ZATERDAG 7 FEBRUARI 1925 Nieuwe Leidsche Courant. TWEEDE BLAD. Een tegenstelling. (Wij kunnen. Matthöus 2022, eind, Hoe zou ik kunnen. Handelingen 8:31. Weïk' een tegenstelling* is er in deze uitlatingen. Allereerst wel, dat het eerste woord gesproken wordt door een tweetal mannen, die reeds discipelen zijn, en het tweede woord door iemand, die het nog worden moet. Maar dan vooral: door de eersten wordt bevestigd, wat door den ander .ontkend wordt. De laatste belijdt op een bepaald punt zijn onmacht en de eersten spreken op efen voornaam punt hun groote macht uit. Gij weet waarschijnlijk wel bij welke gelegenheid deze uitlatingen werden gedaan. Het eerste werd uitgespro ken toen de moeder van de zonen van Zebedeus bij den' Heiland kwam met de vraag of haar jongens mochtén zitten ter rechter en ter linkerhand van den Heiland in Zijn Koninkrijk1. In onze woorden zouden wij zeggen, dat zij voor haar kinderen vraagt het 'ambt van eerste minister in het rijk van den Heiland dat zij zich aardsch denkt. De Heiland antwoordt niet al leen dat daarover de beschikking ligt in de hand Gods, maar vraagtook of zij wel weten wat er aan vast is. Kunt gij den drinkbeker drinken, wel ken ik drinken moet en met den doop gedoopt worden, waarmede, ik gedoopt word? Zouden zij een lijden kuhnen doormaken, dat Christus te wachten staat En dan zeggen zij en geloof maar dat zij het ernstig zeggen en meenen cok -wij kunnen. Het andere woord is een antwoord, dat de kamerling geeft op een vraag van Philippus: Verstaat gij ook, wat gij lèest. De kamerling voelt zich niet gekrenkt door die vraag. Hij maakt geen complimenten, waardoor hij er zonder kleerscheuren afkomt. Hij zegt niet allereerst*-wat hij wel kan om dan te eindigen met wat hij niet kan. Rond, eenvoudig, belijdt hij zijn on macht. PIo3 zou ik kunnen? Eij wie is het gelijk? Wie heeft de rechte zelfkennis. Och, zeg het nu eens niet onmiddel lijk. Dan ben ik zoo bang dat het alleen maar een stukje theorie is,'een stukje leer dat gij, nis Gereformeerd (opgevoed mensch, wel weet. Neen, zeg nu eens wat uw ervaring is in uw geestelijk leven. Zeg nu een,s wat gij zelf op dit punt hebt doorge maakt en wat gij zoudt antwoorden krachtens hètgeen gij zelf hebt beleefd. Gij zult wel toestemmen dat het: „wij kunnen" een echt tijdwoord is. Wat kan de mensch al niet. Hij toovert zomerbloemen in den winter 'en laat water tot ijs worden in den zomer. Hij onderzoekt de diepten der •zeeën en vliegt door de hooge luch ten. Plij spreekt over mijlen afstand 'zonder draad en voert de techniek zoo hoog op, dat wij gaan lezen van de wonderen der techniek. En op geestelijk gebied Wat meent de idealist niet dat hij bereiken kan op deze aarde, i'n zijn eigen strijd. Hoort eens tal van jonge menschen, !die aan het begin van het leven staan met waarlijk ernstig bedoelen en hoo ge idealen en die overtuigd zijn, dat zij kunnen en dat de mensch kan. En laat ons eens eerlijk zijn, wordt nret eigenlijk -de man, die zijn on- FEUILLETON. in 's Sevens branding (Uit het Engelsch)). 32) De brand was begonnen op de eer ste verdieping, en had reeds de vloe ren der tweede verdieping- doorga- brand, eer hij werd ontdekt. Er was geen denken meer aan blussclien. De pantoffelmakers waren de eersten^ die tot de ontdekking van den ramp kwa men, en met den éénstemmigen roep Van „Brand!" stormden en drongen zij naar de steenen trap, die zich aan de zuidzijde van het gebouw bevond Ge lukkig was hun aantal niet groot, en de eenige vijand, dien zij het ItooH moesten bieden was de verblindende rook, die de trap vulde, en'hen bijna deed stikken .Zij waren gewend h haastig* naar beneden te begeven, want iedcren avond, als de bel l—*'"® kiel den al die mannen en vrouwen een wedren, wie het eerst de straat kor. e- reiken. Lange oefening steldé hen dus in staat een trap af te draven met een spoed, waarvan menigeen verbaasd zou hebben gestaan. Het was een geluk voor allen, dat niemand struikelde in die wilde vaart naar beneden, want eer de laatste man het gebouw had veHaten, braken de vlamm m door het houten beschot, dat 'macht belijdt, als achterlijk of pes simist aangezien? En-toch. Hebt gij', toen gij leerdet beseffen dat God recht op U had wel eens ernstig getracht Zijn wet te vol brengen? En was het einde niet juist als gij: het heel ernstig probeerde, dit, dat gij belijden meest: ik' kan niet. De Schrift kwam met de prediking des geloofs en gij wildet, en zie •telkens betraptet gij uw hart, bij' nauw Igezet zelfonderzoek, op ongeloof. Gij1 'kondet niet. Hier is een man, die Gods Woord voor zich heeft, en wil weten, en hij; moet het zelf belijden, dat hij het 'niet verstaat. Hij kan niet. Meer dan een heeft het ervaren, dat hij', zelfs bij de wetenschap ge zondigd te hebben, nog niet een traan kon persen uit zijn oog. Wie niet wedergeboren is, k'an het Koninkrijk Gods niet zien, Het vleesch onderwerpt zich der wet Gods niet, want he't kan ook niet. De dichter zingt: Ik lag machte loos gebonden. Waarlijk, wie het zoo ziet als de dichter, of. als de kamerling, maakt van die waarheid geen oorkussen van traagheid of geen reden tot veront schuldiging. j Het is hem een smart. Zou men er niet wanhopend bij iworden Zie, er zijn verschillende wijsgeeren geweest, die in allerlei- toonaard ook Ihebben gesproken van het radicaal booze. Maar verder kwamen zij niet. Zij vergaten wel eens dat zij zelf ook mensch waren, en wezen geen weg ter ontkoming. De Heilige Schrift durft het waag stuk echter aan, om tot dien machte- looze te spreken van bekeering. Want de Schrift heeft een weg ter ontkoming. Hoort maar wat de dichter verder zingt: 'k Lag machteloos gebonden Hij komt en fnaakt mij vrij. Ik was bedekt' met zonden Hij komt en reinigt mij. Voor dien kamerling heeft God reeds gezorgd, want de uitlegger is reeds bij hem, en klimt zoo aanstonds op den wagen. En dat is de heerlijkheid van de boodschap Gods, dat er raads is. Wie het Koninkrijk Gods niet zien kan, wil Gods Geest wederbaren. Wie geen traan des berouws heeft, wil Gcd tot verbrijzeling brengen. Wie niet gaan kan ip het geloof, mag komen bij den Medicijnmeester •Jezus Christus, die geraakten doet wandelen. Wie vijandschap bij .zich zelf ont dekt, kan door Gods wondere genade aan den voet van het kruis de vraag loeren spellenHeere,wat wilt Gij, dat ik doen zal Ja, er is meer. j. Want C-od wefk't door. De apostel Paulus 'zegt ergens in 'zijn brieven het woord: „Ik ver»ióg! .alle dingen door Jezus- Christus, die mij kracht geeft." Hij is heel zwak geworden onder de leidingen Gods. Hij is heel sterk geworden onder de leidingen Gods. Als hij zwak was, dan was hij machtig. Uit zwakheid kreeg hij krachten. Zoo 'zelfs, dat hij zonder overmoed kon zeggen: door Jezus Christus door Jezus Christus vermag ik alle ■dingen. - Zonder Hem kunt gij niet doen. Met Hem leert gij in kinderlijk ge loof zeggen zelfs bij heel moeilijke dingen: Wij kunnen. Kent gij Hem? Dan is de tegenstelling weg. de trap van het overige gedeelte van het pakhuis scheidde. Toen Douglas het tooneel van den brand bereikte, waren de eerste en tweede verdiepingen één vuurzee. L .-.fi ne tongen v. vuurroode vlammen kwa men üit alle reten en spleten te voor schijn en lekten het pleister- en met selwerk der muren. De ruiten der ven sters vlogen in splinters naar alle rich tingen door de ontzettende hitte, en het gerinkel van het vallend glas klonk boven het loeien, der vlammen uit.Een oogenblik later, weerklonk de brandklok over-de stad, en van uit alle richtingen werd het geluid van snel naderende voetstappen vernomen. Plotseling ging de mare van mond tot mond, dat do kinderen van Dewar op den zolder Varen. Niemand had tot dusver aan hen gedacht. Maar twee of drie der pantoffelmakers hadden hen vroeg in den middag naar boven zien gaan en niemand bad hen naar beneden zien komen; en bet scheen meer dan waarschijnlijk, dat zij daar nu waren. De vraag wérd spoedig be slist door Juffrouw Dewar, die op de snél wassende menigte kwam aansnel len, en links en rechts vroeg of haar kinderen in veiligheid waren. De arme vrouw scheen half krankzinnig van angst, en word met moeite teruggehou den zich in het brandende gebouw te storten. De heer Dewar was naar Leeds gegaan, maitr werd tegen het slüitings- JONGE ROEPING. Niet te 'droomen, niet te zuchten, Niet te klagen, naar ik meen Niet te schuwen, noch te vluchten 's Levens reine lieflijkheên; Maar te midden van den zegen, Die u toestroomt van uw God, Bloemen strooiende op uw wegen, Liefde wevende in uw lot; Maar met vrome, vroolijke oogf?n, Frisch en jeugdig en gezond, Dankende op te zien ten hoogen En vertrouwende in het rond; Maar ootmoedig en bescheiden En beminlijk en bemind, Vrede en vreugde te verspreiden, Als eens rijken vaders kind! Dat' is leven God ter eere, Naar de roeping uwer jeugd, Naar de trouwe liefdeleere, Die verzoent, vertroost, verheugt; Want de kindren Gods zijn blijde, Blijde ook onder strijd of plicht; 't Leven heeft zijn donkre zijde, Maar hun ziele heeft het licht. 't Sterft wat bloeit in de aard9ch"è (dreven, Maar voor 'thart in God gerust, Uit den grond van 'thooger leven Bloeit steeds frissche levenslust. DE GENESTET. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te B.alk, D. M. Vermet te Klaaswaal. Aangenomen: Naar Wageningeiy, j H. van der Wal te Papendrecht. CHR. GEREF. KERK. Bedankt: Voor Haarlem, L. H. 'v. d. Meiden te Dofdrecht. GEREF. GEMEENTEN. Bedankt: Voor RidderkerkJ. Fraanje te Barneveld. ÊVANG. GEM. Beroepen: Te Amsterdam (vac. W. C. Mense), P. van Vliet te Wemeldinge. Ds. G. van Dorssen. Vandaag herdenkt Ds. G. van Dors sen Sr, Ned. Herv. em.-predikant, wo nende te Druten, zijn 50-jarige ambtsver vulling. De jubilaris werd 7 Februari 1875 te Lexmond bevestigd cn stond achter eenvolgens te Berkel' en Rodenrijs, Vars- seveld, Rijssen, jïlburg en Oudega. Op 1 Mei 1920 kreeg hij eervol emeritaat. Ds. T. Sap. Omtrent de schorsing van Ds. Sap wordt nog gemeld, dat de kerkeraad den predikant verboden had den kansel te betreden, maar dat de genabuurde kerke raad (van Zevenhuizen) de schorsing niet juist adhtte, waarom deze werd ingetrok ken. De Goudsche kerkeraad evenwel, van oordeel, dat een eind aan de kwestie moet komen, besloot aan de classis toepassing te vragen van art. 11' der kerkenordening teneinde de gemeente van dezen preek kant los te maken. Dit besluit is echter niet aan de classis voorgedragen, daar de predikant oen ker keraad schriftelijk heeft verklaard binnen vier maanden de gemeente te, zullen ver laten, waarbij hem dan gedurende twee jaren een wachtgeld zal- worden toege kend. De G&ref. Kerk te Brussel. De leden van de Geref. Kerk' van Brus sel, hebben Maandag, op een geméente- vergader.ing in beginsel besloten tot het bouwen an een nieuwe kerk in het cen trum van de stad. Voorgelezen werd een brief van „een medelevend lid der Geref Iiefk van Nijmegen", die als onbekende geheel eigener beweging f 10 had gezon den voor kerkbouw te Brussel. De kleine U.L-.O. scholen. s Uit eenige artikeltjes in het „Corres pondentieblad voor M. U. L. O." blijkt, uur teruggewacht. De opwinding steeg met iedere secon de. Het feit, dat twee hulpelooze kin deren in het gebouw waren, ontroerde alle harten en versnelde alle polsen. Een paar menschen vlogen naar de trap, doch die was thans niet alleen vol rook, doch ook omringd door vlam men. Tóen steeg een kreet van ontzet ting uit de menigte op, want vurige tongen begonnen zich een weg te ba nen uit de zoldervensters, en iedereen dacht aan de kinderen en aan den vree selijken dood, waartoe zij gedoemd wa ren. De beklagenswaardige, radelooze moeder zonk ineen op den grond en riep uit: „wil niemand mijn kinderen redden? O Kareltje! O, mijn kleine Nellie!" Vrouwen begonnen te snikken en haar oogen af te vegen, en sterke man nen slikten een brok weg, dat plotse ling in hun kelen kwam. Toen Werden er kreten vernomen en men drong naar de noordzijde van het pakhuis. Iemand klom naar boven langs het touw. Ilooger, hooger klom hij, met al het gemak en de vlugheid van een matroos. „Wie is hij? wie is hij?" ging het snel van mond tot mond. Maar nie mand scheen het te weten. Hij was geen wever *en ook geen pakhuiskecht dat stond vast; Een jongen hield zijn hoed en zijn overjas vast, die hij snel had afgeworpen. Een jonge dame, dat de nieuwe bepalingen verschillende kleine (m.)ulo-scholen ernstig bedreigen. De heer M. v. d. Veen te Zuid-Laren schrijft, dat hij als art. 28 der wet niet gewijzigd wordt, op 1 Jan. '26 alléén komt te staan voor drie ulo-klassen plus nog een halve vierde klasse met een paar exa- mencandidaten. Een van de klachten van den schrijver is, dat het onmogelijk schijnt, een lesrooster samen te stellen, die aan de voorgeschreven wettelijke bepalingen voldoet. Dat men in Mulo-kringen den toestand met bezorgdheid inziet, blijkt uit het volgende, van dén heer G. Schaafs- nia, ïe secr. van de Vereen, voor M.U. U.O.: „De kleine Mulo-scKolen gaan een moeilijken tijd tegemoet. Voor verschil lende dreigt inkrimping van personeel, of zellfs opheffing. Het hoofdbestuur besloot zoo krachtig mogelijk op te komen voor bona fide scholen, die in een behoefte voorzien. Het verzoekt daarom spoedige mededeeling van eventueel dreigende ge varen, teneinde tijdig te kunnen ingrijpen. Tevens zal het gaarne opgave ontvangen van namen en adressen van sprekers, die zich' beschikbaar stellen om voor een be dreigde school op te treden". Bezoldigingsbesluit voor onderwijzers. De Minister van Onderwijs heeft aan de besturen van de gesubsidieerde Bijzondere Scholen het volgende bekend gemaakt in met de uitvoering van het nieuwe Bezoldigingsbesluit voor het onderwijzend personeel: Met betrekking tot de vraag, wie der onderwijzers, voor de toepassing van art 27 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1925, als kostwinner van een gezin kan worden aangemerkt, gel den dezelfde regelen, als die, gegeven in mijn circulaire van 30 April 1924, No. 8580, Afdeeling L.O.F., en van 30 Mei 1924, no. 9980, afdeeling L.O.F., met dien verstande evenwel, dat voor hen, die uit sluitend of in hoofdzaak zorg dragen voor het onderhoud van ouders, pleegouders, grootouders, broeders of zusters, die niet in staat zijn in eigen onderhoud te voor zien, niet meer de bij de voorloopige sa lariskorting voor 1924 geldende eisch ge steld wordt, dat geen steun van derden ge noten wordt. Worden steun of inkomsten van derden genoten (b.v. ouderdoms- of invaliditeits- rente, pensioen, bijdragen van andere kin deren), dan zal in ieder geval afzonder lijk, met het oog op de omstandigheden, waaronder de ouders, enz. leven, zijn na te gaan, of niettemin de onderwijzer of onderwijzeres „in hoofdzaak" de zorg voor het onderhoud van het gezin draagt. Ik merk hierbij op, dat ter beoordee- ling van de vraag, wie gèhuwd of kost winner is, de toestand op 31 December 1924 beslissend is. Aangezien de schoolbesturen belast zijn met de vaststelling der salarissen van het aan hunne scholen verbonden onderwij zend personeel, berust de beantwoording van de vraag, wie deier onderwijzers als kostwinner kunnen worden aangemerkt, in de eerste plaats bi-j de schoolbesturen. In twijfelachtige gevallen kan mijne be slissing worden ingeroepen. U gelieve een en ander ter kennis te brengen van het aan uwe school verbon den onderwijzend personeel. Daarbij zal er op behooren te worden gewezen, dat, indien later, bijv. bij de 'vaststelling van het bedrag der Rijksvergoeding over 1925 gegeven regelen te weinig salaris werd uit betaald, het te weinig genoten© zal wor den bijbetaald, terwijl, indien blijkt, dat een te hoog bedrag aan jaarwedde of toe lage werd genoten, het te veel uitbetaalde van de betrokken onderwijzes zal \vorden teruggevorderd. Met het oog op de vaststelling van het bedrag der Rijksvergoeding van de aan de onderwijzers over het jaar 1925 uit te keeren jaarwedden en toelagen zullen bij de in de maand Januari 1925 aan mijn Departement in te zenden aanvragen, model G, bedoeld in artikel 9, ie lid, van het Koninklijk Besluit van 4 Septem ber 1923 (Stbl. 432) moeten worden over gelegd door het bestuur der school 011- derteekende verklaringen, aangevende de gronden, waarop met inachtneming van de gestelde regelen naar hunne meening d* daarin genoemde onderwijzers „a/s kost' winner van een gezin" zijn aangemerkt. Ten slotte vestig ik er de aandacht van de schoolbesturen nog op, dat tengevolge van de bij Kon. Besluit van 27 December 1924 (Stbl. 584) aangebrachte wijziging die in zijn buurt stond, nam don jon gen den hoed af, en las bij liet rosse licht der vlammen, den naam die bin nenin stond. Douglas Wyburn." „Douglas Wyburn", en de naam ging als een loopend vuur door de nienigte. „Wyburn! Wyburn! Er woonden geen Wyburn's in Deeping. Maar hij was in» ieder geval een moedige kerel." Douglas was thans op de hopgte van de zolderverdieping gekomen, en riep naar beneden, dat men het touw strak moest houden. Floss sloeg het tooneel gade met een belangstelling en een onstuimig hart kloppen, zooals zij nog nooit had on dervonden. Zij had niets gezegd, toen zij zijn naam las. Zij zeide niet, dat zij wist, wie hij was dat hij slechts een geldschietersklerk was en dat men hem ontslagen had wegens bedrog en laster. Haar verstand zeide haar, dat zij hem behoorde* te verachten, want, volgens de uitspraak van haar voogd, had hij den man belasterd, dien zij op het punt stond te trouwen had dingen óver hem gezegd, die gebleken waren, be sliste leugens te zijn. Wat deze dingen waren, wist zij niet, en noch de dokter, noch David wilde het haar zeggen. Wat zouden zij denken als zij wisten, dat zij daar tusschen de menigte stond en zijn kracht en koelbloedigheid en held- haftigen moed bewonderde? Het was de laatste kans om de kin deren te redden en ging met oneindig Aan het Zoeklicht. Leiden, 7 Februari 1925. Onlangs is in Duitschland gearres teerd een zekere mijnheer Barmat, die zich in de oorlogsjaren rijk wist te woekeren en die nu in verband met die woekerpractijkeh achter slot en grendel zit. Deze kapitalist in den slechtsten zin van het woord is een der oprichters en steunpilaren van het Soc. Dem. dag blad „Voorwaarts". In den Pruisischen Landdag werd medegedeeld dat hij voor dit blad f380.000 beschikbaar zou hebben ge steld. De „Voorwaarts" ontkent dit. Bar mat gaf slechts f 220.000. Verder wordt dan nog medegedeeld dat hij van het aandeelenkapitaal, groot f 175.000 niet meer dan f75.000 in zijn bezit heeft, terwijl hij bovendien nog houder is van een op de „Voorwaarts" -rustende hypotheek van f 141.750. Meerder kapitaal van den heer Bar mat, aldus de „Voorwaarts" is niet in onze onderneming gevestigd. Ik zou zeggen, 't is ook welletjes zoo. Als een woekerend kapitalist die zich rijk schraapte ten koste van de arbeiders, bijna het halve aandeelen kapitaal in zijn bezit heeft en boven dien nog houder is van een hypotheek, veel grooter dan het resteerende ka pitaal, dan krijgt men van deze socia listische onderneming, wier taak het is het kapitalisme en de kapitalisten te bestrijden, wel een ietwat eigenaar- digen indruk. OBSERVATOR. in het Bezoldigingsbesluit 1925, artikel 27. dier salarisregeling thans ook inhoudt een bepaalde loongafantie voor de ovèrige (oh gehuwde) op 31 December 1924 in dienst zijnde ambtenaren (onderwijzers), in dier voeg-?, dat zij over het jaar 1925 niet min der zullen genieten dan 80 pet van het bedrag dat zij op 1 Januari 1925 zouden hebben genoten, indien op dien datum de oude salarisregeling werkte. Bedenkelijke overproductie. In „De School m. d. Bijbel" schrijft de heer E(mous) over het verschijnsel, dat er overproductie aan gediplomeerden te komen dreigt. Hij zegt: „De opening van hooge re burgerscho len, lycea enz., gaat in een liaast versnel lend tempo voort. Gelijken tred houdt daarmede de begeerte der ouders ora hunne zonen en dochteren de daar ge geven voortgezette en hoogere opleiding te doen genieten. „En zoo hebben we te rekenen met het feit, dat de gereedelijkheid, waarmede toe lating tot zooveel hoogere onderwijsin richtingen verleend wordt, dus het na laten van een voldoende selectie geldver slindend medewerkt tot het doen ontstaar van een aantal meer of min sterk me' veelsoortige, niet juist deugdelijke kennis geladen jonge menschen, die vruchteloos pogen een positie te verkrijgen, waarvoor die kennis waarde heeft. Gevolg daarvan is teleurstelling, die on tevredenheid wekt. Als er zich voor den post van politieagent ook bezitters van het einddiploma H.B.S. met 5-j. c. aan melden, dan is devraag gewettigd, of we nu waarlijk reden tot jubelen hebben wanneer het aantal en de bevolking van inrichtingen voor langdurig voortgezet on derwijs steeds toenemen, als ware dat van zoo groote waarde voor ons nationaal wel zijn. Laat er ruim baan zijn voor de be gaafden, maar laat het dan ook begaaf den zijn. Overschatting van intellectueels toerusting is een eenzijdigheid, die uit het oog doet verliezen, dat het opdringen van veelsoortige kermis aan zoovelen, voor wie ze toch te machtig is, hen doet ver loren gaan voor handwerk', bedrijf of nij verheid, voor welke zij in vele gevallen een groote aanwinst zouden kunnen zijn. Voor het gevaar van overproductie van gediplomeerden op grond van hun aan gebrachte verstandelijke kennis moeten we niet blind zijn". gevaar gepaard. Hij had het luik naar beneden getrokken, en stond er thans op, zestig voet boven den grond. Hij kjn in de verte het gegaloppeer van paardenhoeven hooren; de brandspuit, die snel naderde. De menigte groeide met ieder oogenblik aan; het gegons hunner stemmen klom tot hem op^ils het ruischen va*n een verwijdCTde stroom. Maar hij hield niet op om de kansen van het gelukken of mislukken zijner onderneming te berekenen. Hij zette zijn schouder tegen de deur, en toen hij er met al zijn kracht tegen duwde, sprong zij open; en gedurende eenige oogenblikken wankelde hij, verblind door den rook. De menigte beneden zond een luide juichkreet op, om hem aan te moedigen, en met dat geluid in zijn oor en, waagde hij zich in het brandende gebouw. Floss beefde thans van het hoofd tot de voeten. De bewonderenswaardige, zelfopofferende moed van den jongen man scheen uit haar hart en geheugen al de slechte dingen weg. te wisschen. die zij over hem had gehoord; en een donkere blos van schaamte bedekte haar gelaat, als zij dacht aan de rol. die zij gespeeld had. Oogenblik na oogenblik ging voorbij, en hij kwam niet terug, en de stilte maakte plaats voor een gemompel van smart en spijt en wanhoop. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5