooten, Uw buren, Uw collega's, kortom jegens iedereen met wien gij in aanraking komt, om het griep- gevaar zooveel mogelijk te beperken, door besmetting te voorkomen. Koop dus nog heden Akkef's Abdijsiroop en ge zult gewapend zijn. 1039 r)ing, der onderwijsopleiding geleide lijk voort te gaan. Fransch op de lagere, school. De minister van Onderwijs 'deelt in de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer, betreffende de Onder- wijsbegrooting mede, dat hij nog bezig is, advies in te winnen over de vraag, hoe zijn gedragslijn zal moeten zijn in de kwestie van het onderwijs van het Fransch op'de Lagere School. Om deze reden meent de Minister zich er van te moeten onthouden, om op de, in het voorloopig verslag ge maakte opmerkingen, met betrekking tot dit onderwerp in te gaan. Chr. Kantoor- en Handelsbedienden. Naar wij vernemen zal de dertigste jaarlijksche algemeene vergadering v. de Ned. Vereen, van Chr. Kantoor- en Handelsbedienden Vrijdag 24 en Za terdag 25 April a.s. te Utrecht worden gehouden. Aan de beurt van aftreding zijn de hoofdbestuursleden, de heer W. J. Bos senbroek te Amsterdam, H. A. C. van. der Kraan te Rotterdam en K. Rijper Pz. te Amsterdam. Het gastmaal ten Hove. Donderdag had irt de kleine eetzaal ten Koninklijken Paleize te 's-Graven- hage het gastmaal plaats dat de Ko ningin, ter. gelegenheid- van hare pro motie tot doctor in'de rechtsgeleerd heid honóris' causa aan de Universi teit te Leiden, aanbood aan een aan tal dames en heeren uit den kr^ng der Leidsche Hoogeschool, wier namen als genoodigden korten tijd geleden reeds werden vermeld. Met de Koningin en de Prins nam Prinses Juliana aan dezen maaltijd deel. De tafels prijkten met bloemver- siering, terwijl als middentafelstuk 't wapen van de stad Leiden in bloemen kunstig was uitgevoerd. Hoofdzakelijk bestond de bloéméntooi uit roode tul pen. De Koninklijke Milit. Kapel gaf onder leiding van haren directeur, le Luitenant Boer, een muziekuitvoering. Leidsche Petikrassen. Amice, Door de. herdenking van het 350- jarig bestaan der Universiteit en de straks te vieren Lustrumfeesten waar voor reeds de eerste voorbereidingen worden getroffen, is er voor de Uni versiteit' en hare leerlingen v^eer meer belangstelling, dan gewoonlijk wel het geval is. In gewone dagen is er tusschen de academie en de bevolking' al heel wei nig contact en als de studenten zoo nu en dan niet op een ietwat onbehoor lijke manier de blommetjes buiten zet ten, dan zou er door de groote meer derheid van d«. bevolking aan de stu- deerende bevolking al bitter weinig aandacht worden; geschonken. Dat is vroeger wel een weinig an ders geweest "al is het zeer de vraag of ook hier gezégd kan worden dat de vorige dingen beter waren. Wat on langs in dit blad omtrent het studen tenleven werd medegedeeld was van dien aard, dat er geen reden bestaat om hier van 'achteruitgang te spre ken. Al is er nu vaak reden voor recht matige critiek, in vergelijking met vroeger zijn .we. toch wel, althans voor zoover een buitenstaander dat kan beoordeelen, vooruit gegaan. Ook in andere opzichten is vooruit gang merkbaar, een vooruitgang die echter voor hen die aan de Universi teit verbonden zijn, niet zonder meer als zoodanig zal worden aangemerkt. Er is nil. een- tijd geweest dat aan de inschrijving als. student aan de Hoo geschool een reeks van voorrechten verbonden waren welke voorrechten ook golden vcror de hoogleeraren en allen die in een of andere dienstver houding tot de Universiteit stonden. Niet alleen toch dat men vrijdom van tollen genoot, maar er was ook vrijdom van belastingen en accijnzen. Nu is het, betalen van belasting in dezen tijd,, nu de fiscus op 'n zoo groot deel van iemands inkomen besla's fegt. een ver van aangename zaak. Vroeger echter, toen de belastingdruk heel wat minder zwaar was, was men er ook al op uit om zich aan zijn belasting plichten te onttrekken. Men had er dit op gevonden, dat men wat in die dagen mogelijk bleek te zijn zeer jeugdige knapen als student liet in schrijven, waarvan dan de voordeelen door de ouders werden geplukt. Verhaald wordt, dat schoolkinderen reeds als leerlingen werden ingeschre ven, met 't gevolg dat een minimum leeftijd van 12 jaar werd gesteld, wel ke grens later tot 16 jaar werd ver hoogd. Bekend is dat Hugo de Groot reeds als jongen van 12 jaar als stu dent was ingeschreven. De grens was dus toen wel heel laag gesteld, maar toch waren er nog die op onrechtmatige wijze van. de privi legiën trachtten te profiteeren. Men deed het omgekeerde van wat we nu wel zien in tram en trein en gaf een te hoogen leeftijd op. Zoo zou b.v. Jan de Witt, toen hij nog geen 16 was, met een verkeerd, hem wat ouder makend geboortejaar zijn ingeschreven. Zooals ge ziet amice, zijn de men schep en de menschelijke neigingen in den loop der jaren al heel weinig ver anderd en is het pogen om den fiscus te misleiden een kwaad dat in onze dagen, ook in Christèlijke kringen gróote afmetingen aangenomen schijnt te hebben volstrekt niet een uitvin ding van deze eeuw. Ik vermoed, dat de afschaffing van deze voorrechten door de studeerende' of de althans als stud.eerend bekend staande bevolking wel niet als een vooruitgang zal worden beschouwd, evenmin als de afschaffing van de af zonderlijke rechtspraak voor hen, die van de LTniversiteit deel uitmaken. In het algemeen mag dit echter als een vèrbetering worden beschouwd, vooral ook om de voortdurende twis ten tusschen den Senaat en het Leid sche stadsbestuur. Deed de Senaat alle moeite om de privileges in eere te hou- den, de burgemResteren der stad Lei den trachtten met hand en tand hun eigen gezag te laten gelden. Als een voordeel van de vroegere be palingen zou kunnen worden aange- merkt, dat daardoor het wonen in .Lei den aantrekkelijk werd gemaakt en wie^ weet, als opnieuw soortgelijke be palingen werden gemaakt of dén het aantal spoorstudenten niet belangrijk zou verminderen. Beter lijkt me echter en meer af doende als door onze vroedschapop een andere wijze getracht wordt* Lei den als woonplaats aantrekkelijk te maken, n.l. door krachtige maatrege len te nemen tot vermindering van den werkelijk al te zwaren belasting druk. Nog in een ander opzicht is er vér- schil met vroeger merkbaar. Aan de Leidsche Universiteit kwamen vroeger de tegenstellingen op geestelijk gebied" sterker naar voren dan in onzen tijd. Denk slechts aan d. strijd tusschen Ar- minius en Gomarus, een strijd die'niet. beperkt bleef tot deze geleerde heeren. maar die vaak op straat tusschen de studenten en dan niet met geestelijke wapenen werd voortgezet. Van zooiets hoort men in dezen tijd niet. Als er iets van het studentenleven naar buiten openbaar wordt, dan staat dat meestal niet in verband met den strijd der geesten, al mag met groote dankbaarheid geconstateerd dat onze christen-studenten, door onderlinge or ganisatie hunne positie trachten te sterken en het leven trachten te ver diepen. Maar van een strijd der gees ten, als vroeger wel het geval was, merkt men weinig, omdat verreweg de meeste hooggeleerden tot een bepaalde richting behooren. Moesten voorheen de studenten een eed zweren dat zij eerbied en gehoor zaamheid jegens den rector, senaat en academische statuten, zouden betoonen en dat zij geenerlei leeringen zouden aanhangen dan die in deze UniversS- iteit geprofesseerd en geleeraard wer^ den, we zijn nu tot een ander uiterste gekomen in dien zin dat als regel an dere dan moderne eenden vergeef me deze ietwat ongepaste beeldspraak in den academischen vijverniet werden geduld. Daardoor is er minder wrijving >en minder strijd, maar een vooruitgang zie ik hier niet. Het Christendom vraagt van ons dat we vredelievend zijn. Maar het,.is altijd een gunstig verschijnsel, als er met name onder de jongeren om de hoogere dingen geworsteld wordt. Niet op ongepaste wijze en met onnoodige scherpte, maar wel met vuur en be slistheid tengevolge van een besliste levensovertuiging. En ik beschouw het als een zegen van dezen tijd, amice, dat waar zoo vele ouderen als moedeloos het hoofd laten hangen en tot geen groote din gen meer in staat schijnen, zoo tal van jongeren, ook hier in Leiden en omge ving de geestelijke wapenrusting gaan aangorden en zich, waar straks weer om de hoogste goederen moet worden gekampt, met bezieling in den strij werpen. VERITAS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 6