ZATERDAG 7 FEBRUARI 1925
Nieuwe Leidsche Courant.
TWEEDE BLAD.
Een tegenstelling.
(Wij kunnen.
Matthöus 2022, eind,
Hoe zou ik kunnen.
Handelingen 8:31.
Weïk' een tegenstelling* is er in deze
uitlatingen.
Allereerst wel, dat het eerste woord
gesproken wordt door een tweetal
mannen, die reeds discipelen zijn, en
het tweede woord door iemand, die
het nog worden moet.
Maar dan vooral: door de eersten
wordt bevestigd, wat door den ander
.ontkend wordt. De laatste belijdt op
een bepaald punt zijn onmacht en de
eersten spreken op efen voornaam punt
hun groote macht uit.
Gij weet waarschijnlijk wel bij welke
gelegenheid deze uitlatingen werden
gedaan. Het eerste werd uitgespro
ken toen de moeder van de zonen van
Zebedeus bij den' Heiland kwam met
de vraag of haar jongens mochtén
zitten ter rechter en ter linkerhand
van den Heiland in Zijn Koninkrijk1.
In onze woorden zouden wij zeggen,
dat zij voor haar kinderen vraagt het
'ambt van eerste minister in het rijk
van den Heiland dat zij zich aardsch
denkt. De Heiland antwoordt niet al
leen dat daarover de beschikking ligt
in de hand Gods, maar vraagtook
of zij wel weten wat er aan vast is.
Kunt gij den drinkbeker drinken, wel
ken ik drinken moet en met den doop
gedoopt worden, waarmede, ik gedoopt
word? Zouden zij een lijden kuhnen
doormaken, dat Christus te wachten
staat
En dan zeggen zij en geloof
maar dat zij het ernstig zeggen en
meenen cok -wij kunnen.
Het andere woord is een antwoord,
dat de kamerling geeft op een vraag
van Philippus: Verstaat gij ook, wat
gij lèest. De kamerling voelt zich niet
gekrenkt door die vraag. Hij maakt
geen complimenten, waardoor hij er
zonder kleerscheuren afkomt. Hij zegt
niet allereerst*-wat hij wel kan om
dan te eindigen met wat hij niet kan.
Rond, eenvoudig, belijdt hij zijn on
macht. PIo3 zou ik kunnen?
Eij wie is het gelijk? Wie heeft de
rechte zelfkennis.
Och, zeg het nu eens niet onmiddel
lijk. Dan ben ik zoo bang dat het
alleen maar een stukje theorie is,'een
stukje leer dat gij, nis Gereformeerd
(opgevoed mensch, wel weet.
Neen, zeg nu eens wat uw ervaring
is in uw geestelijk leven. Zeg nu een,s
wat gij zelf op dit punt hebt doorge
maakt en wat gij zoudt antwoorden
krachtens hètgeen gij zelf hebt beleefd.
Gij zult wel toestemmen dat het:
„wij kunnen" een echt tijdwoord is.
Wat kan de mensch al niet. Hij
toovert zomerbloemen in den winter
'en laat water tot ijs worden in den
zomer. Hij onderzoekt de diepten der
•zeeën en vliegt door de hooge luch
ten. Plij spreekt over mijlen afstand
'zonder draad en voert de techniek zoo
hoog op, dat wij gaan lezen van de
wonderen der techniek.
En op geestelijk gebied Wat meent
de idealist niet dat hij bereiken kan
op deze aarde, i'n zijn eigen strijd.
Hoort eens tal van jonge menschen,
!die aan het begin van het leven staan
met waarlijk ernstig bedoelen en hoo
ge idealen en die overtuigd zijn, dat
zij kunnen en dat de mensch kan.
En laat ons eens eerlijk zijn, wordt
nret eigenlijk -de man, die zijn on-
FEUILLETON.
in 's Sevens branding
(Uit het Engelsch)).
32)
De brand was begonnen op de eer
ste verdieping, en had reeds de vloe
ren der tweede verdieping- doorga-
brand, eer hij werd ontdekt. Er was
geen denken meer aan blussclien. De
pantoffelmakers waren de eersten^ die
tot de ontdekking van den ramp kwa
men, en met den éénstemmigen roep
Van „Brand!" stormden en drongen zij
naar de steenen trap, die zich aan de
zuidzijde van het gebouw bevond Ge
lukkig was hun aantal niet groot, en
de eenige vijand, dien zij het ItooH
moesten bieden was de verblindende
rook, die de trap vulde, en'hen bijna
deed stikken .Zij waren gewend h
haastig* naar beneden te begeven, want
iedcren avond, als de bel l—*'"® kiel
den al die mannen en vrouwen een
wedren, wie het eerst de straat kor. e-
reiken. Lange oefening steldé hen dus
in staat een trap af te draven met een
spoed, waarvan menigeen verbaasd
zou hebben gestaan.
Het was een geluk voor allen, dat
niemand struikelde in die wilde vaart
naar beneden, want eer de laatste man
het gebouw had veHaten, braken de
vlamm m door het houten beschot, dat
'macht belijdt, als achterlijk of pes
simist aangezien?
En-toch. Hebt gij', toen gij leerdet
beseffen dat God recht op U had wel
eens ernstig getracht Zijn wet te vol
brengen? En was het einde niet juist
als gij: het heel ernstig probeerde, dit,
dat gij belijden meest: ik' kan niet.
De Schrift kwam met de prediking
des geloofs en gij wildet, en zie
•telkens betraptet gij uw hart, bij' nauw
Igezet zelfonderzoek, op ongeloof. Gij1
'kondet niet.
Hier is een man, die Gods Woord
voor zich heeft, en wil weten, en hij;
moet het zelf belijden, dat hij het
'niet verstaat. Hij kan niet.
Meer dan een heeft het ervaren,
dat hij', zelfs bij de wetenschap ge
zondigd te hebben, nog niet een traan
kon persen uit zijn oog.
Wie niet wedergeboren is, k'an het
Koninkrijk Gods niet zien,
Het vleesch onderwerpt zich der
wet Gods niet, want he't kan ook niet.
De dichter zingt: Ik lag machte
loos gebonden.
Waarlijk, wie het zoo ziet als de
dichter, of. als de kamerling, maakt
van die waarheid geen oorkussen van
traagheid of geen reden tot veront
schuldiging. j
Het is hem een smart.
Zou men er niet wanhopend bij
iworden
Zie, er zijn verschillende wijsgeeren
geweest, die in allerlei- toonaard ook
Ihebben gesproken van het radicaal
booze. Maar verder kwamen zij niet.
Zij vergaten wel eens dat zij zelf ook
mensch waren, en wezen geen weg
ter ontkoming.
De Heilige Schrift durft het waag
stuk echter aan, om tot dien machte-
looze te spreken van bekeering.
Want de Schrift heeft een weg ter
ontkoming.
Hoort maar wat de dichter verder
zingt:
'k Lag machteloos gebonden
Hij komt en fnaakt mij vrij.
Ik was bedekt' met zonden
Hij komt en reinigt mij.
Voor dien kamerling heeft God
reeds gezorgd, want de uitlegger is
reeds bij hem, en klimt zoo aanstonds
op den wagen.
En dat is de heerlijkheid van de
boodschap Gods, dat er raads is.
Wie het Koninkrijk Gods niet zien
kan, wil Gods Geest wederbaren.
Wie geen traan des berouws heeft,
wil Gcd tot verbrijzeling brengen.
Wie niet gaan kan ip het geloof,
mag komen bij den Medicijnmeester
•Jezus Christus, die geraakten doet
wandelen.
Wie vijandschap bij .zich zelf ont
dekt, kan door Gods wondere genade
aan den voet van het kruis de vraag
loeren spellenHeere,wat wilt Gij,
dat ik doen zal
Ja, er is meer. j.
Want C-od wefk't door.
De apostel Paulus 'zegt ergens in
'zijn brieven het woord: „Ik ver»ióg!
.alle dingen door Jezus- Christus, die
mij kracht geeft."
Hij is heel zwak geworden onder de
leidingen Gods.
Hij is heel sterk geworden onder de
leidingen Gods.
Als hij zwak was, dan was hij
machtig.
Uit zwakheid kreeg hij krachten.
Zoo 'zelfs, dat hij zonder overmoed
kon zeggen: door Jezus Christus
door Jezus Christus vermag ik alle
■dingen.
- Zonder Hem kunt gij niet doen.
Met Hem leert gij in kinderlijk ge
loof zeggen zelfs bij heel moeilijke
dingen: Wij kunnen.
Kent gij Hem?
Dan is de tegenstelling weg.
de trap van het overige gedeelte van
het pakhuis scheidde.
Toen Douglas het tooneel van den
brand bereikte, waren de eerste en
tweede verdiepingen één vuurzee. L .-.fi
ne tongen v. vuurroode vlammen kwa
men üit alle reten en spleten te voor
schijn en lekten het pleister- en met
selwerk der muren. De ruiten der ven
sters vlogen in splinters naar alle rich
tingen door de ontzettende hitte, en
het gerinkel van het vallend glas
klonk boven het loeien, der vlammen
uit.Een oogenblik later, weerklonk
de brandklok over-de stad, en van uit
alle richtingen werd het geluid van
snel naderende voetstappen vernomen.
Plotseling ging de mare van mond
tot mond, dat do kinderen van Dewar
op den zolder Varen. Niemand had
tot dusver aan hen gedacht. Maar twee
of drie der pantoffelmakers hadden
hen vroeg in den middag naar boven
zien gaan en niemand bad hen naar
beneden zien komen; en bet scheen
meer dan waarschijnlijk, dat zij daar
nu waren. De vraag wérd spoedig be
slist door Juffrouw Dewar, die op de
snél wassende menigte kwam aansnel
len, en links en rechts vroeg of haar
kinderen in veiligheid waren. De arme
vrouw scheen half krankzinnig van
angst, en word met moeite teruggehou
den zich in het brandende gebouw te
storten. De heer Dewar was naar Leeds
gegaan, maitr werd tegen het slüitings-
JONGE ROEPING.
Niet te 'droomen, niet te zuchten,
Niet te klagen, naar ik meen
Niet te schuwen, noch te vluchten
's Levens reine lieflijkheên;
Maar te midden van den zegen,
Die u toestroomt van uw God,
Bloemen strooiende op uw wegen,
Liefde wevende in uw lot;
Maar met vrome, vroolijke oogf?n,
Frisch en jeugdig en gezond,
Dankende op te zien ten hoogen
En vertrouwende in het rond;
Maar ootmoedig en bescheiden
En beminlijk en bemind,
Vrede en vreugde te verspreiden,
Als eens rijken vaders kind!
Dat' is leven God ter eere,
Naar de roeping uwer jeugd,
Naar de trouwe liefdeleere,
Die verzoent, vertroost, verheugt;
Want de kindren Gods zijn blijde,
Blijde ook onder strijd of plicht;
't Leven heeft zijn donkre zijde,
Maar hun ziele heeft het licht.
't Sterft wat bloeit in de aard9ch"è
(dreven,
Maar voor 'thart in God gerust,
Uit den grond van 'thooger leven
Bloeit steeds frissche levenslust.
DE GENESTET.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te B.alk, D. M. Vermet
te Klaaswaal.
Aangenomen: Naar Wageningeiy, j
H. van der Wal te Papendrecht.
CHR. GEREF. KERK.
Bedankt: Voor Haarlem, L. H. 'v.
d. Meiden te Dofdrecht.
GEREF. GEMEENTEN.
Bedankt: Voor RidderkerkJ. Fraanje
te Barneveld.
ÊVANG. GEM.
Beroepen: Te Amsterdam (vac. W.
C. Mense), P. van Vliet te Wemeldinge.
Ds. G. van Dorssen.
Vandaag herdenkt Ds. G. van Dors
sen Sr, Ned. Herv. em.-predikant, wo
nende te Druten, zijn 50-jarige ambtsver
vulling. De jubilaris werd 7 Februari 1875
te Lexmond bevestigd cn stond achter
eenvolgens te Berkel' en Rodenrijs, Vars-
seveld, Rijssen, jïlburg en Oudega. Op
1 Mei 1920 kreeg hij eervol emeritaat.
Ds. T. Sap.
Omtrent de schorsing van Ds. Sap
wordt nog gemeld, dat de kerkeraad den
predikant verboden had den kansel te
betreden, maar dat de genabuurde kerke
raad (van Zevenhuizen) de schorsing niet
juist adhtte, waarom deze werd ingetrok
ken.
De Goudsche kerkeraad evenwel, van
oordeel, dat een eind aan de kwestie moet
komen, besloot aan de classis toepassing
te vragen van art. 11' der kerkenordening
teneinde de gemeente van dezen preek
kant los te maken.
Dit besluit is echter niet aan de classis
voorgedragen, daar de predikant oen ker
keraad schriftelijk heeft verklaard binnen
vier maanden de gemeente te, zullen ver
laten, waarbij hem dan gedurende twee
jaren een wachtgeld zal- worden toege
kend.
De G&ref. Kerk te Brussel.
De leden van de Geref. Kerk' van Brus
sel, hebben Maandag, op een geméente-
vergader.ing in beginsel besloten tot het
bouwen an een nieuwe kerk in het cen
trum van de stad. Voorgelezen werd een
brief van „een medelevend lid der Geref
Iiefk van Nijmegen", die als onbekende
geheel eigener beweging f 10 had gezon
den voor kerkbouw te Brussel.
De kleine U.L-.O. scholen.
s Uit eenige artikeltjes in het „Corres
pondentieblad voor M. U. L. O." blijkt,
uur teruggewacht.
De opwinding steeg met iedere secon
de. Het feit, dat twee hulpelooze kin
deren in het gebouw waren, ontroerde
alle harten en versnelde alle polsen.
Een paar menschen vlogen naar de
trap, doch die was thans niet alleen
vol rook, doch ook omringd door vlam
men. Tóen steeg een kreet van ontzet
ting uit de menigte op, want vurige
tongen begonnen zich een weg te ba
nen uit de zoldervensters, en iedereen
dacht aan de kinderen en aan den vree
selijken dood, waartoe zij gedoemd wa
ren. De beklagenswaardige, radelooze
moeder zonk ineen op den grond en
riep uit: „wil niemand mijn kinderen
redden? O Kareltje! O, mijn kleine
Nellie!"
Vrouwen begonnen te snikken en
haar oogen af te vegen, en sterke man
nen slikten een brok weg, dat plotse
ling in hun kelen kwam.
Toen Werden er kreten vernomen en
men drong naar de noordzijde van het
pakhuis. Iemand klom naar boven
langs het touw. Ilooger, hooger klom
hij, met al het gemak en de vlugheid
van een matroos.
„Wie is hij? wie is hij?" ging het
snel van mond tot mond. Maar nie
mand scheen het te weten. Hij was
geen wever *en ook geen pakhuiskecht
dat stond vast; Een jongen hield
zijn hoed en zijn overjas vast, die hij
snel had afgeworpen. Een jonge dame,
dat de nieuwe bepalingen verschillende
kleine (m.)ulo-scholen ernstig bedreigen.
De heer M. v. d. Veen te Zuid-Laren
schrijft, dat hij als art. 28 der wet niet
gewijzigd wordt, op 1 Jan. '26 alléén komt
te staan voor drie ulo-klassen plus nog
een halve vierde klasse met een paar exa-
mencandidaten. Een van de klachten van
den schrijver is, dat het onmogelijk schijnt,
een lesrooster samen te stellen, die aan
de voorgeschreven wettelijke bepalingen
voldoet. Dat men in Mulo-kringen den
toestand met bezorgdheid inziet, blijkt uit
het volgende, van dén heer G. Schaafs-
nia, ïe secr. van de Vereen, voor M.U.
U.O.:
„De kleine Mulo-scKolen gaan een
moeilijken tijd tegemoet. Voor verschil
lende dreigt inkrimping van personeel, of
zellfs opheffing. Het hoofdbestuur besloot
zoo krachtig mogelijk op te komen voor
bona fide scholen, die in een behoefte
voorzien. Het verzoekt daarom spoedige
mededeeling van eventueel dreigende ge
varen, teneinde tijdig te kunnen ingrijpen.
Tevens zal het gaarne opgave ontvangen
van namen en adressen van sprekers, die
zich' beschikbaar stellen om voor een be
dreigde school op te treden".
Bezoldigingsbesluit voor onderwijzers.
De Minister van Onderwijs heeft aan de
besturen van de gesubsidieerde Bijzondere
Scholen het volgende bekend gemaakt in
met de uitvoering van het nieuwe
Bezoldigingsbesluit voor het onderwijzend
personeel:
Met betrekking tot de vraag, wie der
onderwijzers, voor de toepassing van art
27 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke
Rijksambtenaren 1925, als kostwinner van
een gezin kan worden aangemerkt, gel
den dezelfde regelen, als die, gegeven
in mijn circulaire van 30 April 1924, No.
8580, Afdeeling L.O.F., en van 30 Mei
1924, no. 9980, afdeeling L.O.F., met dien
verstande evenwel, dat voor hen, die uit
sluitend of in hoofdzaak zorg dragen voor
het onderhoud van ouders, pleegouders,
grootouders, broeders of zusters, die niet
in staat zijn in eigen onderhoud te voor
zien, niet meer de bij de voorloopige sa
lariskorting voor 1924 geldende eisch ge
steld wordt, dat geen steun van derden ge
noten wordt.
Worden steun of inkomsten van derden
genoten (b.v. ouderdoms- of invaliditeits-
rente, pensioen, bijdragen van andere kin
deren), dan zal in ieder geval afzonder
lijk, met het oog op de omstandigheden,
waaronder de ouders, enz. leven, zijn na
te gaan, of niettemin de onderwijzer of
onderwijzeres „in hoofdzaak" de zorg voor
het onderhoud van het gezin draagt.
Ik merk hierbij op, dat ter beoordee-
ling van de vraag, wie gèhuwd of kost
winner is, de toestand op 31 December
1924 beslissend is.
Aangezien de schoolbesturen belast zijn
met de vaststelling der salarissen van het
aan hunne scholen verbonden onderwij
zend personeel, berust de beantwoording
van de vraag, wie deier onderwijzers als
kostwinner kunnen worden aangemerkt,
in de eerste plaats bi-j de schoolbesturen.
In twijfelachtige gevallen kan mijne be
slissing worden ingeroepen.
U gelieve een en ander ter kennis te
brengen van het aan uwe school verbon
den onderwijzend personeel. Daarbij zal
er op behooren te worden gewezen, dat,
indien later, bijv. bij de 'vaststelling van
het bedrag der Rijksvergoeding over 1925
gegeven regelen te weinig salaris werd uit
betaald, het te weinig genoten© zal wor
den bijbetaald, terwijl, indien blijkt, dat
een te hoog bedrag aan jaarwedde of toe
lage werd genoten, het te veel uitbetaalde
van de betrokken onderwijzes zal \vorden
teruggevorderd.
Met het oog op de vaststelling van het
bedrag der Rijksvergoeding van de aan
de onderwijzers over het jaar 1925 uit
te keeren jaarwedden en toelagen zullen
bij de in de maand Januari 1925 aan mijn
Departement in te zenden aanvragen,
model G, bedoeld in artikel 9, ie lid,
van het Koninklijk Besluit van 4 Septem
ber 1923 (Stbl. 432) moeten worden over
gelegd door het bestuur der school 011-
derteekende verklaringen, aangevende de
gronden, waarop met inachtneming van de
gestelde regelen naar hunne meening d*
daarin genoemde onderwijzers „a/s kost'
winner van een gezin" zijn aangemerkt.
Ten slotte vestig ik er de aandacht van
de schoolbesturen nog op, dat tengevolge
van de bij Kon. Besluit van 27 December
1924 (Stbl. 584) aangebrachte wijziging
die in zijn buurt stond, nam don jon
gen den hoed af, en las bij liet rosse
licht der vlammen, den naam die bin
nenin stond. Douglas Wyburn."
„Douglas Wyburn", en de naam ging
als een loopend vuur door de nienigte.
„Wyburn! Wyburn! Er woonden geen
Wyburn's in Deeping. Maar hij was in»
ieder geval een moedige kerel."
Douglas was thans op de hopgte van
de zolderverdieping gekomen, en riep
naar beneden, dat men het touw strak
moest houden.
Floss sloeg het tooneel gade met een
belangstelling en een onstuimig hart
kloppen, zooals zij nog nooit had on
dervonden. Zij had niets gezegd, toen
zij zijn naam las. Zij zeide niet, dat zij
wist, wie hij was dat hij slechts een
geldschietersklerk was en dat men hem
ontslagen had wegens bedrog en laster.
Haar verstand zeide haar, dat zij hem
behoorde* te verachten, want, volgens
de uitspraak van haar voogd, had hij
den man belasterd, dien zij op het punt
stond te trouwen had dingen óver
hem gezegd, die gebleken waren, be
sliste leugens te zijn. Wat deze dingen
waren, wist zij niet, en noch de dokter,
noch David wilde het haar zeggen. Wat
zouden zij denken als zij wisten, dat
zij daar tusschen de menigte stond en
zijn kracht en koelbloedigheid en held-
haftigen moed bewonderde?
Het was de laatste kans om de kin
deren te redden en ging met oneindig
Aan het Zoeklicht.
Leiden, 7 Februari 1925.
Onlangs is in Duitschland gearres
teerd een zekere mijnheer Barmat, die
zich in de oorlogsjaren rijk wist te
woekeren en die nu in verband met
die woekerpractijkeh achter slot en
grendel zit.
Deze kapitalist in den slechtsten zin
van het woord is een der oprichters en
steunpilaren van het Soc. Dem. dag
blad „Voorwaarts".
In den Pruisischen Landdag werd
medegedeeld dat hij voor dit blad
f380.000 beschikbaar zou hebben ge
steld.
De „Voorwaarts" ontkent dit. Bar
mat gaf slechts f 220.000. Verder wordt
dan nog medegedeeld dat hij van het
aandeelenkapitaal, groot f 175.000 niet
meer dan f75.000 in zijn bezit heeft,
terwijl hij bovendien nog houder is
van een op de „Voorwaarts" -rustende
hypotheek van f 141.750.
Meerder kapitaal van den heer Bar
mat, aldus de „Voorwaarts" is niet in
onze onderneming gevestigd.
Ik zou zeggen, 't is ook welletjes zoo.
Als een woekerend kapitalist die
zich rijk schraapte ten koste van de
arbeiders, bijna het halve aandeelen
kapitaal in zijn bezit heeft en boven
dien nog houder is van een hypotheek,
veel grooter dan het resteerende ka
pitaal, dan krijgt men van deze socia
listische onderneming, wier taak het
is het kapitalisme en de kapitalisten
te bestrijden, wel een ietwat eigenaar-
digen indruk.
OBSERVATOR.
in het Bezoldigingsbesluit 1925, artikel 27.
dier salarisregeling thans ook inhoudt een
bepaalde loongafantie voor de ovèrige (oh
gehuwde) op 31 December 1924 in dienst
zijnde ambtenaren (onderwijzers), in dier
voeg-?, dat zij over het jaar 1925 niet min
der zullen genieten dan 80 pet van het
bedrag dat zij op 1 Januari 1925 zouden
hebben genoten, indien op dien datum de
oude salarisregeling werkte.
Bedenkelijke overproductie.
In „De School m. d. Bijbel" schrijft de
heer E(mous) over het verschijnsel, dat
er overproductie aan gediplomeerden te
komen dreigt. Hij zegt:
„De opening van hooge re burgerscho
len, lycea enz., gaat in een liaast versnel
lend tempo voort. Gelijken tred houdt
daarmede de begeerte der ouders ora
hunne zonen en dochteren de daar ge
geven voortgezette en hoogere opleiding
te doen genieten.
„En zoo hebben we te rekenen met het
feit, dat de gereedelijkheid, waarmede toe
lating tot zooveel hoogere onderwijsin
richtingen verleend wordt, dus het na
laten van een voldoende selectie geldver
slindend medewerkt tot het doen ontstaar
van een aantal meer of min sterk me'
veelsoortige, niet juist deugdelijke kennis
geladen jonge menschen, die vruchteloos
pogen een positie te verkrijgen, waarvoor
die kennis waarde heeft.
Gevolg daarvan is teleurstelling, die on
tevredenheid wekt. Als er zich voor den
post van politieagent ook bezitters van
het einddiploma H.B.S. met 5-j. c. aan
melden, dan is devraag gewettigd, of
we nu waarlijk reden tot jubelen hebben
wanneer het aantal en de bevolking van
inrichtingen voor langdurig voortgezet on
derwijs steeds toenemen, als ware dat van
zoo groote waarde voor ons nationaal wel
zijn. Laat er ruim baan zijn voor de be
gaafden, maar laat het dan ook begaaf
den zijn. Overschatting van intellectueels
toerusting is een eenzijdigheid, die uit
het oog doet verliezen, dat het opdringen
van veelsoortige kermis aan zoovelen, voor
wie ze toch te machtig is, hen doet ver
loren gaan voor handwerk', bedrijf of nij
verheid, voor welke zij in vele gevallen een
groote aanwinst zouden kunnen zijn.
Voor het gevaar van overproductie van
gediplomeerden op grond van hun aan
gebrachte verstandelijke kennis moeten we
niet blind zijn".
gevaar gepaard. Hij had het luik naar
beneden getrokken, en stond er thans
op, zestig voet boven den grond. Hij
kjn in de verte het gegaloppeer van
paardenhoeven hooren; de brandspuit,
die snel naderde. De menigte groeide
met ieder oogenblik aan; het gegons
hunner stemmen klom tot hem op^ils
het ruischen va*n een verwijdCTde
stroom.
Maar hij hield niet op om de kansen
van het gelukken of mislukken zijner
onderneming te berekenen. Hij zette
zijn schouder tegen de deur, en toen
hij er met al zijn kracht tegen duwde,
sprong zij open; en gedurende eenige
oogenblikken wankelde hij, verblind
door den rook. De menigte beneden
zond een luide juichkreet op, om hem
aan te moedigen, en met dat geluid
in zijn oor en, waagde hij zich in het
brandende gebouw.
Floss beefde thans van het hoofd tot
de voeten. De bewonderenswaardige,
zelfopofferende moed van den jongen
man scheen uit haar hart en geheugen
al de slechte dingen weg. te wisschen.
die zij over hem had gehoord; en een
donkere blos van schaamte bedekte
haar gelaat, als zij dacht aan de rol.
die zij gespeeld had.
Oogenblik na oogenblik ging voorbij,
en hij kwam niet terug, en de stilte
maakte plaats voor een gemompel van
smart en spijt en wanhoop.
(Wordt vervolgd).