Tweede Blad Zaterdag 26 Mei 1923 Bruüóffsvreugde. [7 En Jezus was ook genoodigd. Joh. II, 2a. Toen Jezus, bij het begin van zijn open baar optreden, ecnige jongeren tot rijn meest vertrouwde vrienden had verkoren, begaf hij zich spoedig met hen naar het Noorden des lands. "Wat moet dat een reis geweest zijn voor die jonge Galileesclie mannen! Mij dunkt, het moet hun zijn voorge komen op die wandelingen, door de wel bekende vlakten van Judea en Samaria, alsof oen nieuwe wereld zich voor hen opende. Wat schoons vergezichten toonden zich aan hun verbaasde blikken! Hoe moet 't hun to moede zijn geweest! En als de morgenstond reeds zoo mooi was, liet zich dan niet een nog schoonere dag verwachten? 'Aan die verwachting wordt ook vol daan, want kort daarna neemt Jezus ben mede naar de bruiloft te Kana.* Daar zagen zij, als 't ware, den hemel geopend. De Heiland openbaarde er zijne heer lijkheid en, wordt er nadrukkelijk ver meld, „zijne jongere geloofden in hem". Door de uitnoodiging voor dis bruiloft aan (e nemen, zien wij dat Jezus in een geheel andere verhouding tegenover de monselien staat dan de Dooper. De wegbereider predikte in de woestijn, ging zoo eenvoudig mogelijk gekleed, riep de menschen tot zich. Jezus deed heel anders. Hij koos de woestijn niet tot-zijn ar beidsveld, hij nam geen teruggetrokken houding aan tegenover de dingen des le vens. Als bruiloftsgast nam hij deel aan het feestmaal. Wat is er over het bruiloftsfeest te Ka- na al niet geschreven, bijna zouden we zeggen getwist. Zeker, Jezus zou enkele honderdtallen misschien tevreden hebben gesteld, als hij, als zijn Voorlooper, in een boete kleed tot ons was gekomen. Maar vele duizenden hebben hem ge dankt en zijn het danken nimmer moede, dat hij op deze wereld is gekomen om ons te noodigen tot het feestmaal van het Koninkrijk Gods. Om Jezus' wil, die immers met een aantal jongeren kwam, waren, er mis schien meer gasten aanwezig, dan waar op men gerekend had. In ieder geval, het oogenblik komt dat er gebrek aan wijn is. En zooals Jezus elders in brood en visch heeft voorzien, zoo heeft hij op de bruiloft te Kana den wijn verschaft. Er is gevraagd: waarom verschafte Je- zns aan de feestvierenden nog wijn en openbaarde zóó zijn heerlijkheid? En men heeft geantwoord: Jezus had, toen hem het gemis werd medegedeeld, zeer eenvoudig met een avondzegen het gekeele feest stichtelijk kunnen sluiten; daardoor was alle verlegenheid voor den gastheer weggenomen. Er zijn nog altijd menschen, die precies ■weten wat Jezus in een bijzonder geval zou moeten doen. Men moest liever buitengewoon ingeno men zijn met het verkwikkende verhaal, en zich niet door bijkomstige dingen la- tra afleiden. Maar hier schuilt voor de verklaarders de moeilijkheid; de wijsheid van den schriftgeleerde speelt hen lee- lijke parten. Hiervan kan men wel zeker zijn, het zal den bruidegom te Kana niet berouwd hebben dat hij Jezus tot het feest heeft uitgenoodigd. Wat heeft hij niet aan hem te danken gehad! Waarlijk, Jezus heeft er zijn heerlijk heid geopenbaard! Vooreerst de heerlijkheid van zijn m e- dègevoel. Een bruiloftsdag is een dag van zonne schijn, van glorie. Het is het grootc oogenblik in het le ven waarin de rhan zijn zelfstandigen levensarbeid opneemt, en de vrouw ge- ïPcdis zijn hulp te worden.- Bij zulk een gelegenheid, heeft Jezus te midden van do aanzittende gasten, de heerlijkheid van zijn medegevoel geopen baard. 't Is alsof Jezus zich den toestand van den gastheer heeft ingedacht. Het is de eer van den gastheer dat de gasten ten zijnen huize een aangenamen dag door brengen. Daartoe zal Jezus zeker het zijne heb ben bijgedragen door aan de gesprekken een Tichting te geven, die de blijdschap stempelde. Op dat feest zal er van verve ling en onbeduidendheid geen sprake zijn geweest. \- In de tweede plaats de heerlijkheid van zijn w ij s h e i d. De verlegenheid van den bruidegom, kon hem niet verborgen blijven. En nu was dit de openbaring van Jezus' heer lijkheid, dat hij zoo geheel anders deöd dan de geijkte vroomheid dier dagen. De wijn deed het niet, maar die voor komende vriendelijkheid, vrijgevigheid en het volkomen vertrouwen, die in alles rijkelijk voorzag wat het oogenblik vor derde. En eindelijk de heerlijkheid van zijn mildheid, die den hofmeester met verbazing deed opmerken dat de laat-, sto wijn de beste was. Zeker! Jezus is de beste, de rijkste gast. Als wij dat zeggen, denken w' on willekeurig aan de woorden: „Welzalig 't huis, o Heiland onzer zielen. Waar Gij de vreugd, waar Gij de vriend van zijt". Als wij nu een familie-feest hebben, zou Jezus dan ook bij ous willen aanzit ten? Mag hij onze gesprekken hooren? Wij hebben dit in het oog te houden, al zien wij hem niet, hij is toch de on misbare gast. Toen Valerius Herberger, de vrome en rijk begaaide prediker te Fraustadt, in Posen in 1590 wilde huwen, vroeg hij aan zijn moeder, wie hij ter bruiloft zou noodigen. 1 Zij antwoordde: „Schrijf Jezus boven aap. Men zal zeggen: Hoe kan dat? Een brief kan men niet tot Hem zenden, de post gaat niet naar den hemel. Maar uw innig verlangen, dat hij met U in uw huis wone, moet de brief zijn, en uw* innig ge bed den brief bezorgen." Zou het niet goed zijn naar dien raad uit lang vervlogen dagen te luisteren? In de meeste gezinnen is het bij een of ander feest, het onderwerp van vele en lange gesprekken: wie zullen wij noodi gen? Zou het niet goed zijn als wij Jezus' naam bovenaan schreven. Als zijn aange zicht niet licht boven ons huwelijksleven, dan is 't niet goed. In menig huisgezin wordt de vrede en do liefde gemist, omdat Hij er niet is. Maar is Hij er door Zijn Geest, dan blijkt Hij nog steeds de milde gast te zijn. De wereld zegt, en herhaalt 't tot vervelens toe, Jezus' tegenwoordigheid bederft de vreugde. Integendeel hij stempelt de rroolijkheid tot echte, ware vroolijkheid. Tot vreugde waarvoor men zich later niet heeft te scbamen. ,iv' Het Christelijk geloof maakt niet som ber. Het tegenovergestelde veeleer is waar, het doet ons vertrbuwend onze hand leggen in Gods hand en 'in oprecht heid zeggen: Mijn Vader, help uw kind. En als de Almachtige ons helpt, waarvoor zouden we dan bevreesd zijn? Zeker, de wereld belooft veel, ontzaglijk veel doch komt hare beloften niet na. De wereld begint met den goeden wijn u voor te zetten. Maar omdat zij 't niet kan volhouden daarna den min deren. Doch in al wat Christus geeft, ligt pro fetie van meer en beter. Hij doet wassen en toenemen in Zijn kennis en genade. En die gast, die zoodra hij komt, gast heer wordt, is de blijvende gast. Wij ontvangen veel meer van Hem, dan wij Hem kunnen geven. Dit is ook zoo merkwaardig; bij ieder feest komt het oogenblik van uiteengaan, van scheiden. Onze feesten duren kort, de gasten gaan heen. Wij worden hier telkens her innerd aan het tijdelijke. Maar als allen heengaan, ook onze lief ste betrekkingen, ons wat vroeger of later ontvallen Hij blijft. Hij wil onze gids, onze raadsman zijn op den moeilijken' weg door het leven. En dan ondervinden wij 't dagelijks de goede wijn wordt bewaard tot den einde toe. Wat zou het heerlijk zijn als Jezus ook meer onze gast, onze huisvriend werd. Wat zouden onze gesprekken er door winnen Er gaat van dien onmisbaren gast zulk een onwaardeerharen zegen uit. Hij wil geven: vrede en vrijheid, vTeugd' en eer. EEN HUURHUYS. 2 Cor. 5 vers 1. Heb vleesch dat ons het lichaam deckt, En al de leden overtreckt, Noem dat een huurhuys, lieve vrient, Vermits het ons maer weynigh dient. Een huurhuys is gemeenlijk slecht, 'Als licht en vaerdigh opgerecht. En schoon men al het slecht gebou Tot beter wesen brengen wou, De huysheer wil het dickmacl niet, Hoewel hij schoon de feylen siet; :yf] Hij wil niet dat men kosten doe, Hij is misschien den huurder moe, Het blijven of het henen gaen, Plach aan den huurder niet to staen. 't Lijf is maer huur, .geen eygen goet, Soo dat men haesl verhuysen moet. Indien uw buurtijt is volenfc, (Dat aen den huysheer is bekent). Eylaes! daer is geen bidden aen, De huurlingh moet dacr hecengaen. Welaen, mijn ziele! tot bcsluyt: Siet ons naer vaster woningh uyt. Siet dat je tot het buys genaeckt, O Godals ghy my seggen suit Verhuyst, uw' huurtijt is vervult, Geeft, dat ick dau magk zijn bereyt 'Als oen, die uyt een huurhuys sclieyt, Om soo te gaen, met blijden geest, Daer geen verhuysen wordt gevreest. JACOB CATS. KE&K m SCHOOL NED. HEBV. KEEK. Bedankt. Voor Baamsdonk: 'A. M. den Oudsten te Prinseland cn Dinteloord. GEREF. KERKEN. Beroepen. Te Apeldoorn: P. C. de Bruijn te Oudewater. CHR. GEREF. KERK. Beroepen. Te Kampen: G. Wisse te Arnhem. EVANO. CüTH. KEEK. Drietal. Te Pekela: L. Schutte te Amsterdam; Joh. J. Simon te Weesp en C. C. G. Visser te Rotterdam. Ds. A. van Dijken. Ds. A. van Dijken, Geref. predikant van Amsterdam-Zuid, heeft ontheffing gevraagd van de redactie der „Overtoomsche Kerk bode" en kan op medisch advies de Ker- keraadsvergacferingen niet meer bijwonen. Ds. G. Wisse. Ds. G. Wisse wordt aan de Part. Synode van het Zuiden der Chr. Geref. Kerk voor gedragen voor een evcntuecto benoeming iu overleg met curatoren eti docenten voor den cursus 1923'24 tob phvaat-lector in de filosofische vakken (vraagstukken.) Prof. Obbink's Oostersche reis. Naar wij vernemen is Prof. Obbink be zig, uit zijn reeds voorhanden studiemate riaal, verrijkt door wat hij leerde op zijn reis naar het Oosten, een boek samen te stollen over oude en nieuwo gegevens aan gaande de landen die hij bezocht. Dit boek zal onder den titel „Op Bijbelschen Bodem", vermoedelijk nog dit jaar bij den uitgever H. J. Paris verschijnen. Theologische Schooldag. Te Apeldoorn werd Dinsdag de School dag gehouden van de Chr. Geref. Kerk. Do vergadering werd des morgens te half elf door Docent v. d. Heijden met ge bed geopend, waarna deze een kort ope ningswoord uitsprak. Spr. wees op de beteekenls van dezen Schooldag eh stelde in het licht, dat velen reeds lang naar dezen dag hebben uitge zien, waaruit bij concludeerde, dat dezo dagen voör de Kerk van beteekenis zijn. Hierna sprak Ds. Smit, van N. Pekela, over „Het Predikambt". Spr. wees op de vereischten, de bestemming en de heer lij klicid van het ambt. Onder 't eerste wordt verstaan genade, roeping, weten schap. De bestemming van het ambt houdt in zondaars te leiden tot Christus, Gods volk vertroosten, en alzoo medewerken tot opbouw van het lichaam van Christus. Wanneer er gelet wordt op de heerlijkheid van het ambt, zien we, dat allereerst op den voorgrond treedt de eero Gods. Hierin komt wel allereerst de schoonheid van heb ambt uit. Het ambt moet niet waarge nomen worden om geldelijk loon; toch valt or wel ander loon bij af; wannéér er vruchten gezien worden op den aih.-M der prediking, vindt hij daarin zijn groot ste loon. In de middagvergadering trad allereerst op Ds. de Vries, van Rijnoöurg, met het onderwerp: „Roeping." Spr. schetste de roeping des predikers aan do hand van 1 Koningen 19: 1921, waaxn gesproken wordt over de roeping van Eliza door Elia. Spr. legde er den nadruk op, dat deze roeping een stilzwijgende was; een inwendige. Aan deze inwendige roepiDg, die ook elk prediker moet kennen, moet zich aanknoopen do uitwendige; d.w.z. do Kerk moet haar zegel er aan hechten. Als derde spreker voerde liet woord Ds. Salomons, over: Jacobus, do broeder, des Hecrcn." In brcede trekken gaf hij den levensloop van dezen persoon weer; er op wijzende, dat de broeders des Heeren, dus ook deze Jacobus, neven waren van den Heiland. Geschetst werd hoe ook deze Jacobus eerst niet in Jezus geloofde; docli later tot het geloof is gekomen. Deze Jacobus is vermoedelijk dezelfde als die van 1 Cor. 15 eu die, waarvan gesproken wordt in Handelingen; vermoedelijk is bij Jacobus do Rechtvaardige en schrijver van den brief. Ten slotte werd hij geschetst als een pilaar in Gods Kerk, die tenslotte door dc vijanden van zijn voetstuk is weg gerukt, maar door God is gezet als een pilaar in het Hemelsch Jeruzalem; waar niemand hem zal omrukken. Ten allerlaatste stelde spr. dezen Jaco bus den dienaren des Woords als een exem pel en voegde hij er de bede aan toe, dat ook zij allen eenmaal mochten wezen als een pilaar, op wien geschreven is de naam Gods en de naam van de stad huns Gods. Al te makkelijk. „Er is, zegt de Waarheidsvriend, het orgaan van den Geref. Bond, tegen den modernen predikant ds. Theesing oen aanklacht ingediend bij net Classicaal be stuur van Edam, wegens zijn brul ale ont kenningen van dc Schriftuurlijke waarhe den, die in bet midden van onze Ned. Herv. (Geref.) Kerk vanouds genoegzame zekerheid hebben verkregen. V/io is cr onder ons b.v. niet van overtuigd, dat in Jezus Christus, gestorven om onze zonden en opgewekt om onze reebtvaardigmaking alle heil ligt? En nu heeft een man al3 ds. Th. den euvelen moed, om te spreken van „de oude fabel van Christus", enz. Hoewel wij niet onze kerkelijke verga deringen hebben, met beroep op Gods M oord, moet aan deze brutale loochening van eon Heivormd predikant nu maar oens paal en perfc gesteld worden. Vooral die al did zoo tegen de kerkelijke vergaderingen, met beroep op de H. Schrift, zijn geweest, en gezegd hebben, wij kunnen zonder die vergaderingen best er voor waken, dat geest en hoofdzaak van de leer der kerk wordt bewaard en gehandhaafd, moeten nu eens dapper mee helpen. Of is het voor e«en. orthodox mensch, zelfs van de Evangelischen tot den Gere formeerde, niet vaststaand, dat de opstan ding van Jezus Christus uit den dood, het oeutraal punt van onze prediking moet zijn? Welnu als dat dau brutaal geloochend wordt, dan moeten de handen in elkaar geslagen worden om, zoolang wij niets be ters hebben in onze Hervormde Kerk, daaraan althans een eind te maken. Nu wil ds. Theesing den dans ontsprin gen. Dat gebeurt meer. Men komt bru taal voor den dag, maar als 't cr dan op aankomt, dan gaat men allerlei trucjes gebruiken en gaat men probeeren de zaak ir. 't zand to laten loopen. Dat is wel erg royaal! Zoo ook ds. Theesing. Wij lezen althans het volgende bericht je in de N. R. Courant: „Naar wij in de Kerkbode voor Hwar- lem lezen, heeft ds. Theesing die voor 26 April op de tegen hem ingebrachte aanklacht aan het Claswcaal Bestuur van Edam van schriftelijk antwoord moest dienen, geantwoord, dat hij de te gen hem ingebrachte aanklacht als niet ontvankelijk beschouwt, daar zij berust op onvolledige krantenverslagen; reden waarom hij aan het Classicaal Bestuur van Edam geen antwoord kan en zal indienen." Wat handig van dien dapperen moder nen dominé, die zoo dapper op den kansel gestaan heeft 1 Hij „acht de tegen hem ingebrachte aanklacht als niet ontvankelijk, daar zij berust op onvolledige krantenverslagen." „Onvolledig" dus toch „waar?" Anders zou ds. Theesing wel gezegd hebben „foutieve" krantenverslagen. Welnu, wat onvolledig in de kranten ge- TTlld dor r ds.- Th.P' Laat hij nu eens ridderlijk uitk< mrr. voor zijn diep gefundeerde en eerlijke orertrri- ging.' Laat hij aesnoodk „martelaar'" worden. Intusscben zal het Classicaal Bcstuuv -*an Edam zich wel niet met een kluitje in 1 riet laten sturen. Daarvoor zijn de dingen to ernstig en zij .rijn in geen boek ge schied.' Ds. TTi. wS-zich er al to gemakkcl:jk afmaker- Wij hcpeD, dat hem dit niet gelukken zal, omdat de eero van onze Herverrado Kerk er meo gemoeid is." Uit hef Sociale Leven Intern. Christ. Vakverbond. Op 17 en IS Mei 1923 heeft te Antwer pen een bestuursvergadering plaats ge had van het I. C. V. Na eenige zaken van huishotidelijken' aard geregeld te hebben, kwam aan do dagorde de toelating der christelijke vak organisaties uit Polen, Lilauen en Tsje-- cho-Slowakiê. De Tsjechische organisaties, die haar zetel hebben te Brünn, werden als lid in de internationale opgenomen. Inzake de a.s. internationale arbeids- conferentie en het vraagstuk der arbeids-* inspectie, het eenige agendapunt der con ferentie, heeft het bestuur besloten, aller eerst de aangesloten vakverbonden te ver zoeken dienaangaande een rapport uit te brengen, waarna het bestuur in de vol gende bijeenkomst zijn standpunt zal be palen. In princiep werd besloten het eerstvol gend internationaal congres te 'wijden aan de vraagstukken, betrekking hebben de op de arbeidsmelhoden der vakbewe ging. Vervolgens werd met algemeene stam men de volgende resolutie aangenomen: Het bestuur van het Internationaal Christelijk Vakverbond, bijeen in verga dering te Antwerpen, op 17 en 18 Mei; constateert, na beraadslaging over zijn houding ten opzichte van de bezetting van het Roergebied, dat deze bezetting tot nu toe geen practisch resultaat ten opzichte van de betalingen der Duitsche schulden heeft opgeleverd. Ten aanzien van de zuiver politieke zijde van de bezetting, meent het I. C. V. geen standpunt te moeten innemen. Anderzijds constateert het bestuur, dat de bezetting van het Roergebied, de pas sieve tegenstand der bevolking en het uit blijven van een definitieve regeling der schadeloosstellingen den economischen toestand van Europa slechter maakt en de ellende der arbeiders in alle landen doet toenemen. Het bestuur betreurt, dat de verant woordelijke regeeriugen gemeeDd hebben geen beroep op clen volkenbond te kun-» nen doen om tot een beslissing door ar bitrage te komen ten einde daardoor do bezetting van liet Roergebied te voorko men of te beëindigen en dat peen oplos sing van het herstelvraagstuk beproefd is in den geest der resolutie, door bet be stuur van het I. C. V. in zijn zitting van 14 December 1922 aangenomen. Het bestuur verklaart in te stommen met iedere regeling van het herstelvraag- stuk, hetzij door onderling overleg, hetzij door arbitrage, welke plaats heeft in den geest der verzoening, in overeenstemming is met de waardigheid der betrokken vol keren en gedragen wordt door een geest van gerechtigheid en christelijke naas tenliefde." Meerdere bes nucsleden zijn na afloop der bijeenkomst te Antwerpen gebleven, ter bijwoning van het nationaal conercs van het Belgisch christelijk vakverbond. In een samenkomst der congres-dpolnej mers en de Antwerpsehe leden der B^ci- schc christelijke vereenigingen werd door de vertegenwoordigers der verschillend© landen het woord gevoerd. WAAR IS GODS KERK? Een Amcrikaansch predikant wandelde oens met zij/i zoontje, door de straten van Now-York. Hij was als predikant verbon don aan con der talrijke kerken aldaar. Toen hij nu Voorbij zulk een kerk kwam, vroeg de jongon: „Ts dat- nu uw kerk, va der?" ,Ja", was het antwoord. Bij een plein gekomen, wees de jongon naar een andere kerk en vro.cg: „Wicna kerk is dat „De kerk van Dr. Haoting." „Fn wiens kerk is dat?" „De kerk van Dr. Frotingham." „Maar waar is nu Gods kerk, vader?" FEUILLETON, Van hooger Orde. Naar hefc Engelsch. 1 'John sprak niet dikwijls zoo. Wij luis terden allen, toen hij in vollen ernst op stond cn verder ging: nik geloof, dat met Zijnen zegen, iemand den Heer dienen kan zoowel in rijkdom als in armoede, in een groot huis en in een woning als de'ze. Ik ben niet twijfelmoedig, al zijn mijn bezittin gen vermeerderd. Ik ben niet bang om een rijk man to wezen, ook niet een groot man te zijn, als ik daartoe geroepen werd nWiet weet of gij daartoe niet geroe pen wordt," zei Ursala, zacht. John zag 'zijn vrouw in de oogen en grimlachte. „Beste, gij zijt eens een goed profeet geweest met een zeker „ja, gij zult", Etoar nu; kinderen, gij weet, toen ik uw lUooder trouwde, had ik niets cn zij deed jto'vjllo van mij afstand van alles. Tk ®s'de, dat ik haar niet togen staan do dat, ïoo j >uornaam zouao maken ais welke .Buie ook in vermogen,he doolde ik* "*0 en ik dacht toen, dat dit haar geluk kiger zoude maken; maar zij en ik zijn nu wijzer. Wij weten nu, dat wij nooit gelukkiger kunnen wezen, dan we zija go woest in ons oude huis te Norton Bury of in dit kleine Longfield Als ik haar Lady van Bcechwood maak verdubbel ik hare verantwoordelijkheid en verdriedub bel ik hare zorgen, geef ik haar .vele nieu we verplichtingen en geen genoegens half zoo zoet als die, welke wij achterlaten. Maar nu, mijn .vrouw zal 't beslissen dver en aangaand1© haar zelve!" Ursula zag naar hem op; er stonden tranen in hare oogen, maar door die tra nen heen scheen de standvastigheid van getrouwe liefde. „Dank je, John. 'Ik heb beslist. Als gij 't wilt, als gij denkt, dat 't goed is, zullen we Longfield verlaten en naar Bcechwood gaan." Hij hoog en kuste haar op het voor hoofd en zei alleen*„We zullen gaan." Guy zag op, halfver wij tend, alsof z'n vader teen offer had afgedwongen; maar voor mij was 't de vraag of niet hij het 'grootste offer bracht. Zoo was dus alles beslist we zouden •ons dierbaar Longfield verlaten. Het zou verhuurd niet verkocht worden; verhuurd aan iemand, dien wij kenden cn die goede zorg zou dragen voor al het onze en wij mochlcn gedurig komen en 't zien maar ous c-igen huis zou 't niet meer wo- J Erg droevig zelfs droeviger dan ik had gedacht - wa$ 't al deze bekende dingen .t.e verlaten; de boomgaard en de bloementuin, de weido en de beek, bos- schen op de heuvels, alles was ons lief als do gezichten onzer kin.deren. Ja haast als dat gezicht, dat een jaar lang 1slechts één kort jaaT, er gewoond had, in het gezicht van al dat schoons, wat zij 'nimmer had gezien. Het kind, dat op een lentedag vroolijk uit het witte hek gegaan was met haar drie broeders en nooit meer terugkeerde ■naar Longfield. Ik dacht op den laalsten avond den laatsten avond,dat John van EndeTley terug kwam en zijne vrouw naar de beek hem iggemoet ging en zij samen op 't huis aankwamen, gelijk zij gedurende zoo vele, vele jaren haddon gedaan, ja, toen dacht ik, dat ik zijn oogen zag g-aan naar de plaats, waar een kleine, bleeke gedaante gewoonlijk op den drempel zat, luisterend en op hem wachtend, met haax duif aan haar hart. Wo hielden nu nCMit meer duiven. „Hoe rustig is alles hier! Arm, oiM Longfield!" en ik zuchtte, terwijl ik dacht we zullen nooit meer zulk ccn tehuis heb ben. John antwoordde niet; maar hij leunde over het poortje en zag op naar het hel dere maanlicht. „Zou zij welen, dat wij Longfield gaaD Verlaten?" „Wie?" zei ik, voor 't oogenblik er niet 'aan denkende. 1 „Het kind." HOOFDSTUK XXX. Het was vroeg even over achten; maar wij leefden hier net als te Longfield. En bovendien dit was een groote Bag de dag, dat Guy meerderjarig werd. 't Was aardig hem naast izijn vader te zien .voortstappen, aardig als men be dacht hoe zwak de jongen ter wereld ge komen was, in een zeker oud huis te Norton Bury, op een regenacliligen Do- cember-morgen, twintig jaar geilden. Het was een heldere dag dien dag, helder ge lijk al onze gezichten waren, denk ik, teen we gesc-haard zaten om de gezellige ontbijttafel. Aan onize ontbijttafel, waar men nooit zure of vervélende gezichten mocht zieu en waar geen pijnlijke onder worpen ooit werden besproken. 't Was dus wel tegen de gewoonte, toen mijnheer Halifax, met een ernstig ge zicht zijn nieuwsblad neerlei en Zeide: „Dit is zeer slecht nieuws. Er slaat lie den in de courant, dat er Hen banken "zijn gesprongen." „Maar het .zal ons geen kwaad doen, valder." „Edwin denkt altijd aan „ons" en ,,on- melk zulke hooge eischcn stelt aan het uithoudingsvermogen van do koe; met ze zaken", merkte Guy ietwat scherp op. Het was een van de kleine wanklanken in onze huishouding, dat deze beide jon-» gens, terwijl zij mannen werden, niet ge heel met elkaar over weg konden. „Edwin heeft niet geheel ongelijk om aan „ons" te denken, aangezien er zoove- len van ons afhangen," merkte de vader rustig op. „Maar hoewel we (zelf veilig zijn, geloof iik ioch, dat de verliezen, welke overal om ons heen geleden zijn,';i 't te meer noodig maken, dat we onzen, voorspoed niet tentoonstellen en .toegeven aan een of andere grootdoenerij van Guy is 't niet, mijn jongen?"_De jongen sloeg zijn oogen .neer. „U mag 't grootdoenerij noemen of wat u wilt, maar ik zou tocli wel wal meer^ willen leven, zooals "orize buren 't doen. En ik geloof, dat we dat ook moeten wij, die bekend staan als de rijkste fiuni- lio (Wordt vervcJgT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1923 | | pagina 5