abonnementsprijs
Dagblad voor Leiden en Omstreken.
E1DSCHE COURANT
Ik Leldn ei traitn Liidei
waar agMw garostlgd zijl
Per kwartaal. f2.60
Per weekf 0.19
franco per poet per kwartaalf 2.9P
5de JAARGANG. MAANDAG 14 JULI 1924 - No. 1259
BureauHooigracht 35 - Leiden - Tal. int. 1278 - Postrekening 58938
ADVERTENTIE-PRIJS
Gewone advertentièn per regel 2272 eentt
Ingezonden Mededeelingen, dubbel tarien
Bij contract, belangrijke reductie.
Kleine advertentièn bij vooruitbeta*
ling van ten hoogste 30 woorden, worde®
dagelijks geplaatst ad 50 cent. y
■1
,<x'
V Onderwijs-versobering.
Alles en een ieder roept om bezuiniging
en versobering.
Wanneer het echter van woorden tot da
den komt en werkelijke bezuinigingsvoor
stellen worden gedaan, dan breekt van alle
jijden de critiek los.
Dat heeft de Regeering ondervonden en
3at ondervindt ook de Leidsche wethouder
van onderwijs, de heer Meynen.
De zaak is deze, dat een wetsontwerp
tot wijziging van de wet op het L. O. is
aangenomen, dat tot belangrijke bezuini
ging op de onder wijs-uitgaven kan lei
den, mits ook de Gemeentebesturen mee
werken.
Is dat niet het geval, dan krijgen we
een verplaatsing van uitgaven en wordt
de voorgenomen bezuiniging ongedaan ge
maakt.
Vandaar dat B. en W. van Leiden geko
men zijn met voorstellen tot reorganisatie
van het L. O., die geen ander doel hebben
dan verkooging van de uitgaven te voor
komen.
Ook hierbij z:et men het verschijnsel dat
allerlei bedenkingen worden geopperd.
Wij zullen niet al die bezwaren gaan
bespreken, maar willen toch op een paar
punten de aandacht vestigen.
Vooreerst de bewering als zou een maxi
mum-aantal leerlingen van 48 per klasse
teveel zijn voor vruchtdragend onderwijs.
Deze opmerking is in haar algemeenheid
niet juist. Er kunnen gevallen zijn dat een
hooger aantal leerlingen dan het thans
geldende maximum bezwaren meebrengt,
maar als de onderwijzers berekend zijn
voor hun taak, en dat mag toch Worden
verondersteld, dan behoeft men zich om
trent de resultaten van het onderwijs niet
bezorgd te maken.
Wie een de vorige week door ons ge
plaatst schrijven leest, zou den indruk
kunnen krijgen als zou een getal leerlin
gen van 48 per klasse regel worden.
Uit de stukken blijkt echter dat het ge
middelde aantal 'leerlingen pl.m. 42 zal
bedragen, een getal dat als regel zeker
niet te hoog kan worden genoemd.
Onjuist is de meen'ng, dat dit voorstel
voor de K'jzondere scholen groote kasten
zou' brengen. Aan de inspecteurs is n.l. de
bevoegdheid gegeven om in dit opzicht van
de bestaande regeling af te wijken en zoo
noodig toe te staan dat meer leerlingen in
een lokaal worden geplaatst dan thans
regel is. Deze bevoegdheid is gegeven met
de speciale bedoeling, dat daaTvan gebruik
zal worden gemaakt, om eventueele ver
bouwingen te voorkomen.
Feit is dan ook dat geen enkele school
verbouwd zal behoeven te worden.
In hooge mate grievend Voor den wet
houder is de voorstelling a^ zou zijn
streven zijn de gelijkstelling ongedaan te
maken en het bijzonder onderwijs boven
het openbare te bevoordeelen. Tegen die
ongemotiveerde aanklacht wenschen wij
met kracht op te komen.
De meening wordt uitgesproken dat de
financieele gevolgen van de voorstellen
van B. en W. minder gunstig zullen zijn,
dan in het prae-advi,es wordt aangegeven.
Verzuimd wordt echter te wijzen op het
feit, dat door deze plannen de bouw van
een bijzondere school wordt voorkomen,
wat alleen reeds een besparing beteekent
van pl.m. f 100.000.
Wij zijn overtuigd dat door de aange
kondigde plannen het onderwijs niet wordt
geschaad.
Worden die voorstellen echter, wat. de
hoofdzaken betreft, afgewezen, dan zal de
belastingheta'end'e burgerij zeer diep in
den zak hebben te tasten, zonder dat daar
door de belangen van het onderwijs wor
den gediend.
STADSNIEUWS.
GEMEENTERAAD.
De werkloozensteun.
Door den heer v. Stralen is aan den Ge
meenteraad het volgende schrijven ge
richt:
Door de Commissie voor Steunverle
ning zijn in het Reglement voor de Steun-
verleening een aantal wijzigingen aange
bracht, waarvan sommige naar het oor
deel van ondergeteekende zoodanige ver
slechteringen van de werkloozenzorg in
houden, dat hij zdch genoodzaakt ziet den
Raad zich daarover te doen uitspreken.
Artikel 12 van het gewijzigde reglement
bepaalt:
„Geen uitkeering wordt verstrekt aan:
c. diegenen, die een jaar uit een werk-
loozenkas en/of een steunregeling uitkee
ring hebben genoten, zonder in dien tijd
ten minste een maand te hebben gewerkt.
d.
e.
f. diegenen, die moeten worden geacht,
niet meer aan het werk te zullen komen in
den bedrijfstak, waarin zij geregeld ge
werkt hebben.
Het zou naar^de meening van onderge
teekende, zeer onbillijk zijn werkloozen,
die tengevolge der crisis werkloos gewor
den zijn en ondanks hun pogingen geen
werk hebben kunnen bekomen, van steun
verlening uit te sluiten, ook al duurt
hunne werkloosheid dan langer alsp een
jaar.
De stellige bewoordingen van het geci
teerde artikel sluiten zelfs de mogelijkheid
uit, dat door het instellen van beroep uit
schakeling uit den steun kan worden voor
komen.
Ondergeteekende heeft daarom de eer de
navolgende motie in te dienen:
De Raad noodigt Burgemeester en Wet
houders uit de Commissie voor Steunver
lening te verzoeken in het Reglement voor
de Steunverlening zoodanige wijziging
aan te brengen, dat
le. hij afvoering van de s beun verlee
ning wegens het bepaalde bij artikel 12
sub. c, voor de betrokken vakvereeniging
of werklooze beroep openstaat, zoodat er
zekerhe'd is, dat slechts zij worden afge
voerd, die geen pogingen hebben gedaan
om werk te vinden.
2e sub f. te doen vervallen.
Door den heer van Stralen is een voor
stel hij den Raad ingediend om te beslui
ten dat de ondersteuning aan uitgetrokken
werkloozen niet wordt verminderd, doch
bepaald blijft op f 13.50 voor man en
vrouw, plus f 1.50 per kind.
Zweminrichting.
De heeren Wilbrink, Eikerbout en.Spendel
hebben bij den gemeenteraad een voorstel
iDgediend om het beheer en onderhoud
van de nieuwe zweminrichting gedurende
het jaar 1924 op te dragen aan de Zwem-
vereeniging „De Zijl", onder toezicht en
ten genoegen van B. en W.
Reorganisatie L. 0.
Door den heer V^rweij is een voorstel
bij den Raad ingediend om de behande
ling van pimt 44 van de raadsagenda uit
te stellen tot een volgende vergadering, op
grond dat deze voorstellen tot reorgani
satie van het Lager Onderwijs van zooda-
nigen ingrijpenden aard zijn, dat zij niet
wel mogelijk in de enkele dagen, die lig
gen tusschen de verschijning dezer voor
stellen en de openbare behandeling, kun
nen worden voorzien.
Ds. Joh. W. Groot Enzerink.
Onder overweldigende belangstelling
van de zijde der gemeente is Ds. Joh. W.
Groot Enzerink gisteravond voor het eerst
na zijn zeer ernstige krankheid weer in
de bediening des Woords opgetreden.
Reeds een. uur vóór den ana vang waren
alle geschikte zitplaatsen in do ruime Pie
terskerk ingenomen, en nog hield de
stroom van menschen aan, zoodat ten
slotte honderden zich met een staanplaats
moesten vergenoegen.
In de officieele banken werden behalve
verschillende raadsleden en vooraan
staande personen opgemerkt de behande
lende geneesheeren van Ds. G. E., de
doctoren de Bruine Groenevold en Lees
berg, en de burgemeester. Jhr. de Gijse-
laar, alsmede de overige predikanten der
Ned. Herv, Gem., Ds. Locher, Ds. Hart-
wic-hsen, Ds. Punselie, Ds. Beekenkamp.
Dr. Riemens en Ds. Goedhard, (Ds. Bois-
sevain was verhinderd.)
Nadat aangevangen was met het zingen
van Psalm 63: 10 en 17, en de zegen was
uitgesproken las Ds. Groot Enzerink on
der diepe stilte den 116den Psalm voor.
Als uitgangspunt voor zijn prcdicatio
koos spr. het doel van de genezing des
blindgeborenen. Joh. 9: 3.... ,,Noch deze
heeft gezondigd, noch zijne ouders, maar
dit is geschied, opdat de werken Gods in
hem zouden geopenbaard worden", om
naar aanleiding hiervan te spreken over:
Het probleem van het 1 ij den.
waarbij achtereenvolgens werd gewezen
op een rijken troost, op een groote heer
lijkheid, op de werken Gods.
Nu liet den Heeve van leven en dood be
haagd heeft hem te sparen in het leven
en voor zijn arbeid, terwijl alle hoop op
herstel was afgesneden, wil spr. stilstaan
bij dit probleem, voor hetwelk wij telkens
in het leven komen te staan.
Dat zien van Jezus is heerlijk. Maar
zonder Hem, zonder iets van Hem te zien,
wat is dat benauwd, gelijk spr. ook in de
dagen die achter hem liggen wel eens
heeft ervaren. En dan plotseling die last
te voelen afgenomen ziende te zijn.
Wee den rnensch die dat niet kent. Wat
is het leven dan wreed.
Het leven is geen strafgevangenis, maar
een oefenschool.
Zoo ziet Christus liet leven, dab voor
ons zoo dikwijls lijden beteekent.
Waarom, vraagt spr. dan, zijt ge hier
in zoo buitengewoon grooten getale bij
eengekomen
Spr. hoopt dat het zal zijn. om stil te
staan bij het wonder dat God aan hem
heeft verricht, nu hij kennelijk is gespaard
voor zijn gezin en zijn arbeid in Gods
wijngaard.
Want we staan hier bij een gobeds-
verhooring.
God is een hoorder van het gebed. Hij
heeft verhoord de gebeden die zijn gemeen
te voor spr. heeft opgezonden, en ook die
van zijn vorige gemeente en van de velen
in den lande die hem hebben gedacht.
In zijn toepassing wijst spr. er dan op
dat we ons in alles moeten buigen voor
den wil van God.
Evenmin als er hoop is voor den kranke
die wijzer wil zijn dan de geneesheer, is
er redding voor den mensch die zelf het
Leven wil verwerven. Wij moeten ons
voor alles gevangen geven onder het
woord van God.
Spr. hoopt dan tenslotte dat er voor de
gemeente vrucht zal overblijven voor het
zien van de heerlijkheid van Christus,
zooals ons God die heeft geopenbaard.
Dat- zien zal ons tot zeg en zijn of tot
een oordeel.
Aan het einde van zijn predicatie peka-
men, liet spr. zingen Gezang 14: 1 en 7,
waarna hij zich richtte tot verschillende
personen. Allereerst tot de geneesheeren
die hem hebben behandeld, de doktoren
de Bruine Groeneveld en Leesberg. Gij
hebt, aldus spr., in Gods hand als instru
menten gediend om mij te herstellen. God
heeft uw werk buitengewoon willen zege
nen. Het heeft spr. getroffen dat de weten
schap zoo diep soms durft ingrijpen in de
vezelen van het menschelijk bestaan. Spr.
dankt vooral voor de oprechte toewijding
en het hartelijk medeleven dat hij van
hen mocht ondervinden, 't geen ook geldt-
van zijn huisarts, dr. Persant Snoep, van
Leiderdorp. Spr. is er van overtuigd, dat
zij zich daardoor in de harten van vele
patiënten een blijvende plaats hebben
verworven. Stelle de Heere uw arbeid
nog voor velen ten zegen.
Do Zustei'3 in het Diaconessenhuis
dankt spr. hartelijk voor de liefde, de
toewijding en groote zorg waarmee zij
hem hebben omringd, inzonderheid de
twee zusters die hem hebben verpleegd.
Het was him nooit to veel. Hoe duidelijk is
hier gebleken, dat de vrouw op het terrein
der barmhartigheid eerst recht in haar
element is.
In treffende bewoordingen gewaagt spr.
van de toewijding en den moed van zijn
vrouw en zijn oudsten zoon, waarvan de
laatste zich niet alleen zonder eenige
aarzeling beschikbaar stelde toen de ge
neesheeren zijn bloed wenschten te ge
bruiken ,wat in Gods hand het middel tot
spr.'s genezing is geworden, doch ook door
7.'n geloofsvertrouwen zijn moeder heeft
bijgestaan.
Met de andere familieleden en kennis
sen die in die droeve dagen meeleefden
zal spr. nog lang aan dat alles denken.
Zijn collega's dankt spr.. niet alleen oor
het bereidwillig waarnemen van de preek
beurten maar ook voor den overigen pas
toralen arbeid in zijn wijk. en vooral voor
hun voorbede in de samenkomsten der ge
meente. Ook de predikanten van andere
kerkformaties die hem in het gebed op
droegen dankt spr. Hoe treffend kwam
hierin de gemeenschap der heiligen uit.
Den burgemeester, die zelfv meer dan
iemand weet wat lijden is, dankt. spr.
voor zijn treffende belangstelling in de da
gen van zijn ziekte en ook nu weer. En
ten slotte de gemeente, van wie spr. een
buitengewoon medeleven mocht ondervin
den, en die ook zijn zorgen" heeft willen
verlichten.
Den afgevaardigde van de gemeente (e
Leeuwarden verzoekt spr. eveneens zijn
dank te "vertolken voor liaar liefde en ge
beden.
Na in dankgebed te zijn voorgegaan,
liet Ds. G. E. als slotzang zingen: ,,Zoo
ik niet had geloofd dat in dit leven
Bij het uiteengaan hief de gemeente de
Zegenbede uit Psalm 134 aan, waarvoor
de lccraar hartelijk dankte, en waarin hij
levens aanleiding vond nog iets te zeggen.
Spr. hoopte dat inderdaad Gods gunst
hem zal omringen, en hem in staat zal
stellen eerstdaags zijn geheelen arbeid
weer te hervatten.
Boven alles echter wenschte hij, dat
door dit alles Gods Naam zal worden
groot gemaakt, waarom hij ten slotte ver
zocht te zingen Ps. 72 12: ,.Zijn Naam
moet eeuwig eer ontvangen.
De Reorganisatie van het Opcnb. L. (T.
Zaterdagavond werd in het „Nut" een
bijna uitsluitend door openbare onderwij
zers en onderwijzerssen bezoclije openba
re vergadering ^gehouden ter bespreking
van de voorstellen van B. en W. van Lei
den tol Reorganisatie van het Openbaar
Lager Onderwijs.
Inleider was de lieer Jac. Tjalsma,
lid van de Plaatselijke Schoolcommissie.
Spr. begon met een woord van protest
tegen de overhaaste behandeling eener
zoo belangrijke zaak.
Niet slechts, dat aan de betrokkenen
geen advies is gevraagd, hun is zelfs geen
tijd gegeven voor ongevraagd advies.
Dit alleen is reeds voldoende motief
voor de raadsleden om te weigeren deze
zaak in behandeling te nemen, alvorens
aan de belanghebbenden advies is ge
vraagd.
Spr. gaf voorts een overzicht van de be
zuinigingen op het onderwijs, die de re
geering reeds heeft toegepast, en verg&J
leek daartoe de begrooting voor 1924 met1
de uitgaven over 1922.
Verschillende plannen, door den Minis-}
ter naar voren gebracht, waren later ween;
teruggenomen, doch aangenomen door dn)
Tweede en de Eerste Kamer is het ,.fala-'.
le" wetje tot tijdelijke wijziging van dn,
Onderwijs- en Leerplichtwet.
Spr. ging vervolgens na, waarom dezé
tijdelijke wet z.i. zoo noodlottig
oefende critiek op het opvoeren van het/
aantal leerlingen per onderwijzer tot 48/
dat fnuikend is voor den vertrouwelijker!/
omgang tusschen leerlingen en onderwij-}
zers, alsmede op de afschaffing van liet
7de leerjaar.
Daarna critiseerde spr. het beleid van
B. en W., wier plicht het z.i. was geweest./}
nu de verplichting voor het 7de leerjaar
was opgeheven, dit onderwijs althans zoo
aantrekkelijk mogelijk te maken, opdat;
zooveel mogelijk ouders er hun kinderen
van doen genieten.
Doch we zien juist dat B. en W. hurl
best doen, zoo spoedig mogelijk zich, aaci
de bepalingen der tijdelijke wet aan to
passen, ook wat het aantal leerlingen per
klas betreft.
Spr. had het beter gevonden, indien B.
en W .hier het uitstervingssysteem hadden
toegepast en bij tusschentijdsche vacatu
res tijdelijke leerkrachten hadden aange
steld; dit offer had de gemeente moeten
willen brengen.
Spr. wees vervolgens op een ander punb%
waar z.i. bezuiniging op haar platas ware
geweest, en weer gelijkstelling gewenscht,
n.l. de standenbevoorrechting voor* de
scholen aan de Aalmarkt, de Boommnrkb
en de Pieterskerkstraat is het aantal leer
krachten dat volgens de wet van 1920 vot>r
rekening van de gemeente komt 2 en vol
gens de technische herziening 3. Deze cij
fers bedragen voor de school aan de Bree-
straat resp. 1 en 2 en voor de z.g. Oplei
dingsschool aan de Oude Vest zelfs 6 en 7,
Voor de andere openbare scholen daaren*
tegen zijn deze cijfers in den regel 0 en 1,
een enkele maal zelfs 0 en 0.
Ten slotte zou spr. de school aan <'o
Verlengde Oosterstraat met die aan de
Verlengde Munnikenstraat willen samen
smelten, hoewel hij bekennen moest, niet
met de verschillende onderscheidingen
van de bijzondere scholen op de hoop; e
te zijn en dus niet te weten of het hief
scholen van eenzelfde schoolvcreeniging
betreft.
Spr. eindigde met een peroration waarin
hij verband bracht tusschen deze soort
en het vloekverbod: een goed ondcrwcz.a
en goed opgevoed mensch vloekt, niet.
Van de gelegenheid tot debat werd ge
bruik gemaakt door den heer T. S. G o s-
linga, den voorzitter van de Plaatselijk^
Schoolcommissie.
Deze sprak er zijn spijt over uit, dat
de heer Tjalsma zoo negatief staat tegen
over de voorstellen van B. en W. Heeft de
sprekeT zich uitgesproken voor heb
uitstervingssysteem,- spr. acht voor u
gemeente als Leiden het aanpassingss-
systeem het juiste.
Het is niet in het belang van liet onder
wijs in iedere vacature door tijdelijke
leerkrachten te voorzien.
Toen spr. dit zeide, uitten oenige damet
onverstaanbare interrupties, die een pro
test- moesten betekeenen tegen deze laat*
ste uitspraak.
De voorzitter der vergadering lichtte
toe, dat deze dames daarmee bedoelden,
dat zij tijdelijk werkzaam waren ge
weest. en in dien tijd toch wel goed werk
in het belang van het onderwijs verricht
hadden.
De heer Goslinga wees vervolgens op de
tendenz, die er in de voorstellen van B.
en W. ligt, de kinderen uit de buitenwij
ken, der stad naar de binnenstad te stu-j
ren. Dit is niet juist, want de scholen
moeten de bevolking volgen; zoo doet heb
FEUILLETON
De Sterren hadden gelogen.
Verhaal uit den der tig jarigen oorlog.
17)
Deze roofden en plunderden brandschat
ten en moordden en waren weldra de
6chrik der Katholieke landbewoners, maar
riet minder der Protestantsche.
Volgens het gevoelen van den /eldlieer,
die inderdaad niet bij machte was, hun
soldij uit te reiken, moest de krijg den
krijg voeden en, als niemand zijne solda
ten betaalde, was 't immers niet meer dan
natuiiilijk, dat ze het loon zelf namen,
waar zij het vinden konden.
Zóó werd de graaf van Mansfeld, bij al
zijne edele eigenschappen een waar roof
ridder, en zijne soldaten, ondanks de hei-»
Üge zaak, waarvoor zij streden; een woeste
rooveibende, de schrik en de geesel voor
de streek, waar zij zich bevonden.
Maar zijne heldenfeiten maakten 3it aU
les goed voor het hart van de Duitsch-Pro-i
tesfantsebe bevolking.
Vergeefs trok Tilly met een groot leger
tegen hem op. Mansfeld wist hem te out-»
komen en vertoonde zich plotseling aan
den Rijn, waar hij de bisdommen plunder
de cn den Elzas verwoestte.
Terwijl hij hier met zijne legerscharen
schrik en ontsteltenis verspreidde, wies
zijn leger telkens aan.
Allen, die zich in den krijg wenschten
te verrijken, schaarden zich onder zijne
vanen.
Vervolgden en vogelvrijverklaarden tra
den in zijne gelederen, beroofden van hun
ne goederen trachtten onder hem hunno
schade te herstellen.
't Was een dagelijksch verschijnsel, dat
eene nieuwe bende onder de leiding van
den een of anderen ridder zich naar de
tent van den veldheer begaf, dat het hoofd
der bende zich eenige oogenblikken met
bom beraadde en, straks uit de tent we-;
dergekeerd, den zijnen mededeelde, dat ze
onder de dappere krijgers van den graaf
van Mansfeld opgenomen waren, dat ze
bet zich hier maar zoo goed mogolijk
moesten maken en hun een plaats zou
aangewezen worden.
Toch scheen het heden een zeldzame ruf-
terafdeeling te zijn, welke door de leger
plaats reed.
Een ridder in geheel vreemde uitrusting
trok door de uitgestrekte legerplaats van
den graaf.
Evenals velen uit zijn gevolg hield hij
het gelaat onder het vizier verborgen en
de anderen, die den helmkap opgeslagen
hielden, toonden in hunne uitrusting, dat
zij de ontberingen nog niet kenden, welke
een eerlijk krijgsma tot een roofridder
maakten.
Toen zij aan de tent van den veldheer
gekomen waren, stelde de aanvoerder der
afdeeling den adjudant een gesloten
schrijven ter hand en verzocht hom dit
den graaf terstond te overhandigen.
Nauwelijks kon de graaf kennis van den
inhoud genomen hebben, of bij snelde bui
ten de tent, heette den aanvoerder welkom
en hielp hem bij het afstijgen, waarna Hij
zich eenige oogenblikken met hem onder
hield.
Daarna gelastte hij den adjudant den ove
rigen heeren de noodige kwartieren aan
te wijzen, terwijl hij twee of drie hunner,
die het gelaat onder hun vizier verborgen,
verzocht hem in zijne tent te volgen.
De komst der vreemde ruiters wekte al
lerlei vermoedens in het leger.
De een giste dit, de ander weer wat an
ders, doch niemand wist het rechte.
Ook schenen de ruiters, toen z;j, van
hunne reize zekomen bijnde, de leger
plaats in oogenschouw namen, vast beslo
ten noch hunne herkomst te verraden,
noch mede te doelen, wie zijzclven of hun
aanvoerder waren.
Welhaast gaf men de moeite op om iets
uit hen te krijgen, en de onbevredigde
nieuwsgierigheid stolde zich schadeloos
met het opgesmukt verhaal der helden*
feiten, welke men onder de bevelen van
den veldheer bedreven had.
De aanvoerder der bende bleef gedu
rende eenige dagen de gast van den her
tog, doch wat er gesproken werd daarbin
nen in de tent, dat bleef tusschen de gor
dijnen.
Tegen het vallen van den avond dwaalde
een der rutiers door de -legerplaats en be
gaf zich naar de uiterste liniën.
Zijne gansche houding toonde, dat zijne
wandeling geenerlei bepaalde bedoeling
had.
Waarschijnlijk zocht bij slechts eenige
oogenblikken buiten het gewoel van het
kamp met zijne gedachten alleen te zijn.
Naarmate hij de grenzen van het kamp
naderde, ontmoette hij minder krijgslie
den, doch de weinige, die hij ontmoette
schenen zijne belangstelling minder gaan
de te maken; bij ging ze althans mot een
stijven groet voorbij en verwaardigde zich
nauwelijks ze aan te zien.
Doch ginds nadert een krijgsman, die
zijne opmerkzaamheid tot zich trekt.
't Is een officier, wiens uitrusting den
Hongaar deed kennen.
De ruiter trok zijne wenkbrauwen saam.
om beter te kunnen onderscheiden, en een
glans van vergenoegen vloog over zijn
gelaat.
De ander scheen hem nog niet opgemerkt
le hebben, doch toen de ruiter naderbij
kwam, staarden zij elkander een oogem
blik aan.
„Zijt gij het, van Mitzau?"
„Die ben ik, en gij? Wilhelm Probst?"
„Dezelfde! Wat voert u hierheen? Ik
dacht juist aan u en aan allenl"
„In dat geval kruisten onze gedachten
elkander. Wilhelm! Kom. laat ons naar
mijne tent gaan. Ze is niet ver van h>r
en we kunnen daar rustig bij onze herin*
neringen leven!"
„Niets liever, Frans! Doch zeg mij, boe
maakt het uwe zuster?"
„Gij meent ongetwijfeld in de eerste
plaats naar Anna te vragenl Nu, ik kan
u over beiden geruststellen.
Eenigen tijd na uw vertrek zijn we allen
naar Maagdenburg gevlucht en ik liet hen
daar weiir'ge maanden geleden in wel*
stand achter."
„God zij gedankt! We wisten, d it allen
ontvloden waren, juist te rechter tijd. oer
die afschuwelijke beulen hun bloedbad in
Praag aanrichtten.
We wisten, dat geen uwer bij de terecht*
geslelden behoorde; doch hoe ik ook on*
derzook deed. ik kon mets van uw tegen*
woordig verblijf te welen konien.
Ook Zeni was uit Praag verdwenen: men
wist n et waarhoen, en ik begreep, dat h f
de eenige zou zijn, die mij inlichting ge
ven kon." I
(Wordt vervolgd}. 4>