^Aan het einde der Week
Zoo is dan deze "week do Londen-
1 c h e conferentie aangevangen.
Reeds de vijftiende na den oorlog. J2'
Zal het de laatste zijn? j
iWe weten het niet.
Doch één ding is zeker: we staan nu
jan een keerpunt.
Nunc aut nunquam, nu of nooit.
Nog nooit is de oplossing van het Euro-
jeesche vraagstuk zoo dicht in 't gezicht
jeweest.
De knapste „deskundigen" der geheele
wereld hebhen tezamen een rapport opge
steld, dat bedoelt, allen tevreden te stel
den.
En dat dit tot op zekere hoogte ook doet.
En nu gaat het er om op deze- conferen
tie of dit plan ook en dan natuurlijk
la zijn geheel! uitgevoerd zal worden.
Df allen daartoe zullen medewerken.
De conferentie zal in drie stadiums ver-
Soopen: Eerst de bijeenkomst van do mU
'bisters der vier mogendheden (Engeland,
Frankrijk, België en Italië), bijgestaan
door een viertal commissies.
Zijn de ministers het eens geworden,
dan gaan de deskundigen de beslissingen
uitwerken.
En als ook dat gebeurd is, komen de mi
nisters weer bijeen' en beginnen de onder
handelingen met de Duitschers, die alsdan
ter conferentie worden toegelaten,
Beweerd wordt nog dteeds, dat de con
ferentie een tiental dagen duren' zal.
Toch is men zich ook van de Kioeilijkhe^
den, die te overwinnen zijn, wel bewust.
Doch de goede wil moet bij allen aan
wezig zijn, en dat is al heel wat.
Wij zullen hopen, dat nu eindelijk, na
tien jaren van oorlog en oorlogsverdwa-
jing, het gezond verstand zal terugkeeren
en de volken zullen begrijpen dat zij elkaar
noodig hebben.
Dat bet eindelijk „vrede" zal worden en
ten gevolge daarvan ook op maatschappe
lijk gebied in Europa weer eenigszins ge
ordende verhoudingen en eenige welvaart
zullen beginnen, te heerschen.
Het is nog steeds geen vrede in de oude
wereld, maar ook in de nieuwe wereld is
het onrustig. I
In B r a z i 1 i is al sinds eenige weken
een opstand aan den gang, die ook in de
afgeloopen week aan de rebellen weer suc
cessen opleverde. i
San Paulo, de tweede stad van Brazilië,
is in hun bezit en het scheelt weinig of
zij zullen ook Santos, de derde stad, bezet-
ren; althans deze laatste kan ieder oogen-
blik ir. hun macht vallen.
De regeering heeft nog de hoofdstad,
Rio do Janeiro, doch zij ziet haar macht
gaandeweg afbrokkelen, ook door het feit,
dat troepenafdèelingen, door haar tegen de
rebellen afgezonden, naar dezen overl'oo-
pèn. s-
Doch niet alleen uit Amerika, ook uit
Afrika komen berichten aangaande onte
vredenheid, die zich op gewelddadige wij
ze uit.
Op deii Egyptischén premier Zagh-
loelPasha werd een moordaanslag ge
pleegd, die gélukkig geen doodelijk gevolg
had.
Maar het is toch een symptoom van de
gevoelens, die er in Egypte heerschen.
Zaghloel Pasha zou zich binnenkort naaa*
Engeland begeven" voor een conferentie
met MacDonald betreffende verschillende
punten, die Engeland zich had voorbehou
den bij de onafhankelijkheidsverklaring
van Egypte. - - i
En nu bestond bij den pleger van dezen
aanslag, een ultra-nationalist, vrees, dat
de Egyptische premier tegenover den En-
gelschen tot te grooto concessies zou be
reid zijn, speciaal wat den Soedan be
treft.
Het is wel een droevig bewijs van de
verwording, waarin op het oogenblik de
wereld in al haar rangen en standen, en
ook in alle werelddeelen, zich bevindt, dat
hij politiek meeningsverschil altijd direct
naar de wapenen gegrepen wordt.
Dat de tegenstander dan maar uit den
weg geruimd moet worden.
Wat geeft ook een menschenleven meer
of minder, heeft niet de menschensl'achting
op groote schaal geleerd, dat men op die
wiize conflicten moet oplossen?
Zal, en wanneer zal de wereld ooit weer
gezond worden, voorzoover dat althans in
deze bedeeling mogelijk is?
DE OUDSTE POËZIE.
Wanneer wij poëzie en proza onder
scheiden, als ..gebonden" en „ongebonden"
stijl, zou men geneigd zijn als vanzelf^
sprekend te beschouwen, dat het proza als
de eenvoudigste literatuurvorm het eerst in
de letterkunde optrad.
Toch is dit niet het geval en het is een
belangwekkend feit, wel waard er de aan
dacht op te vestigen, dat de oudste voort
brengselen van bijkans iedere literatuur
een poëtisch karakter dragen.
Dit wisten reeds de Ouden, zooals uit
verschillende plaatsen in de geschriften
van Strabo en Varro blijkt.
En in den nieuweren tijd, bij de studie
der Indische, der Grieksche, der Arabi
sche en ook onzer Nederlandsche litera
tuur, om slechts enkele te noemen, is dit
.gevoelen steeds gebleken juist, te zijn. -
Toch moet dit feit ook weer niet over
schat worden, on het ware te veel gezegd,
indien men zonder meer zou beweren, dat
de poëzie ouder is dan liet proza.
Want we kunnen niet verder gaan dan
te zeggen, dat de poëtische bestanddeelen
der literaturen gewoonlijk uit vroegere pe
rioden zijn bewaard gebleven dan
dit met het proza, uit dien zelfden tijd het
geval placht te zijn. i
Nemen we als voorbeeld de Arabische
literatuur.
Reeds in den he:Jenschen tijd speelde bij
de Arabieren naast den dichter ook reeds
de verteller van geschiedenissen een be
langrijke rol, zoowel bij de nachtelijke sa
menkomsten in het tentenkamp der noma
denstammen als ook bij de bijeenkomsten
in de reeds bestaande steden.
Doch terwijl we een geheele serie ge
dichten bezitten, die niet slechts ontslaan
zijn maar ook reeds geschreven in dien
van 'die oudste vertellingen geen 'documen
ten uit dien zelfden tijd.
Bij een andere Semitische literatuur, de
B'abyfonische, is het eveneens zoo, dat de
oudste voortbrengselen der literatuur, die
ons bewaard gebléven zijn, poëtische teks
ten zijn.
En dit is ook niet te verwonderen, als
men in aanmerking neemt, dat deze oud
ste letterkundige producten ouder zijn dan
het schrift en dus oorspronkelijk door het
geheugen zijn bewaard.
De poëzie is, juist omdat ze gebonden
stijl is, aan san «bepa alden vothi gebonden
én moet dus ook in dien vorm worden over
geleverd, terwijl vertellingen gemakkelijk
door iederen anderen verteller weer op een
andere wijze kunnen weergegeven worden,
Hieruit is lielit te verklaren, dat de
poëtische voortbrengselen der verschillen
de literaturen tot een vroegeren tijd terug
gaan dan die in proza. - j
Niet anders dan in de profane is het in
de gewijde literatuur.
Zelfs is het hier zoo, dat niet slechts het
oudste voortbrengsel der Hebreeuwsche,
maar zelfs der wereldliteratuur ons
hierin is bewaard gebleven.
Het is het Zwaardlied van Lamech uit
Gen. 4:23 en 24.
De literatuur is, evenals de geheele „cul
tuur", ontstaan in het geslacht van Kaïn.
Kaïn was de eerste, die zich een stad
bouwde, die hij naar den naam zijns zoons
Henoch noemde.
En in die stad ontwikkelen zich, vooral
bij de kinderen van Lamech, kunsten en
wetenschappen, wat wij gewoon zijn de
„cultuur" te noemen.
Jubal was de uitvinder der muziekin
strumenten, in 't bijzonder der harpen en
der orgelen (met dit laatste worden de riet
fluiten bedoeld, waaruit zich later de or-,
gels ontwikkeld hebben).
Hij was de talentvolle musicus, die met
zijn fijnbesnaarde ziel de tonen der natuur
had beluisterd en getracht ze weer te ge
ven.
En zijn half-broeder Tubal-Kaïn was de
bekwame handwerksman, die op zijn wijze
de stof. aan den geest onderwierp en uit
koper en ijzer allerlei voorwerpen fabri
ceerde.
En Lamech voelt zich sterk in het bezit
van het zwaard, dat zijn zoon voor hem
gesmeed heeft en dan geeft hij daaraan op
overmoedige wijze uiting in een ge
dicht.
Ziehier naast de muziek en de kunst
vaardigheid, ook de poëzie geboren!
Lamech verzamelt zijn beide vrouwen
(want hij is van de goddelijke ordinantie
der. monogamie afgeweken) en spreekt haar
•aldus toe: 1)
„O Ada en Zilla, hoort mijne slem,
O gij vrouwen Lamechs, verneemt mijne
rede:
Een man sloeg ik dood om mijne wonde
En een! knaap om mijne buile!
Want zevenmaal zal Kaïn gewroken
1 worden,
Maar Lamech zeven en zeventigmaal."
-Ij
Nu rest ons'nog de beantwoording der
vraag, waarin het poëtische van dit lied
bestaat.
Want het wijkt zoo veelszins af van de
gedichten, die wij in onze eigen taal ken
nen.
De afwezigheid van r ij m is opzichzelf
nog geen bewijs, dat we hier niet met poë
zie zouden to doen hebben.
Want ook de Grieksche en Latijnsche ge
dichten, althans do klassieke, kennen geen
rijm, ja zelfs vinden we daar wel voorbeel
den van in onze eigen taal.
En een berijmd gedicht bestaat er' in de
geheele HebreeiTwsehe literatuur niet.
Nu is het algemeen hekend, dat het ken
merk der Hebreeuwsche poëzie moet ge
zocht worden in het p a r a 11 e 1 i s m e
der leden, d.w.z. in het ongeveer op de-
zeilde wijze uitdrukken van eenzelfde ge
dachte, öf in het tegenover elkaar plaatsen'
/van twee gedachten.
Een voorbeeld van beide uit de H. S.
Van het eerste: Ps. 19:1, De hemelen
vertellen Gods eer en het uitspansel ver
kondigt Zijner handen, werk.
En van het tweede, van het antithetisch
parallelisme: de volkszang uit 1 Sam.
18:7:
Saul heeft zijne duizenden verslagen.
Maar David zijne tienduizenden.
Dat dit parallelisme, en wel in beiderlei
vorm. in het Zwaardlied gevonden wordt,
is duidelijk.
Doch behalVe dit parallelisme der leden
is er nog een ander kenmerk, niet slechts
der Hebreeuwsche, maar van alle poëzie,
'en dat is het rhythme, d.w.z. de afwis
seling der betoonde en onbetoonde letter-r
grepen.
Om na te gaan, of het Zwaardlied ook
aan dit vereischte voldoet, is het natuur
lijk noodig Van de vertaling terug te gaan
tot het oorspronkelijke, en dan willen wij
ten bewijze daarvan den eersten Tegel van
dit lied in het origineel afschrijven:
ada wesillé. sjemd-an koh'.
Ook' de het Hebreeuwscli onkundige lezer
ziet hieruit dat er vier betoonde lettergre
pen in dezen regel! voorkomen en dat er
rÉyth'me in heerscht, alzoo dat we hier in
derdaad. met poëzie te doen hebben.
1) Wij hebben in den tekst der Slaten
vertaling eenige wijzigingen aangebracht,
om hem meer in overeenstemming te bren
gen met liet oorspronkelijke.
EEN „VRIJ HUWELIJK."
Onlangs stond in „De Telegraaf", een
blad. dtfct zich hiervoor uitstekend' leent,
de volgende advertentie:
Wegens de gebrekkigheid der tegen
woordige huwelijkswetgeving, die zelfs
bij zeer ernstige verschillen scheiding
V onmogelijk maakt, indien een der par-
r' tijen zich daartegen verzet, waardoor
een tweede wettelijk huwelijk onmo
gelijk blijft, achten ondergeteekenden
zich verplicht, hierbij bekend te ma
ken aan vrienden en kennissen, dat
heidenschen tijd der Arabieren, hebben we
"3?mggr00cfe plekken, huldafschilfering
en uitslag ^verdwijnen snel, met
e^llie$3^£ Akkers Klooster-balsem, die Uw
huid zuiver en gezond maakt.
zij besloten hebben, een' vrij huwelijk
aan te gaan'.
E. baronesse VAN DER FELTZ.
'A. E. THIÈRENS.
Deze annonce zegt onze B otterd.,
spreekt méér dan boekdeelenl Ze doet de
ontzettende ontaarding zien! in onze he-
dendaagsche ,,hoogere standen", der maat
schappij. Ze schreeuwt 'het uit, wat. in de
niet ontkerstende kringen! onzes volks met
schroom wordt gesignaleerd en in de meer
ruwé volkslagen met een woord wordt
betiteld, dat we hier niet zullen) noemen.
Men' vraagt zich af, waar we naar toe
gaan indien zulks eens algemeen navol
ging vond!
Dat het de bedoeling is, met dit z.g.
vrije huwelijk! we vinden het jammer,
dat biervoor de naam huwelijk nog gebe
zigd moet worden propaganda te ma
ken1, blijkt, uit wat de steller der adver
tentie in de ,,Tel." als toelichting schrijft».
Daartoe aangezocht door genoemd blad,
dat natuurlijk gaarne voor „attracties"
wil zorgen, deelt de heer Thierens gepen
sioneerd zee-officier en oud-ambtenaar in
Suriname, nog het volgende mee:
,,Goed is het wettelijk huwelijk zeker,
voor den gemiddelden goeden mensch, die
van dit contract, dat de heele persoonlij
ke vrijheid tot in haar grootste intimiteit
omvat, geen misbruik en met discretie ge
bruik maakt. Goed is het ook voor een
massa zwakkelingen of maar half-door-
bakken zielen, die zonder dezen rugge
steun van de Gemeenschap en hare Wét
hunne partners zouden opofferen aan mo-
menteel'cn lust of onlust en daarnitfe het
verband van de samenleving deerlijk ont-
Avrichten."
De man toont zich ook nog een navolger
van Nietzsche en verbeeldt zich een soort
„TJeber-mensch", die oneindig hoogcr
staat dan die kudde."
En toch heeft deze „sterke en gaarge-
bakken" man zich nog niet kunnen op
werken tot een gemiddelden goeden
mensch, die van het „huwelijkscontract"
geien misbruik en1 met discretie gebruik
maakt. Zoover heeft deze „gaargebakken"
h,et niet kunnen brengen. Trouwens, paga-
nistische factoren zouden hem hiertoe in
den weg staan.
De heer Thierens huldigt de puur hci-
densche staatsbeschouwing van Plato.
Dit blijkt toch uit zijn redeneering in ver
band met de moeilijkheden welke een
vrij „huwelijk" voor de kinderen mee
brengt. Die bestaan voor den „sterken"
man niet. Het is immers niet prettig voor
kinderen, om te blijven bij ouders, die
niet harmoniseren. En dan, aldus de heer
Thierens verder, „bedenke men, dat Plato
en anderen toch ook zéér grote sociale
waarde toekenden aan de opvoeding der
jeugd juist buiten het gezin. Zoodat ik
maar zeggen wilmaak van dit punt nu
niet een soort wachtwoord dat. ondoor
dacht maar nagepreveld wordt, als boven
bedenking verheven."
Weer komt hier het innerlijke van deze
gedoopte heidenen naar vorenniet Chris
tus, maar Plato is het ideaal.
De omkeéring aller moreele. Waarden,
zooals Nietzsche die theoretiseerde, wordt
hier in den grond der zaak geleeraard. De
Christelijke huwelijkswet is volgens den
heer Thierens een wet, onwaardig voor
vrije menschen en vernederend voor man
en vrouw, die den democratischen plicht-
van zelfbestuur vervullen.
Hoe dit zij, het is een diep-treurig ver
schijnsel in onze dagen1, een vreeselijk
symptocni van ontreddering in geestes- en
zieleleven van velen, die, wiljen ze tot da
den overgaan, nog steun vinden in het
z.g. vrijheidsbegrip van zekere politieke
partijen.
GEEN KRUIS, GEEN KROON.
Neen, zonder kruis geen kroon!
Maar zonder kroon, wel menig kruis
In hart en huis,
Mijn zoon!
.Waar 't leed gedragen weidt,
Maar zonder ootmoed bij de schuld,
En 't hart niet duldt
Maar mort.
Waar 't kruis wordt nagesleept,
Vertoond, verheerlijkt, opgekleurd.
En 't hart- niet treurt,
Maar dweept.
De lijdzaamheid des Mans,-
Des Christens, die in God geloof\
Zij slechts is 't hoofd
'r i Een krans.
Maar dezen werpt hij neer
Voor Heni, die 't kruis droeg zonder schuld
Aan héin de hulde
En de eer!
NIC. BEETS.
VERSCHIL VAN ZEDE
Daar hebt ge nu, zegt Fr. D a g b 1., in
een sprekend voorbeeld het verschil van
publieke zeden weer tusscRen Engeland en
Nederland, i
En niet in óns voordeel!
Lees eens dit bericht over de Engelsche
padvinders: :'la!
„De Britsche draadï. dienst meldt,
dat de prins van Wales, hoofdleider der
padvinders van "Wales, twee dagen zal
blijven in het kamp de padvinders te
1 Wembley, te midden van twaalf dui-
zend Britsche padvinders uit alle dee-
len van het Rijk, die daar bijeen komen
voor de jamboree, het groote padvinders-
congres dat daar van Vrijdag 1 Augus
tus af gedurende een week gehouden zal
worden. De jamboree zal worden .ge
opend door den hertog van Connaughl.
De prins van Wales zal den nacht in het
1 kajnp doorbrengen en den volgenden dag
de leiding nemen. Op Zondagochtend zal
hij bij den kerkdienst aanwezig zijn."
Let nu eens op dit laatste.
1 Dat zou voor Nederlandsche padvin
ders haast ondenkbaar zijn.
Daai moet men vóór alles „neutraal"
zijn.
Toch zijn er ook in Engeland allerlei
soorten van menschen, ook in de kringen
der padvinders. Maar 't gebed en de kerk
en de religie zijn er nog diep geworteld
in de zeden des volks,
i Dat nu werd hier zoo anders.
Begrijpt men nu misschien, waarom wij
ons hier zoo heel vaak op eigen, christe
lijk terrein moeten afzonderen, waar dit
in Engeland nog niet noodig zou zijn?
Land- en Tuinbouw
HET MESTEN VAN VARKENS.
II. ";'j
Sommige menschen schijnen van het
mesten wel een gek begrip te hebben. Zoo
las ik van iemand die zei: „Ik voer mijn
varkens om de twee dagen, dan krijg ik
mooi doorregen spek, eerst een reep vet.
en dan een reep mager."
Ieder voelt het dwaze van zoo'n rede
neering. Maar natuurlijk heeft, het voeder
'n enormen invloed op de kwaliteit van het
spek.
Het lijkt mij niet ondienstig eens even
te wijzen op den invloed van het voeder.
Mager spek, vleesch dus, bestaat voor
een groot deel uit eiwit, terwijl vet spek
natuurlijk hoofdzakelijk ve.t is.
Proeven hebben uitgemaakt, dat eiwit
in het lichaam alleen kan ontstaan uit voe^
dereiwit, terwijl vet in het lichaam kan
ontstaan uit vet suiker, zetmeel,
celi's tof eiwit.
't Is dus lang geen groote kunst om vet
te vormen! Veel grooler kunst is het om
eiwit, vleesch te vormen. Het kost werke
lijk heel "wat moeite om goed mager door-
'regen spek te maken.
Dan moet het voeder met zorg worden
samengesteld.
Maar dan zijn we er nog niet. Want
mager spek is niet alléén eiwit! Tus
schen eiwit bevindt zich ook vet, in kleine
druppeltjes of bolletjes.
En nu is van dit vet vóór een groot deel
de smaak van het spek afhankelijk. En de
smaak van-het vleesch (veroorzaakt dooi*
het vet) staat zeer onder invloed van het
voeder.
Geeft men vleeschmeel waarin zich nog
al wat vet bevindt, dan is' dikwijls het
spek niet zoo best van smaak. En ook
vischmeell met een hoog vetgehalte kan
den smaak dikwijls zeer ongunstig be-
invloeden. -
Hetzelfde is ook waargenomen bij het
voederen vaji vette meelsoorten, die een
tranig vet bevatten, lijnmeel b.v.
Voortgezette proeven hebben eigenaar
dige dingen aan het licht gebracht.
In Engeland hebben proeven 'bewezen,
dat men vischmeel kan blijven verschaf
fen tot 5 a 6 weken voor liet slachten, l^n
heeft het spek geen .afwijkenden smaak.
Mits men natuurlijk ook in de laatste we-
ken-.niet een ander voedermiddel toedient,
dot den smaak ongunstig beïnvloedt.
Het schijnt, hier vooral aan te komen op
datgene, wat gevoederd wordt de laatste
maand voor het slachten.
Maar en men bedenke dat, hiervan
kan enorm veel afhangen. In een volgend
artikel' zullen we de verschil'ende voeder
middelen wel eens één voor één bekijken.
Thans eerst enkele andere dingen.
Allereerst iets omtrent mais. Hierom
trent schijn veel misverstand te heerschen.
In 't algemeen acht de praktijk het oen
slecht verteerbaar voer. En dat is het toch
allerminst; de mais heeft een liooge zet-
meelwaarde en de hardsell! inende schil
bestaat niet uit ruwe celstof, doch uit een
eiwitsoort.
Wel moet men om een andere reden met
mais voorzichtig zijn. Als men b.v. de
laatste maand van het mesten niets dan
mais voert, dan hoeft men heel dikwijls
waterig slap spek. Waarschijnlijk staat
dit ook weer onder invloed van het vet uit
de raais.
En dan is er nog iets, waarop men moet
letten. Mais bevat nog 6.6 pet. verteerbaar
werkelijk eiwit. Dit eiwit heeft echter voor
de voeding een zeer geringe waarde. Men
moet er dus niet te veel op bouwen.
En dan nog een laatste kwestie, 't' Is
heel dikwijls waargenomen, dat dieren, die
heel veel mais aten, huiduitslag kregen.
Vooral dieren, die een witte huid hadden
en dan vooral, als ze in de zon liepen. Hier
heeft men niet met een voedingskwestie
te doen, maar met iets anders. Hiermee
u.l. dat de afbraakproducten van de mais.
als ze in het bloed komen, vooral in de
huidbloedvaten, in staat zijn het zonlicht,
dat door de huid dringt in zich op te ne
men en daarna om te zeiten.
Het dan ontstane licht heeft een zeer
schadelijken invloed op de huid. en de
dipren krijgen huiduitslag.
Voorschoten. C. KOOY.
LEIDSCHE PENKRASSEN
Amice.
Als ik „bij" wilde zijn, zou ik nu eigen
lijk moeten schrijven over de warmte,
waarvan we de laatste dagen te lijden1 heb
ben. Dit l'aatste klinkt u misschien 'n wei-
ning vreemd in de ooren, maar ik geloof
toch dat ik door in dien geest te schrij
ven, het best in dvereenslemming zou zijn
met veler opvatting.
Ik spreek niet zoo heel veel menschen,
maar onder de betrekkelijk weinigen zijn
er heel wat, die weinig anders dan klaag
tonen hadden over de warmte, die zoo
hinderlijk is en vermoeiend en weet ik wat
aï meer.
Mijn bedoeling is echter niet nu over het
weer te schrijven) en1 nog minder er over
te klagen. Het is wel waar, dat het zomer-
ische zonnetje het werken weieens een wei
nig bemoeilijkt en dat men daardoor wei
eens minder frisch is, maar dat mag toch
allerminst reden zijn om te jeremieeren,
terwijl we feitelijk toch zoo rijk gezegend
worden.
Ot 13 hel nlef een voorrecht, 3ai lieer-.'
Iijke zomerweer, zooals wo het in ons iandl
slechts weinig kennen? Is het niet een!
gavo Gods, die we dankbaar hebben te
aanvaarden?
Het is echter merkwaardig, amice, dat:
wij menschen mot zon en licht alleen niet'"
kunnen leven. Wo hebben behoefte aan
oogenblikken, dat do zon schuilgaat achter'
dikke wolken.
Een tuinder, dien ik sprak en die vol-'
strekt niet klaagde, wees er me op, dat!
het toch wel zeer gewenscht zou zijn, in-'
dien we regen kregen. Het is wel mooi, zoi
hij, dit heerlijke weer en we moeten er1
dankbaar voor zijn, maar het is zoo droog.
De jonge planten, die nu moeten worden
uitgeplant kunnen zoo niet in leven blijven
De grond is te droog, zoodat zo geen wortel',
kunnen schieten en het gevaar bestaat dat',
ze sterven.
Eigenaardig is dat, amice. De zon is;
immers ook voor het leven opmisbaar. Het
licht en de warmte hebben een levenwek
kende kracht. En toch, als er niets anders,'
is dan zon, dan gaat alles verdorren en
verkwijneh en zullen nooit de kostelijke
vruchten tot rijpheid komen. r
Goed bezien, amice, hebben we hier een
beeld van het menschenleven. O, het is zoo
aangenaam als de zon der voorspoed
schijnt, als het alles licht is op ónzen1
levensweg en vroolijkheid. We hegeeren
'het niet anders.
Maar de practijk leert telkens weer, dat-
hethoe pijnlijk het- voor ons gevoel
tv aak ook mag zijn toch vaak zoo noo-
dig is, dat de zon achter do wolken schuil
gaat en dat het donker wordt op onzen!
levensweg. De gewone gang van het Teven
is nu eenmaal dat het gaat door de diepte
naar de hoogte.
Maar ik zou langzamerhand gaan philo-
sofeeren en dat was toch niet mijn bedoe-.'
ling. Ik wilde er eigenlijk alleen op wijzen,
dat het, hoe mooi het weer ook is, toch'
niet behoeft te verwonderen als er men-7
schen zijn, die naar ander cn minder zon
nig en droog weer gaan verlangen.
De vacantiegangers zullen er echter als
regel wel anders over denken.
't Is nu zoo langzamerhand voor vele
menschen althans, weer de vacantietijd.
Allerlei voorbereidingen worden getroffen,
koffers worden gepakt en straks zwermen
de familie's naar alle kanten uit.
Ik behoor zelf niet tot degenen, die ge
woon zijn, met vacantie te gaan, maar ik
kan de zon- best in het water zien schij-'
nen en al blijf ik zelf rustig thuis, ik v'nd
het altijd verblijdend, als ik zie hoe velen
van een kortere of langere rustpoos kun-,
nen genieten.
In dat opzicht is er heel wat veranderd!
de laatste jaren. Mij heugt nog dé tijd,;
dat eigenlijk alleen de dominé en de mees-;
ter, benevens enkele notabelën, met va-*
cantie gingen. De rest bleef eenvoudig!
thuis. En leed daar niet onder en mokte'
er niet over. omdat men niet beter wist
of 't hoorde zoo. Als men familie of vrien
den wilde bezoeken, dan gebruikte men
daarvoor een van de feestdagen, en als
er dan iii den zomer liogeens een enkele
vrije dag voor oen zemLngsfeest of iets
van dien aard. bijkwam, dan was men al
meer dan tevreden. i
Dat is nu een beetje veranderd, en eer-;
lijk gezegd, ik acht dat een zegen en een
groot voorreclft. Ais de sleurgang van het,
leven eens voor enkele dagen onderbroken
kan worden, en men kan eens vrij genieten
van de heerlijke natuur, dan mogen we,
daarvoor' dankbaar zijn.
Het is gelukkig, amice, dat in tal.van.
bedrijven, waar men daar vroeger niet,
aan dacht, enkele vacant;edagen worden'
gegeven, maar een voorrecht is ook, dat.
er zoovelen zijn, die nog in slaat zijn een11,
reisje te maken.-
Er wordt- heel vc-el geklaagd in dezenj
tijd, en vaak niet ten onrechte, dunkt me.!
Als ik dan evenwel zie, hoeveel menschen!';
zich gereed maken voor hot doen van eeni
builenlandsche reis, dan zeg ik, kijk, dat;
is.nog weer een gunstig verschijnsel. "Want'
men zou 't natuurlijk niet deen, als de;
middelen het niet toelieten. En als ik zoo-j
veel andere menschen zie die hier of daari
een tijdlang „in pension" gaan, dan zie ik:!
ook daarin een gunstig verschijnsel en een1,
bewijs, dat de toestander, toch niet zóó;
slecht ziju als men menigmaal meent.
Vandaar amice, dat ik met genoegen het,
reizen en trekken gadesla en dat ik ook'(
aan a.le lezers, die met vacantie zijn of/
denken te gaan. een recht prettige vacantie;
toewensch. ij
Ik zou het hierbij ditmaal kunnen laten,",
amice, ware het niet, dat ik nog een enkel;
woord moet wijden aan het gisteren ge-|
plaatste episteltje van den heer Kn hbo;
aan mijn adres. h
Veel zal ik daarvan niet zeggen.
Had ik in een vorig briefje zooveel ver-j
koerde dingen gezegd, dat de heer Knibbe/
niet wist waar hij moest beginnen eüj
waar eindigen, de vorige week heb ik het.
naar het schijnt nog bonter gemaakt. Nm
zijn 'de misvattingen al zoovele, dat er
heelemaal geen beginnen meer aan schijnt;
Was dit gezegd, amice, van een persoon-]
lijk schrijven, dan zou ik dit erg vervelend!;
hebben gevonden, 't Gaat hier echter over)
een brief waarvan alle lezers van dit',
blad hebben kunnen kennis nemen on ik
twijfel geen oogenblik, of zij zullen uitval
len als hier gedaan worden, op de juis'.e'
waarde weten te schatten. 'j
Er is voor mij dan ook geen enkele oan-i
leiding op deze kwestie nog verclev in 1o!
gaan. Ik zou er nog op kunnen wijzen, dafj
ik niet de eenige hep die van bedoelde inj
leiding een minder aangenamen irdruk-
kreeg, en dat b.v. de redactie vandeR.,K.f
Leidsche Crt. tot oen soortgelijke conclusie*
kwam, maar ik zal nu maar liever de zaak'
laten rusten. j'
Als de redactie gelegenheid kan vindeiv
bedoelde inleiding in haar geheel op le r.e4
men, dan zal ik mij daarover verheugen J
Er niets zal mij naneenamer zijn. datt
om persoonlijk met den heer Knibbe deze.
zaak eens te bespreken. Misse-Ven dat w^
elkaar dan beier vorstlan dan bij d®
schriftelijke discnss'c die ik hiermede be4j
e:nd?g.
V ERITAS. 1