feieieÉcMont Tweede Blad Daarom breekt bij zijn lans nog, voor datgene, wat de wereld abnormaal noemt, of dronkenschap. En nu is voor ons d i t de Pinkster- vraag: gelooven ook wij daarin? En als we dan eerlijk zeggen moeten: ik heb meer critiek op bet werk des Gees- tes, dan dat ik er in geloof en het aan bid, toe, laten we dan maar zwijgen; waar het besef leeft, dat onze geest toch wel poover en armelijk en schamel is te genover de alvermogende rijkdom van Gods Geest. En als we dan toch nog spreken moe ten, laat de avond van dezen Pinksterdag dan nog meevoeren deze zielekreet naar Gods ontfermend Hart: Eén Pinksterwinld Heer! Eén Pinksterwind. En één Pinkster vlam! Voor mijT. PINKSTERZANG. Ja! de Trooster is gekomen, Jezus ging van de aarde heent Jezus, van U opgenomen Liet, o Kerk! U niet alleen. De Beloofde werd gezonden, en de kracht uit God kwam neer! 't Past ons juichend, keer op keer, Zijn verschijning te verkonden! Heden is het Pinksterfeest Looft en dankt den Heil'gen Geest! Geest der Kennis, Geest der Waarheid, Der genade, der gebeên! Leer ons wand'len bij Uw klaarheid In de heilverborgenheên Doe ons Abba Vader bidden Zeggen Jezus onzen Heer, Geven U in alles do eer! Zweef in der Gemeenten midden, Om te heilgen de offerand Van hun hart, en mond, en hand! Maak ons ook in denk're tijden Hier toch steeds indachtig aan, Dat door strijden, druk en lijden, 't Volk van Jezus in moet gaan! Breek de hardheid onzer harten! En onze aardsche duisternis! Voer ons op, waar Christus is! Bid, verzucht, in vreugd en smarten, Gij, die Jezus' Adem zijt. Voor ons, in ons 't allen tijd! DA COSTA. SCEÜK EN SSItiOOL NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Lettelbert c.a., S. de Vries, te Zevenhuizen (Gr.). Te Wïl- dervank, O. J. Reinders, te Koeten. Bedankt: Bij latere beslissing: Voor Wijk hij Duurstede, J. M. Lammers, te Nunspeet. GEREF. KERKEN. Tweetal: Te Maassluis (B.), F. W. H. Bramer, te Hoogeveen; en M. Graven- dijk, te Hoogeveen. Beroepen: ,Te Nijemirdum ca., S. P. Vermeer, cand. te Haarlem. Beroepen: te Ridderkerk, J. Vreug- denlul te Borsselo. GEREF. GEMEENTEN. Bedankt: Voor Boskoop, J. Fraanje, te Barneveid. - VRIJE EVANG. GEM. Bedankt: Voor Oude Pekela, Joh. J. ,van Petegem, te Hilversum. Ds. W. C-cienbrander t Woensdag is in Den Haag in den ouderdom van 87 jaar overleden ds. B. W Golenbrander, emeritus-predikant in de Ned. Herv. kerk. In 1860 werd de heer Golenbrander in Gelderland toegelaten tot den Heiligen Dienst; het eerst werd bij predikant te Engelum (1861); vervolgens stond hij te Wynaldum ('66), Drachten ('68), Nieuw- Beerta ('76), Herwen ('77), Naaldwijk ('88), Brielle ('90), en Enkliuizen, welke laatste gemeente hij 1 October 1901 als emeritus verliet.» Do begrafenis heeft heden plaats gehad op Oud-Eik en Duinen. Het [iumaatschap der Ned. Herv. Kerk. De kantonrechter te Zutphen beeft uit spraak gedaan- in de zaak van de Nöd. Herv. Kerk aldaar tegen het lid dier kerk J. de G. die do vordering van de kerke lijke belasting betwistte, daar bij er zich op beriep, gedoopt ep aangenomen te zijn als lidmaat, toen hij nog minderjarig was en later nimmer bewezen beeft, dat hij met die beide handelingen zich heeft vereenigd. vaatreclitelijko instelling als bedoeld in art. 1690 B. W., dat het niet blijkt en ook niet gesteld is, dat gedaagdes handeling van het zich doen aannemen rechtsgeldig is, welke daad gewoonlijk geschiedt met - medewerking van den persoon in kwestie en gedaagde terecht een beroep doet op zijn minderjarigheid. Do kantonrechter achtte de vordering niet bewezen en ontzegde de Ned. Herv. Kerk haren eisch. Toch we! wal al te sterk. In het laatste No. van „De Gereform. Kerk" schrijft ds. Lingbeek over de aanklacht, die tegen den modernen ds. Theesing is ingebracht en de kerkelijke behandeling van deze zaak. Nu kunnen wij hegrijpen, zegt de Waarheidsvriend, dat ds. Ling beek bezwaren heeft tegen behandeling van deze en dergelijke zaken door de Kerkelijke Besturen. Daar zijn inderdaad ernstige bezwaren in te brengen in deze, want onze huidige Bestuursorganisatie is er absoluut niet op ingericht, om iemand inzake leergeschillen te oordeelen en te veroordeeleK Hoewel wij geen oogenblik zouden aarzelen, indien wij in een Be stuur zaten en er werd tégen een predi kant een dergelijke aanklacht ingediend, te zeggen: man! gij hoort in onze Ned. Hervormde Kerk, ook in haar huidige samenstelling, niefithuis; gij zijt vier kant in strijd met geest en hoofdzaak van de belijdenis der Kerk. die gij dient en gij brengt die Kerk in opspraak ga heen! Er zijn bezwaren tegen behandeling van zulke dingen door de Kerkelijke Besturen. Wij hebben die Besturen 'ook nooit be geerd. Ze moeten ook wèg. In de Kerk hooren ze niet thuis. Wij moeten in de Hervormde Kerk, met Gods Woörd en de belijdenis ten grondslag weer de Kerke lijke Vergaderingen hebben, waar 't ambt tot z'n recht komt en Christus weer door de ambten kan regeeren. Maar wat wij hier even wilden opmer ken, dat is dit. Ds. Lingbeek zegt o.a., dat het niet aan bevelenswaardig is om zulke gruwelijke loochenaars van den Christus der Schrif ten aan te pakken, omdat men dan toch eigenlijk ook anderen moet gaan vervol gen, berechten en uitwerpen. En wie zijn dan die booswichten, die in deze als afschrikwekkend voorbeeld wor den genoemd naast den aangeklaagden ds. Theesing? Naast den Chrislusloochenaar ds. Thee sing, die spreekt van de oude fabel, die geheel Europa verpest heeft denkt d3. Lingbeek zich als veroordeelenswaardige booswichten, die onmiddellijk na ds. Thee sing dan zouden moeten worden aange pakt door de Besturendegenen, die het wagen aan Artikel 36 te tornen. Dus zooiets als die Hervormd-Gerefor meerden-Antirevolutionairen die over de uitroeiing van de ketterijen en over de ver houding van Kerk en Staat een eenigs- zins anders oordeel hebben dan ds. Ling beek in Artikel 36 leest. Is dat nu toch niet wat al te bar, als naast do afwijking van ds. Theesing ge dacht wordt aan degenen, die aan Artikel 36 durven raken? Is de loochening van den Christus der Schriften, zooals die door de couranten ons van ds. Theesing is bericht, nu ook maar in de verste verte te vergelijken met de opvatting die door velen gekoes terd wordt ten opzichte van Artikel 36? Ds. Lingbeek gaat in zijn wekelijk- schen strijd tegen Ïïe'rvormd-Gerefor- meerden—Antirevolutionairen—Bondsman nen en wat dies meer zij nu toch wel wat al te ver. 't Grenst aan 't dwaze en is ergerlijk. Ds. Theesing niet aanpakken! Want er zijn er ook in onze Hervormde Kerk, die een andere opvatting aangaande Artikel 36 hebben 't Is wel wat al to sterk zóó, collega Lingbeek! Inwendige zending. Van 1921 Juni zal te Amsterdam ge houden worden een Congres voor Inwen dige Zending. In liet eere-comité hebben zitting: Mevr. A. RöelDe Vos van Steen- "wijk, Movr. C. de VlugtFlentrop, Mevr. E. van LoonEgidius, Mevr. M. A. Ha- velaarVan Beeck Calkoen, en verder Dr. J. Th. de Visser, tevens eere-voorzit- ter, Jhr. Dr. A. F. de Savornin Lohman, H. Colijn, A. W. F. Idenhurg, Jhr. Mr. Dr. A. Röell, W. de Vlugt, Jhr. Mr. O. O. van Swinderen, Dr. A. F. Baron van Lynden en Mr. Dr. J. Schokking. Het Congres-Comité bestaat behalve uit den Eere-voorzitter, uit Dr. J. Lammerts van Bueren, voorz., Ds. B. Wielenga, tweede voorz., Dr. O. Norel, secr., Jkvr. De kantonrechter overwoog in zijrf von nis, dat de Ned. Herv. Kerk is een pri- G. M. van Asch van "Wijk, tweede secr.- esse; en Ds. J. C. Schroder, penning meester. Het programma der vergaderingen 3ie Zaterdag !B iei 1923 Niet dronken! Want dezen zijn niet dronken, ge- Vlijk gij vermoedt. Handel. 2:15a. 'Als de geest van een mensch oordeelen gaat over de dingen van den'Geest van God, dan maakt hij toch eigenlijk wel een droevig figuur Dit is altijd zoo in het leven, en waarom zou het -dan ook niet zoo geweest zijn op -den Pinksterdag? Daar daalt de onzichtbare God neder uit den hemel. O zie, welk een glans van geluk op de ruige gezichten van die vis- schers. Dat moet hemelsche vreugde we zen! En ja, het i s ook zoo, want sta tige feestvlammen van hemelsch vuur laaien uit hoven hun biddende hoofden. Hoort ge dan niet dat er een li.§d bruist door al de vertrekken van het huis? Dat is het zuiverst Lentelied, dat ooit be luisterd is, daverend uit de kelen van he melsche orgel en, aanzwellend door hemel sche winden. Maar dan is het ook geen wonder, dat allen ontroerd werden tot in de binnenste kameren van het hart! Dat ook wij ontroerd worden. Wij ontroerd? Maar kunnen wij, koude westerlingen, die zoo zelden onze rede zwijgen laten voor het Goddelijk gebeuren, kunnen wij ons de ontroering van Pinksteren eigen lijk wel voorstellen? Wij die het talen wonder probecren uit te pluizen? Want in dat talenwonder ligt voor ons maar al te vaak het heele Pinksterbeil vervat. En als we dat talenwonder nog niet door hebben, welnu dan denken we, dat het bijzondere van Pinksteren ons eigenlijk ontsnapt is. En dan bergen we wat het geijkte woord van „x^rborgen- heid" de heele Pinksterontroering weg in de onderste, donkerste lade van onzen geest. En we lijken .dan op die Joden, die het eerst aan 't woord kwamen en die niets anders te vragen hadden, dan „wat dit alles toch eigenlijk te beteekenen beeft." Want heusch, we snappen er niets van. Maar nu zijn er ,nog anderen (en die waren er ook op den Pinksterdag) die meenen zich zóó toch maar niet te moeten laten beetnemen. Want daar zijn ze toch te nuchter voor. En te knap. En dat zijn zij, die, neen, geen menschen- könnis (want daar is liefde voor noo- dig), maar die toch wel kijk op men- schen hebben. Die toch wel het abnormale weten te onderscheiden van het normale. En zij nu, de menschen van de levens wijsheid, weten het u wel te zeggen „wat óf'dit mag zijn". En spottend meesmui lend en veelbeteekenend spotlachend komt ♦het er uit: „Die daar? Wel, ziet ge dat dan niet? Ze zijn vol zoeten wijns! Ze zijn dronken!" Ze zijn vol zoeten wijns 't Is toch do verklaring, die het meest voor de hand ligt. Want spreken zooals die visschers daar, dat doen geen nuch tere menschen. Wie gaat er nu toch op eens. zonder dat het hem gevraagd wordt, spreken over de groote werken Gods!? Dat doet toch geen Verstandig mensch. En dat al 's morgens om negen uur, als de geest nog niet werkzaam genoeg is, en veel te weinig bezonken om tot zulk een meditatie te kunnen komen! O, als ze wartaal hadden uitgeslagen, de apostelen, wartaal, dan hadden de builenlandsche zakenlui bet nog kunnen plaatsen. Dan hadden ze eventjes ge lachen, en dan verder maar gezwegen. Maar nu die visschers ei' God bij halen, en het over Zijn werken hebben, neen, nu gaat het toch te ver. Dat is toch te erg. Dat is bespottelijk. Daar kan maar een verklaring voor mo gelijk zijn: „die mannen moeten dronken zijn." Zoo oordeelen de buitenlanders. De za kenlui. En hoe zou nu de twintigste eeuwer ge oordeeld hebben? De verlichte weten- schaps-mensch van de moderne cultuur? Och, ongetwijfeld was hetgeen daar op Pinkstermorgen gebeurde, voor hem een heel interessant zielkundig verschijnsel geweest Materiaal om er een verhande- ling, een proefschrift over te schrijven, waarin het geloofs-enthousiasme der gestolen zoo niet begrijpelijk, clan toch FEUilXETON Van hooger Orde. Naar het Engelsch. 84) „Niet beneden komen?" „*t Is wellicht beter van niet, mijnheer Halifax. Zie eens wat een sneeuw. Mis schien zal 't morgen wat beter wezen voor 't lieve kind." „U heeft gelijk. Ja, ik had de sneeuw vergeten. Morgen zal ze beneden komen." Ik zag, dat de oogen van mevrouw Tod vol tranen waren. Zij was te verstandig om er over te spreken, maar zij begreep alles." Dezen Zondag ik herinner 't me zoo goed was de eerste dag, dat we aten met een plaats ledig. Gedurende nog en kele dagen droeg haar vader eiken avond, als hij van de molens thuis kwam, haar naar beneden en hield haar gedurende den theetijd op zijn knieën, terwijl hij haar vermaakte en de jongens een half uurtje voor bedtijd met baar liet spelen.. Maar na een week hield ook dit op. Toen mevrouw Halifax, geheel hersteld, in triomf naar haar oude plaats werd ge bracht aan onze gelukkige Zondagsche middagmaallafel en al de jongens bij in ieder geval wel als verklaarbaar werd voorgesteld. Die menschen waren overspannen. Die moesten naar een sanatorium. Geen won der ook, als menl zich zooveel dagen ach ter elkaar alleen maar bezig gehouden heeft met ingespannen bidden, en als men zelfs geen voedsel genuttigd heeft, maar niets anders dan enkel maar gevast heeft, gevast. Dan moét men wel in een overspannen toestand geraken. Dan moét de geest wel uit baar evenwicht vallen. En dan leert de wetenschap'toch duide lijk genoeg, dat juist visioenen, gezichten zien, geëxalteerd worden, in extage ko men en dergelijke d e kenmerken zijn, waarop zoo'n abnormale levenswijze ten slotte uitloopt, en ook doodloopt. Godsdienstwaanzin! Dat is de diagnose van %den modernen cultuurmensch over bet Pinksterwonder. O ja hij is wel veel voorzichtiger in zijn wijze van beoordeeling dan de Jeru- zalemsche zakenjood. Hij stelt zijn diag nose vast, na eerst veel meer gegevens onderzocht te hebben. Maar, en daar gaat het weer om, het resultaat ia toch maar bij beiden hetzelfde. Laat de een dan de oorzaak zoeken in den wijn en de ander in het bidden en vasten: ze verkla ren beiden de geesten der apostelen voor beneveld. Het komt op 't zelfde neer. Maar let nu eens goed op Petrus. Ja werkelijk, hij gaat er op in, op wat de zakenlui beweren. Maar slechts kort. Met slechts een enkele zinsnede snijdt hij bun minderwaardige veronder stelling weg, als een vuil, rottend misge was: deze zijn niet dronken, zooals gij vermoedt, want het is eerst de'derde ure van den dag." En dan ziet ge Petrus ineens op zijn grootst, ten voeten uit midden in bet tee- ken van het W o n d e r staan. Hij ver wijt niet, hij scheldt niet, hij schimpt niet zooals zij: hij _v e r k 1 a a r t. Petrus wordt thans een zielkundige. Maar een die de wijsheid der Schrift verstaan heeft. En dan weet hij met Joël aan te toonen, dat als Gods Geest doorbreekt, alles veranderen moet! Wat onder ligt komt dan naar boven. Dan gaan niet alleen ouden van dagen, zooals Jacob, op hun sterfbed profeteeren, neen j onge- I i n g e n zullen gezichten zien. En be jaarden,. voor wie de tijd van toekomst- droomen toch wel voorbij ds, die meer in 't verleden le>ven dan in de toekomst, die gaan droomen, droomen. En Petrus somt nog meer op, om dan even te rusten bij deze geweldige beloften: En het zal zijn, dat een iegelijk, -die den naam des Heeren zal aanroe pen, zalig zal worden". „Nu ja" zal iemand zeggen, „dat was alleen toen maar zoo". In buitengewone tijden, gebruikt God ook buitengewone middelen. Maar dat is toch niet de regel. De regel js, dat de Geest des Heeren langzaam inwerkt. Dat de mensch gelei delijk tot bekeering komt. En de practijk leert toch dat men met die plotselinge be- keeringen zoo voorzichtig moet zijn." Zoo praat men nu, nu de stroom des Ceestes meer dan twintig eeuwen haar bedding in de Christenwereld beeft uitge sleten. Wanneer n iemand, die lang on opgemerkt leefde, ineens opslaat en jube lend in zijn geluk, uit de volheid van zijn överbeweldadigd hart, het uitspreken moét: Komt luistert toe, gij* Godsgezinden, Gij, die den Hoer van harte vreest, Hóórt, wat mij God' deed ondervinden Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest, dan zeggen we niet, dat hij dronken is, en we passen er wel voor op van „gods dienstwaanzin" te gewagen, maar we vinden het iocli. wel noodig hem aan te manen een toontje lager te zingen, en hem op zijn minst toch wel te waarschu wen, niet ziekelijk te worden. En waar is dan de Petrus, die dan opstaat om het voor dien mensch op te nemen? Of zou het noodig zijn, dat de Pink ster-Petrus weer eens uit zijn graf op stond, om ons op 't hart te binden, dat onze critiek, hoe bescheiden ook, slechts het bewijs is, dat ook wij in een buiten gewone tijd leven? Maar niet, zooals toen, in een buitengewoon g r o o t e tijd. Maar in een, die buitengewoon, klein is. Kleiu van bidden. Klein van vasten. Klein van verwachten. Klein van uitzien. En vooral dit: klein van geloof! Want let eens op: Petrus gelóóft in den Geest Gods. En, hij gelóóft in den zon daar, tot wiens hart en geest zich d i e Geest een weg moet banen. Petrus gelóóft in de bekeering van den zondaar? Maar daarom alleen durft hij het ook voor liem op te nemen. haar kwamen, wedijverend wie de meeste kusjes, van kleine zuster Maud zou krij gen zag zij in 't rond, glimlachend en verrast en vroeg: „Waar is Muriel?" „Zij schijnt veel last van dit koude weer te hebben," zei John, „en ik vond 't beter, dat ze maar niet met 't eten bene den zou komen." „Neen," voegde Guy er droevig aan toe, „zoster is al vele dagen aaneen niet be neden geweest, om met ons te eten." De moeder keek verbaasd eerst naar haar man en toen naar mij. „Waarom heeft niemand mij er iets van gezegd?" „Lieve je wist er immers alles van." „Heeft Dr. Jessop haar gezien?" „Verscheiden keeren." Zij scheen wat gerustgesteld; maar teen mevrouw Tod binnenkwam, stond zij op en gaf haar kleine Maud. „Neem 't kind, als 't u belieft, dan zal ik eens naar boven gaan om naar Mu riel te zien." „Doe dat niet als ik u bidden mag, doe 't niet mevrouw Halifax", riep de goeie vrouw. .Ursula werd erg bleek. „Ze hadden 't mij moeten zeggen," mompelde ze. „John je moet me naar boven laten gaan om mijn kind te zien." „Dadelijk, dadelijk." Hij zond ons al len uit de kamer en sioot do deur. Hoe hij haar vertelde, wat noodig was dat zij wist pn wat Dr. Jessop on,s dezen morgen had gezegd, en hoe do vader en de moeder deze mededeeling droegen, bleef voor „altoos onbekend Ik zat bij het bed van Muriel, toen zij boven kwamen. Do lieveling lag to luiste ren naar haar broeder, die allerlei grap pen maakte. Er was een glimlach op haar gezicht en zij had werkelijk een kleur; ik hoopte, dat Ursula de groote verande ring, welke er de laatste weken had plaats gehad, niet zou opmerken. Maar zij deed 't wel wie kan ooit een moe der misleiden? Ik zag haar een oogenblik terugdeinzen. Maar Muriel, die de voetstappen had gehoord, riep verheugd: „Moeder! 't is mijn moeder!" De moeder drukte haar aan de borst. Muriel liet een paar tranen vallen maar de moeder schreide niet Haar zelfbeheersching was verwonder lijk. „Nu komaan," zei ze, „mijn lieveling moet niet schreien; dat doet haar geen goed. We moeten erg gelukkig wezen van daag." „O ja," en toen fluisterend. ..Als 't n belieft, ik wil zoo graag kleine Maud eens zien?" „Wie?" „Mijn kleine zusier Maud Maud, die mijn plaats zal innemen en de lieveling van iedereen nu zal wezen." „Stil Muriel!" zei de vader streng. Een vreemde, zachte glimlach gleed over haar gezicht en zij zweeg. De baby werd boven gebracht door me vrouw Tod en al de jongens volgden. Er werd een heele receptie gehouden om het bed, waar Muriel, terwijl haar zwakke handen over het kleine gezicht en 't lichaam werden geleid, voor 't eerst haar kleine zuster „zag". Zij was erg blij. Met een ernstig air, als van een oudere zuster, betastte zij alle ledematen van de baby en toen Maud een verontwaardigd gehuil op zette, begon zij haar te sussen zoo moe derlijk, dat wij er allen schik in hadden. „Je zult in een.paar maanden een vol maakte baker wezen," zei mevrouw Tod. Muriel glimlachte. „Hoe dik is ze! en zie, hoe spoedig pakken haar vingers iets vast! En haar hoofd is zoo rond en 't haar voelt zoo zacht zoo zacht als de hals- van mijn duif to Longfield. Wat kleur heeft 't? Net als 't mijne?" Ja 't was bijna gelijk. Maud leek, zofc- als de moedor verklaarde, precies op Mu- riel. „Ik ben zoo blij maar deze> ter wijl zij bezorgd haar oogen aanraakte. „Neen mijn lieveling. Daarin lijkt zo niet op je," was 't zachte antwoord. Dinsdag 19 n Nkuwe Ke/k Woensdag er, IV I-rdcg 21 Juni In de N.Z. kapel (Rokin) worden gehouden, be vat o.a: Dinsdag 19 Juni, 3 uur. ope-, ningsrede Dr. J. Lammert# van Bueren. uur. Sprekers: Dr. J. Th. cJo Vis ser, Ds. P. S tegenga, te Amsterdam, Dr J. Douma, te 's-Gravenh&ge. Woensdag 20 Juni ral Dr. O. Nare! spreken over: Methoden *an Evangelisa tie: Prof. Dr. P. W. Grcsheide over: Uta»> ratuur voor ETangeEaatte, Mr. A. d* Graaf, over: Onzedelijkheid hare b©.< strijding; Dr. J. van der Spek, over: Drankmisbruik en zijne bestrijding, do heer P. H. Schuurman, over: Het werk der roclasseormg; Ds. P. Veen. Jonkvr. C. M. van Ascii van Wijk en de heer J. Eykman, over: Stroomingen in het jeugd werk. 's Avonds' behandeling van het tentoongestelde. Donderdag 21 Juni zal Ds. H. H. Bar- ger spreken over: De ontwikkelingsgang in het Diaconessenwerk: de heeren J. R. Snoeck Henkemans en Ds. W. W. Mey- nen over: Chr. philanthropische arbeid in het belang van liet kind: Dr. B. Wie lenga over: Inwendige zending en de Europeesche crisis: Prof. Dr. J. R. Sloten maker de Bruine zal het slotwoord spre ken. Mooi werk in Indië. Een onderwijzeres verkznam aan één der Hollandsche Inlandsche Christelijke Scho len op Java schreef dezer dagen o.rn. het volgende „Ik kan mij voor ongehuwde vrouwen, bijna geen mooier arbeidsveld denken, clan hier op 't Zendingsterrein. We hebben hier een ideale levensvervulling, 'k Zou niet graag naai- Holland terug willen. Als jo eenmaal gaat inzien, dat het betrekkelijk eenvoudige dagelijksche werk met' levende vezelen verbonden is aan het groote: de bekendmaking van den naam van Chris tus onder dit volk, dan kun je ook van dat eenvoudige werk den horizon niet zien. ?t Is al ideaal, wat ons omgeeft. We ade men hier in di© sfeer." Laten onze Christelijke onderwijzeressen dit lezen. En als er dan in het hart drang ontwaakt tot de bede: 'Uw Koninkrijk lcome laten zij zich dan geven voor dit mooie werk. Naar de letter van dc v-c' Eenige jaren geleden had 7. :cn wij in de „Tel." een opperman, E. M., in dienst bij den aannemer Vree, te Weesp, het ongeluk een val te doen en daarbij zoo ernstig letsel op te loopen, dat het hem niet meer mogelijk was, zijn werk to ver richten. In verband' met de bepalingen der Ongevallenwet werd hem ©en uitkce- ring verleend. Er was echter van de zijde der Bank wel eens twijfel gerezen, of de ongeschiktheid tot arbeiden uitsluitend aan de gevolgen van dien val moest wor den geweten. De Rijksverzekeringsbank wilde dezer dagen opnieuw een onderzoek instellen, waarom ©en barer controlecrende geneesheeren j.l. Zaterdag zich ten huizo van genoemden M., to Weesp, vervoegde. Het bleek echter niet mogelijk den thans 70-jarigen man te onderzoekon, aangezien hij hoogst ornstig ziek was en de huisdok ter het ergste vreesde. Inderdaad overleed M. Zondagavond j.l. De Rijksverzekeringsbank i. dit sterfgeval blijkbaar geen beletsel cm het onderzoek alsnog te doen plaats hebben en zond jd. Woensdag opnieuw een dokter naar Weesp, teneinde, voor de begrafenis zou plaats vinden, door medisch onderzoek van het lijk alsnog te doen vaststellen, of de bepalingen der Ongevallenwet wel wer den nagekomen, indien aan de weduwe van M. een pensioentje zou worden uitgekeerd. De dokter moest Woensdag echter ver nemen, dat hij even te laat kwam, want in verband met verschijnselen, welke zich hadden voorgedaan, had de huisdokter last gegeven do begrafenis reeds op Dinsdag te •doen gescliieden. Indien bet onderzoek van het lijk niet voor de begrafenis kon plaats hebben, dan maar er na, aldus oordeelde blijkbaar de Bankdiroctie, en zoo arriveerde opnieuw een dokter, en verzocht, in opdracht van genoemde Bank, aan burgemeester Clcve- ringa, in diens kwaliteit van hulp-officier van Justitie, het verlof, het lijk van E. M. alsnog te doen opgraven. Aangezien de burgemeester vreesde met oen weigering do belangen der weduv.o niet te dienen, gaf hij zijn toestemming, waarna de opgraving" plaats had en do me dicus zich op de begraafplaats traehtto ie overtuigen, in hoeverre uitkeering van een pensioentje aan de weduwe al dan riet, volgens de letter van de Wet, verdedigbaar zou ziin. En dat alles cm een uitkeering ven circa 7 a 8 gulden per week! „O, ik ben zoo erg blij. Huil toch niet, kleine Maud 't i§ maar je zuster, die je aanraakt. Hoe vielen haar oogen wijd open! Ik ben benieuwd" en even hield ze op als in gedachten „ik ben be nieuwd of je mij zien kunt. Kleine Maud, ik zou je zoo graag eena zien, zusje." De vader en moeder zagen toe. 't Wat oen schilderij deze vijf lievelingen, deze kinderen, die God hun gegeven had. De kinderen waren erg gelukkig. Den geheelen middag speelden zij hun spclle-» tjes bij Muriel's bed. Het lijkt vreemd nu, öen Zondag-na* middag en hoe vroolijk wij allen waren hoe wij thee dronken in de aardige slaapkamer, en hoe Muriel later in da schemering in slaap viel, mot baby, Mand in haar armen. Mevrouw Halifax zal naast 't kleine bed, terwijl John de jon* gens zoo stil als muizen hield: zij zatatf in de breede vensterbank, kijkende naa* do nieuwe maan, welke onder ging, to eet Guy plotseling riep, „zie, nn la ze weg!* „stur- „Neen, moeder; ik' ben wakker," al Muriel. Wie is weg, GuyT" „De maan zulk eon aardig% liet* maan." „Ah, Maud zal de maan eena «fan* HJ hield haar wang tegen haar sn#je aan 00 zweeg weer. i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1923 | | pagina 5