r Aan het einde der Week j Dj afgeloopen -week-is ae critieke week •van de Londensche Conferentie geweest. Waarin over kaar welslagen of mislukken moest beslist worden. Toch is het can gelukkig feit dat men te Lenden de conferentie tot eiken prijs wil doen slagen. Zou het niet gelukken om tot overeen komst te komen, dan zou de conferentie over «enige weken weer opnieuw worden samengeroepen. Wie weet of dan, nadat nog eens rustig het voor en het tegen is; overwogen, het niet heter gelukken zal tot een aceoord te geraken. Het ging dan de afgeloopen week over een kwestie, die eigenlijk huiten de com petentie der conferentie valt, n.l. de mili taire ontruiming van het Roergebied. Voor de Duitschers evenwel de kwestie. Want Duitschland zonder Roer is een schip zonder roer. Frankrijk heeft aangeboden het Roerge bied binnen een jaar te zullen ontruimen. Doch Duitschland wil, dat dit binnen «en half jarr zal geschieden. En de overige geallieerden steunen Frankrijk, i Wat in dit geval .misschic-n wel het ver standigst is, al is het niet aangenaam voor de Duitschers. Want Herriot' kan zich met zijn politiek niet buiten de volksopinie plaatsen. En hij moet er rekening mee houden, dat hij in het parlement slechts over een klei-; ne meerderheid beschikt. Zou hij door zijn buitenlandsohe politiek Loucheür en diens geestverwanten tegen zich in 't harnas jagen, dan zou hij in de minderheid komen. En dan ken op 't ministerie-Herriot wel weer eens een min is terie-Poincarvolgen. Waarmee de oplossing van het herstel- vraagstuk zeker niet gebaat zou zijn en v/at ook niet in' het belang der Duitschers zou zijn. 'V'i-i A Daarom zou het maar verstandig van dezè laats ten zijn, eieren voor hun geld te kiezen. Doch de Duitschers moeten ook rekening houden met den toestand in hun eigen land. Ook de regeering Marx-Slxesemann be schikt niet over een sterke meerderheid. Zoo zijn allerwege moeilijkheden «n ligt de vyeg naar het herstel nog met voetangels cn klemmen. Maar één ding is zeker: nu wordt Duitschland een kans geboden, die nooit meer weerkeert. Hef moet begrijpen: Nunc ant nunquam, nu of nooit! De wereld is vol moeilijkheden, dat geldt ook voor Spanje. Oogenschijnlijk is dit een land, dat wei nig met moeilijkheden te kampen jnoest hebben. Het ligt zoover buiten de leidende (en lii'iende) naties van Europa, dat het in den jongsten wereldoorlog zonder moeite zijn neutraliteit kon handhaven en geen ernstig-gevaar liep, mee gesleept te worden in den doodendans. Spanje laat zich dan ook weinig met de overige landen van Europa in. Het heeft veel meer belangstelling voor andere we re'ddeelen. B.v. rooi* het taal- en stam- verwante Zuid-Amerika, en ook voor Afrika. Doch dit laatste is zijn ongeluk. "A's een, worm knaagt aan de welvaart Van Spanje maar steeds de Marokkaansche kwestie. Marokko verslindt schatten gouds en vraagt tallooze slachtoffers door den gueriMa-oorlog, die daar steeds gevoerd wordt en waar maar geen eind aan schijnt 1 te komen. Ook de afgeloopen week kwamen uit Marokko weer onrustbarende berichten, en ook het directoire kan niet ontkennen, dat de toestand daar niet bevredigend is. Het gaat hier om «en algemeene opstand der stammen en het komt er dus maar op aan, dat die in de kiem gesmoord wordt, 'wil de toestand niet nog veel ernstiger worden. Primo de Rivera is evenwel voornemens, de zaken flink aan te pakken. Wij zullen zien, of hij succes heeft, en .daarvan zal ook afhangen, of zijn binnen- landsche positie krachtig zal zijn. Immers, als een militaire dictatuur er gens goed voor is, dan moet ze toch zeker in Marokko orde op zaken kunnen stel len EEN LES DER GESCHIEDENIS. (Slot) In ons vorig artikel schetsten we den 4oestand in het Romeinsche rijk, zooals die was omstreeks het jaar 400. Het leven in de steden werd hoe langer zoo meer ontwricht. De bevolking trachtte het verloren even wicht te herstellen. Zij was genoodzaakt dit te doen, wilde zij niet van honger om komen. Doch het Rijk ging met rassche scbft- den zijn ondergang tegemoet. Toen kwamen de G o t h e n op het we- reldtooneel. 'Ze waren een Germaansche volksstam, die sedert de 3de eeuw -herhaaldelijk po gingen deed het Romeinsche rijk binnen to dringen. In 321 werden zij door keizer Constantijn den Groote teruggeslagen. Later, nadat zij het Christendom aan genomen hadclen en zich gesplitst hadden in Oost- en West-Gothen ruimde keizer Theodosius do Groote (379395) aan laatstgenoemden de Donauprovinciën in. Zij kwamen verder en trokken onder ■hun koning Alarik ook Italië binnen. De Cothen waren een stam van hoeren; Vandaar dat men hen aanvankelijk op vreedzame wijze het land liet binnenko ken. Men gaf hun akkers, in de hoop dat swj zouden meehelpen de zoo noodige pro- Auctie op te voeren. Doch later werd duidelijk, dat men in ^cn eigenlijk het paard van Troje had binnengehaald. Want behalve dat zij goede landbou wers waren, konden zij ook op uitsteken de wijze de wapens kanteeren. En zij vormden een eenheid, met dezelfde taal en dezelfde zeden, cn waren goed georga niseerd. Is het wonder, dat zij weldra de mees ters werden in het land, waar zij zich ge vestigd hadden? Het is immers niet anders dan de lo gische ontwikkeling van- de gebeurtenis-* sen. Den U de verhoudingen maar eens goed in. Hier stond een georganiseerde en goed gevoede stam tegenover steden, die bezig waren zich op te lossen. Een krachtig, jeugdig volk tegenover -een, dat alle symptomen van seniele aftake ling vertoonde. Toch is aan hun overwinning nog voor afgegaan een nog verdere doorwerking van het proces, dat leidde tot het einde van het Romeinsche Rijk. Tot óp dien ^jd had de koopman nog wel betrekkelijk gemakkelijk zijn beroep kunnen uitoefenen. Want had het geld dan al niet veel waarde meer, dan gaf hij zijn waren in ruil voor de landbouwproducten, die de stad immers zoo noodig had óm in haar onderhoud te voorzien. En de handel, al was hij weer tot den oorspronkelijken toestand van ruilhandel teruggekeerd, kon gemakkelijk plaats vin den. Met de bezetting door de Gothen veran derde dit evenwel. Het transport werd zoo gevaarlijk, dat de geheele wijze, waarop de handel ge dreven werd, zich wijzigde. Er kwam een ware omwenteling in den handel. Tot dusver had de koopman uitsluitend gewerkt met slaven. Zelfs de filialen waren aan een slaaf toevertrouwd. Tot het jaar 300 werkten in den handel nog geen loontrekkende arbeiders. Dit blijkt met voldoende zekerheid hier uit, dat Diocletianus, die zooals we in het vorig artikel zagen, maximumprijzen vast stelde, ook maximum-salarissen bepaalde voor verschillende groepen: arbeiders, lee raars, advocaten, dokters, veeartsen; hij vermeldt evenwel niet: handelsbedien den. Die laatsfen waren er toen nog niet. Pas tegen het einde der vijfde eeuw verschenen zij op het tooneel, en wel om de volgende redenen. Het transport der koopwaren door sla ven werd te duur, omdat men dan 'n dub bel kapitaal riskeerde: de waren én de slaven. Bovendien, de slaven, gewend aan on derwerping en onderdanigheid, misten in 't algemeen gesproken, want ook hier waren natuurlijk uitzonderingen de energie en de tegenwoordigheid van geest, die noodzakelijk waren om het hoofd te bieden aan de velerlei gevaren, die hen en hun waren op den weg bedreigden. Want gevaren dreigden van alle kanten. De weg werd onveilig gemaakt door Gotkische soldaten, door vagebonden van allerlei nationaliteit, door weggeloopen slaven en ook door rondreizende kooplie den van verdacht allooi. Zoo kwam dan de mercenar-ius, een soort van commissionair, ten tooneele. Om in dit beroep te slagen werd heel wat vereisckt. Niet alleen handigheid was noodig, doch ook wel minder goede eigen schappen: 'men moest kunnen liegen, be driegen, intrigeeren. De mercenarius kon op die wijze for tuin verdienen; toch was hij voor het maatschappelijk leven in dien tijd nood zakelijk: hij zorgde voor de proviandee ring der steden, en van de dorpen die bin nen het Rijk lagen. En daarbij riskeerde hij het kapitaal van zijn patroon, enzijn eigen leven. Het was evenwel lang niet. voldoende wat hij doen kon. Het aanbod van waren bleef slechts een gering gedeelte van de steeds grooter wordende vraag. Daarom werd door de wet bepaald, dat zoowel de mercenarii als de slaven, die bij de transporten de waren droegen, niét mochten uitgevoerd worden. Het baatte weinig. De handel verdween meer en meer. Ten slotte werd de toestand zoo, dat omstreeks het jaar 500 door koning Alarik II de volgende wet werd uitgevaardigd, die wel een schril licht werpt op de toen malige verhoudingen: „Wij bevelen, dat bij den verkoop van een of andere zaak de buren moeten aan wezig zijn als getuigen, en deze wet moet zoo uitgelegd worden, dat zólfs bij gele genheid van den verkoop, van voorwerpen van weinig waarde, deze vóór het slui ten van den koop aan. de buren moeten vertoond worden, teneinde den verkoop van gestolen voorwerpen te verhinderen." Men ziet, de toestand was toen zoo ge worden, dat diefstal regel was en de han del bijna geen plaats meer innam in het leven. Zoo zagen we dan de steden en staten ontstaan als centra van handel en indus trie. En we zagen ook, dat het leven in de steden moeilijk wordt, indien het aantal barer bewoners grooter is clan de boer met zijn producten kan onderhouden. Dan is er maar één middel om het evenwicht te herstellen, n.l. de bewoners die geen middel van bestaan meer kunnen vinden in handel en industrie, uit te voeren naar het platteland» Is dit laatste om de een of andere re den niet mogelijk, dan is de ondergang van den Staat zeker. De geschiedenis is de groote leermees- teresse. - Zij kan ons don Ariadne-draad in han den geven onvden weg te vinden in het la byrinth van het lieden. Zij kan ons onderwijzen, hoe te han delen 'voor de toekomst. Want- Verleden, Heden en Toekomst zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden: In 't Verleden Ligt het Heden, r In het tfu Wat worden zal. En inzonderheid wat do verhoudingen op econimisch gebied betreft, zijn we wel eens te gauw genegd te denken, dat we te doen hebben met „etwas noch nie da- gewesenes". Dooh' dieper indringen in het verleden overtuigt ons er van, dat er inderdaad „niet nieuws onder de zon" is. De geschiedenis van steden, staten en wereldrijken is een proces van „opgaan, blinken cn verzinken". Niets is blijvend. Alleen bet Woord onzes Gods gestaat in den eeuwigheid. De volkeren verdwijnen. Maar luider klinkt het lied: De Wereldzon blijft schijnen, Haar glansen sterven niet. VERREGAANDE EENZIJDIGHEID. Op de verregaande eenzijdigheid in som mige kringen wijst' de „Waarheisvriend" in het volgende slukske: „Te Arnhem is gehouden het w e- reldcongres van de Ster in het Oosten, dat omtrent duizend perso nen bijeenbracht uit alle oorden der we reld; uit Zuid-Afrika, de Goudkust, In- dië, Amerika, Engeland, Italië, Japan cn het grootste aantal natuurlijk uit ons land. Deze orde is een echt a n t i-c h r i s t e- 1 ij k e Vereenigin'g, een doch ter van de Theosofische Vereeniging. Zij verwachten, dat een groot leeraar spoe dig in de wereld zal verschijnen en wen- schen reeds nu zoo te leven dat zij waar dig zullen zijn hem te kennen, wanneer hij komt, zoo staat in artikel 1 van hun beginselprogramma. Vóórdat hij ver schijnt, vereeren zij hem reeds als een god. Iemand dus, waarvan de Heere heeft gezegd: Er zullen vele valsche Christussen komen, maar gelooft hen niet. „Musis Sacrum" 't grootste gebouw in Arnhem is door hen gehuurd; van den voorgevel waait de blauwe vlag met de zilveren ster. Bij de gehouden openbare samenkomst verdrong zich een massa volks om 'een plaats te bekomen en in de straten van Arnhem beweegt zich een bonte menigte van Japanners, Javanen, Engelschen, Franschën, Italianen en een enkele pikzwarte, ik denk een neger, al len getooid met het merkteeken: eer blauwe ster. Heel Arnhem is onder den indruk van dit congres. Ik neem het Predikbeurtenblad-, onder redactie van de predikanten der Ned. Herv. Kerk te Arnhem, ter hand, en zoek naar een protest, een waarschu wing, een voorlichting over deze gevaar lijke beweging. He vind, na de lijst van predikbeurten en een kort stichtelijk woordvier kolommen, gevuld met een vervolg-verhae.l van een schrijver, Armin Stern, eh een artikel over bloeme- tj«ekwcGkeri j Over het congres: de Ster in het Oos-t ten, g e e n w o o r d, geen' s y 11 a b c. Ik lég.hét blad zeer teleurgesteld neer, en ik denk: wacht maar, morgenochtend komt „Staat en Kerk", het orgaan van de H.G.S., dat pal wel anders uitpakken. Deze partij heeft hier zoo'n groote af- deeling en dit orgaan heeft zoo krachtig geprotesteerd tegen het Eucharistisch congres, dat zal nu natuurlijk niet nala ten zijn waarschuwende stem te verhef fen tegen dit goddelooze congres, en zal zijn diepe verontwaardiging uitspreken dat een zoodanig anti-christelijk congres in een stad als Arnhem wordt toegela ten. Ik neem 't. blad ter hand en ik zoek. Ik vertrouw mijn eigen oogen niet. Ik zoek nóg eens van voren naar achteren en van achteren naar voren, en ik vind.... na .een stichtelijk woord, vier kolommen over Rome, Rome, Rome, en nog eens Rome. 't Is al Rome wat de klok slaat. Over het Internationale Wereldcon gres van „De Ster in het Oosten", met zijn verleidende, den mensch vleiende beginselen, geen woord geen syl labe. Welk een teleurstelling! Er is blijkbaar voor dit orgaan maar één gevaar voor Staat- en Kerk, en dat is: Rome. Voor al het overige heeft men geen aandacht en laat dat alles maar voortwoekéren. Men verdedigt alleen maar de Zuiderpoort van de vesting, ter wijl men van Oosten, Noorden en Westen de vijanden Ongehinderd laat binnenko men en hun verwoestend werk laat voort zetten, .Welk een verregaande eenzijdigheid! PAPOESCHE DOODENFEESTEN. Papoesche zeden. In. het officieel jaarverslag betreffende de (gewezen) residentie Nieuw-Guinea, komt dej volgende mededeeling voor, die in sobere woorden, een afgrijselijk beeld schil dert van de barbaarsche gewoonten, welke nog ih dezen donkeren uithoek van den Archipel bestaan. De resident schrijft daarin ,,Op dien 29s ten Juni 1923 is te Maiio- kwari, naar aanleiding van een verzoek van dien zendèling-leeraar Van Hasselt, éeni vergadering gehouden van 27 Arfak- solie hoofden en een deel hunner stamge noot-en, ten doel hebbende in overleg met het bestuur middelen) te beramen om een einde te maken' aan eenigo oude gewoon ten, welke door do aanwezigen eenstem mig verafschuwd werden, maar waarmede men toch niet durfde breken zonder hulp van bet bestuur, Do hierboven bedoelde gebruiken zijn de doo-denfeesten, welke gehouden worden voor overleden stamgenoot-en. Op deze feesten, waaraan deelname verplichtend is, moeten de uitgeiiioódigdenJ stukjes vleesch van den overledene met sago nuttigen, lij- kenvocht drinken en sigaretten rooken, gemaakt van het haar van dien overledene. Weigering tot deelname aan dezen onsma kelij ken maaitijd, het toornen van' walging voor het' te nuttigen voedsel, of liet Icuclien bij het rooken der sigaretten maakt den overtreder des doods schuldig; de nabe staanden van den overledene moeten hem onmiddellijk als offer la-ten vallen. In overleg met do aanwezigen werd over cengekomen, dat door liet bestuur zal wor den verbodleii: bij de zoogenaamde dooienfeesten lij- kenvocht te drinken, lijkcnvleesch te nut tigen of lijkenbaar te rooken; een' lijk meer dan één nacht of langer dan 24 uur boven aarde te laten; het lijk, óok nadat het ter aarde is be steld, in eenig opzicht te schenden." Tot zoover het jaurberiebt. Opnieuw blijkt hieruit van hoe groote beteebenis het Christendom ook voor het natuurlijk leven is. Moge de Christenheid hare roeping ver staan opdat ook over de lVapoea's, die nog wonen in de donkerheid en do schaduw des doods, het licht des Evangelies mag opgaan. HET RIJWIELPLAATJE. Welkom, schattig rijwielplaatje, Welgekozen kunstproduct. Dat de vaderlandscho beurzen Vol van kunstvervoering plukt! Laat ik U maar welkom heeten Op ons vrije grondgebied, 5k Snakte reeds naar Uw verschijnen Eneen ander doet het niet! Zeer kunstzinnig sier je 't rijwiel, Tot zelfs van Colijn en Buys, Sierlijk slangt je blanke lijfje Om de stoere balhoofdbuis. Drie pop is voor jouw prestaties Werkelijk een prijsje, hoor! Een kunstlievend mensch zegt eerlij! „Wel, hoe maakt men het er voor?!" J-ammer, dat men zeer baatzuchtig Aan je repufatie raakt; Jij wordt voor een simpel kwartje, En goedkooper, nagemaakt! Nederlanders zijn geen Belgen, Holland kent zichzelve niet, Want. de postcheque en de giro Gaat ginds best en bier failliet 1 Uiltje." LEIDSCHE PENKRASSEN Amice! Als het u gaat als mij, dan hebt ge met meer dan gewone interesse gelezen, de ar tikeltjes in het nummer van j.L Woensdag over de vraag of het ongeloof in ons land aan de winnende hand is. De cijfers door Prof. Bong-er gegeven en waarop in bedoelde driestarren de aan dacht werd gevestigd, zijn zeker wel in staat o-m tot nadenken te stemmen. Het getal van hen die openlijk verklaren tot geen enkel kerkgenootschap te hehooren, en. die als regel finaal met God en zijn dienst hebben gebroken,-: neemt onrustba rend toe. Het leger der ongeloovigen wordt elk jaar niet met tien- en hondertallen ver sterkt, -maar met vele duizenden. j En. als daarbij dan in aanmerking wordt genomen dat straks een geheel ge slacht wordt opgekweekt in een niet-Ghris telijke, zoo niet anti-Christelijke sfeer, en dat er onder hen die nog tot de belijders gerekend worden niet weinigen door den stroom van het ongeloof worden gegrepen en weggevoerd, dan is er zeker wel reden -voor ongerustheid, en komt als vanzelf de vraag op, wat de toekomst ons wel zal brengen. Nu geef ik onmiddellijk toe, amice, dat we ons ook bij het spreken over deze din gen .moeten hoeden voor overdrijving en dat we de werkelijkheid ook hier niet uit het oog mogen verliezen. De sterke toename van het getal dergo- non, die verklaren tot geen kerkgenoot schap to willen hehooren is toch misschien mede een gevolg van het feit, dat men in zijn opgave oerlijker is dan voorheen. Er is oen tijd geweest en ik geef toe dat dit opzichzelf nog een gunstig ver schijnsel was dat men er voor terug schrikte de consequenties van zijne levens opvatting te aanvaarden. Men was gedoopt en misschien wel „aangenomen", zoodat men in de kerkelijk •ke registers stond ingeschreven, maar ver der was er feitelijk geen enkele hand met de kerk. Van kerkgaan was als regel geen -sprake. Slechts 'bij hooge uitzondering werd nog eens een dienst hij-gewoond.Velen stelden er b.v. prijs op, hunne kinderen te laten doop en-, omdat ze daardoor zekere rechten kregen, als b.v. eventücele opname in een weeshuis, enz. Maar verder bekommerde men zich dan óok niet over de kerk en werd geleefd zoo als Paulus het uitdrukte: zónder hoop en 'zonder God in de wereld. Werd echter aan dergelijke menschen gevraagd of ze tot een of ander kerkge nootschap behoorden, dan zouden ze er geen oogenblik aan denken die vraag ont kennend te beantwoorden.. Zeker, waren ze lid van een kerk! Ze behoorden toch tot do fatsoenlijke, welopgevoede menschen en zo stonden toch niet op één lijn met de heidenen. Wat dacht men toch wel van hen! Aan dat- s c h ij nl e v e n, aan dat n a am-Christendom zonder meer, begint nu hij velen een einde te konten. Mefi kan het in meerdere opzichten' heter dan vroe ger huiten do kerk stellen, men komt or ook driester voor uit wat men uu eigen lijk is, en veel "gemakkelijker dan voor heen, komt men er toe, den hand met de kerk te verbreken. De achteruitgang, amice, is dus niet zoo groot als het oppervlakkig wel schijnt. Ik geloof zelfs te mogen zeggen dat -het aan tal personen dat kerkelijk meeleeft vol strekt niet kleiner is geworden de laatste Prof. Bonger verstrekte cijfers een ernsti ge waarschuwing vormen. Het feit toch, dat duizenden hij duizen den den moed grijpen o-m openlijk den hand met de kerk le verbreken heeft ons wel iets te zegg'en. Namen ze vroeger oerf meer negatief standpunt in, thans is het') gekomen tot een positieve belijdenis van$ ongeloof en godver'zaking. En terecht is in herinnering gebracht* dat ongeloof en revolutie hand aan hand gaan. Ongeloof is feitelijk revolutie; he! i&j opstand tegen God; een den oorlog verklap ren aan God; een proclameeren van de' m-enschelijke souvereiniteit en' een ontken-; ning en miskenning van de volstrekte sou-! vereiniteit Gods. ji Dg innerlijke revolutie is een feit ge-l worden en de grondslag voor de openlijke't revolutie is gelegd. i; Do groote sla-in-den-weg voor de revo lutionaire beweging is het geloof in God,*- den ahnachtigen Schepper van hemel eR^ aarde, die alles onderhoudt en regeert, aan Wiien alle schepsel gehoorzaamheid ver schuldigd is en aan Wiens ordinantiën abri les wat leeft zich heeft te onderwerpen, li' Vandaar dat het eerste pogen er altijd op gericht is om het geloof in God en denj Christus te ondermijnen en het ongeloof I te doen zegevieren. i; Denk ipaar aan wat zich in Duitschland j en vooral in Rusland heeft afgespeeld dol laatste jaren, waar de kerk weer een kruis: kerk is-geworden en waar de geloovigerij zijn vervolgd en gemarteld. -'j En nu is er een welbewust pogen om o-oïe j in ons land het ongeloof te doen zegevie-j ren en de revolutie voor te bereiden. Wie; niet ziende blind is, kan het waarnemen. De los-aan-de-kerk-beweging wordt zoo-' De los-van-de-kerk-beweging wordt zoo-' nis'ten hebben reeds hunne Zondagscholen I - en de socialisten hunne jeugdbeweging. I Alles wordt er op gezet om allereerst dej harten van de jeugd en straks het geheele volk t-e revolutioneer enij Nu mag met dank aan God erkend wor den amice, dat ons land ook in dit opzicht tot de bevoorrechte landen behoort. Er is nog een groote schare van mannen en. vrouwen die wenschen te leven naar hef; Woord Gods. De zuivere verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus wordt in breede kringen nog op hoogen prijs ge- 1 steld. Er is nog belangstelling voor het Christelijk' onderwijs. De Christelijko jeugdbeweging neemt een eerste plaats in» Onze Christelijke vakorganisaties oefenen i grooten invloed uit en in het staalkundige, leven hebben tot nu toe de Christelijke', partijen een leidende positie.. Dat zijn zegeningen, waarvoor we niet: de oogen mogen sluiten, maar die wc te' tellen hebben één voor één. Maar aan den anderen kant, amice, mo gen we daarmee toch ook weer niet. tevre- den zijn. Want wie roemt op zijn rijk-' dom, verkeert in oen gevaarlijke positia i De groo'te vraag die wij ons stellen moe-j ten-, telkens weer, is deze, of wij van de zegeningen die wij ontvingen een behoor- I' lijk gebruik maken en of wij wel al de middelen die God ons schonk, gebruiken j in den strijd tegen ongeloof en revolutie. Als we die vraag stellen, amice, dan. vrees ik, dat het antwoord ontkennend cn in elk geval niet bevredigend moet luiden.., Over1 hét kerkelijk leven zal' ik ïiwmaar niet spreken, hoewel daarvan zeker ook' wel een en ander te zeggen-zou zijn. Maar hoe staat, het b.v. in het politieke leven. Het duurt nog slechts een paar maanden en we -zitten weer midden in de verkie- zingsdrukte. Daarvoor is geld noodig, fi- nancieel steun, maar veel meer nog ze- delijke en persoonlijke steun. Maar ga j er nu eerst op uit en vraag ééns aan de', menschen of op hun steun kan worden ge- rekend. We hebben -nog heel wat intellep- tueelen in onze kringen, dis in- staat zijn in kleiner of grooter lering voorlichting to-; geven. Doch wat, kemt -daarvan in de prac- tijk? De een heeft geen tijd en de ander! heeft geen lust om in den strijd een werk-! zaam aandeel te nemen. Ga er eens op' uit cn vraag om financieelen steun. Het. antwoord zal in verreweg de meeste ge-, -vallen teleur stellen. Men heeft gold vooir ontspanning en ontwikkeling, voor lezin-, gen en concerten, maar als een.' 'sirijdpen- ning gevraagd wordt, daij is men meestal toevallig slecht hij kas. Ik zou zoo wel door kunnen-gaan, ami-;, ce, maar het heeft weinig zin, omdat ieder; die even nadenkt, met deze dingen volko men op de hoogte is. Slechts op één punt wil ik nog wijzen.: De groote waard.e van de Christelijke, pers wordt door zeer velen erkend. Men weet wel, dat de pers een machtig wapen, is,, zoowel len kwade als ten goede. En- toch is het met onze pers meestal een ho peloos getob omdat er betrekkelijk weini gen zijn, die bereid zijn financieelen en zedelijken steun te verkenen. Wanneer alle Antie-revolufionairc-n, ook.- in deze omgeving, een heslist standpunt, innamen, dan zou onze por?, zonder dat; iemand een cent extra behoefde uit te ge-; ven, voor goed geholpen 'zijn en in staat wezen hare vleugelen uit te slaan. Dan zou onzo pers evenals het Christelijk onderwijs, oen leidende positie kunnen innemen ea, zouden we daarin hebben een macblig wa-j pen in-den strijd tegen het meer-en meer- opdringende revolutionaire leger. Helaas, nogal te velen, geven er voor-, keur aan met den vijand te heulen en op, die wijze de ontwikkeling van de Chris'.e-i lijke pers tegen te houden. r Dat is een gevaarlijk standpunt, amice.- Het is een onverantwoordelijke houding; En ik hoop dan ook dat dit briefje er toe j zal bijdragen, dat velen nog eens over ueze. dingen gaan nadenken. Het ongeloof telt zijne slachtoffers In) duizenden. Het revolutionaire leger wordt met den dag sterker." Het getal van lien die zich openli.w; van God en zijn dienst afkoeren wordt rfcotoi grooter. Welnu, amice, laten wij onszelf dan oens; 'opnieuw mot den -moesten er&st afvragen.) Wat is in dezen de taak door God mij pp de schouders gelegd? Wat kan ik doen, 1 persoonlijk, om den snel wassenden stroom van ongeloof en revolutie te koeren' i VERITAS. 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1924 | | pagina 6