feieieÉcMont
Tweede Blad
Daarom breekt bij zijn lans nog, voor
datgene, wat de wereld abnormaal noemt,
of dronkenschap.
En nu is voor ons d i t de Pinkster-
vraag: gelooven ook wij daarin?
En als we dan eerlijk zeggen moeten:
ik heb meer critiek op bet werk des Gees-
tes, dan dat ik er in geloof en het aan
bid, toe, laten we dan maar zwijgen;
waar het besef leeft, dat onze geest toch
wel poover en armelijk en schamel is te
genover de alvermogende rijkdom van
Gods Geest.
En als we dan toch nog spreken moe
ten, laat de avond van dezen Pinksterdag
dan nog meevoeren deze zielekreet naar
Gods ontfermend Hart:
Eén Pinksterwinld Heer!
Eén Pinksterwind. En één Pinkster
vlam!
Voor mijT.
PINKSTERZANG.
Ja! de Trooster is gekomen,
Jezus ging van de aarde heent
Jezus, van U opgenomen
Liet, o Kerk! U niet alleen.
De Beloofde werd gezonden,
en de kracht uit God kwam neer!
't Past ons juichend, keer op keer,
Zijn verschijning te verkonden!
Heden is het Pinksterfeest
Looft en dankt den Heil'gen Geest!
Geest der Kennis, Geest der Waarheid,
Der genade, der gebeên!
Leer ons wand'len bij Uw klaarheid
In de heilverborgenheên
Doe ons Abba Vader bidden
Zeggen Jezus onzen Heer,
Geven U in alles do eer!
Zweef in der Gemeenten midden,
Om te heilgen de offerand
Van hun hart, en mond, en hand!
Maak ons ook in denk're tijden
Hier toch steeds indachtig aan,
Dat door strijden, druk en lijden,
't Volk van Jezus in moet gaan!
Breek de hardheid onzer harten!
En onze aardsche duisternis!
Voer ons op, waar Christus is!
Bid, verzucht, in vreugd en smarten,
Gij, die Jezus' Adem zijt.
Voor ons, in ons 't allen tijd!
DA COSTA.
SCEÜK EN SSItiOOL
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Lettelbert c.a., S. de
Vries, te Zevenhuizen (Gr.). Te Wïl-
dervank, O. J. Reinders, te Koeten.
Bedankt: Bij latere beslissing: Voor
Wijk hij Duurstede, J. M. Lammers, te
Nunspeet.
GEREF. KERKEN.
Tweetal: Te Maassluis (B.), F. W.
H. Bramer, te Hoogeveen; en M. Graven-
dijk, te Hoogeveen.
Beroepen: ,Te Nijemirdum ca., S.
P. Vermeer, cand. te Haarlem.
Beroepen: te Ridderkerk, J. Vreug-
denlul te Borsselo.
GEREF. GEMEENTEN.
Bedankt: Voor Boskoop, J. Fraanje,
te Barneveid.
- VRIJE EVANG. GEM.
Bedankt: Voor Oude Pekela, Joh. J.
,van Petegem, te Hilversum.
Ds. W. C-cienbrander t
Woensdag is in Den Haag in den
ouderdom van 87 jaar overleden ds. B. W
Golenbrander, emeritus-predikant in de
Ned. Herv. kerk.
In 1860 werd de heer Golenbrander in
Gelderland toegelaten tot den Heiligen
Dienst; het eerst werd bij predikant te
Engelum (1861); vervolgens stond hij te
Wynaldum ('66), Drachten ('68), Nieuw-
Beerta ('76), Herwen ('77), Naaldwijk
('88), Brielle ('90), en Enkliuizen, welke
laatste gemeente hij 1 October 1901 als
emeritus verliet.»
Do begrafenis heeft heden plaats gehad
op Oud-Eik en Duinen.
Het [iumaatschap der Ned. Herv. Kerk.
De kantonrechter te Zutphen beeft uit
spraak gedaan- in de zaak van de Nöd.
Herv. Kerk aldaar tegen het lid dier kerk
J. de G. die do vordering van de kerke
lijke belasting betwistte, daar bij er zich
op beriep, gedoopt ep aangenomen te zijn
als lidmaat, toen hij nog minderjarig
was en later nimmer bewezen beeft, dat
hij met die beide handelingen zich heeft
vereenigd.
vaatreclitelijko instelling als bedoeld in
art. 1690 B. W., dat het niet blijkt en ook
niet gesteld is, dat gedaagdes handeling
van het zich doen aannemen rechtsgeldig
is, welke daad gewoonlijk geschiedt met
- medewerking van den persoon in kwestie
en gedaagde terecht een beroep doet op
zijn minderjarigheid.
Do kantonrechter achtte de vordering
niet bewezen en ontzegde de Ned. Herv.
Kerk haren eisch.
Toch we! wal al te sterk.
In het laatste No. van „De Gereform.
Kerk" schrijft ds. Lingbeek over de
aanklacht, die tegen den modernen ds.
Theesing is ingebracht en de kerkelijke
behandeling van deze zaak.
Nu kunnen wij hegrijpen, zegt de
Waarheidsvriend, dat ds. Ling
beek bezwaren heeft tegen behandeling
van deze en dergelijke zaken door de
Kerkelijke Besturen. Daar zijn inderdaad
ernstige bezwaren in te brengen in deze,
want onze huidige Bestuursorganisatie is
er absoluut niet op ingericht, om iemand
inzake leergeschillen te oordeelen en te
veroordeeleK Hoewel wij geen oogenblik
zouden aarzelen, indien wij in een Be
stuur zaten en er werd tégen een predi
kant een dergelijke aanklacht ingediend,
te zeggen: man! gij hoort in onze Ned.
Hervormde Kerk, ook in haar huidige
samenstelling, niefithuis; gij zijt vier
kant in strijd met geest en hoofdzaak van
de belijdenis der Kerk. die gij dient en gij
brengt die Kerk in opspraak ga heen!
Er zijn bezwaren tegen behandeling van
zulke dingen door de Kerkelijke Besturen.
Wij hebben die Besturen 'ook nooit be
geerd. Ze moeten ook wèg. In de Kerk
hooren ze niet thuis. Wij moeten in de
Hervormde Kerk, met Gods Woörd en de
belijdenis ten grondslag weer de Kerke
lijke Vergaderingen hebben, waar 't ambt
tot z'n recht komt en Christus weer door
de ambten kan regeeren.
Maar wat wij hier even wilden opmer
ken, dat is dit.
Ds. Lingbeek zegt o.a., dat het niet aan
bevelenswaardig is om zulke gruwelijke
loochenaars van den Christus der Schrif
ten aan te pakken, omdat men dan toch
eigenlijk ook anderen moet gaan vervol
gen, berechten en uitwerpen.
En wie zijn dan die booswichten, die in
deze als afschrikwekkend voorbeeld wor
den genoemd naast den aangeklaagden ds.
Theesing?
Naast den Chrislusloochenaar ds. Thee
sing, die spreekt van de oude fabel, die
geheel Europa verpest heeft denkt d3.
Lingbeek zich als veroordeelenswaardige
booswichten, die onmiddellijk na ds. Thee
sing dan zouden moeten worden aange
pakt door de Besturendegenen,
die het wagen aan Artikel 36 te tornen.
Dus zooiets als die Hervormd-Gerefor
meerden-Antirevolutionairen die over de
uitroeiing van de ketterijen en over de ver
houding van Kerk en Staat een eenigs-
zins anders oordeel hebben dan ds. Ling
beek in Artikel 36 leest.
Is dat nu toch niet wat al te bar, als
naast do afwijking van ds. Theesing ge
dacht wordt aan degenen, die aan Artikel
36 durven raken?
Is de loochening van den Christus der
Schriften, zooals die door de couranten
ons van ds. Theesing is bericht, nu ook
maar in de verste verte te vergelijken
met de opvatting die door velen gekoes
terd wordt ten opzichte van Artikel 36?
Ds. Lingbeek gaat in zijn wekelijk-
schen strijd tegen Ïïe'rvormd-Gerefor-
meerden—Antirevolutionairen—Bondsman
nen en wat dies meer zij nu toch wel wat
al te ver.
't Grenst aan 't dwaze en is ergerlijk.
Ds. Theesing niet aanpakken!
Want er zijn er ook in onze Hervormde
Kerk, die een andere opvatting aangaande
Artikel 36 hebben
't Is wel wat al to sterk zóó, collega
Lingbeek!
Inwendige zending.
Van 1921 Juni zal te Amsterdam ge
houden worden een Congres voor Inwen
dige Zending. In liet eere-comité hebben
zitting: Mevr. A. RöelDe Vos van Steen-
"wijk, Movr. C. de VlugtFlentrop, Mevr.
E. van LoonEgidius, Mevr. M. A. Ha-
velaarVan Beeck Calkoen, en verder
Dr. J. Th. de Visser, tevens eere-voorzit-
ter, Jhr. Dr. A. F. de Savornin Lohman,
H. Colijn, A. W. F. Idenhurg, Jhr. Mr.
Dr. A. Röell, W. de Vlugt, Jhr. Mr. O. O.
van Swinderen, Dr. A. F. Baron van
Lynden en Mr. Dr. J. Schokking.
Het Congres-Comité bestaat behalve uit
den Eere-voorzitter, uit Dr. J. Lammerts
van Bueren, voorz., Ds. B. Wielenga,
tweede voorz., Dr. O. Norel, secr., Jkvr.
De kantonrechter overwoog in zijrf von
nis, dat de Ned. Herv. Kerk is een pri-
G. M. van Asch van "Wijk, tweede secr.-
esse; en Ds. J. C. Schroder, penning
meester.
Het programma der vergaderingen 3ie
Zaterdag !B iei 1923
Niet dronken!
Want dezen zijn niet dronken, ge-
Vlijk gij vermoedt.
Handel. 2:15a.
'Als de geest van een mensch oordeelen
gaat over de dingen van den'Geest van
God, dan maakt hij toch eigenlijk wel
een droevig figuur Dit is altijd zoo in het
leven, en waarom zou het -dan ook niet
zoo geweest zijn op -den Pinksterdag?
Daar daalt de onzichtbare God neder
uit den hemel. O zie, welk een glans van
geluk op de ruige gezichten van die vis-
schers. Dat moet hemelsche vreugde we
zen! En ja, het i s ook zoo, want sta
tige feestvlammen van hemelsch vuur
laaien uit hoven hun biddende hoofden.
Hoort ge dan niet dat er een li.§d bruist
door al de vertrekken van het huis? Dat
is het zuiverst Lentelied, dat ooit be
luisterd is, daverend uit de kelen van he
melsche orgel en, aanzwellend door hemel
sche winden. Maar dan is het ook geen
wonder, dat allen ontroerd werden
tot in de binnenste kameren van het hart!
Dat ook wij ontroerd worden.
Wij ontroerd?
Maar kunnen wij, koude westerlingen,
die zoo zelden onze rede zwijgen laten
voor het Goddelijk gebeuren, kunnen wij
ons de ontroering van Pinksteren eigen
lijk wel voorstellen? Wij die het talen
wonder probecren uit te pluizen? Want
in dat talenwonder ligt voor ons maar al
te vaak het heele Pinksterbeil vervat.
En als we dat talenwonder nog niet
door hebben, welnu dan denken we,
dat het bijzondere van Pinksteren ons
eigenlijk ontsnapt is. En dan bergen we
wat het geijkte woord van „x^rborgen-
heid" de heele Pinksterontroering weg in
de onderste, donkerste lade van onzen
geest.
En we lijken .dan op die Joden, die het
eerst aan 't woord kwamen en die niets
anders te vragen hadden, dan „wat dit
alles toch eigenlijk te beteekenen beeft."
Want heusch, we snappen er niets van.
Maar nu zijn er ,nog anderen (en
die waren er ook op den Pinksterdag)
die meenen zich zóó toch maar niet te
moeten laten beetnemen. Want daar zijn
ze toch te nuchter voor. En te knap. En
dat zijn zij, die, neen, geen menschen-
könnis (want daar is liefde voor noo-
dig), maar die toch wel kijk op men-
schen hebben. Die toch wel het abnormale
weten te onderscheiden van het normale.
En zij nu, de menschen van de levens
wijsheid, weten het u wel te zeggen „wat
óf'dit mag zijn". En spottend meesmui
lend en veelbeteekenend spotlachend komt
♦het er uit: „Die daar? Wel, ziet ge dat
dan niet? Ze zijn vol zoeten wijns! Ze
zijn dronken!"
Ze zijn vol zoeten wijns
't Is toch do verklaring, die het meest
voor de hand ligt. Want spreken zooals
die visschers daar, dat doen geen nuch
tere menschen. Wie gaat er nu toch op
eens. zonder dat het hem gevraagd wordt,
spreken over de groote werken Gods!?
Dat doet toch geen Verstandig mensch.
En dat al 's morgens om negen uur, als
de geest nog niet werkzaam genoeg is,
en veel te weinig bezonken om tot zulk
een meditatie te kunnen komen!
O, als ze wartaal hadden uitgeslagen,
de apostelen, wartaal, dan hadden de
builenlandsche zakenlui bet nog kunnen
plaatsen. Dan hadden ze eventjes ge
lachen, en dan verder maar gezwegen.
Maar nu die visschers ei' God bij halen,
en het over Zijn werken hebben, neen,
nu gaat het toch te ver.
Dat is toch te erg. Dat is bespottelijk.
Daar kan maar een verklaring voor mo
gelijk zijn: „die mannen moeten dronken
zijn."
Zoo oordeelen de buitenlanders. De za
kenlui.
En hoe zou nu de twintigste eeuwer ge
oordeeld hebben? De verlichte weten-
schaps-mensch van de moderne cultuur?
Och, ongetwijfeld was hetgeen daar op
Pinkstermorgen gebeurde, voor hem een
heel interessant zielkundig verschijnsel
geweest Materiaal om er een verhande-
ling, een proefschrift over te schrijven,
waarin het geloofs-enthousiasme der
gestolen zoo niet begrijpelijk, clan toch
FEUilXETON
Van hooger Orde.
Naar het Engelsch.
84)
„Niet beneden komen?"
„*t Is wellicht beter van niet, mijnheer
Halifax. Zie eens wat een sneeuw. Mis
schien zal 't morgen wat beter wezen
voor 't lieve kind."
„U heeft gelijk. Ja, ik had de sneeuw
vergeten. Morgen zal ze beneden komen."
Ik zag, dat de oogen van mevrouw Tod
vol tranen waren. Zij was te verstandig
om er over te spreken, maar zij begreep
alles."
Dezen Zondag ik herinner 't me zoo
goed was de eerste dag, dat we aten
met een plaats ledig. Gedurende nog en
kele dagen droeg haar vader eiken avond,
als hij van de molens thuis kwam, haar
naar beneden en hield haar gedurende
den theetijd op zijn knieën, terwijl hij
haar vermaakte en de jongens een half
uurtje voor bedtijd met baar liet spelen..
Maar na een week hield ook dit op. Toen
mevrouw Halifax, geheel hersteld, in
triomf naar haar oude plaats werd ge
bracht aan onze gelukkige Zondagsche
middagmaallafel en al de jongens bij
in ieder geval wel als verklaarbaar werd
voorgesteld.
Die menschen waren overspannen. Die
moesten naar een sanatorium. Geen won
der ook, als menl zich zooveel dagen ach
ter elkaar alleen maar bezig gehouden
heeft met ingespannen bidden, en als men
zelfs geen voedsel genuttigd heeft,
maar niets anders dan enkel maar gevast
heeft, gevast. Dan moét men wel in een
overspannen toestand geraken. Dan moét
de geest wel uit baar evenwicht vallen.
En dan leert de wetenschap'toch duide
lijk genoeg, dat juist visioenen, gezichten
zien, geëxalteerd worden, in extage ko
men en dergelijke d e kenmerken zijn,
waarop zoo'n abnormale levenswijze ten
slotte uitloopt, en ook doodloopt.
Godsdienstwaanzin! Dat is de diagnose
van %den modernen cultuurmensch over
bet Pinksterwonder.
O ja hij is wel veel voorzichtiger in
zijn wijze van beoordeeling dan de Jeru-
zalemsche zakenjood. Hij stelt zijn diag
nose vast, na eerst veel meer gegevens
onderzocht te hebben. Maar, en daar
gaat het weer om, het resultaat ia toch
maar bij beiden hetzelfde. Laat de een
dan de oorzaak zoeken in den wijn en de
ander in het bidden en vasten: ze verkla
ren beiden de geesten der apostelen voor
beneveld.
Het komt op 't zelfde neer.
Maar let nu eens goed op Petrus.
Ja werkelijk, hij gaat er op in, op
wat de zakenlui beweren. Maar slechts
kort. Met slechts een enkele zinsnede
snijdt hij bun minderwaardige veronder
stelling weg, als een vuil, rottend misge
was: deze zijn niet dronken, zooals gij
vermoedt, want het is eerst de'derde ure
van den dag."
En dan ziet ge Petrus ineens op zijn
grootst, ten voeten uit midden in bet tee-
ken van het W o n d e r staan. Hij ver
wijt niet, hij scheldt niet, hij schimpt
niet zooals zij: hij _v e r k 1 a a r t. Petrus
wordt thans een zielkundige. Maar een
die de wijsheid der Schrift verstaan
heeft. En dan weet hij met Joël aan te
toonen, dat als Gods Geest doorbreekt,
alles veranderen moet! Wat onder
ligt komt dan naar boven. Dan gaan niet
alleen ouden van dagen, zooals Jacob, op
hun sterfbed profeteeren, neen j onge-
I i n g e n zullen gezichten zien. En be
jaarden,. voor wie de tijd van toekomst-
droomen toch wel voorbij ds, die meer in
't verleden le>ven dan in de toekomst, die
gaan droomen, droomen. En Petrus somt
nog meer op, om dan even te rusten bij
deze geweldige beloften: En het zal
zijn, dat een iegelijk, -die den
naam des Heeren zal aanroe
pen, zalig zal worden".
„Nu ja" zal iemand zeggen, „dat was
alleen toen maar zoo". In buitengewone
tijden, gebruikt God ook buitengewone
middelen. Maar dat is toch niet de regel.
De regel js, dat de Geest des Heeren
langzaam inwerkt. Dat de mensch gelei
delijk tot bekeering komt. En de practijk
leert toch dat men met die plotselinge be-
keeringen zoo voorzichtig moet zijn."
Zoo praat men nu, nu de stroom des
Ceestes meer dan twintig eeuwen haar
bedding in de Christenwereld beeft uitge
sleten. Wanneer n iemand, die lang on
opgemerkt leefde, ineens opslaat en jube
lend in zijn geluk, uit de volheid van zijn
överbeweldadigd hart, het uitspreken
moét:
Komt luistert toe, gij* Godsgezinden,
Gij, die den Hoer van harte vreest,
Hóórt, wat mij God' deed ondervinden
Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest,
dan zeggen we niet, dat hij dronken is,
en we passen er wel voor op van „gods
dienstwaanzin" te gewagen, maar we
vinden het iocli. wel noodig hem aan te
manen een toontje lager te zingen, en
hem op zijn minst toch wel te waarschu
wen, niet ziekelijk te worden. En
waar is dan de Petrus, die dan opstaat
om het voor dien mensch op te nemen?
Of zou het noodig zijn, dat de Pink
ster-Petrus weer eens uit zijn graf op
stond, om ons op 't hart te binden, dat
onze critiek, hoe bescheiden ook, slechts
het bewijs is, dat ook wij in een buiten
gewone tijd leven? Maar niet, zooals
toen, in een buitengewoon g r o o t e tijd.
Maar in een, die buitengewoon, klein is.
Kleiu van bidden. Klein van vasten. Klein
van verwachten. Klein van uitzien. En
vooral dit: klein van geloof!
Want let eens op: Petrus gelóóft in den
Geest Gods. En, hij gelóóft in den zon
daar, tot wiens hart en geest zich d i e
Geest een weg moet banen. Petrus gelóóft
in de bekeering van den zondaar?
Maar daarom alleen durft hij het ook
voor liem op te nemen.
haar kwamen, wedijverend wie de meeste
kusjes, van kleine zuster Maud zou krij
gen zag zij in 't rond, glimlachend en
verrast en vroeg: „Waar is Muriel?"
„Zij schijnt veel last van dit koude
weer te hebben," zei John, „en ik vond 't
beter, dat ze maar niet met 't eten bene
den zou komen."
„Neen," voegde Guy er droevig aan toe,
„zoster is al vele dagen aaneen niet be
neden geweest, om met ons te eten."
De moeder keek verbaasd eerst naar
haar man en toen naar mij.
„Waarom heeft niemand mij er iets
van gezegd?"
„Lieve je wist er immers alles van."
„Heeft Dr. Jessop haar gezien?"
„Verscheiden keeren." Zij scheen wat
gerustgesteld; maar teen mevrouw Tod
binnenkwam, stond zij op en gaf haar
kleine Maud.
„Neem 't kind, als 't u belieft, dan zal
ik eens naar boven gaan om naar Mu
riel te zien."
„Doe dat niet als ik u bidden mag,
doe 't niet mevrouw Halifax", riep de
goeie vrouw.
.Ursula werd erg bleek. „Ze hadden 't
mij moeten zeggen," mompelde ze.
„John je moet me naar boven laten
gaan om mijn kind te zien."
„Dadelijk, dadelijk." Hij zond ons al
len uit de kamer en sioot do deur.
Hoe hij haar vertelde, wat noodig was
dat zij wist pn wat Dr. Jessop on,s dezen
morgen had gezegd, en hoe do vader en
de moeder deze mededeeling droegen,
bleef voor „altoos onbekend
Ik zat bij het bed van Muriel, toen zij
boven kwamen. Do lieveling lag to luiste
ren naar haar broeder, die allerlei grap
pen maakte. Er was een glimlach op haar
gezicht en zij had werkelijk een kleur; ik
hoopte, dat Ursula de groote verande
ring, welke er de laatste weken had
plaats gehad, niet zou opmerken. Maar
zij deed 't wel wie kan ooit een moe
der misleiden? Ik zag haar een oogenblik
terugdeinzen.
Maar Muriel, die de voetstappen had
gehoord, riep verheugd: „Moeder! 't is
mijn moeder!" De moeder drukte haar
aan de borst. Muriel liet een paar tranen
vallen maar de moeder schreide niet
Haar zelfbeheersching was verwonder
lijk. „Nu komaan," zei ze, „mijn lieveling
moet niet schreien; dat doet haar geen
goed. We moeten erg gelukkig wezen van
daag."
„O ja," en toen fluisterend. ..Als 't n
belieft, ik wil zoo graag kleine Maud eens
zien?"
„Wie?"
„Mijn kleine zusier Maud Maud, die
mijn plaats zal innemen en de lieveling
van iedereen nu zal wezen."
„Stil Muriel!" zei de vader streng.
Een vreemde, zachte glimlach gleed
over haar gezicht en zij zweeg.
De baby werd boven gebracht door me
vrouw Tod en al de jongens volgden. Er
werd een heele receptie gehouden om het
bed, waar Muriel, terwijl haar zwakke
handen over het kleine gezicht en 't
lichaam werden geleid, voor 't eerst haar
kleine zuster „zag". Zij was erg blij. Met
een ernstig air, als van een oudere zuster,
betastte zij alle ledematen van de baby en
toen Maud een verontwaardigd gehuil op
zette, begon zij haar te sussen zoo moe
derlijk, dat wij er allen schik in hadden.
„Je zult in een.paar maanden een vol
maakte baker wezen," zei mevrouw Tod.
Muriel glimlachte. „Hoe dik is ze!
en zie, hoe spoedig pakken haar vingers
iets vast! En haar hoofd is zoo rond en
't haar voelt zoo zacht zoo zacht als de
hals- van mijn duif to Longfield. Wat
kleur heeft 't? Net als 't mijne?"
Ja 't was bijna gelijk. Maud leek, zofc-
als de moedor verklaarde, precies op Mu-
riel.
„Ik ben zoo blij maar deze> ter
wijl zij bezorgd haar oogen aanraakte.
„Neen mijn lieveling. Daarin lijkt zo
niet op je," was 't zachte antwoord.
Dinsdag 19 n Nkuwe Ke/k
Woensdag er, IV I-rdcg 21 Juni In de
N.Z. kapel (Rokin) worden gehouden, be
vat o.a: Dinsdag 19 Juni, 3 uur. ope-,
ningsrede Dr. J. Lammert# van Bueren.
uur. Sprekers: Dr. J. Th. cJo Vis
ser, Ds. P. S tegenga, te Amsterdam, Dr
J. Douma, te 's-Gravenh&ge.
Woensdag 20 Juni ral Dr. O. Nare!
spreken over: Methoden *an Evangelisa
tie: Prof. Dr. P. W. Grcsheide over: Uta»>
ratuur voor ETangeEaatte, Mr. A. d*
Graaf, over: Onzedelijkheid hare b©.<
strijding; Dr. J. van der Spek, over:
Drankmisbruik en zijne bestrijding, do
heer P. H. Schuurman, over: Het werk
der roclasseormg; Ds. P. Veen. Jonkvr.
C. M. van Ascii van Wijk en de heer J.
Eykman, over: Stroomingen in het jeugd
werk. 's Avonds' behandeling van het
tentoongestelde.
Donderdag 21 Juni zal Ds. H. H. Bar-
ger spreken over: De ontwikkelingsgang
in het Diaconessenwerk: de heeren J. R.
Snoeck Henkemans en Ds. W. W. Mey-
nen over: Chr. philanthropische arbeid
in het belang van liet kind: Dr. B. Wie
lenga over: Inwendige zending en de
Europeesche crisis: Prof. Dr. J. R. Sloten
maker de Bruine zal het slotwoord spre
ken.
Mooi werk in Indië.
Een onderwijzeres verkznam aan één der
Hollandsche Inlandsche Christelijke Scho
len op Java schreef dezer dagen o.rn. het
volgende
„Ik kan mij voor ongehuwde vrouwen,
bijna geen mooier arbeidsveld denken, clan
hier op 't Zendingsterrein. We hebben hier
een ideale levensvervulling, 'k Zou niet
graag naai- Holland terug willen. Als jo
eenmaal gaat inzien, dat het betrekkelijk
eenvoudige dagelijksche werk met' levende
vezelen verbonden is aan het groote: de
bekendmaking van den naam van Chris
tus onder dit volk, dan kun je ook van dat
eenvoudige werk den horizon niet zien.
?t Is al ideaal, wat ons omgeeft. We ade
men hier in di© sfeer."
Laten onze Christelijke onderwijzeressen
dit lezen. En als er dan in het hart drang
ontwaakt tot de bede: 'Uw Koninkrijk
lcome laten zij zich dan geven voor dit
mooie werk.
Naar de letter van dc v-c'
Eenige jaren geleden had 7. :cn
wij in de „Tel." een opperman, E. M.,
in dienst bij den aannemer Vree, te Weesp,
het ongeluk een val te doen en daarbij
zoo ernstig letsel op te loopen, dat het hem
niet meer mogelijk was, zijn werk to ver
richten. In verband' met de bepalingen
der Ongevallenwet werd hem ©en uitkce-
ring verleend. Er was echter van de zijde
der Bank wel eens twijfel gerezen, of de
ongeschiktheid tot arbeiden uitsluitend
aan de gevolgen van dien val moest wor
den geweten. De Rijksverzekeringsbank
wilde dezer dagen opnieuw een onderzoek
instellen, waarom ©en barer controlecrende
geneesheeren j.l. Zaterdag zich ten huizo
van genoemden M., to Weesp, vervoegde.
Het bleek echter niet mogelijk den thans
70-jarigen man te onderzoekon, aangezien
hij hoogst ornstig ziek was en de huisdok
ter het ergste vreesde. Inderdaad overleed
M. Zondagavond j.l.
De Rijksverzekeringsbank i. dit
sterfgeval blijkbaar geen beletsel cm het
onderzoek alsnog te doen plaats hebben en
zond jd. Woensdag opnieuw een dokter
naar Weesp, teneinde, voor de begrafenis
zou plaats vinden, door medisch onderzoek
van het lijk alsnog te doen vaststellen, of
de bepalingen der Ongevallenwet wel wer
den nagekomen, indien aan de weduwe van
M. een pensioentje zou worden uitgekeerd.
De dokter moest Woensdag echter ver
nemen, dat hij even te laat kwam, want in
verband met verschijnselen, welke zich
hadden voorgedaan, had de huisdokter last
gegeven do begrafenis reeds op Dinsdag te
•doen gescliieden.
Indien bet onderzoek van het lijk niet
voor de begrafenis kon plaats hebben, dan
maar er na, aldus oordeelde blijkbaar
de Bankdiroctie, en zoo arriveerde opnieuw
een dokter, en verzocht, in opdracht van
genoemde Bank, aan burgemeester Clcve-
ringa, in diens kwaliteit van hulp-officier
van Justitie, het verlof, het lijk van E. M.
alsnog te doen opgraven.
Aangezien de burgemeester vreesde met
oen weigering do belangen der weduv.o
niet te dienen, gaf hij zijn toestemming,
waarna de opgraving" plaats had en do me
dicus zich op de begraafplaats traehtto ie
overtuigen, in hoeverre uitkeering van een
pensioentje aan de weduwe al dan riet,
volgens de letter van de Wet, verdedigbaar
zou ziin.
En dat alles cm een uitkeering ven circa
7 a 8 gulden per week!
„O, ik ben zoo erg blij. Huil toch niet,
kleine Maud 't i§ maar je zuster, die
je aanraakt. Hoe vielen haar oogen wijd
open! Ik ben benieuwd" en even hield
ze op als in gedachten „ik ben be
nieuwd of je mij zien kunt. Kleine Maud,
ik zou je zoo graag eena zien, zusje."
De vader en moeder zagen toe. 't Wat
oen schilderij deze vijf lievelingen,
deze kinderen, die God hun gegeven had.
De kinderen waren erg gelukkig. Den
geheelen middag speelden zij hun spclle-»
tjes bij Muriel's bed.
Het lijkt vreemd nu, öen Zondag-na*
middag en hoe vroolijk wij allen waren
hoe wij thee dronken in de aardige
slaapkamer, en hoe Muriel later in da
schemering in slaap viel, mot baby, Mand
in haar armen. Mevrouw Halifax zal
naast 't kleine bed, terwijl John de jon*
gens zoo stil als muizen hield: zij zatatf
in de breede vensterbank, kijkende naa*
do nieuwe maan, welke onder ging, to eet
Guy plotseling riep, „zie, nn la ze weg!*
„stur-
„Neen, moeder; ik' ben wakker," al
Muriel. Wie is weg, GuyT"
„De maan zulk eon aardig% liet*
maan."
„Ah, Maud zal de maan eena «fan* HJ
hield haar wang tegen haar sn#je aan 00
zweeg weer. i