Tweede Blad
Zaterdag 24 Maart 1923
De verzenen vermorzeld.
Ik zal vijandschap zetten tusschen
u en tusschen deze ytouw, en tusschen
uw zaad en tusschen haar zaad; dat-
zelve zal u den kop vermorzelen.
Gen. 3 15.
Het is voor onzen Heiland een bitter
zware gang geweest van Gethsemane
naar liet Sanhedrin, en van het Sanhe
drin naar Gabbatka, en van Gabbatha
naar Golgotha.
Wie voor het borgtochtelijko van dat
lijden geen oog heeft, peilt in de verste
verte er de diepte niet van, en voelt
niets van het ontzettende en schrikkelijke
er van.
Dat lijden is niet geweest het verduren
van wat wreede en booze rnenschen Hem
aandeden, maar het dragen van den
toorn Gods tegen de zonde van het
nienschelijk geslacht.
En wie, wie van de kinderen der rnen
schen, kent Gods verbolgenheid naar dat
Hij te vreezen is?
Als die schrikkelijke toorn Gods een
maal op den doemschuldige zal neder-
komen, dan zullen de ellendigen het ker
mend en weeklagend uitroepen: hergen
valt op ons, heuvelen bedekt ons, de dag
van Gods toorn is gekomen, en wie kan
bestaan
Dien lijdensbeker, vol van den hitteren
wijn van den heftigen toorn Gods, heeft
de betalende Borg lediggedronken, tot den
laatsten druppel toe.
Niet één druppel is er voer Gods kin
deren in overgebleven.
Maar zoo hitter was die beker dat onze
Heiland, o, verloste door Zijn dierbaar
zoenbloed, geperst werd tot bet vol
bracht ware.
En aan dat kruis van Golgotha beeft
Hij voor zichzelven met majestueusen
triomf, en voor al Gods kinderen tot
eeuwige vertroosting, uitgeroepen: het
is volbracht!
Daarom is het voor elke ziel, door
schuldbesef getroffen en verslagen, zoo
heerlijk en troostrijk om bij bet Kruis
te vertoeven.
Dat kruis is aan Gods kind dierbaar.
Hij wil niets weten dan Jezus Chris
tus, en die gekruisigd.
Met den apostel Paulus zegt hij: het
zij verre van mij dat ik zou roemen an
ders dan in het kruis van onzen Heere
Jezus Christus, door welken de wereld
mij gekruisigd is, en ik der wereld.
Aan dat Kruis is volkomen betaald tot
den laatsten guaclrant-penning toe, niet
met goud of zilver, maar door bet dier
baar bloed van Christus Jezus, het onbe
vlekte en onbesiraffelijke Lam.
De hitte van Gods gramschap is ge-
bluscht. De schuld is uit het boek ge
daan, en God de Heere ziet geen zonde
van Zijn kinderen meer aan.
Een eeuwige verlossing is teweeggo
bracht, en al de zaligheid is verworven.
Dat Kruis, bet schenkt den eeuwigen
vrede tusschen den rechtvaardigen God
des hemels en der aarde en het door
schrikkelijke zonde in diepte van ellende
weggezonken menschenkind. Bij dat
Kruis welt het op uit het diepste onzer
ziele:
Jezus, uw verzoenend sterven
blijft het rustpunt van ons hart.
En toch, het is wonderlijk, want dat
Kruis doet u aanschouwen de grootste
smart en het bitterste lijden, dat ooit op
aarde door een kind der menschen is ge
leden.
Het is het lijden en sterven van een die
met doornen gekroond is, hangende tus
schen hemel en aarde aan het smadelijk
kruishout, dragende den eeuwigen vloek
van God dèn driemaal Heilige.
Hoe kan van dat Kruis liet blijde Evan
gelie. de zalige vertroosting uitgaan? God
de Heere zegt liet in Zijn onfeilbaar
Woord en de Heilige Geest bevestigt do
waarheid van dat Woord in onze harten.
Toen de zonde haar onheilige intree
gedaan had in de reine schepping Gods,
moest de dood komen, de dood naar ziel
en lichaam, de tijdelijke en de eeuwige
dood.
De komst van den dood was onafwend
baar. De dood is de bezoldiging der
sonde.
Maar God de Heere richtte met den
diep gevallene liet Genadéverborid op,
sprak van genade en vrede, beloofde den
Middelaar des heils", en betrouwde ous
toe de - profetie dat aan het gezegend
Vrouwenzaad de verzenen ver-
morzald zouden worden.
Met diepe ontroering in het harte staan
we stil hij het Kruis van Golgotlva. Ons
oog ziethet ijlat die eeuwenoude profetie
daar is Vervuld geworden.
Als onze Heere en Heiland Zijn dier
baar hoofd buigt, dat hoofd vol bloed en
wonden, en stervende den geest geeft,
dien bevelend in de handen Zijns Va
ders, dan zien we aan dat Kruis het doo-
de lichaam van den Zoon des menschen.
Maar we verstaan, wij die leven bij het
Woord en geleid worden door den Geest:
deze dood is een wondere dood.
Aan een ondergang des levens mag niet
gedacht worden, want van een triomf
des doods is geen sprake.
Immers, Hij Die stierf aan het Kru\»
van Golgotha, was de Beloofde aan de
vaderen, de Borg en Goël, en van Hem
gold het woord der profetie: aan u zul
len de verzenen vermorzeld worden.
En hij Zijn dood gedenken we dat Zijn
éénig sterven was dovermorzeling der
verzenen.
Maar juist daarom kon de dood Hem
niet houden en zullen de smarten des
doods door Hem ontbonden worden.
0, zeker, de Christus Gods is gekomen
als Redder en Verlosser voor al het volk
des Heeren.
Heerlijk zal zijn eeuwige toekomst zijn,
maar in den weg van lijden en sterven.
Hij is het tarwegraan dat in de aarde
valt" en eerst na gestorven te zijn veel
vrucht zal voortbrengen.
Het sterven van Christus Jezus is een
eenig en wonderlijk sterven, want welke
held onder de kinderen dor menschen
kan als hij gestorven is zijn vijand over
winnen en verslaan!
Golgotha geeft hier het goddelijk ant
woord: de Christus Gods is gedood. Zijn
ziele is aan het lichaam ontvloden.
Maar die dood aan het Kruis houdt dit
mysterie in dat de verzenen vermorzeld
zijn.
Zeer spoedig zal die doodende wonde
aan de verzenen genezen zijn, dan ral
Hij uit de dooden verrijzen, en zijn ver
zenen zetten op den kop van de oude
slang, van Satan, om dien voor eeuwig
te vernietigen.
Daarom is dat sterven van onzen Hei
land aan het Kruis van Golgotha zoo vol
van zalige vertroosting voor elke ziel die
smeekt om Gods ontfermen en eeuwige
behoudenis.
Als Hij Zijn ziele tot een schuldoffer
gesteld zal hebben, zoo zal Hij zaad zien.
Hij zal de dagen verlengen, en liet wel
behagen des Heeren zal door Zijn hand
gelukkiclijk voortgaan.
o, Mijii Heiland, bij het Kruis brengt
mijn, ziele IJ aanbidding en dank dat Gij
U de Verzenen hebt laten vermorzelen,
om voor eeuwig Satan den kop te ver
morzelen. Geef in Uwe genade dat mijii
ziele juichen, moge: het is al voor mij ge
schied!
U KAN IK NSET MISSEN.
U kan ik niet missen,
mijn Jezus en Heerl
'k Mis alles, wanneer ik
Uw leiding ontbeer;
Bij licht en bij duister,
in blijdschap en vreugd,
In rijkdom en armoe,
in grijsheid en jeugd.
Geen naam, die als de Uwe
mij vreugde bereidt;
Geen hand, die als de Uwe
zoo zachtkens mij leidt;
Geen stem ,die als de Uwe
mijn oor zoo bekoort;
Geen hart, dat als 't Uwe
mijn zuclitingen hoort.
U kan ik niet missen,
mijn Jezus en Heerl j
*k Mis alles, wanneer ik
Uw leiding ontbeer.
U kan ik niet missen, 1
als 't sterfuur genaakt,
'k Vertrouw, dat Gij dan
aan mijn doodsbed waakt;
Verdrijf dan mijn twijfel,
mijn vrees en mijn klacht,
En voer mij naar 't licht
door dien duisteren nacht.
En ben ik, den dood
en den duivel te schand,
Eenmaal in het huis
van mijn Vader geland,
Dan grijp ik de harp
en ik zing U het lied:
U kan ik niet missen,
in eeuwigheid niet;
U kan ik niet missen,
mijn Heiland en Heer!
'k Ben hier door Üw trouw,
en zing eeuwig Uw eer.
KEëM Ej SSHSOL
NED. HERV. KERK.
Drietal. Te Zei3fc (vac.-J. de Bruin):
B. N. B. Bouthoorn to Wapenveld; J. Bus
te Ouddorp; en J. G. Woeldorink te Rand
wijk.
Beroepen. Te Wilnis: J. H. Gunning
E.Bzn., te Lage Vuursche.
GEREF. KERKEN.
Beroepen. Te Huizen: R. Sybrandy
te De Krim.
Bedankt. Voor Maassluis (B.)W.
Veder te Gouda; voor Rijssen: W. Dooren-
bos, cand. te Groningen.
Afscheid en Intrede.
De bevestiging van cand. A. d e
Blois in de Geref. Gem. te Vlaardingen,
is bepaald op Donderdag 12 April. Beves
tiger is Ds. W. den HengBt, van Leiden.
Zijn intrede is bepaald op Zondag 15
April.
D r. O. Verloop, dio emeritaat aan-
vroeg, hoopt Zondag 8 April a.s. van de
Ned. Herv. Gemeente te Zoelmond af
scheid te nemen.
Ds. J. Homan. t
Te Bliiham (Gron.) is Woensdag overle
den de heer J. Homan Kzn., Ned. Herv.
pred. aldaar, sedert 1903. Voordien was de
overledene to Zandt en Wirdum werkzaam
Ds. Homan, die praetor was van den Ring
Bellingwolde, heeft wegens ziekte het
laatste jaar geen dienst meer gedaan.
Godsdienstonderwijzer.
Benoemd is tot godsdienstonderwijzer
bij de Nederduitsch Herv. Gemeente te
Leeuwarden Mej. A. Heesen, thans te
Oudega (S.)
De Theol. faculteit.
Prof. Dr. H. Bouwman schrijft in De
Bazuin:
Aan de openbare en de vrije instellingen
voor hooger onderwijs gezamenlijk telt
mon thans 45 hoogleeraarsplaatsen in de
theologie, en reglementair of feitelijk, al
leen voor Protestantsche theologie: aan
de Rijks-Universiteit te Leiden 6 (l buiten
gewone), aan die te Utrecht 5, aan die te
Groningen 5; aan de Gemeentelijke Uni
versiteit van Amsterdam 7 (2 hoogleeraren
zijn tevens aan het Evang. Luth. Seminar
rie verbonden, en 2 aan dat der Doopsge
zinde Sosiateit); aan de Vrije Universi
teit 5; vanwege het Néd. Herv. kerkge
nootschap 6; aan de Theologische school
te Kampen 5; aan de Kweekschool, van
het Hersteld Evang. Luth. Kerkgenoot
schap 1; aan de Theologische school te
Apeldoorn 4 (van het onderwijzend perso
neel is de titel „docent"); aan het Re-
mohstrantsch Seminarium 1.
45 hoogleeraren; alleen voor Protestant
sche theologie; terwijl voor eene halve
ocuw hun aantal bedroeg ruim een do
zijn.
Alleen aan do Rijks-Universiteiten is het
aantal 16; en voegt men daarbij de 6
hoogleeraren van het Ncd. Hcry* kerkge
nootschap, dan wordt het 22.
Het aantal studenten in de theologie
aan die Universiteiten was in 1919-20 206;
in 1920-21 192; in 1921-22 224. Volgens
„Het Vaderland" (ochtendblad van 31 Dec.
1.1.) zouden voor den nu loopenden cursus
zich in het geheel 27 studenten hebben
aangemeld; zoude zelfs het totaalcijfer der
theol. studenten aan die Universiteiten
thans slechts zijn 142.
Voor ongeveer 200 studenten 22 hoog
leeraren. In den bleoitijd der Utrechtsche
faculteit was reeds voor haar alleen het
aantal studenten hooger, en had men
toch daar, eerst slechts 3, later 4 hoog
leeraren.
Zelfs zonder principieel in den toestand
iets te wijzigen, was eene faculteit van 5
6 hoogleeraren -f 2 vanwege het Ned.
Herv. kerkgenootschap, alleszins voldoen
de.
To meer, daar doctoraal-examens en
promotiën in de theol. faculteit weinig
voorkomen.
Zoo kan men althans 14 a 15 hoog-
leeraarsplatasen doen vervallen. Terwijl
dan tevens ware te voldoen aan het ver
zoek, door den Gemeenteraad van Am
sterdam reeds tweemaal gedaan, om vrij
stelling van do verplichting tot het in-
1 stand-houden van eene theol. faculteit.
Dit artikel van Prof. Fabius in „Stu
diën en Schetsen" toont duidelijk aan, dat
het met de Theol. Faculteiten aan 's lands
hoogescholen nietop de tot hiertoe ge-
volgde wijze kan voortgaan.
Voor het klèin9 anatal studenten zijn
zoovele professoren niet noodig.
Ook de wijze, van benoeming deugt niet.
Een Minister is niet de aangewezen per
soon om theol. hoogleeraren te benoemen.
Dat recht komt in dé eerste plaats toe aan
de Kerk.
En waar de Ned. Herv. Kerk bijna uit
sluitend gebruik maakt van de Theeol.
faculteiten aan 's lands academiën, ligt
het voor de hand dat allo genoemde facul
teiten als staatsfaculteiten werden overge
daan aan de Ned. Hervormde Kerk of aan
andere gegadigden.
Misschien dat de pas benoemde staats
commissie voor bezuiniging en reorgani
satie van het H. Onderwijs wel met een
geschikt voorstel in dezen komt.
Ned. Chr. Stud.-Vereeniging.
Ds. D. r. d. Meulen schrijft in 'fc
„Friesch Kerkbl.":
„Onze lezers weten, dat do synode van
Leeuwarden uitsprak, dat aan het lidmaat
schap der N. C. S. V. voor Gereformeer
de studenten groote bezwaren zijn verbon
den, waarom er bij allen, die geroepen
zijn aan onze Gereformeerde studenten
leiding te geven op werd aangedrongen,
hun deze bezwaren onder het oog te bren
gen en hun dit lidmaatschap ten zeerste
te ontraden.
Dat onze hoogleeraren in de theologie,
die als adviseurs de synode terzijde
staan, zich -om deze uitspraak niet heb
ben bekommerd, is niet aan te nemen.
Bijgevolg moet men wel tot de slotsom
komen, dat de 26 Kamper studenten en de
41 studenten van do V. U., die als leden
der N. O. S. V. op hare adreslijst staan,
bijzonder knappe boileboozen zijrs, die
eigenlijk door den kerkeraad van Utrecht
moesten uitgenoodigd om als praeadvi-
seurs dé a.s. synode beter in te lichten in
zake de N. C. S. V. en het lidmaatschap
daarvan, dan hunne professoren dit kon
den doen in 1920."
Wetenschap en geloof.
In den Haagsehen Gemeenteraad kwam
ter tafel een verzoek van de Roomsch
Kath. Volksuniversiteit om gemeentelijke
subsidie. Bij het debat rerkondïgde de
sociaal-democratische Wethouder Albarda
de stelling, „dat werkelijk objectief onder
zoek een w a a n is en dat er voor degelijke
wetenschappelijke studie plaats is op het
beginsel eener geloofsovertuiging."
Deze stelling hebben we zegt de „Rotk"
herhaaldelijk tegenover sommige Christe
nen, met name tegenover Christelijk-histo-
rischen, moeten verdedigen. Daarom mag
de bovenaangehaalde betuiging van een
sociaal-democraat wel eens onthouden wor
den. Zij kan ook later, als de Vrije Uni
versiteit weder als noodzakelijk onweten
schappelijke instelling gescholden wordt,
nog van pas komen.
Christenen en Loterij.
Over dit onderwerp schreef onlangs
onze „Rotterdammer";
In de loterij spelen is strijdig met
Gods Woord. Christenen doen dus niet.
aan loterij. Ja, zoo zou 't moeten zijn.
Maarwe merken dat 't anders is.
Hervormden en Gereformeerden zijn er
niet geheel onschuldig aan.
Dezer dagen lazen wo in een der bla
den een advertentie, waarin een loterij
werd aangekondigd, nóg wel uitgaande
van de Kerkvoogdij eener Ned. Herv.
Gemeente, zulks tot stichting van een
wijkgebouw. In deze „christelijke" lote
rij kan men een middenstandswoning,
een stal vee, en piano, een motorrijwiel
enz. trekken. Geheel in den geest dus van
de premieleeningen van den heer Broek-
huijs. De advertentie was geteekend door
Christelijke mannen van naam.
Do predikant van bedoelde Gemeente
plaatste onlangs in een der bladen
een ingezonden artikel, waarin hij deze
verloting verdedigde. Hij wees erop, dat
op bazars voor Christelijke doeleinden
ook wel „grabbeltonnen" en „tombola's"
als middel om gelden te bemachtigen,
dienst doen.
Deze opmerking is geheel juist. Ook wij
vinden die attracties, onder welk aardig
mom ook, niet anders dan loterijspel. Ze
hooren onder ons niet thuis. Door zoo
iets toe te laten werken wo mee aan het
kwaad.
Maar ook onder de Gereformeerden is
het kwaad te vinden. Wij vonden in een
plaatselijke Gereformeerde „Kerkbode"
do verzekering weergegeven, ,.-d?.t cr on
der onze Gereformeerden in verschil
lende broeders zijn, die zich cr niet voor
schamen, om in de loterijen te spelen".
Over de toenemende speelzucht in ons
ons land en over het zondige ervan le
zen we in bedoelde „Kerkbode" nog het
J volgende:
„De zucht om met enkele guldens een
kapitaal van honderden te winnen, is
bij duizenden zoo sterk, dat ze meerma
len een kans .wagen, in de hoop, dat een
gelukkig lot hun ten deel vallen zal en
zo redden zal uit allerlei financiëelo
moeilijkheden, waarin, zij door den so«
cialen nood der tijden zijn geraakt.
Er ligt iets verlokkelijks in om dit to
doen, te meer als men hoort, dat deze of
gene kennis er gelukkig (we zeveen niet
gelukkig door geworden is, want door
den weg der ongerechtigheid kan geen
raensch ooit gelukkig worden) mee ge
weest is.
Als in Rotterdam zeker persoon een
loterij-onderneming aanprijst, waar
schatten mee te verdienen zijn, en hij
zelf een paleis laat bouwen met een mar
meren poort, waarhoven in vergulde let
ters prijkt: ..Het Gouden Kalf', dan
trekt dit de massa aan en tienduizenden
zijn er, die een kans wagen. Bijna, niets
is er, dat meer prikkelt, dan betrekkelijk
goedkoope waagstukjes waar geld mee te
winnen is."
„Een zonde is het.
Waar wij belijden, dat niets buiten
Gods Voorzienigheid omgaat, staat ook
het lot onder Gods bestuur.
Door elk lot begeert men dat bestuur
Gods in dienst te zien van zijn ei "en
begeerte naar geld. (We spreken hier al
leen over geldloterijen). Daarom is loten
eigenlijk niet anders dan bidden, een
zeer ernstige zaak dus; een godsdionsFga
handeling, die op den grondslag rust van
hebzucht, het winst behalen zonder ar-«
heid door eens anders verbes."
Maar daarom diep zondig.
Loten is bidden, want God bestuurt allo
lot; maar het geschiedt zonder nood
zaak, zelfs tegen hetgeen de Schrift ons
voorhoudt en daarom staat h°t loten met
misbruik van Gods naam gelijk.
En gelijk geen Kerkeraad ten onzent
een vloeker toe mag laten tot de Sacra
menten, zoo kan ook niemand van wtea
hekend is, dat hij in de loterijen soeelt,
tot de Sacramenten worden toegelaten,
tenzij hij zich finaal van dio zonde be
keerd heeft
Broeders, laat deze zonde onder ons
niet voorkomen. Helpt ze uitroeien waar
het mocht plaats hebben. En wie zich
aan waarschuwing niet stoort, breng de*
zulken aan bij den Kerkeraad, want wij
mogen niet gedoogen, dat door dergelijk
kwaad een ban komen zou in de Ge-*
meente."
"We laten de plaatsnamen, waar do
Ned. Herv. Kerkvoogdij een loterij orga
niseert en waar er Gereformeerde loterij-*)
spelers zijn, weg.
't Is ons te doen om op het kwaad to
wijzen. Dat de oogen ervoor mogen open
gaan en het kwaad met kracht bestre
den."
Communistische kinderophitsrng.
Een circulaire aan do Centraio voor
Communistisch© kindergroepen in Duitselx-
land beveelt naar de heer Drowes in da
Standaard meedeelt, de volgcndo op
schriften voor plakkaten aan, die bij kin-
deTd emonstra tiês zullen worden rondge
dragen
1. Wij willen geene vorsten meer.
Wij willen ook geen zwartrok-leer.
Wij leeren, dat door eigen kracht
Dc mcnsch hot steeds het verste
[bracht
2. Weg met den ranselstok
Weg met den papenrok.
3. Arbeiderskinderen moeten zich ver
overen
Tegen de meesters, dio lien toch meer
[ranselen dan leeren.
4. Zal de vrijheidsmorgen dagen
Dan moet er niet meer worden gesla-
[gen.
5. De riiken hebben vleesch cn brood
Maar do arbeiderskinderen vergaan
[van nood.
6. Lucht en licht en vroolijk leven
Wordt arbeiderskinderen niet gegeven
7. Bosch cn vc-ld en zonneschijn
Mogen er alleen voor de rijken zijn.
8. Verzamel schriften, potlooden en
alles wat je kan
Want in Rusland heeft men daar wat
FEUILLETON,
Van hooger Orde.
Naar het Engelech.
Zij zag ons vragend aan; natuurlijk
had hij haar wel gezegd, waar we dien
dag heen gingen haar, die nu een
recht had om al zijn plannen te weten.
„Ja, beste, 't is alles in orde. Wees niet
bezorgd."
Bezorgd! er was niet de geringste be
zorgdheid in die heldere oogen. Niets dan
volmaakte tevredenheid volmaakt ver
trouwen.
John stak haar arm in de zijne.
„Komaan, we behoeven pp niet bang te
wezen voor Norton Bury", zei hij,
lachend.
Zoo gingen zij met hun heiden voorop,
pratend; terwijl mevrouw Jessop en ik
volgden. 'Ja zeker 't was aardig hen te
zien. Aardig om op eiken trek van hun
gelukkige gezichten te zien geschreven de
zaligheid van de liefde-wet der Natuur
liefde, opgevat in de jeugd, oprecht en
rein, vrij van alle dwaasheid liefde,
over en weer verpand, welke zal uitloo-
pen op Gods heilige verordening van het
huwelijk.
Toen we terug kwamen van de wande
lrog. dronken we thee hij mevrouw Jes
sop. John ging daar bijna eiken avond
heen, hoewel men niet kon zeggen, dat bij
't hof ging maken. Zij waren zeer kalme
beminden; vooral in 't hijzijn van ande
ren. Zij fluisterden niet in hoekjes en
verschuilden zich ook niet in laantjes.
Hun liefkoozingen deden zij niet in 't
openhaar liefkoozingen, welker zoet
heid moet gelegen zijn dn hun algeheele
heiligheid ten minste, zoo denk. ik er
over
Neen ons jong paar gedroeg zich
altijd goed. Zij was bezig met haar werk
en hij maakte zich steeds aangenaam,
zich schikkend naar 't huishouden van
de Jessop's. Zij was de vreugde zijner
oogen; dezen avond meer dan ooit te vo
ren, scheen hun band nauwer te zijn
aangehaald; hij had blijkbaar alles ver
teld, wat dien dag gebeurd was en zij
scheen voldaan. Meer wellicht dan ik;
want ik wist hoe weinig John had om
van te leven, buiten wat zijn vrouw
hem aanbracht; maar dat was hun eigen
zaak en 't was niet aan mij om mijn
twijfelingen en vrees openlijk uit te
spreken.
Wij zaten allen om de theetafel, vroo
lijk pratend met elkander, toen John ons
verliet, onwillig genoeg; maar hij stelde
't zich steeds tot een plicht een paar
uren, eiken avond, naar de looierij te
gaan in mijns vaders plaats. Ursula liet
hem uit; toen zij terugkwam en wellicht
was zij een paar minuten langer wegge
bleven dan absoluut noodzakelijk was,
lag er een wonderlijke glans op haar jon
ge gezicht, hoewel zij met een zekere op
lettendheid luisterde naar een lange ver
handeling van mevrouw Jessop, over de
beste en goedkoopste manier om jam en
inmaak te vervaardigen. „Je moet nu be
ginnen met dat alles te leeren, mijn
beste."
„Ja," zei juffrouw March, terwijl zij
't hoofd ietwat neerboog. Ik dacht na hoe
ik mevrouw Jessop van dit onderwerp
zou kunnen afbrengen, toen er plotseling
iemand binnentrad.
„Weg geslopen! weg gcslopenl zoo
als mijn man zou zeggen. Ik ben in 't
donker door de straten hierheen geko
men. Hoe maakt zij 't? waar is zij, ma
petite!"
„Carolinel"
„Ah! kom hier. Ik heb jo in geen tijden
gezien."
En Lady Caroline kuste haar op de
beide wangen, op haar vroolijke Fran-
sche manier, wat Ursula zich geduldig
liet doen en beantwoordde neen ik hen
niet geheel zeker ervan of zij dat beant
woordde of niet.
„Pardon hoe vaart gij, mevrouw
Jessop, mijn beste mevrouw? Wat heb
ik een moeite gehad om hier te komen!
Zijt ge niet blij mij te zien, Ufsula?"
„Ja, zeer blij."
„Had je ooit gedacht mij weer te zullen
zien?"
„Neen, zeker niet. En ik zou je eigen
lijk ook liever niet ontmoeten, nu, als
„Als Richard Brithwood 't niet goed
vond? Bah! wat voor opvattingen hebt
gij toch altoos van de oppermacht van
den man. Wel, ma chère, je gaat zelf
ook trouwen, hoor ik?"
„Ja."
„Wel, wel, hoe kalm schijnt ge dat op
te nemen! Het nieuws eleetriseerde me
volmaakt dezen morgen. Ik heb altijd ge
zegd, dat die jonge man was „un héros
de romans! Ma foil dit is 't aardigste ge
valletje, waarvan ik ooit heb gehoord.
Precies koning Gophetua en 't bedel
meisje alleen omgekoerd. Hoe gevoelt
ge je, mijn koningin Gophetua?"
„Ik begrijp u niet, Caroline?"
„Ik u ook niet, want 't verhaal schijnt
ongelooflijk. Maar je antwoord luidde
zoo eerlijk „ja" en ik weet dat je nooit,
zelfs geen leugens om bestwil, vertelt.
Maar 't kan toch niet waar wezen; ten
minste niet vast. Een kleine affa,ire de
coeur, wellicht ah! Ik had er zoo ver
scheidene voor ik twintig jaar was
erg aardig, erg ridderlijk, Tomantisch
en al dat; en zulk een dappere knaap
ook! Helaas! Liefde is Zbet op uw leef
tijd!" met een kleino zucht „maar
trouwen! Mijn beste kind, je bent toch
niet vast verloofd met dozen jongen
man?"
„Ja, zeker."
„Hoe scherp zegt ge dat! Neon, wees
niet hoos. Ik mag hem graag. Een zoor
aardige jongeling. Maar hij behoort 't
volk." t['
„Ik ook."
„Ondeugend kind, go wilt mij niet he-i
grijpen. Ik meen de lagere standen, de
bourgeoisie. Mijn man zegt, dat hij een
leerjongen bij een looier is."
„Hij was Verjongen; hij is nu deelgo*
geoot in mijnheer Fletcher's looierij."
„Dat is haast even erg. En jij zult wer-»
kelijk trouwen met een looier?"
„Ik ga trouwen met mijnheer Halifax.}
Laat ons, als 't u belieft, niet verder over'
hem praten, Lady Caroline."
„La belle sauvage!" lachte do dame fr
„neen, ik bedoel geen kwaadl"
„Dat weet ik wel, maar laat ons over:
iets anders spreken." 1
„Heclemaal niet. Ik kwam juist bier-u
over spreken. Ik kon niet slapen voor ilcï
dat gedaan had. Je t'aime bion, tu lei
sais, ma petite Ursula,"
„Dank u," zei Ursula zacht. -.-- *3
(Wordt vervolgd.}'