ZS™tDSG°Zl"TEBRmtKr1925. Nieuwe Leidsche Courant. TWEEDE BLAD._ Buiten het Paradijs. „En Hij dreef den menscK uit, en stelde Cherubim tegen het Oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, óm te bewaren den weg van den boom des levens". Genesis .322f. Nog altijd staan ze daar, die grim mige engelen, die niet ophouden het zwaard des gerichts te wentelen de wenteling der eeuwen door. Wij zijn den hof der vreugde Uit. Voor goed. Heel dichterlijk staat het daarx ïn Genesis 3, doch met dit al heel vree- selijk. Het klinkt als een strafgericht: „Hij dreef den mensch uit." De herinnering aan het paradijs dra gen wij, gevallen koningskinderen, met ons mede. Zij maakt onze ellende eerst recht vreeselijk, of om met Pas- 'cal te spreken tot de ellende van een) „grand seigneur". Voort leeft haar herinnering in Indi sche dichting, in Perzische droomen, ki Bebel's steenschriften, in Griek- sche mythen, en deze heugenis ver meerdert der volken smart. De toegang tot den boom des le vens is afgesneden. Met God zijn wij het leven kwijt. Onze ziel lijdt gebrek. Hef leven buiten God vlot niet, ge dijt niet, bloesemt niet. Er is een be zinksel van onvrede in den dagelijk- schen gang van ons natuurlijk leven. Onzd ziel zit, gelijk de ontslapen prof. v. Dijk eens zoo juist heeft op gemerkt, nooit eens aan 'n maaltijd. Voor haar is de tafel" nooit gedekt in deze wereld. Het volle, ongebroken, glorieuze le ven is hier niet. Buiten God draagt onze ziel nooit het gewaad des lofs, doch den rouw der godsverlatenheid. Gelijk de bloem, die we afscheiden van het zbnnelicht tot verrotting, tot vertering overgaat, zoo is de zonde schrikkelijk in haar gevolg: het ver derf. Maar haar wezen is negatief: God- gemis, of zooals Paulus zegt: ver vreemding, vijandschap. .Verdreven door de roede des drij vers, staat de mensch buiten den lust-' hof der vreugde, door vele vreezen benauwd, door vele zorgen geprangd. Het is gelijk Thomas van Kempen schreef: „de zonen van Eva, die in ballingschap zijn, ondervinden zuch tend hoe verdrietig dé aardsche le vensdag is. De dagen dezes tijds zijn weinig en kwaad vol smarten en ang sten." Hierin berusten kunnen we niet. Dit is de tragedie van het mensche- fïjk geslacht, dat we altijd weer het paradijs binnen .willen en altijd weer botsen tegen die engelen met het vlam mend, wentelend zwaard, dat wij al tijd weer gewond en onze vleugelen geschroeid worden. We zoeken en zoeken en vinden het niet. We worstelen en worstelen en blijven er buiten. Ons „paradijsje" op aarde, hoe kunnen 3vij Hollanders de ontzag- wekkensté realiteiten toch zoo gemoe delijk noemen we vinden het niet. Deze zoekt het in de genietingen des levens, doch eindigt als met Goe the uit te roepen: „al smachtende ge niet ik en al genietende smacht ik naar meer"; gene jaagt den rijkdom na en verwacht dan in het paradijs jijnér verzamelde goederen rust, spijze en vroolijkheid, doch' de dood laat zich niet verdrijven en de ziel 'wordt afgeëischt. Er zijn er, die het zoeken tever geefs *n wetenschap en kunst, er zijn er, die beseffen God te moeten hebben om het leven deelachtig te worden en ze trachten door ceremo niën en boetedoeningen, werken en bidden een ladder te b'ouwen naar boven.. 't Gevoel echter, 'dat er toch' nog „iets", en dat iets is „alles" ontbreekt blijft drukken. Niet alleen individueel, doch ook gemeenschappelijk' zoekt men het paradijs op aarde, maar de droom van den heilstaat wordt niet verwezenlijkt, In verwatenheid mag men zingen zijn: Goden willen wij zijn" en ..Zalig, zalig op aarde", maar 'dit lied klinkt ruw en schel van onwaar achtigheid. iWatl Paradijs op aarde I wWe zijn den hof des Heeren uit. iVöor goed. En toch het evangelie er er, dat m^er is dan een schpon en somber lied, het heirfiwee vertolkend, het on uitroeibaar verlangen naar -'t .verle den. Het paradijs is herwonnen door Jezus Christus, die den zwaardstoot van den engel voor ons h^eft opge vangen in Zijn priesterlijk hart. iHij heeft onze zonde gédragen en het verlaten zijn van God voor ons doorworsteld. 'Daarom kan Hij het paradijs der vergeving en der ver- zoening indragen in het zondaarshart. Hij gebiedt den vrede, d.i. de vreug de, die dwars door de smart is heen gegaan. Hij, die stervend aan het kruis de poorten van het paradijs voor een berouwvollen moordenaar ontsloot, Hij alleen kan het paradijs brengen in uw ziel. De weg naar den boom des levens loopt over een heuvel en langs het kruis. En dezelfde Jezus, die het paradijs brengt in de ziel, brengt de ziel een maal in het paradijs, in het nieuwe paradijs, waarvan het laatste hoofd stuk des bijbels getuigt. In dat paradijs is meer dan in Eden werd verloren. De gemeenschap met God, die niet meer kan gebroken wor den. Ook in het paradijs staat de boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand go- vencle zijn vrucht. Wie dat Paradijs binnentreedt, zal nimmer daaruit verdreven worden. Daar zullen geen grimmige engelen meer afw er end st^an, maar we zul len er eeuwig eten tan den boom des levens, die in het midden van het pa radijs Gods is en als koningen heer- schen in alle eeuwigheid. ALS DE DAG Als de dag ter ruste gaat En de stemmen zwijgen; Als de schemersluiers vaag Alom nederzijgen Als de ziel in ons wordt stil Van een diep ontróeren; Als verlangens felle wil Niet meer komt beroeren Als de vragen van ons hart Niet zoo luid meer spreken; Als 't waarom van liefd' en smart Droom'rig gaat verbleeken Als m'n harte stiller slaat, En m'n mond'geen kus meer vindt; Als al 'tschoone ondergaat Dat 'kzoo heb bemind..., Christus, met Uw stil gelaat, Kom dan, als m'n ure slaat, En m'n dag ter ruste gaat. (Opgang). KERK EN SCHOOL. NED, HERV. KERK. Beroep enTe Wadenoyen, E. J. Mul der, cand. te Baarn. Bedankt: Voor Lienden, A. Prins te Poederoyen. GEREF. KERK. "I Tweetal: Te Assen, W. S. Pontlér, te Maasdijk en J. S; Post te Oudega. Beroepen: Te Warns (Fr.), cand )W. Tom te Hilversum. Te 's Graveland H. Ph. Ingwersen te N ij kerk. GEREF. GEMEENTEN. Beroepen: Te Kampen, G. H. Ker sten te Iérseke. Naar Lerwick. Behalve Ds. Koers van Noordwijk aan Zee, hoopt ook Ds. D. B. Hagenbeek predikant der Geref. Kerk van Vlaardin- gen, met de visgchers naar Lerwick! te vertrekken. Dit vertrek' is bepaald in de Pinksterweek' (31 Mei6 Juni). Beide pre dikanten hopen vijf Zondagen te Ler wick te vertoeven, pm D.V. na 12 Juli weer in Nederankl terug te zijn. Domino's critiek. Bij de intrede van een dominee in de Ned. Herv. Kerk te Utrecht, zoo .ver haalt Dr. M. J. A. de Vrijer in „Stemmen voor Waarheid en Vrede", zat eens ook Dr .A. Wu Bronsveld in de kerk. Brons veld wees onder den dienst zijn buurman op de verklaring, gevoegd achter het authentieke afschrift der Evangelische ge zangen - en zette zwijgend zijn .wijsvinger bij den naam van den derden onderteeke naar: Barend Taay. De versiering der kerken. In de Februari aflevering van het .Ge ref. Theol. Tijdschrift" schrijft de heer E. D. J. de Jongh Jr. een door vele his torische herinneringen aantrekkelijk' arti- kei over: „Het Tweede gebod en de ver siering der Kerken". Na te hebben herinnerd o.a. aan den vrij heftigen strijd over het Mariabeeld in het portaal van de gerestaureerde St Walburgskerk! te Zutphen en over het Toorop Driekoningenraam, schrijft hij: „Overigens schijnt buiten onze Gere formeerde kerken de afkeer van geschil derde ramen in de kerken, mits die geen Rcomsche voorstellingen bevatten, aan het luwen te zijn; ze dragen dan meest het karakter van gedenkramen" waarvan en kele worden gememoreerd. „Doch ook aan andere tafereelen waagt men zich tegen woordig,1 getuige het raamj dat in de nieuwe Duinoord kerk te 's Gravenhage is aangebracht, en dat een. voorstelling be\-at van een Bijbelsch tafereel, n.l. de worsteling van Jacob met den engel te Pniël, met op den achtergrond de op gaande zon". Zoover gaat men echter in de Geref. kerken niet. „Als ik mij niet vergis, prijkt geen enkel van de talrijke in de laatste jaren gestichte en dikwijls van gezonden kunstzin getuigende Gereformeerde bede huizen met een gebrandschilderd glas. Wel is dit hét geval in de TJleologische School, maar in de Kerkgebouwen nog niet. Zelfs ligt de tijd nog niet zoo ver achter ons, dat men geen gekleurd glas in de kerkramen duldde, een standpunt, dat echter thans vrijwel als overwonnen kan worden beschouwd: het dichten van de kerkramen met kathedraalglas in lood is tegenwoordig een heel gewoon ver schijnsel maar verder gaat men dan ook niet. Dit is nog altijd een gevolg van de opvatting van het Tweede Gebod en van de strijdvraag, die ten, aanzien daarvan al sinds eeuwen aan de orde is". De predikant op een gecostumeerd bal. Niet dikwijls zal het - oorkomen, dat een predikant in zijn eigen gemeente vrij wel officieel als zendeling zal moeten op treden en nog minder, dat hij het zelf zoo noemt. In vele plaatsen verschilt het werk' van den predikant niet veel van dat van den zendeling, maar hij komt toch tot degenen, die van 't Christendom niet weten als de herder en leeraar. Naar wij in de „Frankfurter Post" le zen, heeft zich dit geval te Frankfurt voor gedaan. In de Diergaarde aldaar, werd een feest gehouden, dat ten doel had om arme kunstenaars te ondersteunen. Op dat feest verscheen ook een Evangelisch pre dikant en hield daar een rede om den feestgangers op het zondige van hun ge drag te wijzen. Wij lezen over dit zeker niet alledaagsche voorval het volgende: De tonen van de in Oostersclie cos- tuums gekleede muziekkapel weerklinken. De dans is uit. (Het feest*is n.l. een Tim- boek'toefeest, dus alles in Afrikaanschen stijl). De menigte van de als negers ge kleede of niet gekleede dansers en danse ressen hield op met den dans. Plotseling klonken in de pauze enkele hoornklan ken door de zaal en de verwonderde dan sers en danseressen zagen tw-ee menschen op het tooneel: een hoornblazer in een matrozenpak en een heer in wit tropen- igewaad met een tropenhelm. Deze nam het woord en sprak aldus: „Afrikaners. Waar Afrikaners in een groot aantal bijeenkomen om feest te vie ren, verschijnt tegenwoordig ook altijd een zendeling. Gij zijt de heidenen en ik ben de zendeling. En waar lieidensche feesten met heidenlawaai en heidenge- jvoonten plaats vinden, moet ook' de bood schap der waarheid gesproken worden. Daarom ben ik! tot u gekomen en was gedurende twee uren met oplettendheid in uw midden. Ik ben door uw land ge gaan en heb alles aangezien. Ik heb ook op uwe gewoonten gelet en vind deze afgrijslijk. Velen van u, mannen, heb ik herkend en ik ken ook uwe vrouwen; die zijn echter niet hier. Die, welke cp uw schoot zitten, zijn uwe vrouwen niet; Waar ik ook keek, overal zag ik echt breuk, Afrikaners. Uw feest berust op echtbreuk. En het doel heet arme kun stenaars, die hier ter stede wonen, uit den nood te helpen. Gij wilt door te zondigen, nood lenigen. Maar uit zonde vloeit zon de voort en de zonde is der menschen verderf, niet hunne redding. Daartegen over zeg ik u een woord uit het Rijk der Waarheid. Gij wilt de armoede met uw brasserij te hulp komen. Gij be taalt ivoor entree alleen al 15 Mark en voor een flesch champagne 50 of 60, ja zelfs £7.50 Mark. Een arbeider echter verdientt in een week door harden arbeid .nauwe lijks meer dan 20 Mark. Welk een schreeu wende tegenstelling. Bezint ui Hier begonnen enkele een weinig van hunne ontsteltenis te bekomen, te roe pen: Foei, werpt hem naar buiten. Doch de predikant vervolgde: Pardon, ik heb de enfreékaart gekooht en heb ook het recht om hier te zijn. Dwaalt niet. God laat niet met zich spotten. Wat de mensch zaait, zal hij ook maaien. Van dit feest zult gij verderf oogsten; gij zult vroegen of later, morgen of in het uur van uw dood voor den rechterstoel Gods gedaagd worden en zult dan reken schap moeten afleggen van dezen avond der zonde. Weet, dat ik dan als een ge tuige van dezen avond u zal aanklagen. Wanneer gij noodlijdenden wilt steunen, helpt dan uit reine liefde en niet uit zinnelijk genot. Allen stonden is^til. De schuchtere po gingen om te roepen en te joelen bleven in de keel steken. Ongestoord kon de „zendeling" met zijn trouwen helper de ïaal verlaten. Openbare belijdenis. De Evangelisch-Gereformeerde gemeen te te Eberfeld in Duksch;.n--d heeft oer nieuwe liturgie vastgesteld voor de opehbare belijdenis en bevestiging van lidmaten, welke plechtigheid, naar men weet, in Duitschland op jeugdiger leef tijd en plaats vindt dan ten onzent. De predikant, lie. Hesze, geeft het volgende overzicht der plechtigheid (in de „Refonjiierte Kirchenzeitung"): Eerst wordt in de gemeente in het open baar een onderzoek ingesteld bij de kin deren naar hun kennis, gevolgd doOi een navraag aan de ouderlingen omtrent hun oordeel over de rijpheid der kinderen om te worden toegelaten tot de volle gemeenschap der Kerk. Daarop zingt de gemeente en dan worden de beide vragen gesteld: Nade- maal gij, geliefde zonen en dochteren, gedurende de beide laatste jaren zijt on derwezen geworden in opdracht van den kerkeraad, zoo vraag ik u heden voor God en deze onze Evangelisch-gerefor- meerde gemeente: 1. Detuigt gij, dat aan u door het onderricht naar Gods Woord en onzen Heidelbergschen Catechismus de weg ter zaligheid in onzen Heere Jezus Christus is gewezen? Antwoord: Ja. 2. Is het heden uw ernstig voorne men, u voortaan te houden bij Gods Woord en bij onze Gemeente Antwoord: Ja, dat willen wij met Gods hulp. Dan vervolgt de Dienaar des Woords: de levende God en Heiland, in Wiens Aan het Zoeklicht. Leiden, 21 Februari 1923 M'n hoed af voor de A.R. propagan.- daclub. Eerst heeft ze geld verzameld voor de verkiezingen en ze heeft het zoo ge daan, dat de betaling al heel gemak kelijk is. En nu wordt vandaag en misschien volgende dagen, ik weet het niet, een propagandablaadje in duizenden exem plaren door de stad verspreid. 't Blaadje ziet er flink uit, laat zich gemakkelijk lezen, 't wijst-in de goede richting en 't wordt door onbetaalde krachten gratis huis aan huis afge geven. En meerdere van deze blaadjes zul len volgen. Dat is mooi en vruchtbaar werk. Zij, die hunne bijdragen beschikbaar stelden, beleven er plezier van. En die 't nog niet deden, wel, ze heb ben nog gelegenheid hun verzuim, want dèt was 't! goed te maken en eveneens een maandelijksche bijdrage te offeren. OBSERVATOR. Naam gij gedcopt zijt, heeft uw antwoord gehoord. Hij zelf helpe u, dat gij den weg^ moogt bewandelen, welke u gewe zen is. Hij sterke en beware u vooral bij uw tegenwoordig voornemen, u te hou den aan Zijn Woord en bij on zé gemeen te, opdat gij moogt ervaren: het geloof is uit het gehoor. Zoo bevelen wij u dan den trouwen Heere, Die u heeft gade geslagen van uw vroegste kinderjaren af. Hij make u tot discipelen en dienstknech ten van den Heere Jezus, tot kinderen 'en erfgenamen Gods in de kracht des Hei ligen Geest es, opdat üw hart worde ge sterkt door de genade. Daarop zingt de gemeente weer en wor den de kinderen toegesproken, waarop zij zelf zingen en elk een tekst met een hand druk ontvangt ('geen oplegging der han den). Daarop weer zang en dan worden de ouders toegesproken, waarmede ds plechtigheid eindigt. Daar verder de deelneming aan het Heilig Avondmaal op zoo jeugdigen leef tijd niet wel gaat, besloot de kerkeraad verder om nadere leiding van de kinde ren tot het H. Avondmaal bepaald te zoeken in bijbellezingen en vereenigingen. sestek en teekening. Ik wandelde langs den weg en bleef staan, waar vele bouwlieden bezig wa ren aan den bouw van een groot hee renhuis. Dicht bij mij zal een steen houwer, ijverig bezig met beitel en hame'r aan een groot stak hard steen. „Je hamert er. maar op los", zei ik tot hem. „Ja", zei hij, „die ste^i moet be werkt worden". „In welk deel van het gebouw zal deze steen worden geplaatst?" vroeg ik. „Dat weet ik niet", antwoordde hij, „ik heb' het bestek en de teekening van den bouwmeester niet gezien. Ik heb alleen 'n teekening vaat dezen steen gekregen. De rest is voor reke ning van den architect". En ijverig zette de man zijn arbeid voort. Hij had mij intusschen een ernstige les geleerd.' Wij hebben bestek en teekening van den Hemelschen Bouw meester niet gezien, en Jiet is ons dikwijls niet duidelijk, welk deel het werk, d$.t ons te doen gegeven is, uit maakt van het groote geheel. Wij hebben slechts te doen als .de steenhouwer; ijverig werken aan de taak, die ons door God is aangewe zen, en dan zullen we eenmaal, als het .werk voltooid is, ons verheugen niet alleen over de schoonheid van het geheele Godsgebouw, maar ook over al de veelvuldige onderdeelen, en we zullen Hem danken, dat Hij ons gegund heeft, óók steenen te mogen bewerken voor Zijn gebouw. FEUILLETON. 3n 's levens branding (Uit het Engelsch)). 44) Zoo ging de tijd voort, tot er nog sleeht9 drie of vier dagen vóór het huwelijk moesten verloopen. „Men" zeide dat het de luisterrijkste trouw partij zou zijn, die sedert jaren in Dee ping te zien was geweest. Douglas, in zijri hoedanigheid van verslaggever van „de Opmerker van Deeping" moest tegenwoordig zijn, en een be schrijving van de plechtigheid geven voor de weekeditie van zijn blad. Het vooruitzicht lachte hem nu niet juist tegen. Het zou hem als het luiden van een doodsklok in de ooren klinken, het meisje, dat hij met zijn gansche ziel liefhad, trouw te hooren beloven aan den man, dien hij vloekte en ver achtte. Er was echter niets aan te doen; z'n chef had hem voor die taak aangewe zen, en hij kon geen tegenwerpingen •maken. Hij was zelfs in een stem ming, om roem te dragen op zijn lij den. Hij zou de tragedie haar hoogte punt zien bereiken, hoewel zijn hart er onder zou dreigen te bezwijken, en hij zou 'n volledige gloeiende beschrij ving der gebeurtenis opstellen, al zou hij haar schrijven met zijn blóed. En toch, vreemd genoeg, toen de dag aanbrak, wa9 hij niet tegenwoordig om de plechtigheid te zien of haar te be schrijven .Twee dagen van te voren, verdween hij plotseling en op onver klaarbare wijze uit Deeping. Niemand wist, waarheen hij was gegaan of waarom hij niet terugkwam. Zijn huis juffrouw zeide, dat het ongeveer tien uur in den avond was, toen hij het huis verliet, dat hij zijn hoed opge zet en zijn overjas aangetrokken had, zonder een woord tot iemand te zeg gen. Maar niet vóór den volgenden morgen was zij tot de ontdekking ge komen, dat hij niet teruggekeerd was. Zij zond dadelijk een boodschap, naar het.kantoor van „De Opmerker", maar hij was daar niet geweest, en sedert had men niets van hem gehoord. Dat hij plan had gehad terug te komen was duidelijk genoeg, want hij had niets medegenomen, noch geld, noch kleeren. Hij was uitgegaan, juist als of hij naar het kantoor ging, en was toen verdwenen. Nieihand had. hem gezien. Indien de aarde zich geopend on hem ■cpganolr.en had, zou hij niet meer volkomen verdwenen hebben kunnen zijn. HOOFDSTUK XVII. Een ontdekking. Er was diefstal met inbraak ge pleegd in een achterstraatje van Tux- hury, en Douglas was er heen gegaan, om zich op de hoogte te stellen van alle bijzonderheden van het geval. Hij was vast besloten dat, zoo mogelijk, „De Opmerker van Deeping" bij geen enkel blad zou achterstaan, wat be trof de uitvoerigheid en juistheid van al de omstandigheden, waaronder de diefstal had plaats gehad. Opdat geen enkel belangrijk feit hem zou ontgaan, had hij niet alleen den ouden man be zocht, in wiens huls was ingebroken, maar ook vele menschen geïnterviewd die in de onmiddellijke nabijheid woon den. En terwijl hij luisterde naar dg ver halen van een knorrige, oude vrouw, die vlak over het bewuste huis woon de, schrikte hij bij het vernemen van een hem bekende stem. De deur stond Op een kier, zoodat het geluid der stem zeer duidelijk in de nauwe gang ge hoord werd. Hij liet zijn opschrijfboek bijna val len, zoo groot was zijn Verbazing, en de oude vrouw sprak voor ooren die niet naar haar luisterden. „Ik ken die stem", peinsde hij. „Er kunnen geen twee menschen op de wereld zijn met een dergelijke item." Een vrouwenstem verhief zich thans, zacht en smeekend.. „Je moet, John. Ik kan liet waarlijk niet langer dra gen, en je hebt mij zoo dikwijls be loofd, en die telkens uitgestelde hoop nïaakt mij ziek." „Wees niet kinderachtig, Mary", was het antwoord. „Waarom kun je mij niet vertrouwen? als ik deed, wat jij vraagt, zou ik alles bederven. Heb nog een weinig langer geduld." „Maar ik haat geheimzinnigheid", was het onmiddellijk daarop volgende antwoord. Op dit oogenblik echter bemerkt de oude vrouw, dat Douglas scheen te luisteren, en zich naar de deur bege vende, trok zij die met een harden ruk dicht. Deze daad 9cheen de nieuwsgierig heid op te wekken van den man bin nen, want hij kwam naar de deur toe en opende die wijd en keek in de gang, en* zoo doende zag hij Douglas recht in het gelaat. Een oogenblik werd hij doodsbleek en was klaarblijkelijk te verbaasd cm te spreken. Douglas monsterde zijn gelaat zorgvuldig. Het was de eerste maal, dat liij volkomen zeker van zijn man was. De stem kende hij,-en zou hij wel nooit vergeten; maar hij was tot op dit oogenblik nooit zeker, dat hij zich van aangezicht tot aange zicht tegenover den eigenaar dier stem bevond. De oude vrouw verbrak de stilte door te zeggen: „Dit is een mijnheer van de krant, en ik gèef hem een be schrijving van den diefstal." „Waarlijk!" Het woord werd bijna fluisterend gesproken, en de deur werd dichtgeslagen en aan de binnen zijde op slot gedraaid. „Wie is die man?" vroeg Douglas met voorgc-wende onverschilligheid. „Hij is een huurder van me", ant woordde ze kortaf. „Al lang bij je geweest?" „Dat hangt er van af, wat je lang noemt. Maar wat heeft dat met den diefstal te maken?" O, iiiet9. Ik was een beetje nieuws gierig, dat is alles. Ik verbeeldde me, dat ik hem vroeger wel eens ontmoet had, maar ik vergis me zeker." „O, dat hoeft niet. Hij is handels reiziger, en altijd bij den weg." „Hoe heet hij?" „Hunter. John Hunter. Hij reist voor Martin en Scott te Manchester." „O zoo. Is het zijn wouw, waarmee hij praat in die kamer?" „Natuurlijk. Met wie zou hij anders praten?" „Nu, het kon zijn moeder zijn ofzijf zuster. Is hij al lang getrouwd?" „Lieve hemel, hoe zou ik dat" we ten? Ik dacht dat u alles van den in braak woudt weten." „Dat wou .ik ook; maar ik gele dat je mij alles verteld hebt, wat er van weet." „Ja, dat geloof ik ook. Ik zal zoo vrij zijn u te groeten," en de cv vrouw opende de voordeur, zo Douglas niets anders overbleef d; vertrekken. (Wordt vervolgd1.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5