ZS™tDSG°Zl"TEBRmtKr1925.
Nieuwe Leidsche Courant.
TWEEDE BLAD._
Buiten het Paradijs.
„En Hij dreef den menscK uit,
en stelde Cherubim tegen het
Oosten des hofs van Eden,
en een vlammig lemmer eens
zwaards, dat zich omkeerde, óm
te bewaren den weg van den
boom des levens".
Genesis .322f.
Nog altijd staan ze daar, die grim
mige engelen, die niet ophouden het
zwaard des gerichts te wentelen de
wenteling der eeuwen door.
Wij zijn den hof der vreugde Uit.
Voor goed.
Heel dichterlijk staat het daarx ïn
Genesis 3, doch met dit al heel vree-
selijk. Het klinkt als een strafgericht:
„Hij dreef den mensch uit."
De herinnering aan het paradijs dra
gen wij, gevallen koningskinderen,
met ons mede. Zij maakt onze ellende
eerst recht vreeselijk, of om met Pas-
'cal te spreken tot de ellende van een)
„grand seigneur".
Voort leeft haar herinnering in Indi
sche dichting, in Perzische droomen,
ki Bebel's steenschriften, in Griek-
sche mythen, en deze heugenis ver
meerdert der volken smart.
De toegang tot den boom des le
vens is afgesneden. Met God zijn wij
het leven kwijt. Onze ziel lijdt gebrek.
Hef leven buiten God vlot niet, ge
dijt niet, bloesemt niet. Er is een be
zinksel van onvrede in den dagelijk-
schen gang van ons natuurlijk leven.
Onzd ziel zit, gelijk de ontslapen
prof. v. Dijk eens zoo juist heeft op
gemerkt, nooit eens aan 'n maaltijd.
Voor haar is de tafel" nooit gedekt in
deze wereld.
Het volle, ongebroken, glorieuze le
ven is hier niet.
Buiten God draagt onze ziel nooit
het gewaad des lofs, doch den rouw
der godsverlatenheid.
Gelijk de bloem, die we afscheiden
van het zbnnelicht tot verrotting, tot
vertering overgaat, zoo is de zonde
schrikkelijk in haar gevolg: het ver
derf.
Maar haar wezen is negatief: God-
gemis, of zooals Paulus zegt: ver
vreemding, vijandschap.
.Verdreven door de roede des drij
vers, staat de mensch buiten den lust-'
hof der vreugde, door vele vreezen
benauwd, door vele zorgen geprangd.
Het is gelijk Thomas van Kempen
schreef: „de zonen van Eva, die in
ballingschap zijn, ondervinden zuch
tend hoe verdrietig dé aardsche le
vensdag is. De dagen dezes tijds zijn
weinig en kwaad vol smarten en ang
sten."
Hierin berusten kunnen we niet.
Dit is de tragedie van het mensche-
fïjk geslacht, dat we altijd weer het
paradijs binnen .willen en altijd weer
botsen tegen die engelen met het vlam
mend, wentelend zwaard, dat wij al
tijd weer gewond en onze vleugelen
geschroeid worden.
We zoeken en zoeken en vinden
het niet. We worstelen en worstelen
en blijven er buiten.
Ons „paradijsje" op aarde, hoe
kunnen 3vij Hollanders de ontzag-
wekkensté realiteiten toch zoo gemoe
delijk noemen we vinden het niet.
Deze zoekt het in de genietingen
des levens, doch eindigt als met Goe
the uit te roepen: „al smachtende ge
niet ik en al genietende smacht ik
naar meer"; gene jaagt den rijkdom
na en verwacht dan in het paradijs
jijnér verzamelde goederen rust,
spijze en vroolijkheid, doch' de dood
laat zich niet verdrijven en de ziel
'wordt afgeëischt.
Er zijn er, die het zoeken tever
geefs *n wetenschap en kunst, er
zijn er, die beseffen God te moeten
hebben om het leven deelachtig te
worden en ze trachten door ceremo
niën en boetedoeningen, werken en
bidden een ladder te b'ouwen naar
boven..
't Gevoel echter, 'dat er toch' nog
„iets", en dat iets is „alles" ontbreekt
blijft drukken. Niet alleen individueel,
doch ook gemeenschappelijk' zoekt
men het paradijs op aarde, maar de
droom van den heilstaat wordt niet
verwezenlijkt,
In verwatenheid mag men zingen
zijn: Goden willen wij zijn" en
..Zalig, zalig op aarde", maar 'dit
lied klinkt ruw en schel van onwaar
achtigheid.
iWatl Paradijs op aarde I wWe zijn
den hof des Heeren uit. iVöor goed.
En toch het evangelie er er, dat
m^er is dan een schpon en somber
lied, het heirfiwee vertolkend, het on
uitroeibaar verlangen naar -'t .verle
den.
Het paradijs is herwonnen door
Jezus Christus, die den zwaardstoot
van den engel voor ons h^eft opge
vangen in Zijn priesterlijk hart.
iHij heeft onze zonde gédragen en
het verlaten zijn van God voor ons
doorworsteld. 'Daarom kan Hij het
paradijs der vergeving en der ver-
zoening indragen in het zondaarshart.
Hij gebiedt den vrede, d.i. de vreug
de, die dwars door de smart is heen
gegaan. Hij, die stervend aan het kruis
de poorten van het paradijs voor een
berouwvollen moordenaar ontsloot,
Hij alleen kan het paradijs brengen
in uw ziel.
De weg naar den boom des levens
loopt over een heuvel en langs het
kruis.
En dezelfde Jezus, die het paradijs
brengt in de ziel, brengt de ziel een
maal in het paradijs, in het nieuwe
paradijs, waarvan het laatste hoofd
stuk des bijbels getuigt.
In dat paradijs is meer dan in Eden
werd verloren. De gemeenschap met
God, die niet meer kan gebroken wor
den.
Ook in het paradijs staat de boom
des levens, voortbrengende twaalf
vruchten, van maand tot maand go-
vencle zijn vrucht.
Wie dat Paradijs binnentreedt, zal
nimmer daaruit verdreven worden.
Daar zullen geen grimmige engelen
meer afw er end st^an, maar we zul
len er eeuwig eten tan den boom des
levens, die in het midden van het pa
radijs Gods is en als koningen heer-
schen in alle eeuwigheid.
ALS DE DAG
Als de dag ter ruste gaat
En de stemmen zwijgen;
Als de schemersluiers vaag
Alom nederzijgen
Als de ziel in ons wordt stil
Van een diep ontróeren;
Als verlangens felle wil
Niet meer komt beroeren
Als de vragen van ons hart
Niet zoo luid meer spreken;
Als 't waarom van liefd' en smart
Droom'rig gaat verbleeken
Als m'n harte stiller slaat,
En m'n mond'geen kus meer vindt;
Als al 'tschoone ondergaat
Dat 'kzoo heb bemind...,
Christus, met Uw stil gelaat,
Kom dan, als m'n ure slaat,
En m'n dag ter ruste gaat.
(Opgang).
KERK EN SCHOOL.
NED, HERV. KERK.
Beroep enTe Wadenoyen, E. J. Mul
der, cand. te Baarn.
Bedankt: Voor Lienden, A. Prins te
Poederoyen.
GEREF. KERK. "I
Tweetal: Te Assen, W. S. Pontlér,
te Maasdijk en J. S; Post te Oudega.
Beroepen: Te Warns (Fr.), cand
)W. Tom te Hilversum. Te 's Graveland
H. Ph. Ingwersen te N ij kerk.
GEREF. GEMEENTEN.
Beroepen: Te Kampen, G. H. Ker
sten te Iérseke.
Naar Lerwick.
Behalve Ds. Koers van Noordwijk aan
Zee, hoopt ook Ds. D. B. Hagenbeek
predikant der Geref. Kerk van Vlaardin-
gen, met de visgchers naar Lerwick! te
vertrekken. Dit vertrek' is bepaald in de
Pinksterweek' (31 Mei6 Juni). Beide pre
dikanten hopen vijf Zondagen te Ler
wick te vertoeven, pm D.V. na 12 Juli
weer in Nederankl terug te zijn.
Domino's critiek.
Bij de intrede van een dominee in de
Ned. Herv. Kerk te Utrecht, zoo .ver
haalt Dr. M. J. A. de Vrijer in „Stemmen
voor Waarheid en Vrede", zat eens ook
Dr .A. Wu Bronsveld in de kerk. Brons
veld wees onder den dienst zijn buurman
op de verklaring, gevoegd achter het
authentieke afschrift der Evangelische ge
zangen - en zette zwijgend zijn .wijsvinger
bij den naam van den derden onderteeke
naar: Barend Taay.
De versiering der kerken.
In de Februari aflevering van het .Ge
ref. Theol. Tijdschrift" schrijft de heer
E. D. J. de Jongh Jr. een door vele his
torische herinneringen aantrekkelijk' arti-
kei over: „Het Tweede gebod en de ver
siering der Kerken".
Na te hebben herinnerd o.a. aan den
vrij heftigen strijd over het Mariabeeld
in het portaal van de gerestaureerde St
Walburgskerk! te Zutphen en over het
Toorop Driekoningenraam, schrijft hij:
„Overigens schijnt buiten onze Gere
formeerde kerken de afkeer van geschil
derde ramen in de kerken, mits die geen
Rcomsche voorstellingen bevatten, aan het
luwen te zijn; ze dragen dan meest het
karakter van gedenkramen" waarvan en
kele worden gememoreerd. „Doch ook aan
andere tafereelen waagt men zich tegen
woordig,1 getuige het raamj dat in de
nieuwe Duinoord kerk te 's Gravenhage
is aangebracht, en dat een. voorstelling
be\-at van een Bijbelsch tafereel, n.l. de
worsteling van Jacob met den engel te
Pniël, met op den achtergrond de op
gaande zon".
Zoover gaat men echter in de Geref.
kerken niet. „Als ik mij niet vergis, prijkt
geen enkel van de talrijke in de laatste
jaren gestichte en dikwijls van gezonden
kunstzin getuigende Gereformeerde bede
huizen met een gebrandschilderd glas.
Wel is dit hét geval in de TJleologische
School, maar in de Kerkgebouwen nog
niet. Zelfs ligt de tijd nog niet zoo ver
achter ons, dat men geen gekleurd glas
in de kerkramen duldde, een standpunt,
dat echter thans vrijwel als overwonnen
kan worden beschouwd: het dichten van
de kerkramen met kathedraalglas in lood
is tegenwoordig een heel gewoon ver
schijnsel maar verder gaat men dan
ook niet.
Dit is nog altijd een gevolg van de
opvatting van het Tweede Gebod en van
de strijdvraag, die ten, aanzien daarvan
al sinds eeuwen aan de orde is".
De predikant op een gecostumeerd bal.
Niet dikwijls zal het - oorkomen, dat
een predikant in zijn eigen gemeente vrij
wel officieel als zendeling zal moeten op
treden en nog minder, dat hij het zelf
zoo noemt. In vele plaatsen verschilt het
werk' van den predikant niet veel van dat
van den zendeling, maar hij komt toch
tot degenen, die van 't Christendom niet
weten als de herder en leeraar.
Naar wij in de „Frankfurter Post" le
zen, heeft zich dit geval te Frankfurt voor
gedaan. In de Diergaarde aldaar, werd
een feest gehouden, dat ten doel had om
arme kunstenaars te ondersteunen. Op dat
feest verscheen ook een Evangelisch pre
dikant en hield daar een rede om den
feestgangers op het zondige van hun ge
drag te wijzen. Wij lezen over dit zeker
niet alledaagsche voorval het volgende:
De tonen van de in Oostersclie cos-
tuums gekleede muziekkapel weerklinken.
De dans is uit. (Het feest*is n.l. een Tim-
boek'toefeest, dus alles in Afrikaanschen
stijl). De menigte van de als negers ge
kleede of niet gekleede dansers en danse
ressen hield op met den dans. Plotseling
klonken in de pauze enkele hoornklan
ken door de zaal en de verwonderde dan
sers en danseressen zagen tw-ee menschen
op het tooneel: een hoornblazer in een
matrozenpak en een heer in wit tropen-
igewaad met een tropenhelm. Deze nam
het woord en sprak aldus:
„Afrikaners. Waar Afrikaners in een
groot aantal bijeenkomen om feest te vie
ren, verschijnt tegenwoordig ook altijd
een zendeling. Gij zijt de heidenen en ik
ben de zendeling. En waar lieidensche
feesten met heidenlawaai en heidenge-
jvoonten plaats vinden, moet ook' de bood
schap der waarheid gesproken worden.
Daarom ben ik! tot u gekomen en was
gedurende twee uren met oplettendheid
in uw midden. Ik ben door uw land ge
gaan en heb alles aangezien. Ik heb ook
op uwe gewoonten gelet en vind deze
afgrijslijk. Velen van u, mannen, heb
ik herkend en ik ken ook uwe vrouwen;
die zijn echter niet hier. Die, welke cp
uw schoot zitten, zijn uwe vrouwen niet;
Waar ik ook keek, overal zag ik echt
breuk, Afrikaners. Uw feest berust op
echtbreuk. En het doel heet arme kun
stenaars, die hier ter stede wonen, uit den
nood te helpen. Gij wilt door te zondigen,
nood lenigen. Maar uit zonde vloeit zon
de voort en de zonde is der menschen
verderf, niet hunne redding. Daartegen
over zeg ik u een woord uit het Rijk
der Waarheid. Gij wilt de armoede met
uw brasserij te hulp komen. Gij be taalt
ivoor entree alleen al 15 Mark en voor
een flesch champagne 50 of 60, ja zelfs
£7.50 Mark. Een arbeider echter verdientt
in een week door harden arbeid .nauwe
lijks meer dan 20 Mark. Welk een schreeu
wende tegenstelling. Bezint ui
Hier begonnen enkele een weinig van
hunne ontsteltenis te bekomen, te roe
pen: Foei, werpt hem naar buiten.
Doch de predikant vervolgde: Pardon,
ik heb de enfreékaart gekooht en heb
ook het recht om hier te zijn. Dwaalt
niet. God laat niet met zich spotten. Wat
de mensch zaait, zal hij ook maaien. Van
dit feest zult gij verderf oogsten; gij
zult vroegen of later, morgen of in het
uur van uw dood voor den rechterstoel
Gods gedaagd worden en zult dan reken
schap moeten afleggen van dezen avond
der zonde. Weet, dat ik dan als een ge
tuige van dezen avond u zal aanklagen.
Wanneer gij noodlijdenden wilt steunen,
helpt dan uit reine liefde en niet uit
zinnelijk genot.
Allen stonden is^til. De schuchtere po
gingen om te roepen en te joelen bleven
in de keel steken. Ongestoord kon de
„zendeling" met zijn trouwen helper de
ïaal verlaten.
Openbare belijdenis.
De Evangelisch-Gereformeerde gemeen
te te Eberfeld in Duksch;.n--d heeft oer
nieuwe liturgie vastgesteld voor de
opehbare belijdenis en bevestiging van
lidmaten, welke plechtigheid, naar men
weet, in Duitschland op jeugdiger leef
tijd en plaats vindt dan ten onzent.
De predikant, lie. Hesze, geeft het
volgende overzicht der plechtigheid (in
de „Refonjiierte Kirchenzeitung"):
Eerst wordt in de gemeente in het open
baar een onderzoek ingesteld bij de kin
deren naar hun kennis, gevolgd doOi
een navraag aan de ouderlingen omtrent
hun oordeel over de rijpheid der kinderen
om te worden toegelaten tot de volle
gemeenschap der Kerk.
Daarop zingt de gemeente en dan
worden de beide vragen gesteld: Nade-
maal gij, geliefde zonen en dochteren,
gedurende de beide laatste jaren zijt on
derwezen geworden in opdracht van den
kerkeraad, zoo vraag ik u heden voor
God en deze onze Evangelisch-gerefor-
meerde gemeente:
1. Detuigt gij, dat aan u door het
onderricht naar Gods Woord en onzen
Heidelbergschen Catechismus de weg ter
zaligheid in onzen Heere Jezus Christus
is gewezen?
Antwoord: Ja.
2. Is het heden uw ernstig voorne
men, u voortaan te houden bij Gods
Woord en bij onze Gemeente
Antwoord: Ja, dat willen wij met Gods
hulp.
Dan vervolgt de Dienaar des Woords:
de levende God en Heiland, in Wiens
Aan het Zoeklicht.
Leiden, 21 Februari 1923
M'n hoed af voor de A.R. propagan.-
daclub.
Eerst heeft ze geld verzameld voor
de verkiezingen en ze heeft het zoo ge
daan, dat de betaling al heel gemak
kelijk is.
En nu wordt vandaag en misschien
volgende dagen, ik weet het niet, een
propagandablaadje in duizenden exem
plaren door de stad verspreid.
't Blaadje ziet er flink uit, laat zich
gemakkelijk lezen, 't wijst-in de goede
richting en 't wordt door onbetaalde
krachten gratis huis aan huis afge
geven.
En meerdere van deze blaadjes zul
len volgen.
Dat is mooi en vruchtbaar werk.
Zij, die hunne bijdragen beschikbaar
stelden, beleven er plezier van.
En die 't nog niet deden, wel, ze heb
ben nog gelegenheid hun verzuim,
want dèt was 't! goed te maken en
eveneens een maandelijksche bijdrage
te offeren.
OBSERVATOR.
Naam gij gedcopt zijt, heeft uw antwoord
gehoord. Hij zelf helpe u, dat gij den
weg^ moogt bewandelen, welke u gewe
zen is. Hij sterke en beware u vooral bij
uw tegenwoordig voornemen, u te hou
den aan Zijn Woord en bij on zé gemeen
te, opdat gij moogt ervaren: het geloof
is uit het gehoor. Zoo bevelen wij u dan
den trouwen Heere, Die u heeft gade
geslagen van uw vroegste kinderjaren af.
Hij make u tot discipelen en dienstknech
ten van den Heere Jezus, tot kinderen 'en
erfgenamen Gods in de kracht des Hei
ligen Geest es, opdat üw hart worde ge
sterkt door de genade.
Daarop zingt de gemeente weer en wor
den de kinderen toegesproken, waarop zij
zelf zingen en elk een tekst met een hand
druk ontvangt ('geen oplegging der han
den). Daarop weer zang en dan worden
de ouders toegesproken, waarmede ds
plechtigheid eindigt.
Daar verder de deelneming aan het
Heilig Avondmaal op zoo jeugdigen leef
tijd niet wel gaat, besloot de kerkeraad
verder om nadere leiding van de kinde
ren tot het H. Avondmaal bepaald te
zoeken in bijbellezingen en vereenigingen.
sestek en teekening.
Ik wandelde langs den weg en bleef
staan, waar vele bouwlieden bezig wa
ren aan den bouw van een groot hee
renhuis. Dicht bij mij zal een steen
houwer, ijverig bezig met beitel en
hame'r aan een groot stak hard steen.
„Je hamert er. maar op los", zei
ik tot hem.
„Ja", zei hij, „die ste^i moet be
werkt worden".
„In welk deel van het gebouw zal
deze steen worden geplaatst?" vroeg
ik.
„Dat weet ik niet", antwoordde hij,
„ik heb' het bestek en de teekening
van den bouwmeester niet gezien. Ik
heb alleen 'n teekening vaat dezen
steen gekregen. De rest is voor reke
ning van den architect".
En ijverig zette de man zijn arbeid
voort.
Hij had mij intusschen een ernstige
les geleerd.' Wij hebben bestek en
teekening van den Hemelschen Bouw
meester niet gezien, en Jiet is ons
dikwijls niet duidelijk, welk deel het
werk, d$.t ons te doen gegeven is, uit
maakt van het groote geheel.
Wij hebben slechts te doen als .de
steenhouwer; ijverig werken aan de
taak, die ons door God is aangewe
zen, en dan zullen we eenmaal, als
het .werk voltooid is, ons verheugen
niet alleen over de schoonheid van
het geheele Godsgebouw, maar ook
over al de veelvuldige onderdeelen,
en we zullen Hem danken, dat Hij ons
gegund heeft, óók steenen te mogen
bewerken voor Zijn gebouw.
FEUILLETON.
3n 's levens branding
(Uit het Engelsch)).
44)
Zoo ging de tijd voort, tot er nog
sleeht9 drie of vier dagen vóór het
huwelijk moesten verloopen. „Men"
zeide dat het de luisterrijkste trouw
partij zou zijn, die sedert jaren in Dee
ping te zien was geweest. Douglas, in
zijri hoedanigheid van verslaggever
van „de Opmerker van Deeping"
moest tegenwoordig zijn, en een be
schrijving van de plechtigheid geven
voor de weekeditie van zijn blad. Het
vooruitzicht lachte hem nu niet juist
tegen. Het zou hem als het luiden van
een doodsklok in de ooren klinken,
het meisje, dat hij met zijn gansche
ziel liefhad, trouw te hooren beloven
aan den man, dien hij vloekte en ver
achtte.
Er was echter niets aan te doen; z'n
chef had hem voor die taak aangewe
zen, en hij kon geen tegenwerpingen
•maken. Hij was zelfs in een stem
ming, om roem te dragen op zijn lij
den. Hij zou de tragedie haar hoogte
punt zien bereiken, hoewel zijn hart
er onder zou dreigen te bezwijken, en
hij zou 'n volledige gloeiende beschrij
ving der gebeurtenis opstellen, al zou
hij haar schrijven met zijn blóed.
En toch, vreemd genoeg, toen de dag
aanbrak, wa9 hij niet tegenwoordig om
de plechtigheid te zien of haar te be
schrijven .Twee dagen van te voren,
verdween hij plotseling en op onver
klaarbare wijze uit Deeping. Niemand
wist, waarheen hij was gegaan of
waarom hij niet terugkwam. Zijn huis
juffrouw zeide, dat het ongeveer tien
uur in den avond was, toen hij het
huis verliet, dat hij zijn hoed opge
zet en zijn overjas aangetrokken had,
zonder een woord tot iemand te zeg
gen. Maar niet vóór den volgenden
morgen was zij tot de ontdekking ge
komen, dat hij niet teruggekeerd was.
Zij zond dadelijk een boodschap, naar
het.kantoor van „De Opmerker", maar
hij was daar niet geweest, en sedert
had men niets van hem gehoord. Dat
hij plan had gehad terug te komen
was duidelijk genoeg, want hij had
niets medegenomen, noch geld, noch
kleeren. Hij was uitgegaan, juist als
of hij naar het kantoor ging, en was
toen verdwenen. Nieihand had. hem
gezien. Indien de aarde zich geopend
on hem ■cpganolr.en had, zou hij niet
meer volkomen verdwenen hebben
kunnen zijn.
HOOFDSTUK XVII.
Een ontdekking.
Er was diefstal met inbraak ge
pleegd in een achterstraatje van Tux-
hury, en Douglas was er heen gegaan,
om zich op de hoogte te stellen van
alle bijzonderheden van het geval. Hij
was vast besloten dat, zoo mogelijk,
„De Opmerker van Deeping" bij geen
enkel blad zou achterstaan, wat be
trof de uitvoerigheid en juistheid van
al de omstandigheden, waaronder de
diefstal had plaats gehad. Opdat geen
enkel belangrijk feit hem zou ontgaan,
had hij niet alleen den ouden man be
zocht, in wiens huls was ingebroken,
maar ook vele menschen geïnterviewd
die in de onmiddellijke nabijheid woon
den.
En terwijl hij luisterde naar dg ver
halen van een knorrige, oude vrouw,
die vlak over het bewuste huis woon
de, schrikte hij bij het vernemen van
een hem bekende stem. De deur stond
Op een kier, zoodat het geluid der stem
zeer duidelijk in de nauwe gang ge
hoord werd.
Hij liet zijn opschrijfboek bijna val
len, zoo groot was zijn Verbazing, en
de oude vrouw sprak voor ooren die
niet naar haar luisterden.
„Ik ken die stem", peinsde hij. „Er
kunnen geen twee menschen op de
wereld zijn met een dergelijke item."
Een vrouwenstem verhief zich thans,
zacht en smeekend.. „Je moet, John.
Ik kan liet waarlijk niet langer dra
gen, en je hebt mij zoo dikwijls be
loofd, en die telkens uitgestelde hoop
nïaakt mij ziek."
„Wees niet kinderachtig, Mary",
was het antwoord. „Waarom kun je
mij niet vertrouwen? als ik deed, wat
jij vraagt, zou ik alles bederven. Heb
nog een weinig langer geduld."
„Maar ik haat geheimzinnigheid",
was het onmiddellijk daarop volgende
antwoord.
Op dit oogenblik echter bemerkt de
oude vrouw, dat Douglas scheen te
luisteren, en zich naar de deur bege
vende, trok zij die met een harden ruk
dicht.
Deze daad 9cheen de nieuwsgierig
heid op te wekken van den man bin
nen, want hij kwam naar de deur toe
en opende die wijd en keek in de gang,
en* zoo doende zag hij Douglas recht
in het gelaat.
Een oogenblik werd hij doodsbleek
en was klaarblijkelijk te verbaasd cm
te spreken. Douglas monsterde zijn
gelaat zorgvuldig. Het was de eerste
maal, dat liij volkomen zeker van zijn
man was. De stem kende hij,-en zou
hij wel nooit vergeten; maar hij was
tot op dit oogenblik nooit zeker, dat
hij zich van aangezicht tot aange
zicht tegenover den eigenaar dier stem
bevond.
De oude vrouw verbrak de stilte
door te zeggen: „Dit is een mijnheer
van de krant, en ik gèef hem een be
schrijving van den diefstal."
„Waarlijk!" Het woord werd bijna
fluisterend gesproken, en de deur
werd dichtgeslagen en aan de binnen
zijde op slot gedraaid.
„Wie is die man?" vroeg Douglas
met voorgc-wende onverschilligheid.
„Hij is een huurder van me", ant
woordde ze kortaf.
„Al lang bij je geweest?"
„Dat hangt er van af, wat je lang
noemt. Maar wat heeft dat met den
diefstal te maken?"
O, iiiet9. Ik was een beetje nieuws
gierig, dat is alles. Ik verbeeldde me,
dat ik hem vroeger wel eens ontmoet
had, maar ik vergis me zeker."
„O, dat hoeft niet. Hij is handels
reiziger, en altijd bij den weg."
„Hoe heet hij?"
„Hunter. John Hunter. Hij reist
voor Martin en Scott te Manchester."
„O zoo. Is het zijn wouw, waarmee
hij praat in die kamer?"
„Natuurlijk. Met wie zou hij anders
praten?"
„Nu, het kon zijn moeder zijn ofzijf
zuster. Is hij al lang getrouwd?"
„Lieve hemel, hoe zou ik dat" we
ten? Ik dacht dat u alles van den in
braak woudt weten."
„Dat wou .ik ook; maar ik gele
dat je mij alles verteld hebt, wat
er van weet."
„Ja, dat geloof ik ook. Ik zal
zoo vrij zijn u te groeten," en de cv
vrouw opende de voordeur, zo
Douglas niets anders overbleef d;
vertrekken.
(Wordt vervolgd1.