j ÉieleMeCiiiraiit
Tweede Blad
Van 's levens diepten.
is waarlijk uit den smeltkroes te voor
schijn gekomen, bijzonder der laatste
moeilijke jaren van wereldoorlog en we
reld-wee, met name teen Nederland „in
het gedrang" was. Een smeltkroes waar
van de onvergankelijke heugenis zal blij
ven: door Oranje als middel in Godes
hand is gehandhaafd, onder zoovele rech
ten en vrijheden onzer dierbare Natie, ook
onze neutraliteit en zelfstandigheid.
„Mede waardoor de Kerk van Christus,
alsook religie en wetenschapsoefening in
het algemeen, zijn bewaard gebleven voor
rampen als welke haar in andere landen
van Europa hebben getroffen.
„Majesteit! Gij hebt de zilveren woor
den, op den doorluchten dag van Uwe
kroning gesproken, dat een Prince van
Oranje nooit genoeg voor het Nederland
sche Volk kan deen, door zoodanige gou
den daden opgeluisterd, dat wij bij dit
Jubileum onze innige verheuging, staande
voor Harer Majesteits Troon, niet willen,
niet kunnen verbergen.
„Zij Gods genade rijkelijk vermenig
vuldigd over Uwe Majesteit als over Uw
Doorlucht Huis.
„In leven en sterven zij ook Uwer Ma
jesteits onvergankelijke deel, dat de hand
met Christus in levend geloof Uwe Ma
jesteit sterke tot een regeering in de
vreeze Gods.
„En dat straks op Gods tijd, zij het na
lange jaren, de allerheerlijkste kroon door
do eigen hand van Jezus Christus, den
Koning aller koningen, U op de slapen
worde gezet.
„In diepe onderdanige eerbiediging en
huldebetoon,
namens het Curatorium voornoemd,
van Uwe Majesteit de nederige dienaren.
(Volgen de handteekeningen.)
Apeldoorn, September 1923."
GODS OQRDEELEN OP DE AARDE.
„De teekenen der tijden, zegt onze N.
II. G r t., spreken ons in deze dagen in
machtige taal toe.
Nu al bijna tien jaren lang is de wereld
vol van oorlog en geruchten van oorlog.
Het strijdzwaard vindt nog immer geen
rust. Bedenkelijk rommelt het in Euro
pa's steeds onrustigen Zuid-Oosthoek.
Nog steeds struikelt het recht ook op de
internationale straten, 't geweld verheft
zich en telkense weer pogen sterken de
zwakken onder den voet te loopen. Alle
hooger beginsel wordt losgelaten; bittere
haat en zondige zelfzucht beheerschen ve
ler handelen.
De macht der zonde verkankert het le
ven meer en meer. En waar is do man,
die aan dat doodelijk proces een eind
weet te maken?
De zedelijke heseffen zijn dermate af
gestompt, dat niet aleen alle overheids
ingrijpen zonder effect dreigt te blijven
maar velen zelfs de niet ongegronde vrees
koesteren, dat ook van de individuen zelf
niet veel ie verwachten is.
Ongoddelijke beginselen hebben door
gewerkt en zijn in hun uitwerking niet
zoo spoedig te keeren.
Zijn we op doze dingen geheel onvoor
bereid?
Wie zijn Bijbel kent, weet ook. van de
zware dagen welke ons daarin voorzegd
zijn,
Hij ziet dan in het gebeuren van dezen
tijd een faso in den gang der wereld naar
het eindgericht.
In ditzelfde licht ziet hij ook de ge
weldige ramp, door welke Japan getrof
fen werd.
Het is een catastrophe van ongekende
afmetingen.
Daar zijn geen tien, geen twintig, geen
duizend menschen tegelijk het slachtoffer
geworden van een allerschrikkelijkste
aardbeving, gepaard met vloedgolven en
allerlei andere calamiteiten, maar hon
derdduizenden. Naar den vollen omvang
van deze ramp wordt nog slechts gegist.
We kunnen haar ons bijna niet inden
ken.
Wat voorts in het economisch leven
plaats heeft, is een prooe3, waaTvan de
einduitkomst al evenmin is te overzien.
Maar dat het iets geweldigs is, staat voor
ons ra/A
Wat leven we in Nederland toch nog be
trekkelijk rustig, als we eens ernstig let*
ten op hetgeen rondom ons geschiedt.
Alleen daaraan is een groGt gevaar
verbonden. Het gevaar, dat wo op der tij
den teekenen niet in voldoende mate acht
geven en op de sprake, die God er door
tot ons doet uitgaan, verzuimen te letten.
Toch moeten we deze openbaring lee-
ren verstaan, zullen we voor hoofd cn
hart in deze moeilijke crisistijden, in de
ze tijden van geestelijke én stoffelijke bq-»
nauwenis, waarvan het einde nog niet is,
t9 zien, een rustpunt kunnen vinden.
Deze tijden zijn een beproeving voor
ons geloof.
Nu te gelooven, dat God regeert, dat
Hij de eeuwen in zijn hand omsloten,
houdt, dat hij te midden van de ellende,
waarin de menschheid zich stortte, Zijn
Raad volvoert, is niet maar een zaak van
het verstand. Dat verstand verzet zich,
het onderwerpt zich niet, het wil zelf de
wereldraadselen oplossen.
God heeft de volken in Zijn smeltkroes
geworpen. Met Zijn tuchtigende hand
gaat hij door de wereld.
Voelen we nog pijn?
Erkennen we Zijn rechtvaardig oor-»
deel daarin?
Zijn Geest werke alom het schuldbe-»
sef. waaraan het thans nog al te veel
ontbreekt.
Dan alleen wordt een wederkeeren mo-*
gelijk en zullen op eïndelijke uitredding
we mogen hopen.
Uit het Sociale Leven
De achturendag.
Over de handhaving van den achturen-
dag schrijft „de Gids" van het Chr. Nat
V akverbond
Wij zijn. van oordeel, dat esn onderzoek
moet ingesteld worden naar de werkelijke
voortbrengingskostem, hier en in andere
landen. Van de arbeiders kan niet ver
langd, dat zij maar zoo op beweringen der
werkgevers, dat ar beid s tij dverleng'in 3 voo*
hun bedrijf noodzakelijk is, zullen ingaaUc
Met te controleeren cijfers en feiten za
aangetoond moeten worden, dat het niet
mogelijk is het bestaande te handhaven.
De arbeiders hebben daar recht op, Daar
bij moet ook onderzocht* of technisch onze
bedrijven wel op gelijko hoogte staan met
die in het buitenland; of in dit opzicht
geen belangrijke kostenbesparing kan
worden verkregen.
Aan. het aantoonen met feiten en cij
fers, aan het overleggen van deze aan de
arbeiders, willen de werkgevers niet aan.
Zij weren zich sterk, en. iedere verder
gaande „modezeggenschap" wijzen zij on
voorwaardelijk af. Toch zal het daartoe
moeten komen.
De regeering zal, naar onze meening,
moeten ingrijpen. Een goed werk zou zij
doen, door het instellen eerier commissie,
waarin zoowel de werkgevers als de arbei
ders vertrouwen konden stellen en die op
korten termijn een onderzoek zou instel
len naar de bedrijfskosten in verschillende
industrieën in ons land, in vergelijking
met do overeenkomstige bedrijven in het
buitenland.
Mocht uit dat onderzoek blijken, dat
onze industrie, in vergelijking met de bui-
tenlandsche in een te gedrukte positie ver
keert, dan zal geen enkel verstandig arbei
der zich willen, verzetten tégen maatrege
len die dan blijken inderdaad noodzake
lijk te zijn.
Dienstiijden verplegend personeel.
De heer Aalberse, Minister van Arbeid,
Handel en Jftjverheid heeft ten vervolge
op do beantwoording van vragen van
mevrouw de VriesBruins betreffende
vaststelling van den al "omeenen maatre
gel van bestuur, bedoeld in art. 65. IsL.
lid, van de Arbeidswet 1919, in verband
met de wijziging der arbeidsvoorwaarden
van het verplegend personeel in verschil-»
lende ziekeninrichtingen, het volgende
geantwoord:
Het is den ondergeteekende bekend, dat
in de laatste maanden in verschillende
verplegingsinrich tingen de diensttijden
van het verplegend personeel uit zuinig-»
heidsoverwegingen zijn verlengd. In en
kele niet door het Rijk beheerde krank
zinnigengestichten wordt tot 58 en 60
uur gegaan. In de Rijkskrankzinnigen
gestichten werd de arbeidsduur per week
met ingang van 15 Februari 1921 ver
minderd tot 55 uur, een arbeidsduur, wel
ke sindsdien in die gestichten onveran
derd geldt.
De ondergeteekende is van oordeel, dat
voor verplegend personeel, ook in krank
zinnigengestichten, de 55-urige werkweek
niet behoort te worden overschreden. Ge-»
schiedt zulks toch, dan zal dit voor den
ondergeteekende <ianleiding zijn om een
spoediger invoering van den algemeenen
maatregel van bestuur, als bedoeld in ar
tikel 65, eerste lid, van de Arbeidswet
1919, te bevorderen, dan in verband me*
anderen wetgevenden aTbeid anders hef
goval zou zijn.
Zaterdag 8 September 1923
Leven om leven.
Ea toen Elisa iu het huis kwam,
sie, 200 was de jongen dood, zijnde
gelegd op zijn bed. Zoo ging hij in, en
sioot de deur voor hen beiden "toe: en
bad tot den Heere. En hij klom op,
en lei de zich neder op het kind, en
leggende zijn' mond op <|eszelfs mond,
en zijne oog en op zijne oogen, en zijne
handen op zijne handen, breidde zich
©ver hom uit, en het vleesch des kinds
werd warm.
Daarna kwam hij weder, en wandel
de in het huis eens herwaarts en eens
derwaarts, en klom weder op, en
breidde zich over hem uit; en de jon
gen" niesde tot zevenmaal toe, daarna
deed; de jongen zijne oog en open.
En hij riep Géhazi, en zeide: roep
deze Stmamietische. En hij riep ze, en
zij kwam tot hem; cn hij zeide: Neem
uwen zo mi op.
Zoo kwam zij, viel voor zijne voeten,
en boog zich ter aaide; en zij nam ha
ren zoon op, en ging uit.
2 Kon. 4 3237.
Geharï had den dooden jongen niet
kunnen opwekken.
,c Omdat hij geen ootmoedige, geloovigo
>1 bidder was,was zijne handeling een ijdele
11 ceremonie.
Hoe geheel anders handelt de profeet
Elisa dan Gehazi gehandeld had! Die was
opgetreden, alsof het uit den dood op
wekken slechts kinderspel ware. Elisa
daarentegen is zich ten volle bewust, dat
B het hier gaat „leven om leven".
Eerst treedt hij 't profetenkamertje,
dat thans een sterfkamer is, binnen en
sluit de deur achter zich. Hij wil geene
getuigen om zich heen hebben, maar met
God alleen zijn. Daarna bidt hij. Hij her-
1 hmert God er aan, hoe Hij aan de Su-
namietische een zoon had gegeven om
haar te zegenen voor den dienst, door
haar aan Zijnen dienstknecht bewezen.
Hij houdt Hem voor, dat de Sunamieti-
sche, als de Heere met Zijne macht en
hulp thans niet op den voorgrond treedt,
gansch en al op een dwaalspoor zal ko
men. Heden moet Hij om Zijns Naams
wil helpen.
Vervolgens klimt hij op 't bed, waarop
het lijkjo ligt, en legt zich op den dooden
jongen neder. Hij legt zijn mond op den
f mond van het kind, zijne oogen op do
i- oogen van 't kind, zijne handen op de
handen van 't kind, totdat lief lichaam
warm wordt,
r. "Waarom doet hij dat? Omdat hij als 't
ware zijn leven aan 't kind wil mede dee-
len
j, "Weldra bespeurt hij dan ook als het
lichaam van het kind warm wordt, dat
f' zijn eigen lichaam koud wordt on afsterft,
y dat de dood hem als 't ware doet verstij
ven.
Vandaar dat hij opstaat, eenmaal heen
■I en weer loöpt om weder warm te worden,
om het ijskoude gevoel, dat zich tot in
zijne ledematen doet gevoelen, meester te
worden. Daarna breidt hij zich ten twee
de malo over het lijkje uit. En ziet plot-
selirg doen zich. als soms bij een ster
vende dat 't geval is, diepe lange adem
tochten voor. Het leven keeri langzaam,
gelijk het ontvloden is, terug. Dan doet
do knaap de oogen weder open.
Vermoeid als hij was, laat Elisa de
moeder roepen en zegt tot haar: „Neem
uwen zoon op!"
Leven om leven.
Het Oudo Testament is 't boek der .sym
bolen en zinnebeeldige voorstellingen.
Zoo is m.i. ook deze geschiedenis eene
zinnebeeldige voorstelling, hoe Jezus zijn
leven lieeft opgeofferd om door zijn dood
voor ons het leven te verwerven. Slechts
dit verschil bestaat er tusschen de oud-
Testamentische symbolen en de nieuw-
Tesfamentische vervulling: Elisa heeft
zijn leven niet werkelijk, niet volkomen
opgeofferd. Hij heeft Vvan zijn leven iets
medegedeeld aan het kind, maar niet zijn
leven gansch en al gegeven gelijk Jezus
dat deed.
Evenzoo was het met het offeren van
ïsaak. Ook dit is eene zinnebeeldige voor
stelling van het offer van Jezus. Maar als
FEUgLLETOM
1)
HOOFDSTUK
„Zooeven is Kaspar hier geweest, om
ons lot zijn groöten spijt te vertellen, dat
hij vanmiddag niet met ons den Weiss-
horn kan beklimmen. De oude gids maak
te weer dezelfde vergissing als in Bazel
hij sprak mij voortdurend aan als
mijnheer Wybert."
„Dat is een compliment voor mij, Dela-
mere."
„Zeg liever voor mij, Wybert. *t Is wel
eigenaardig, dat twee menschen, die ab
soluut geen familie van elkaar zijn, zoo
veel op elkaar gelijken. De Voorzienigheid
die ons lot in handen heeft, heeft ons ze-
- ker voor een of ander ondoorgrondelijk
3 doel samengebracht. Weet je waaraan ik
aldoor heb gedacht?"
„Neen, wat dan?"
»Hij, die ons zoo gelijk geschapen
'o heeft moet ons voor broeders hebben be
stemd."
„Met dit eene groole verschil, dat jij
alle voordeelen van maaischappelijken
stand en rijkdom aan jouw kant hebt,"
18 zeide Wybert bitter, „en voor mij niets
san ellende overblijft Dat is een afgrond,
Abraham zijne hand uitstrekte om zijnen
zoon te slachten, riep een stem van den
hemel: „Abraham, Abraham, strek uw
hand niet uit naar den jongen!" Het
uiterste bleef hem gespaard. Hij behoef
de alleen met het hart ?t offer te brengen,
doch niet in werkelijkheid.
Jezus daarentegen werd niets ge
spaard. Hij bracht het offer in zijn ge
heel. Voor Hem stond geen plaatsver
vanger op zooals dat op Moria het geval
was met een in de struiken verward ge
raakt zijnde ram.
Hij liet zijn leven niet bijna, .gelijk het
Elisa geschiedde, maar Hij gaf ganscbe-
lijk geheel Zijn leven.
Wat heeft het dus den Heere Jezus ge
kost ons te verlossen. Welk een prijs
heeft Hij voor ons betaald!
Wonderbare predikingen heeft Hij ge
houden. Hij leerde als machthebbende en
niet als de schriftgeleerden. Doch door
Zijne leer en Zijne woorden vol wijsheid
heeft Hij ons niet verlost.
Wonderen heeft Hij gedaan, zieken ge
nezen, lammen gezond gemaakt, blinden
ziende, raelaatschen rein; maar doör Zij
ne wonderkracht £eeft Hij ons niet ver
lost; de prijs der verlossing was een an
dere.
„Wetende, dat gij niet door verganke
lijke dingen, zilver of goud, verlost zijt
uit uwen ijdelen wandel, die u van de va
deren overgeleverd is, maar door het
dierbaar- bloed van Christus, als van een
onbestraffelijk en onbevlekt lam.'*
Hij gaf zichzelf over in den dood. Hij
trad in onze plaats. Hij nam onze schuld,
onze straf op Zich opdat wij vréde zouden
hebben. Hij droeg den smaad des kruises
en doorstond de angstea des doods en der
hel opdat wij zouden leven. Hij heeft liet
van God verlaten zijn d rorgeraaakt, op
dat wij nimmer zouden ondervinden, wat
't beteekent van God verlaten te zijn.
Leven om leven!
Welk een vernedering was 't voor Hem,
den Heere derheerlijkheid, den. Eenigge-
bcrené des Vaders, dat Hij den troon des
hemels verliet en op deze aarde neder
daalde! Hij deed afstand van al Zijne
heerlijkheid om ons gelijk "te worden, uit
genomen de zonde.
Zijn gansche leven w^s een Zich ge
ven. was een lijden.
Hoe hec -ft Hi.i geleden door de vijand
schap en vervolging der schriftgeleerden
ea farizeeërs. Hoe heeft Hij geleden doör
het onverstand Zijner jongeren. Hoe heeft
Hij geleden door het ongeloof Zijner
broeders!
Ja, Zijn gansche leven was een offer.
En hoe heeft Hij aan 't einde Zijns le
vens geleden! Ziet, dat Hij op 't aange
zicht in 't. stof ligt en uitroept: „Vader, of
Gij wildet dezen drinkbeker van Mij weg
nemen!" Merkt op, boe Hij met den dood
worstelt, hoe Zijn zweet geljk greote
droppelen bloods werd, die op de aarde
vielen, leven om lever.
En dan, ziet het Lam Gods voor het
Sanhedrin 1onder de geselslagen dor
krijgsknechten vóór koning Herodus.
Daar is Hij in 't gericht in onze plaats.
En dan aan het kruis, als het onschul
dige blood uit de doorboorde handen en
voeten neerdruppelt! Aanschouwt Hem,
bloedend uit vele wonden en bedekt met
speeksel, gesmaad en gehoond. Ziet de
doornenkroon op Zijn hoofd, hoort Zijn
bede voor Zijne vijanden, Zijn geroep:
Mij dorst! en bedekt het: Zoo gaf Hij
Zijn leven om nw loven. Dat deed Hij voor
u. Hij stierf voor al de Zijnen.
Nogmaals, wat heeft 't Hem gekost u te
verlossen?
Bewijst gij daarvoor uwe dankbaarheid,
dat gij in liefde uw leven Hem wijdt?
Denkt eens na, de knaap, dien Elisa in
't leven terugriep, terwijl hij bijna zijn
eigen leven daarvoor opofferde, zal onge
twijfeld zijn weldoener met dank en liefde
aangehangen hebben. Hoe zal zijne moe
der hem steeds weer opnieuw aansporen
om den man Gods lief te hebben? Dat
spreekt toch vanzelf?
Maar Jezus? Waar zijn zij, die Hem
hun dank met woord en daad bewijzen?
Waar zijn zij, die zich uit dankbaarheid
aan Hem overgeven, wier leven' gansch
en al den Heere is gewijd, die niets meer
voor zichzelven verlangen, die tot le
vensideaal hebben Hem alleen te leven?
Ach, hoe klein is het getal der kinderen
Gods, die zich aan den Heere overgeven!
Behoort gij tot hen? ïs uw hart, is uw
leven voor den Heere? 0, vergeet het niét:
Hij heeft u voor Iioogeu prijs gekocht.
Hij gaf „Leven om leven".
MODERSOHN.
X
zoo breed ja even onoverkomelijk als
een spleet in die hergen daar ginds."
Onder 't spreken wees hij naar de hoo-
go reusachtige sneeuwtoppen van de Al
pen, waar de middagzon op flikkerde
op den dreigenden Bruneckhorn, den pun-
tigeu Matterhorn en den gehoornden
Mischabel.
„Gods liefde overbrugt diepere afgron
den dan deze," zeide Delamere plechtig
en legde zijn hand op den arm van zijn
vriend. „Te midden van deze bergen voel
ik mij nietig en denk ik aan de woorden
van den profeet: „Hij heeft de wateren
met zijne vuist gemeten, en van de heme
len men de span de maat genomen, en
heeft met eenen drieling het stof der aar
de begrepen, en de bergen gewogen in
eene waag, en de heuvelen in eene weeg
schaal,"
En Delamere keek als in verrukking
naar de hergen, terwijl zijn oogen hoog
en ver boven hun toppen uitzagen in het
onbekende en daar Hem aanschouwden,
voor wien deze hooge reuzen slechts voet
banken waren.
Wybert volgde zijn blikken, maar zijn
oogen kregen niet dien glans, waardoor
'fc gelaat van den ander verlicht werd. Be
halve dit, was de gelijkenis tusschen hen
beiden wonderlijk nauw. Zij waren pre
cies even groot; hun beider haar was
NADER BIJ U.
Nader, mijn God, bij U,
U en Uw huis,
ichrijne mijn schouder ook
loodzware kruis!
Naar U gaan al mijn beên,
al mijn verlangens heen!
Nader, mijn God, bij U,
:U en Uw huis!
Duister is vaak mijn weg;
droef en alleen,
,vincl ik voor 't moede hoofd
soms slechts eenj steen.
Toch voel ik immer mij
U nader, naderbij;
nader, mijn God, bij U,
,U en Uw huis!
Zegen is wat Gij geeft,
zij 't vreugd of kruis
't Brengt me alles dichter bij
U en Uw huis.
Englen omringen mij,
Engelen jublen blij:
),Dichtcr steeds nadert gij
God en Zijn huis!"
Sta 'k van mijn steeren bed 1
mijn Bethel op,
moedig stijg ik weer voort
naar steilen top:
't al jubileert in mij
Immer steeds naderbij,
nader, door vreugd en kruis,
God, tot Uw huis!"
Daagt dan, na stervensnacht,
mij t Eeuwig licht,
'k zie dan, o trouwe'Heer,
Uw Aangezicht;
't is dan Uw eigen mond
dio mij mijn heil verkondt?
„Pelgrim, wees welkom Mij
in 't eeuwig Thuis!"
HEHiC EN SSSS90L
NED. HEKV. KERK.
Beroepen. To Angeren, E. A. Lazon-
der te Tricht; te Raamsdonk: H. A. Leen-
mana te Bedegraven.
Bedankt. Voor Wierden (toez.)J.
H. v. d. Wal te Papendrecht.
GEREF. KERKEN.
Beroepen. Te Gramsbergen: H. v.' d.
Elskamp, cand. te Kampen.
Aangenomen. Naar Nederhorat den
Berg: J. Schelhaas, cand. to Hoogeveen.
Bedankt. Voor Gees, Bierum en Jut-
rijp-HommertsJ. Schelhaas, cand. te
Hoogeveen.
Gereformeerde Jeugdconfercntie.
Uitgaande van de Centrale voor Jeugd-
arbeid op Gereformeerden grondslag zal
D.V. op Donderdag 22 November te
Utreclit wederom een Conferentie worden
gehouden, waarin Dr. J. Waterink, van
Zutphen," zal spieken over, „Het verschei
den karakter vait den je.ugtlarbeid in ver
band niet volksaard en'milieu", en de
i heer Joh. C. Francken, vah Rotterdam,
zal behandelen het onderwerp: „Opvoe
dende en Evaiigeliseerendo Jeugdarbeid."
Deze conferentie zal staan onder leiding
van" Prof. Hoekstra, van Kampen voor
zitter van de Centrale voornoemd.
Een hulcie-adres.
President en secretaris van het Curato
rium der Theol. School te Apeldoorn zou
den vandaag te Amsterdam H. M. de Ko
ningin complimenteeren en Haar het vol-,
gendo liulde-adres met oud-Hollandsche
letters op oud-Hcllandsch papier gecalli-
grafeerd, in handen stellen,
Mevrouw
In opdracht van hét Curatorium, der
Theol. School van de Chr. Geref. Kerk
in Nedöfland, gevestigd te Apeldoorn,
hebben ondergeteekenden de eer, namens
voornoemd Curatorium, bij gelegenheid
van het illustre feit van U^er Majesteits
zilveren jubileum aan den voet van Uw
troon onze nederige hulde neer te leggen.
„Om met verzekering van onze innige
dankbarheid jegens Neerland's en Oran-
je's God voor alles wat Uwe Majesteit
deze kwart eeuw voor ons Volk is ge
weest, Uwer Majesteit aan te bieden onze
eerbiedige heilwenschen met deze heuge
lijke gebeurtenis.
„Overtuigd van den grooten zegen, wel
ke God door Uwe Majesteit ons Volk
heeft believen te beschoren is het onze
innige bede, dat de Almachtige God Uwe
Majesteit nog tot in lengte van jaren
spare, sterke en zegen© op Uw Doorluch
ten Troon.
„Het zilver van Uwer Majesteits festijn
donker, vrij lang en krulde een weinigje;
hun voorhoofd was breed en hoog, hun
mond groot, met een flink, sterk gebit en
een zwierige snor, hun kin vierkant met
een kuiltje er in, ja, hun gelijkenis ging
zoover, dat zelfs hun gebaren en stem
men veel van elkaar hadden.
Een nauwkeurig opmerker zou echter
verschil gezien hebben in hun oogen.
Delamere's blik was opgewekt en open
hartig; terwijl Wybert er soms ontevre
den en somber kon uitzien. Maar dit ge
beurde niet zoo heel vaak. Bij buien kon
hij even vroolijk en opgewonden zijn als
zijn vriend.
Maar hoeveel zij op elkaar geleken, toch
waren zij geer. familie van elkaar. Frits
Delamere was de eenige zoon van .graaf
Richard Delamere, die op zijn kasteel in
Cumberland woonde.. De graaf zag een
groot voordeel voor de opvoeding in
reizen; en zoo was Frits na zijn laatste
studiejaar aan de Universiteit op reis ge
gaan met een gouverneur. Bovendien had
deze reis ook nog een andere bedoeling.
De familie Vesey was een der oudste in
Cumberland. Graaf Richard had zijn
vrouw gevonden in deze familie en
wenschte, dat zijn zoon eveneens zijn
keus zou laten vallen op een meisje van
een jongeren tak van 't zelfde huis.
Nolly yesev en Frits Delamere waren,
samen opgegroeid, maar dit voortdurend
samenzijn bleek een schaduwzijde te heb
ben. Zij waren neef en nicht, doch be
schouwden elkaar als broer en zuster. Zij
hielden veel van elkaar, maar 't leek niets
op dat diepere gevoel, dat een man en
een vrouw voor elkaar kunnen hebben.
Graaf Richard dacht, dat een vijfjarige
afwezigheid deze vriendschap misschien
zou veranderen in een inniger band.
„Afwezigheid maakt de liefde sterker,
vrouwlief", zeide hij telkens tot de gra^
vin. En zij, die hem in bijna alles ver
trouwde, meende dat hij ook hierin wel
gelijk zou hebben.
Vol goed geloof hield zij zich vast aan
dit gezegde.
Was dit voor Frits het doel van de reis,
eigenaardig was het toeval voor zijn gou
verneur, die in Tasmania verliefd werd
op de dochter van een zendeling en daar
achterbleef, terwijl Frits de reis verder
alleen vervolgde.
Zes maanden voor den tijd, waarop
ons verhaal begint, kwam hij in kennis
met zijn tegenwoordigen reisgenoot, Geor
ge Wybert.
Op zekeren avond, toen Frits door de
straten van Züricli wandelde, viel een
dronken jonge man zco woest tegen hem
aan, dat zijn hoed afviel en in de goot
wide.
In plaats van verontschuldigingen te
maken over zijn lompheid, begon de jon-»
ge man hem uit te lachen en te bespot-»
ten, toen Frits zijn bemodderden hoed op-»
raapte. Frits werd hierover zoo kwaad,
dat hij op hem afging, maar in een
oogenblik was hij omringd door een
troepje jongelui, die even opgewonden
waren als hun makker.
In deze schermutseling kwam Wybert,
die leeraar in de Engelsche taal was aan
een school in Zurich, hem te hulp. Toen
zijn landsman hem hielp, hielden de op-*
gewonden jongelui opeens op. Terwijl ze
zoo naast elkaar stonden, trof hen de ge-*
lijken is van de twee keeren en dachten'
zij niets anders, of de vreemdeling wa*
de broeder van den leeraar en zoo snel als
zij konden hepen zij weg.
Zoo was de kennismaking begonnen en
de arme, slecht betaaalde onderwijzer
stemde er in toe de reisgenoot te worden
van den deftigen Engelscbman.
In de afgeloopen week hadden zij veel
bergtochten gemaakt en nu rustten zij uit
in hotel Lammer, voordat ze den Weiss-»
horn zouden opgaan. Kasper, de die
hen vergezeld had op een vTOegeren berg-»
toer, zou ook ditmaal weer xneegaanj
maar was hierin verhinderd door de ziek-»
te van zijn vrouw.
(Wordt vervolgd.), j