ring-
Aan hel einde der Week j
De afgeloopen week begon mot een mi s-
verstand en wel tusschen Drankrijk
$n Engeland.
Eigenlijk is „misverstand" hier wel een
"wat eufemistisch getinte uitdrukking; mis
schien zou „tegenstelling"- de be
doeling beter weergeven.
Want dal het hier om een diepgaand
SneeningsverSchil ging, is aan geen twijfel
onderhevig.
Dat blijkt ook wel uit de verklaring van
Mac Donald, die tegenover de journalis
ten te Parijs sprak van de „mogelijkheid"
van een oplossing, waarvoor tijd, geduld
en een zekere mate van toegevendheid
noodig zouden zijn.
Hij gewaagde voorts van een „begin
van samenwerking", wat eveneens een
voorzichtige uitdrukking is.
Doch, hoe het ook zij, een breuk tus-
iechen Frankrijk en Engeland is in de af
geloopen week, althans voorloopig, verme
den.
Het had in 't begin der weelc den schijn,
ftlsof de geheele conferentie te Londen in
het water zou vallen, ja zelfs of de val
van het kabinet-Herriot nabij was.
i Dit „misverstand" is thans uit den weg
geruimd, of, juister gezegd, MacDonald
heeft aan de Fransche eischen toegege
ven. Doch Herriot heeft van zijn kant ook
een concessie gedaan, n.l. er in toegestemd,
dat ingeval Duitschland in gebreke mocht
blijven, aan de Commissie van Herstel als
vijfde lid een Amerikaan zal worden toe
gevoegd die zal zijn aangewezen als alge
meen controleur inzake de reparatie-beta
lingen.
Het groote belang vap. deze concessie is
o.m., dit, dat het nu uit is met den over
wegenden invloed van Frankrijk in de
Commissie van Herstel, waarvan het 't
presidium bezat en waarin 't (met België,
dat het door dik en dun volgde) over de
helft der stemmen beschikte.
Zoo staat dan do afgeloopen week in het
*eeken van passen en meten, van geven en
*iemen, met het doel onderling tot overeen
stemming te komen voor de a.s. conferen
tie te Londen.
Al wat er verder nog geschiedde een
opstand hier, een opstand daar, het is im
mers tegenwoordig altijd onrustig in de
Wereld het is alles klem in vergelijking
met-dit eene.
Want hierbij gaat het om de oplossing
van de brandende kwestie van het herstel
van Europa.
Zal eindelijk, na vijf jaren, de vrede
zijn beslag krijgen?
Zal het onderling, vertrouwen weer te-
xugkeeren in ons werelddeel?
Wij zijn nog zoo ver niet.
Maar 't schijnt ons toe, dat we wel op
weg zijn daarheen.
Er is „inschikkelijkheid" noodig, heeft
MacDonald gezegd. Men moet „van goe
den wil" zijn. i
1 Welnu, het* feit, dat men van beide zij
den bereid is, concessies te doen, bewijst,
dat we vooruit gaan en dat er reeds een
begin van samenwerking is weergekeerd.
Natuurlijk ontbreekt het niet aan cri-
fiek. Natuurlijk vindt men in Engeland,
dat MacDonald te veel heeft toegegeven,
en is men in Frankrijk van meening, dat
Herriot, wat het. Verdrag van Versailles
betreft, meer op zijn stuk had moeten blij
ven staan.
En de illusies, die de Duitschers zich na
het aftreden van Poincaré misschien had
den gemaakt, zijn ook niet alle verwerke
lijkt.
Zoo zouden wc kunnen voortgaan.
Doch het ging bij de samenstelling van
da rapporten des deskundigen om een
compromis. Een poging om zooveel
mogelijk alle partijen tevreden te stel
len.
i En hij de conferentie, die gehouden zal
worden om tot de uitvoering dezer rappor
ten te komen, zal het eveneens gaan om
pen compromis tusschen de tegengestelde
belangen en verlangens der verschillende
belanghebbenden. 1
Moge deze poging succes hebben!
HAARDSTEDEN EN ALTAREN.
f (Slot.)
Zoo werd dan de eer ©dienst, de cultus,
van het vuur, dat altijd brandde op den
haard, niet slechts gevonden aan de kus
ten der Middelland'sche Zee, bij de Grie
ken en Domeinen, maar evenzeer bij de
Hindoe's in Voor-Indië.
Dat is wel een bewijs van den ouder
dom dezer opvattingen en gebruiken.
Want de Grieken hebben deze niet aan
de Hindoe's ontleend, noch de Hindoe's
aan de Grieken.
Maar de Grieken, de Domeinen en de
Hindoe's behoorden tot eenzelfde men
schen ras en hun gemeenschappelijke voor
ouders, in een ver verwijderd tijdperk
der geschiedenis, woonden in midden-Azic.
Daar hadden zij 't eerst die opvattingen
gekregen en die gebruiken vastgesteld.
Dc religie van het heilige vuur dateert
dus uit die verre en duistere perioden,
toen er qoch Grieken, noch Domeinen,
noch Hindoe's, doch slechts A r y as
waren.
En toen de verschillende stammen zich
scheidden van elkander, hadden zij dien
cultus meegenomen, de een naar de oevers
van den Ganges, de ander nar de kusten
van de MiddeHandsche Zee.
Later, toen de stammen van elkaar ge
scheiden waren en geen betrekkingen
meer ttnet elkaar onderhielden, vereerde
de "een Brahma, de ander Zeus en weer
een ander Janus; iedere groep had zijn
eigen goden. Doch zij hebben alle daar
naast die oorspronkelijke religie bewaard,
dio zij hadden- meegebracht vanuit de ge
meenschappelijke bakermat van bun ras.
Indien^ het voorkomen van dezen cultus
bij alle volken van Indo-Eur'opossche af
komst, niet voldoende den hoogen ouder
dom er van aantoonde, zouden andere be-
ffiizfen jLaarvoor £CVfi}dcA worden in de
Mindep fraaie Handen door arbeid of weersinvloeden, weer zacht en blank door PUROL.
religieuze gebruiken der Grieken en Do
meinen'.
Bij alle offers, zelfs bij die. welke men
deed ter eere van Zeus of van Athene, was
heb altijd tot den haard, dat men de eerste
aanroeping richtte.
Ieder gebed tot een god, wie hij ook
was, moest beginnen en eindigen met een
gebed tot den haard.
Te Olympia, wanneer de Olympische
Spelen gehouden werden, was het eerste
gebed, dat men deed voor den haard, het
tweede voor Zeus.
En te Dome was de eerste aanbidding
altijd voor Yesta, die niet anders was
dan de haard. De dichter Ovidius zegt
van deze godheid, dat zij in de godsdien
stige gebruiken der menschen de eerste
plaats inneemt.
Zoo lezen wij ook in de hymnen van den
Dig-Veda: „Voor al de andere goden
moet men Agni 1) aanroepen. Wij zullen
zijn eerbied'waardigen naam uitspreken
voor dien van al de and<ere onsterfelij-
ken, O, Agni, welke de god zij, dien wij
eeren door ons offer, tot U richte zich im
mer bet eerste offer".
Het is daarom zeker, dat te Dome in
den! tijd van Ovidius evenzeer als in Indië
ten tijde der Brahmanen, het vuur van
den baard nog ging voor de andere go
den. Niet dat Jupiter en Brahma niet een
nog groote plaats innamen in den gods
dienst dezer menschen, doch men herin
nerde zich dat het vuur van den haard
nog ouder was dan deze godlen.
Het had, sedert tal van eeuwen, de eer
ste plaats in den cultus ingenomen, en de
nieuwere en grootere goden hadden het
daarvan niet kunnen verdringen.
De symbolen van deze religie verander
den in den loop der tijden. Toen de be
volkingen van Griekenland en Italië zich
hun goden als personen begonnen voor te
stellen, en aan ieder van ben een. eigen
naam en den menschelijke gestalte gaven,
onderging de oude cult.us van den' haard
een zelfde verandering.
Het altaar van het heilige vuur werd
gepersonificeerdde Grieken noemden het
Hestia, de Domeinen Vesta. Deze naam
is in het Grieksch en in het Latijn dezelf
de, hij was niet anders dan het woord,
dat dn de gemeenschappelijke en oor
spronkelijke taal altaar" beteekende.
Men stelde zich deze godheid voor on
der de gestalte van een vrouw, van een
godin, omdat het woord voor „altaar" van
het vrouwelijk geslacht was.
Men ging zelfs zoover deze godin voor
te stellen door standbeelden. Maar nooit
kon men de sporen uitwisschen van dat
oorspronkelijk geloof, volgens hetwelk de
ze godheid eenvoudig het vuur van den
haard was. en Ovidius zelfs moest toe
stemmen, dat, Vesta niet anders was dan
een „levende vlam".
Geheel in overeenstemming met het bo
venstaande is de plaats, die, Hestia, resp.
Vesta-. in de Grieksche en Domeinsche
maatschappij innam.
Hestia is, volgens den GrieksclXl dich
ter Hesiodus, die ongeveer acht eeuwen
voor Christus leefde, de dochter van
Kronos en Dhea en dhs de zuster van
Zeus en Hera. Zij troont met de andere
goden op den Olympus, en als alle andere
goden vandaar vertrekken, blijft zij al
leen achter.
Niet slechts ieder huis, doch evenjzeer
iedere stad-staat had zijn heilig vuur in
het „prutaneion" of stadhuis, waar de be
raadslagingen plaats hadden en de eere-
maaltijden aan vreemdelingen en verdien
stelijke burgers gegeven werden.
Toen de verschillende Grieksche stam
men langzamerhand tot -één volk ineen
smolten, ontstonden grootere middelpun
ten van gemeenschappelijke Hestia-veree-
Zoo vinden wij een heilig vuur op Delos,
te Qlympia en het beroemdste te Delphi.
Bij de Domeinen waren het de Vestaal-
sche 'maagden,. die sedert den tweeden
koning van Dome, het haardvuur van den
staa-t dag en nacht moesten onderhouden.
Zij werden door den opperpriester ge
kozen uit de 'eerst© families van den
staat en moesten, gedurende den geheelen
tijd van hun dienst, die 30 jaren duurde,
hun kuischheid bewaren.
Degene, die haar belofte schond, of
het heilige vuur deed uitgaan, werd le
vend begraven.
Daarentegen verheugden ze zich in
groote eerbewijzen en voorrechten; o.m.
hadden zij het recht genade te verleenen
aan den schuldige, dien zij als smeekeling
op hun weg ontmoetten.
Zoo was bij de Domeinen de tempel van
Vesta uit Alba Longa zou overgebracht
als in het huisgezin de haard.
De geschiedschrijver Livius maakt mel
ding van de legende, dat de dienst van
Vesta en Alba Conga zau overgebracht
zijn naar Dome. 1
Een feit is bet evenwel, dat deze ver
eering van het haardvuur zeer oud was,
enl zooals wij zagen, teruggaat tot vóór
de stichting van Dome.
1). Dc god van het vuur bij de Hindoe's
Uit het Sociale Leven
De Christel. Vakbeweging.
De achteruitgang in de laatste twee ja
ren van onze christelijke vakorganisatie,,
zegt de R o 11 e r d., is een verschijnsel,
dat niet onbetreurd kan blijven door den-
gene, dio de "waardij van deze cultuur-
macht leerde beseffen.
Elk kwartaal bracht een vermindering
van leden.
Ook in 1924 kwam deze achteruitgang
nog niet tot stilstand.
De gegevens van de eerste 3 maanden,
op 1 April J.I., zijn deze:
Het totale' ledental is gedaalcj van 53961
op 52889, dus met 1078 of i.99 pót.
De volgende 12 organisaties gingen met
het daarbij vermelde verliescijfer terug:
Apothekers-Assistenten 11; Bouwarbeiders
591Fabrieks- én Transportarbeiders, 213;
Kleermakers 37; Metaalbewerkers 51; Op
zichters en Teekenaars 23; Personeel in
Publieken Dienst 6; Postpersoneel 8; Sir
garenmakers 24; Spoor- en Tramwegper
soneel 199; Textielarbeiders 149 en Voe-
dings en Genotmiddelenarbeiders 15. To
taal 1327.
De navolgende 8 organisaties gingen in
ledental vooruit: Ambtenaren 17; Belas
ting-ambtenaren 2; Diamantbewerkers 2;
Grafische arbeiders 11; Houtbewerkers 9;
Kantoor- en Handelsbedienden 11; Land
arbeiders 185; Mijnwerkers 12. Totaal 249.
Het verlies bedraagt dus 1327 249
1078 leden.
Dat voor troosteloos pessimisme geen
reden bestaat, blijkt bovendien uit een
staatje, dat van de vier groote vakcentra
les den hoogslen stand in 1920 vergelijkt
met de tegenwoordige positie. Dan' krijgen
we deze cijfers:
Hoogst Ledental Leden
Vak- bereikte p. 1 Jan. Leden- verlies
centrales Ledental 1924 verlies in pCt.
R.K.Vakv. 158.221 101.110 57.111 36.10%
N. V. V. 262.196 182.893 79.303 30.26%
Chr. N. V. 76.756 53.967 22.789 29.69%
A. N. V. 51.983 32.222 19.761 38.01%
Het verlies is dus bij de christelijke
vakorganisatie het geringst!
Moedig voorwaarts!
Het georganiseerd overleg.
In de (Chr.) Amsterdammer behandelt
de heer G. Baas Kz., de vraag, of het geor
ganiseerd overleg te Amsterdam moet ver
dwijnen. Hij schrijft o.a. hét volgende:
„Naar ons oordeel is er geen reden het
georganiseerd overleg op te dceken. Wij
zouden daardoor weer in den Daad bren
gen allerlei detailrègelingen, waarover hij
niet kan öordeelen, hij zou een groot deel
van zijn tijd moeten geven aan zaken, die
uit het oogpunt van'algemeen gemeentebe
lang, betrekkelijk van een geringe betee-
kenis zijn.
Wel hebben wij ons af te vragen in hoe
verre de toestanden en verhoudingen de
medezeggenschap toelaten, én waar op een
gegeven oogenblik de grenzen moeten wor
den getrokken.
Want voor richtige toepassing van deze
denkbeelden is nocdig regeerkracht bij de
magistraat. Waarlijk niet enkel soepelheid
in de onderhandelingen. Zeker, ook dat.
Maar een groote mate van plichtsgevoel
en angstvallig vasthouden aan wat door
het algemeen belang wordt gebodêni, en
oen absoluut immuum zijn, vcor agitatie
en demonstratie.
Bij de arbeidersorganisaties moet aan
wezig zijn, breedheid van opvatting, eco
nomische kennis1, oog voor de verhoudingen
en in het algemeen een geestelijke rijpheid,
die onmisbaar is cm de eigen positie te
zien in het èrcföh-geheel en de al ge me ene
belangen als overheerschend en groepsbe
lang'.
Hij besluit zijn artikel aldus:
„Zoo spoedig de Centrale Commissie zich
bij d© loonbesprekingen gaat verloopen
in politiek als zij practisch meewerken gaat
om een politieke groep voor een moeilijke
situatie te bewaren, moet. de. Daad zorgen,
dat hieraan een eind komt. Want dit zou
niet uitloopen, dan op groote schade aan
het gemeentebelang en op verkrachting
van het instituut, dat ook naar ons oor
deel, mits verstandig gehanteerd, nog
veel belooft voor de toekomst."
MR. P. J. TROELSTRA.
Mevr. W. Itallie van Embden interview
de voor de „Haagsche Post" mr. Pieler
Jelles Troelstra. Deze vertelt van zijn
jeugd en hoe hij tegen zijn vaders zin
voor advocaat ging studeeren:
„Ik bleek waarachtig nog aanleg te heb
ben voor de juristerijHeb nog Do-
meinsch Hecht gerepeteerd. Zou je niet
aan me zeggen. Dweepte met Drucker,
Professor, niet veel ouder dan ik zelf; en
met Cort vari der Linden. Mooie figuur!
Zoo'n zuivere atmosfeer cm hem heen.
Altijd gebleven, al die-jaren. Zijn boek
„Richting cn Beleid" enz. gaf me inzicht
in het politieke leven. Ik zag: voor mij
zal politiek zijn: sociaal inwerken. Maar
niet van boven af. Met allen samen. Zijn
ze nog niet rijp? De strijd zal hen doen
rijpen .Uit een breed niveau moeten de
wetten stammen."
„Toen ging u in de politiek?"
„Nog niet. Als het aan mij gelegen had,
nog in jarorn niet. Ik gaf vrij veel litterair
wérk uit, in het Friesch. Ook een: liederen
boek. Ik zat vol muziek. Als advocaat
liep het me ook mee. Troelstra kwam er
in% omdat Pieter Jelles populair was.
Maar ondertussc-hen broeide het in me.
Quack gaf me ook eea stoot met zijn
„Geschiedenis van het Socialisme."
„Waardoor sloeg de brand uit?"
,,De oude Heemskerk vervolgde te vuur
en te zwaard den Socialist isclien Bond.
Zoo omstreeks '90. Mij haalden ze in de
politieke processen. Vóór ik het wist, zat
ik in de beweging. Werkstakende landar
beiders werden vervolgd. De rechterlijke
macht, nou, woest conservatief. Zagen
niet den „mensch", maar den „stand".
Als „mijnheer" kreeg je een stoel, een oud
volksvrouwtje mocht staan. En hoe ze
werden toegesproken! Je kookte. Zelfs de
burgerlijke dèmocraten Kerdijk en Pekel
haring protesteerden. Niet zooveel benul
van wat in die menschen leefde. Het was
te erg. te erg."
De politieke leider was opgesprongen,
liep heen en terug, licen en terug in het
vrij- stuk kamer. De wat slappe gezichts
spieren spanden' zich; in strakke wils
kracht trok~de kin vierkant.
„Toen kwam het Erfurte.r Program. Ik
fertaalde het; ook een boek van Kautsky.
In ik wist: nu rnoet je den boer op; uit
leggen. JÖomela dreigde me; ik nam den
bandschoen op. Den grooten storm wekte
het bezoek van de Koningin met kaar Moe
der. Omdat zei het zoo ellendig haddeni,
vroegen we een audiëntie aan voor de ar
beiders. Werd geweigerd. Grootsehe fees
ten vierde de burgerij."
Mr. Troelstra ging uit Friesland weg,
naar Amsterdam een korte tusschenpe-
riode toen naar Utrecht. „Eedacteur
van een krant, een' „rooie" natuurlijk: te
vens colporteur. Vast weekloon van vijf
tien gulden. En dan was je nog blij: als
je werken mocht. Onze inboedel verkocht
om aan geld te komen. Jammer, was wel
een mooi oud boeltje."
„Tot u in de Kamer kwam."
,.In '97. Dat gaf vasten voet aan wal.
Mijn politiek leven kent u. U begrijpt, als
ik'daarover wilde doorgaan"
„Kon u het dagen lang doen! En hu wilt
u uit het Parlement gaan."
,,Ik verheug me er op. Misschien sla ik
wel aan do „mémoires!" In de Kamer is
het niet meer zoo interessant; je kunt
ook weinig bereiken."
„O, ironie! en dat na het algemeen
kiesrecht?"
„Was te voorzien."
„Waarom er dan naar toe gestuurd?"
„We moeten er door heen. Ons lukt da-t
wel. De liberalen niet: hebben bun nek
gebroken: geen troepen meer."
„Ik ben wel eens bang dat het ook over
uw partij heen zal gaan."
„Kan niet. Het communismeheeft geen
toekomst. Geen plan. De sowjet zit al
vast! En dan de leiders hier! Als wij ze
hadden mogen kiezen, om hun zaak te
schaden ,we hadden het niet beter kunnen
doem"
LEIDSCHE FENKKASSEN
Amice.
Ik zat wel een beetje met de handen in
mijn haar Woensdagavond, toen ik ken
nis nam van het ingezonden stuk van den
secretaris van de Kamer van Koophandel,
Mr. P. G. Knibbe, cn waarin ik terdege
op mijn voorman werd gezet.
Wie aan den weg timmert heeft veel
bekijks, zegt het spreekwoord. En het ver
wondert me dan ook heelemaal niet, als
er zoo nu cn clan iemand is, die het met
mijne beschouwingen niet eens blijkt te
zijn, of die kan aantoonen, dat ik den bal
het misgeslagen.
Als ik bedenk dat zelfs Homerus wel
eens een zwak oogenblik heeft, dan vind
ik het volstrekt niet erg dat ik er ook
eens een keer naast hen.
Maar hier staat de zaak toch wel een
beetje anders.
Ik heb in mijn vorige, penkras zoo on
geveer het derde deel van een kolom aan
deze zaak gewijd. En nu staat, naar Mr.
Knibbe schrijft, „dat kleine stukje zoo vol
onjuistheden,..dat ik haast niet weet, wat
ik even onder handen moet nemen en wat
ik maar zal laten loopen."
Daaruit volgt, amice, dat ik het dus wel
heel bont heb gemaakt en ge zult het
verslaan, a7s ik zeg, dat ik toch werkelijk
een beetje met de handen in mijn haar zat
Gelukkig en ik hen daar dankbaar
voor heeft de lieer Knibbe geen poging
gedaan om die ontelbare onjuistheden
recht te zetten, maar heeft hij een keus
gedaan en zich bepaald tot het aanwijzen
van een paar z.i. zwakke punten in mijn
betoog. Daardoor is hot voor mij al; heel
wat gemakkelijker geworden.
Ik ben overigens begonnen met de mo
gelijkheid aan te nemen, dat dè heer
Knibbe, dje zelf zoo vriendelijk was, ver
zachtende omstandigheden te pleiten, wei
eens gelijk kon hebben, dat ik'bcdoeld ver
slag niet goed had gelezen en dat daar
door mijn opmtrkingen ook niet gemoti
veerd waren. Daarcm heb ik de moeite
genomen liét verslag nogeens even na te
lozen en het te vergelijken met wat ik
daarover schreef, en met wat daaromtrent
door den heer Knibbe werd opgemerkt.
En dan. kan liet aan mij liggen, amice,
maar ik heb daarbij toch niet den indruk
gekregen, dat ik zooveel onjuistheden heb
geschreven, dat er eenvoudig geen begin
nen aan is ze te hespreken, en dat de heer
Knibbe recht zou hebben mij te verden
ken van nret-anti-revolutionair te zijn, een
opmerking, die m.i. heter in de pen ware
gebleven. Niet omdat, ik mij persoonlijk
van dergelijke uitvallen zooveel aantrek,
maar omdat het mij niet de manier schijnt
om een zakeltike discussie uit te lokken.
Ik wil mij door deze onaangename beje
gening echter niet laten' weerhouden om
den schrijver van antwoord te dienen.
De heer Knibbe wijst er dan op, dat ik
de hoofdgedachte van de inleiding dat
een gezond bedrijfsleven van groote waar
de is voor ons volk en voor de noodzake
lijke kapitaalvorming geheel uit het
oog heb verloren.
Dat is echter niet juist. Tegen die stel
ling opzichzelf heb ik niet het minste be
zwaar en ik heb er nooit aan gedacht,
daarop aanmerking te maken.
Waar ik echter wel bezwaar togen heb,
dat is tegen de in de inleiding gevolgde
methode om de. depressie in het zakenleven
in hoofdzaak te schrijven op rekenmg
van de speciale maatregelen, door de Over
heid genomen.
Mr. Knibbe ontkent dit. ..De inleiding,
zoo zegt hij, bevat in het geheel geen jam
merklachten ov r do sociale jna&tregelen";
een opmerking die door den schrijver zelf
weersproken wordt, als hij in hetzelfde
stuk opmerkt, dat van al de bestaande
sociale maatregelen alleen! gesproken is
over do werkloosheidsuitkeeringen en de
beperking van den arbeidstijd.
Tot recht begrip der zaak, amice, wil ik
nu eerst even een en ander uit bedoelde
inleiding van het verslag aanhalen:
Gewezen wordt op het feit, dat het niet
alleen de algemeene depressie is, die dc
uitkomsten in het zakenleven zoo slecht
doen zijn, maar 'dat ook de over
heid door de vele weinig tot in
de consequenties doorgedach
te maatregelen sterk er to*e
medewerkt de bronnen v aai ons
volksbestaan aan te tasten.
Verder wordt gewezen op de eenzijdig
heid van de thans nog heerschende
theorie, dat de productie zich moet schik
ken naar de belangen van de arbeiders en
dan in het bijzonder naar die belangen,
welke vlak voor oogen liggen.
Vervolgens wordt betoogd, dat men niet
moet vergeten, dat als de bedrijven schade
ondervinden van de overheidsmaatregelen
de druk daarvan niet alleen door de pa
troons, maar ook door de arbeiders wordt
gevoeld.
Hierna volgt een opzichzelf volkomen!
juist betoog omtrent de noodzakelijkheid':
van kapitaalsvermeerdering. Wie een en
ander in zijn verband leest, kan tot geen
andere conclusie komen, dan dat do
eenige weg daarheen! is, het stopzetten 1
van alle overheidsEiaatregeJen.
Ten overvloede wordt er verder nog op
gewezen, dat de lasten, door de overheid
op het bedrijf gelegd, 't zijf deze bestaan
in onnoodige verkortingen aan den ar->
beidstijd of in hooge belastingen' en lasten
waardoor de kapitaalvorming gestoord
werd (uitgaven voor sociale doeleinden?)
dezelfde uitwerking hebben, waarmee
waarschijnlijk bedoeld wordt uit hei
verband is dit niet duidelijk dat ze ka
pitaalvernietigend werken.
Als het dan ook verder heet, amice, dat
den particulieren ondernemer de kans
moet worden geboden veel te verdienen
en kapitaal te vormen, dan kan daar blij-'.
keus het vroeger geschrevene niet anders
mee bedoeld zijn, dan dat de Overheids-
maatregelen moeten verdwijnen en dat de
bedrijven volkomen vrij moeten gelaten
worden.
Mr. Knibbe ontkent dit en ik hen daar
blij om. Alleen begrijp ik dan niet waar^
om dit alles geschreven werd. Men kan
zeggen dat alleen feiten geconstateerd
werden, maar daarmee is men niet klaar,
want a's men de feiten, d:e men als foulen
aanwijst bespreekt, dan volgt daaruit dat
men op wegneming van die fouten be
dacht moet zijn.
En nu ontken ik geenszins, amice, dat
er in de Overheidsmaatregelen niet iets
onbillijks ligt. Ik geloof ook, dat met de
belangen van de industrie soms lo weinig-
rekening is gehouden, waarom ik bet ook
toejuich, dat inzake de overwe7kvergun-
ningen enz.een andere koers wordt ge-,
vo'gd. Maar daarom moet men niet in een
ander uiterste vervallen, zich hoeden vcor
overdrijving en niet den indruk wekken
als zou er een streven zijn om de belangen
van de industrie aan die van de arbeiders
ondergeschikt te maken.
Want werkelijk ik spreek in het al
gemeen zoo erg is het niet. Er zijn
honderden en duizenden en tienduizenden
arbeiders die leven aan den uitersten rand.
Nog onlangs verklaarde mij een groot
werkgever: De loonen in ons bedrijf zijn
beneden peil. De menschen kunnen er niet
van leven, maar mijn bedrijf laat geen
hoogere u'tgaven toe, en ik zie maar één
uitweg, n.l. dat ze zorgen dat wij niet be
hoeven te concurreeren met andere bedrïj--
ven, waar het personeel' nog ongeorgani
seerd is en waar de loor.en nog veel lager
zijn."
We staan hier voor ontzaglijke moeilijk--
heden. Maar ik hen overtuigd, dat als de
Overheid zich terug trok en de zoozeer
gewraakte sociale maatregelen ongedaan
werden gemaakt, de toestand van de ar-»
beidersbevolking ontzaglijk veel zou ver
slechteren, zonder dat de bedrijven waren
geholpen.
Het heeft me leed -gedaan, a-.n'ce, te
lezen dat de heer Knibbe schreef dat ik
en in dit verband werd een onderzoek:
verzocht naar mijn al of niet ant'.-revo-
lutionair zijn de bewering dat de klas-
senstrijd noodlottig is voor het algemeen
belang, niet zonder meer kon laten pas--
seeren.
Dat mag nu een „handige" zet z^jn,
om dc lezers omtrent mijne gevoelens op
een dwaalspooj te brengen, „zakelijk'*
was het allerminst.
Neen, amice, ik heb volstrekt geen be
zwaar dat tegen den klassenstrijd wordt-
gewaarschuwd. I'k deed en doe er met mij
ne .bescheiden krachten graag aan mee.
Want die in aard en wez*i on-Christelij-
ke klassenstrijd is nood'ottig voor ons
volksleven.
Maar ik zal er nooit aan meedoen de
aanhangers van die verderfelijke leer al-,
leen in één kamp te zoeken. Ik wil niet de
oogen sluiten voor het feit, dat de klas-*
senstrijd aanhangers vindt en bewonde
raars in kringen waar men dat woord
misschien nooit noemt. Als ik soc:alisten-
en wie met hen op hetzelfde standpunt
staan den klassenstrijd zie prediken, dan
hoop ik daartegen voortdurend mijn stem,
te verheffen, maar ik hoop het ook te doen
als er in andere kringen zijn die zich, al
gebruiken ze andere woorden en termen,
toch feitelijk op hetzelfde revolutionaire
standpunt plaatsen.
En ik betreur het, dat in dit officieel©
'stuk, bij bet bespreken van de verminder
de werklust, gevolg van een verkeerde be
schouwing van den arbeid een ver
schijnsel van zedelijk-geestelijken aard
wel gewezen wordt op de ontwrichtende
theorieën welke hoofd en hart van verschil<
lende arbeiders binnengedrongen zijn,
maar dat wordt nagelaten te wijzen op her
feit dat diezelfde theorieën ook nog maar
al te veel de gedachten en gedragingen,
van de werkgevers beheersohen.
Een verslag van een K. v. K. is niet do
plaats om dergelijke dingen te bespreken,;
maar geconstateerd had dit feih
zeker mogen worden.
Ik moet het hierbij laten amice. Mijn
briefje is toch reeds tamelijk lang goworj
den. Ik hoop er in geslaagd te zijn aan
te toonen dat wat ik schroef toch niet zoo,,
onzinnig was als Mr. Knibbo het gehelde
voor te stellen en dat er geen reden is,
voor de mecning dat ik als ant.-revolutio
nair gederailleerd zou zijn.
VERITAS
(4
SL-SSÏ&J&Ü
.uJ