^Aan het einde der Week Zoo is dan deze "week do Londen- 1 c h e conferentie aangevangen. Reeds de vijftiende na den oorlog. J2' Zal het de laatste zijn? j iWe weten het niet. Doch één ding is zeker: we staan nu jan een keerpunt. Nunc aut nunquam, nu of nooit. Nog nooit is de oplossing van het Euro- jeesche vraagstuk zoo dicht in 't gezicht jeweest. De knapste „deskundigen" der geheele wereld hebhen tezamen een rapport opge steld, dat bedoelt, allen tevreden te stel den. En dat dit tot op zekere hoogte ook doet. En nu gaat het er om op deze- conferen tie of dit plan ook en dan natuurlijk la zijn geheel! uitgevoerd zal worden. Df allen daartoe zullen medewerken. De conferentie zal in drie stadiums ver- Soopen: Eerst de bijeenkomst van do mU 'bisters der vier mogendheden (Engeland, Frankrijk, België en Italië), bijgestaan door een viertal commissies. Zijn de ministers het eens geworden, dan gaan de deskundigen de beslissingen uitwerken. En als ook dat gebeurd is, komen de mi nisters weer bijeen' en beginnen de onder handelingen met de Duitschers, die alsdan ter conferentie worden toegelaten, Beweerd wordt nog dteeds, dat de con ferentie een tiental dagen duren' zal. Toch is men zich ook van de Kioeilijkhe^ den, die te overwinnen zijn, wel bewust. Doch de goede wil moet bij allen aan wezig zijn, en dat is al heel wat. Wij zullen hopen, dat nu eindelijk, na tien jaren van oorlog en oorlogsverdwa- jing, het gezond verstand zal terugkeeren en de volken zullen begrijpen dat zij elkaar noodig hebben. Dat bet eindelijk „vrede" zal worden en ten gevolge daarvan ook op maatschappe lijk gebied in Europa weer eenigszins ge ordende verhoudingen en eenige welvaart zullen beginnen, te heerschen. Het is nog steeds geen vrede in de oude wereld, maar ook in de nieuwe wereld is het onrustig. I In B r a z i 1 i is al sinds eenige weken een opstand aan den gang, die ook in de afgeloopen week aan de rebellen weer suc cessen opleverde. i San Paulo, de tweede stad van Brazilië, is in hun bezit en het scheelt weinig of zij zullen ook Santos, de derde stad, bezet- ren; althans deze laatste kan ieder oogen- blik ir. hun macht vallen. De regeering heeft nog de hoofdstad, Rio do Janeiro, doch zij ziet haar macht gaandeweg afbrokkelen, ook door het feit, dat troepenafdèelingen, door haar tegen de rebellen afgezonden, naar dezen overl'oo- pèn. s- Doch niet alleen uit Amerika, ook uit Afrika komen berichten aangaande onte vredenheid, die zich op gewelddadige wij ze uit. Op deii Egyptischén premier Zagh- loelPasha werd een moordaanslag ge pleegd, die gélukkig geen doodelijk gevolg had. Maar het is toch een symptoom van de gevoelens, die er in Egypte heerschen. Zaghloel Pasha zou zich binnenkort naaa* Engeland begeven" voor een conferentie met MacDonald betreffende verschillende punten, die Engeland zich had voorbehou den bij de onafhankelijkheidsverklaring van Egypte. - - i En nu bestond bij den pleger van dezen aanslag, een ultra-nationalist, vrees, dat de Egyptische premier tegenover den En- gelschen tot te grooto concessies zou be reid zijn, speciaal wat den Soedan be treft. Het is wel een droevig bewijs van de verwording, waarin op het oogenblik de wereld in al haar rangen en standen, en ook in alle werelddeelen, zich bevindt, dat hij politiek meeningsverschil altijd direct naar de wapenen gegrepen wordt. Dat de tegenstander dan maar uit den weg geruimd moet worden. Wat geeft ook een menschenleven meer of minder, heeft niet de menschensl'achting op groote schaal geleerd, dat men op die wiize conflicten moet oplossen? Zal, en wanneer zal de wereld ooit weer gezond worden, voorzoover dat althans in deze bedeeling mogelijk is? DE OUDSTE POËZIE. Wanneer wij poëzie en proza onder scheiden, als ..gebonden" en „ongebonden" stijl, zou men geneigd zijn als vanzelf^ sprekend te beschouwen, dat het proza als de eenvoudigste literatuurvorm het eerst in de letterkunde optrad. Toch is dit niet het geval en het is een belangwekkend feit, wel waard er de aan dacht op te vestigen, dat de oudste voort brengselen van bijkans iedere literatuur een poëtisch karakter dragen. Dit wisten reeds de Ouden, zooals uit verschillende plaatsen in de geschriften van Strabo en Varro blijkt. En in den nieuweren tijd, bij de studie der Indische, der Grieksche, der Arabi sche en ook onzer Nederlandsche litera tuur, om slechts enkele te noemen, is dit .gevoelen steeds gebleken juist, te zijn. - Toch moet dit feit ook weer niet over schat worden, on het ware te veel gezegd, indien men zonder meer zou beweren, dat de poëzie ouder is dan liet proza. Want we kunnen niet verder gaan dan te zeggen, dat de poëtische bestanddeelen der literaturen gewoonlijk uit vroegere pe rioden zijn bewaard gebleven dan dit met het proza, uit dien zelfden tijd het geval placht te zijn. i Nemen we als voorbeeld de Arabische literatuur. Reeds in den he:Jenschen tijd speelde bij de Arabieren naast den dichter ook reeds de verteller van geschiedenissen een be langrijke rol, zoowel bij de nachtelijke sa menkomsten in het tentenkamp der noma denstammen als ook bij de bijeenkomsten in de reeds bestaande steden. Doch terwijl we een geheele serie ge dichten bezitten, die niet slechts ontslaan zijn maar ook reeds geschreven in dien van 'die oudste vertellingen geen 'documen ten uit dien zelfden tijd. Bij een andere Semitische literatuur, de B'abyfonische, is het eveneens zoo, dat de oudste voortbrengselen der literatuur, die ons bewaard gebléven zijn, poëtische teks ten zijn. En dit is ook niet te verwonderen, als men in aanmerking neemt, dat deze oud ste letterkundige producten ouder zijn dan het schrift en dus oorspronkelijk door het geheugen zijn bewaard. De poëzie is, juist omdat ze gebonden stijl is, aan san «bepa alden vothi gebonden én moet dus ook in dien vorm worden over geleverd, terwijl vertellingen gemakkelijk door iederen anderen verteller weer op een andere wijze kunnen weergegeven worden, Hieruit is lielit te verklaren, dat de poëtische voortbrengselen der verschillen de literaturen tot een vroegeren tijd terug gaan dan die in proza. - j Niet anders dan in de profane is het in de gewijde literatuur. Zelfs is het hier zoo, dat niet slechts het oudste voortbrengsel der Hebreeuwsche, maar zelfs der wereldliteratuur ons hierin is bewaard gebleven. Het is het Zwaardlied van Lamech uit Gen. 4:23 en 24. De literatuur is, evenals de geheele „cul tuur", ontstaan in het geslacht van Kaïn. Kaïn was de eerste, die zich een stad bouwde, die hij naar den naam zijns zoons Henoch noemde. En in die stad ontwikkelen zich, vooral bij de kinderen van Lamech, kunsten en wetenschappen, wat wij gewoon zijn de „cultuur" te noemen. Jubal was de uitvinder der muziekin strumenten, in 't bijzonder der harpen en der orgelen (met dit laatste worden de riet fluiten bedoeld, waaruit zich later de or-, gels ontwikkeld hebben). Hij was de talentvolle musicus, die met zijn fijnbesnaarde ziel de tonen der natuur had beluisterd en getracht ze weer te ge ven. En zijn half-broeder Tubal-Kaïn was de bekwame handwerksman, die op zijn wijze de stof. aan den geest onderwierp en uit koper en ijzer allerlei voorwerpen fabri ceerde. En Lamech voelt zich sterk in het bezit van het zwaard, dat zijn zoon voor hem gesmeed heeft en dan geeft hij daaraan op overmoedige wijze uiting in een ge dicht. Ziehier naast de muziek en de kunst vaardigheid, ook de poëzie geboren! Lamech verzamelt zijn beide vrouwen (want hij is van de goddelijke ordinantie der. monogamie afgeweken) en spreekt haar •aldus toe: 1) „O Ada en Zilla, hoort mijne slem, O gij vrouwen Lamechs, verneemt mijne rede: Een man sloeg ik dood om mijne wonde En een! knaap om mijne buile! Want zevenmaal zal Kaïn gewroken 1 worden, Maar Lamech zeven en zeventigmaal." -Ij Nu rest ons'nog de beantwoording der vraag, waarin het poëtische van dit lied bestaat. Want het wijkt zoo veelszins af van de gedichten, die wij in onze eigen taal ken nen. De afwezigheid van r ij m is opzichzelf nog geen bewijs, dat we hier niet met poë zie zouden to doen hebben. Want ook de Grieksche en Latijnsche ge dichten, althans do klassieke, kennen geen rijm, ja zelfs vinden we daar wel voorbeel den van in onze eigen taal. En een berijmd gedicht bestaat er' in de geheele HebreeiTwsehe literatuur niet. Nu is het algemeen hekend, dat het ken merk der Hebreeuwsche poëzie moet ge zocht worden in het p a r a 11 e 1 i s m e der leden, d.w.z. in het ongeveer op de- zeilde wijze uitdrukken van eenzelfde ge dachte, öf in het tegenover elkaar plaatsen' /van twee gedachten. Een voorbeeld van beide uit de H. S. Van het eerste: Ps. 19:1, De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel ver kondigt Zijner handen, werk. En van het tweede, van het antithetisch parallelisme: de volkszang uit 1 Sam. 18:7: Saul heeft zijne duizenden verslagen. Maar David zijne tienduizenden. Dat dit parallelisme, en wel in beiderlei vorm. in het Zwaardlied gevonden wordt, is duidelijk. Doch behalVe dit parallelisme der leden is er nog een ander kenmerk, niet slechts der Hebreeuwsche, maar van alle poëzie, 'en dat is het rhythme, d.w.z. de afwis seling der betoonde en onbetoonde letter-r grepen. Om na te gaan, of het Zwaardlied ook aan dit vereischte voldoet, is het natuur lijk noodig Van de vertaling terug te gaan tot het oorspronkelijke, en dan willen wij ten bewijze daarvan den eersten Tegel van dit lied in het origineel afschrijven: ada wesillé. sjemd-an koh'. Ook' de het Hebreeuwscli onkundige lezer ziet hieruit dat er vier betoonde lettergre pen in dezen regel! voorkomen en dat er rÉyth'me in heerscht, alzoo dat we hier in derdaad. met poëzie te doen hebben. 1) Wij hebben in den tekst der Slaten vertaling eenige wijzigingen aangebracht, om hem meer in overeenstemming te bren gen met liet oorspronkelijke. EEN „VRIJ HUWELIJK." Onlangs stond in „De Telegraaf", een blad. dtfct zich hiervoor uitstekend' leent, de volgende advertentie: Wegens de gebrekkigheid der tegen woordige huwelijkswetgeving, die zelfs bij zeer ernstige verschillen scheiding V onmogelijk maakt, indien een der par- r' tijen zich daartegen verzet, waardoor een tweede wettelijk huwelijk onmo gelijk blijft, achten ondergeteekenden zich verplicht, hierbij bekend te ma ken aan vrienden en kennissen, dat heidenschen tijd der Arabieren, hebben we "3?mggr00cfe plekken, huldafschilfering en uitslag ^verdwijnen snel, met e^llie$3^£ Akkers Klooster-balsem, die Uw huid zuiver en gezond maakt. zij besloten hebben, een' vrij huwelijk aan te gaan'. E. baronesse VAN DER FELTZ. 'A. E. THIÈRENS. Deze annonce zegt onze B otterd., spreekt méér dan boekdeelenl Ze doet de ontzettende ontaarding zien! in onze he- dendaagsche ,,hoogere standen", der maat schappij. Ze schreeuwt 'het uit, wat. in de niet ontkerstende kringen! onzes volks met schroom wordt gesignaleerd en in de meer ruwé volkslagen met een woord wordt betiteld, dat we hier niet zullen) noemen. Men' vraagt zich af, waar we naar toe gaan indien zulks eens algemeen navol ging vond! Dat het de bedoeling is, met dit z.g. vrije huwelijk! we vinden het jammer, dat biervoor de naam huwelijk nog gebe zigd moet worden propaganda te ma ken1, blijkt, uit wat de steller der adver tentie in de ,,Tel." als toelichting schrijft». Daartoe aangezocht door genoemd blad, dat natuurlijk gaarne voor „attracties" wil zorgen, deelt de heer Thierens gepen sioneerd zee-officier en oud-ambtenaar in Suriname, nog het volgende mee: ,,Goed is het wettelijk huwelijk zeker, voor den gemiddelden goeden mensch, die van dit contract, dat de heele persoonlij ke vrijheid tot in haar grootste intimiteit omvat, geen misbruik en met discretie ge bruik maakt. Goed is het ook voor een massa zwakkelingen of maar half-door- bakken zielen, die zonder dezen rugge steun van de Gemeenschap en hare Wét hunne partners zouden opofferen aan mo- menteel'cn lust of onlust en daarnitfe het verband van de samenleving deerlijk ont- Avrichten." De man toont zich ook nog een navolger van Nietzsche en verbeeldt zich een soort „TJeber-mensch", die oneindig hoogcr staat dan die kudde." En toch heeft deze „sterke en gaarge- bakken" man zich nog niet kunnen op werken tot een gemiddelden goeden mensch, die van het „huwelijkscontract" geien misbruik en1 met discretie gebruik maakt. Zoover heeft deze „gaargebakken" h,et niet kunnen brengen. Trouwens, paga- nistische factoren zouden hem hiertoe in den weg staan. De heer Thierens huldigt de puur hci- densche staatsbeschouwing van Plato. Dit blijkt toch uit zijn redeneering in ver band met de moeilijkheden welke een vrij „huwelijk" voor de kinderen mee brengt. Die bestaan voor den „sterken" man niet. Het is immers niet prettig voor kinderen, om te blijven bij ouders, die niet harmoniseren. En dan, aldus de heer Thierens verder, „bedenke men, dat Plato en anderen toch ook zéér grote sociale waarde toekenden aan de opvoeding der jeugd juist buiten het gezin. Zoodat ik maar zeggen wilmaak van dit punt nu niet een soort wachtwoord dat. ondoor dacht maar nagepreveld wordt, als boven bedenking verheven." Weer komt hier het innerlijke van deze gedoopte heidenen naar vorenniet Chris tus, maar Plato is het ideaal. De omkeéring aller moreele. Waarden, zooals Nietzsche die theoretiseerde, wordt hier in den grond der zaak geleeraard. De Christelijke huwelijkswet is volgens den heer Thierens een wet, onwaardig voor vrije menschen en vernederend voor man en vrouw, die den democratischen plicht- van zelfbestuur vervullen. Hoe dit zij, het is een diep-treurig ver schijnsel in onze dagen1, een vreeselijk symptocni van ontreddering in geestes- en zieleleven van velen, die, wiljen ze tot da den overgaan, nog steun vinden in het z.g. vrijheidsbegrip van zekere politieke partijen. GEEN KRUIS, GEEN KROON. Neen, zonder kruis geen kroon! Maar zonder kroon, wel menig kruis In hart en huis, Mijn zoon! .Waar 't leed gedragen weidt, Maar zonder ootmoed bij de schuld, En 't hart niet duldt Maar mort. Waar 't kruis wordt nagesleept, Vertoond, verheerlijkt, opgekleurd. En 't hart- niet treurt, Maar dweept. De lijdzaamheid des Mans,- Des Christens, die in God geloof\ Zij slechts is 't hoofd 'r i Een krans. Maar dezen werpt hij neer Voor Heni, die 't kruis droeg zonder schuld Aan héin de hulde En de eer! NIC. BEETS. VERSCHIL VAN ZEDE Daar hebt ge nu, zegt Fr. D a g b 1., in een sprekend voorbeeld het verschil van publieke zeden weer tusscRen Engeland en Nederland, i En niet in óns voordeel! Lees eens dit bericht over de Engelsche padvinders: :'la! „De Britsche draadï. dienst meldt, dat de prins van Wales, hoofdleider der padvinders van "Wales, twee dagen zal blijven in het kamp de padvinders te 1 Wembley, te midden van twaalf dui- zend Britsche padvinders uit alle dee- len van het Rijk, die daar bijeen komen voor de jamboree, het groote padvinders- congres dat daar van Vrijdag 1 Augus tus af gedurende een week gehouden zal worden. De jamboree zal worden .ge opend door den hertog van Connaughl. De prins van Wales zal den nacht in het 1 kajnp doorbrengen en den volgenden dag de leiding nemen. Op Zondagochtend zal hij bij den kerkdienst aanwezig zijn." Let nu eens op dit laatste. 1 Dat zou voor Nederlandsche padvin ders haast ondenkbaar zijn. Daai moet men vóór alles „neutraal" zijn. Toch zijn er ook in Engeland allerlei soorten van menschen, ook in de kringen der padvinders. Maar 't gebed en de kerk en de religie zijn er nog diep geworteld in de zeden des volks, i Dat nu werd hier zoo anders. Begrijpt men nu misschien, waarom wij ons hier zoo heel vaak op eigen, christe lijk terrein moeten afzonderen, waar dit in Engeland nog niet noodig zou zijn? Land- en Tuinbouw HET MESTEN VAN VARKENS. II. ";'j Sommige menschen schijnen van het mesten wel een gek begrip te hebben. Zoo las ik van iemand die zei: „Ik voer mijn varkens om de twee dagen, dan krijg ik mooi doorregen spek, eerst een reep vet. en dan een reep mager." Ieder voelt het dwaze van zoo'n rede neering. Maar natuurlijk heeft, het voeder 'n enormen invloed op de kwaliteit van het spek. Het lijkt mij niet ondienstig eens even te wijzen op den invloed van het voeder. Mager spek, vleesch dus, bestaat voor een groot deel uit eiwit, terwijl vet spek natuurlijk hoofdzakelijk ve.t is. Proeven hebben uitgemaakt, dat eiwit in het lichaam alleen kan ontstaan uit voe^ dereiwit, terwijl vet in het lichaam kan ontstaan uit vet suiker, zetmeel, celi's tof eiwit. 't Is dus lang geen groote kunst om vet te vormen! Veel grooler kunst is het om eiwit, vleesch te vormen. Het kost werke lijk heel "wat moeite om goed mager door- 'regen spek te maken. Dan moet het voeder met zorg worden samengesteld. Maar dan zijn we er nog niet. Want mager spek is niet alléén eiwit! Tus schen eiwit bevindt zich ook vet, in kleine druppeltjes of bolletjes. En nu is van dit vet vóór een groot deel de smaak van het spek afhankelijk. En de smaak van-het vleesch (veroorzaakt dooi* het vet) staat zeer onder invloed van het voeder. Geeft men vleeschmeel waarin zich nog al wat vet bevindt, dan is' dikwijls het spek niet zoo best van smaak. En ook vischmeell met een hoog vetgehalte kan den smaak dikwijls zeer ongunstig be- invloeden. - Hetzelfde is ook waargenomen bij het voederen vaji vette meelsoorten, die een tranig vet bevatten, lijnmeel b.v. Voortgezette proeven hebben eigenaar dige dingen aan het licht gebracht. In Engeland hebben proeven 'bewezen, dat men vischmeel kan blijven verschaf fen tot 5 a 6 weken voor liet slachten, l^n heeft het spek geen .afwijkenden smaak. Mits men natuurlijk ook in de laatste we- ken-.niet een ander voedermiddel toedient, dot den smaak ongunstig beïnvloedt. Het schijnt, hier vooral aan te komen op datgene, wat gevoederd wordt de laatste maand voor het slachten. Maar en men bedenke dat, hiervan kan enorm veel afhangen. In een volgend artikel' zullen we de verschil'ende voeder middelen wel eens één voor één bekijken. Thans eerst enkele andere dingen. Allereerst iets omtrent mais. Hierom trent schijn veel misverstand te heerschen. In 't algemeen acht de praktijk het oen slecht verteerbaar voer. En dat is het toch allerminst; de mais heeft een liooge zet- meelwaarde en de hardsell! inende schil bestaat niet uit ruwe celstof, doch uit een eiwitsoort. Wel moet men om een andere reden met mais voorzichtig zijn. Als men b.v. de laatste maand van het mesten niets dan mais voert, dan hoeft men heel dikwijls waterig slap spek. Waarschijnlijk staat dit ook weer onder invloed van het vet uit de raais. En dan is er nog iets, waarop men moet letten. Mais bevat nog 6.6 pet. verteerbaar werkelijk eiwit. Dit eiwit heeft echter voor de voeding een zeer geringe waarde. Men moet er dus niet te veel op bouwen. En dan nog een laatste kwestie, 't' Is heel dikwijls waargenomen, dat dieren, die heel veel mais aten, huiduitslag kregen. Vooral dieren, die een witte huid hadden en dan vooral, als ze in de zon liepen. Hier heeft men niet met een voedingskwestie te doen, maar met iets anders. Hiermee u.l. dat de afbraakproducten van de mais. als ze in het bloed komen, vooral in de huidbloedvaten, in staat zijn het zonlicht, dat door de huid dringt in zich op te ne men en daarna om te zeiten. Het dan ontstane licht heeft een zeer schadelijken invloed op de huid. en de dipren krijgen huiduitslag. Voorschoten. C. KOOY. LEIDSCHE PENKRASSEN Amice. Als ik „bij" wilde zijn, zou ik nu eigen lijk moeten schrijven over de warmte, waarvan we de laatste dagen te lijden1 heb ben. Dit l'aatste klinkt u misschien 'n wei- ning vreemd in de ooren, maar ik geloof toch dat ik door in dien geest te schrij ven, het best in dvereenslemming zou zijn met veler opvatting. Ik spreek niet zoo heel veel menschen, maar onder de betrekkelijk weinigen zijn er heel wat, die weinig anders dan klaag tonen hadden over de warmte, die zoo hinderlijk is en vermoeiend en weet ik wat aï meer. Mijn bedoeling is echter niet nu over het weer te schrijven) en1 nog minder er over te klagen. Het is wel waar, dat het zomer- ische zonnetje het werken weieens een wei nig bemoeilijkt en dat men daardoor wei eens minder frisch is, maar dat mag toch allerminst reden zijn om te jeremieeren, terwijl we feitelijk toch zoo rijk gezegend worden. Ot 13 hel nlef een voorrecht, 3ai lieer-.' Iijke zomerweer, zooals wo het in ons iandl slechts weinig kennen? Is het niet een! gavo Gods, die we dankbaar hebben te aanvaarden? Het is echter merkwaardig, amice, dat: wij menschen mot zon en licht alleen niet'" kunnen leven. Wo hebben behoefte aan oogenblikken, dat do zon schuilgaat achter' dikke wolken. Een tuinder, dien ik sprak en die vol-' strekt niet klaagde, wees er me op, dat! het toch wel zeer gewenscht zou zijn, in-' dien we regen kregen. Het is wel mooi, zoi hij, dit heerlijke weer en we moeten er1 dankbaar voor zijn, maar het is zoo droog. De jonge planten, die nu moeten worden uitgeplant kunnen zoo niet in leven blijven De grond is te droog, zoodat zo geen wortel', kunnen schieten en het gevaar bestaat dat', ze sterven. Eigenaardig is dat, amice. De zon is; immers ook voor het leven opmisbaar. Het licht en de warmte hebben een levenwek kende kracht. En toch, als er niets anders,' is dan zon, dan gaat alles verdorren en verkwijneh en zullen nooit de kostelijke vruchten tot rijpheid komen. r Goed bezien, amice, hebben we hier een beeld van het menschenleven. O, het is zoo aangenaam als de zon der voorspoed schijnt, als het alles licht is op ónzen1 levensweg en vroolijkheid. We hegeeren 'het niet anders. Maar de practijk leert telkens weer, dat- hethoe pijnlijk het- voor ons gevoel tv aak ook mag zijn toch vaak zoo noo- dig is, dat de zon achter do wolken schuil gaat en dat het donker wordt op onzen! levensweg. De gewone gang van het Teven is nu eenmaal dat het gaat door de diepte naar de hoogte. Maar ik zou langzamerhand gaan philo- sofeeren en dat was toch niet mijn bedoe-.' ling. Ik wilde er eigenlijk alleen op wijzen, dat het, hoe mooi het weer ook is, toch' niet behoeft te verwonderen als er men-7 schen zijn, die naar ander cn minder zon nig en droog weer gaan verlangen. De vacantiegangers zullen er echter als regel wel anders over denken. 't Is nu zoo langzamerhand voor vele menschen althans, weer de vacantietijd. Allerlei voorbereidingen worden getroffen, koffers worden gepakt en straks zwermen de familie's naar alle kanten uit. Ik behoor zelf niet tot degenen, die ge woon zijn, met vacantie te gaan, maar ik kan de zon- best in het water zien schij-' nen en al blijf ik zelf rustig thuis, ik v'nd het altijd verblijdend, als ik zie hoe velen van een kortere of langere rustpoos kun-, nen genieten. In dat opzicht is er heel wat veranderd! de laatste jaren. Mij heugt nog dé tijd,; dat eigenlijk alleen de dominé en de mees-; ter, benevens enkele notabelën, met va-* cantie gingen. De rest bleef eenvoudig! thuis. En leed daar niet onder en mokte' er niet over. omdat men niet beter wist of 't hoorde zoo. Als men familie of vrien den wilde bezoeken, dan gebruikte men daarvoor een van de feestdagen, en als er dan iii den zomer liogeens een enkele vrije dag voor oen zemLngsfeest of iets van dien aard. bijkwam, dan was men al meer dan tevreden. i Dat is nu een beetje veranderd, en eer-; lijk gezegd, ik acht dat een zegen en een groot voorreclft. Ais de sleurgang van het, leven eens voor enkele dagen onderbroken kan worden, en men kan eens vrij genieten van de heerlijke natuur, dan mogen we, daarvoor' dankbaar zijn. Het is gelukkig, amice, dat in tal.van. bedrijven, waar men daar vroeger niet, aan dacht, enkele vacant;edagen worden' gegeven, maar een voorrecht is ook, dat. er zoovelen zijn, die nog in slaat zijn een11, reisje te maken.- Er wordt- heel vc-el geklaagd in dezenj tijd, en vaak niet ten onrechte, dunkt me.! Als ik dan evenwel zie, hoeveel menschen!'; zich gereed maken voor hot doen van eeni builenlandsche reis, dan zeg ik, kijk, dat; is.nog weer een gunstig verschijnsel. "Want' men zou 't natuurlijk niet deen, als de; middelen het niet toelieten. En als ik zoo-j veel andere menschen zie die hier of daari een tijdlang „in pension" gaan, dan zie ik:! ook daarin een gunstig verschijnsel en een1, bewijs, dat de toestander, toch niet zóó; slecht ziju als men menigmaal meent. Vandaar amice, dat ik met genoegen het, reizen en trekken gadesla en dat ik ook'( aan a.le lezers, die met vacantie zijn of/ denken te gaan. een recht prettige vacantie; toewensch. ij Ik zou het hierbij ditmaal kunnen laten,", amice, ware het niet, dat ik nog een enkel; woord moet wijden aan het gisteren ge-| plaatste episteltje van den heer Kn hbo; aan mijn adres. h Veel zal ik daarvan niet zeggen. Had ik in een vorig briefje zooveel ver-j koerde dingen gezegd, dat de heer Knibbe/ niet wist waar hij moest beginnen eüj waar eindigen, de vorige week heb ik het. naar het schijnt nog bonter gemaakt. Nm zijn 'de misvattingen al zoovele, dat er heelemaal geen beginnen meer aan schijnt; Was dit gezegd, amice, van een persoon-] lijk schrijven, dan zou ik dit erg vervelend!; hebben gevonden, 't Gaat hier echter over) een brief waarvan alle lezers van dit', blad hebben kunnen kennis nemen on ik twijfel geen oogenblik, of zij zullen uitval len als hier gedaan worden, op de juis'.e' waarde weten te schatten. 'j Er is voor mij dan ook geen enkele oan-i leiding op deze kwestie nog verclev in 1o! gaan. Ik zou er nog op kunnen wijzen, dafj ik niet de eenige hep die van bedoelde inj leiding een minder aangenamen irdruk- kreeg, en dat b.v. de redactie vandeR.,K.f Leidsche Crt. tot oen soortgelijke conclusie* kwam, maar ik zal nu maar liever de zaak' laten rusten. j' Als de redactie gelegenheid kan vindeiv bedoelde inleiding in haar geheel op le r.e4 men, dan zal ik mij daarover verheugen J Er niets zal mij naneenamer zijn. datt om persoonlijk met den heer Knibbe deze. zaak eens te bespreken. Misse-Ven dat w^ elkaar dan beier vorstlan dan bij d® schriftelijke discnss'c die ik hiermede be4j e:nd?g. V ERITAS. 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1924 | | pagina 6