MtfektaÉ Tweede Blad. en nederig. Ale wij niefc in zonde vielen, was bet, omdat Goddelijke genade ons be waarde; omdat eon sterke band one voor vallen behoedde. Als wij maar kennen de grootheid van onze echnld en de veelheid onzer overtredingen, zal een Jozua's me delijden het onze rijm Niet,- alsof wij iefs zouden willen af doen van het Goddelijke recht Niet, alsof wij do zonde zouden willen verontschuldi gen. Integendeel, want juist als wij onze zonde en schuld kennen, goed kennen, weten en voelen we ook, op hoe gruwelij ke wijze wij Gods recht sdionden en er kennen wij, dat wij ons de eeuwige straf hebben waaTdig gemaakt. Handhavend het recht, kunnen we ons echter in medelijden neerbuigen naar den zondaar. De zonde verafschuwend, kun nen we ons naast den zondaar plaateen en hem vermanen tot oprecht berouw. Dan deen we als Jozua. En dan zal ons woord onder den zegen Gods niet ongeze gend blijven. Dan zal do schuldige door ops iets voelen van die vergeving, die bij den Heere te vinden is. En dan zal hij, mee door middel van ons medelijden, ko men tot een oprecht belijden van zonde en schuld. Een Jozua's medelijden moeten we al len kennen. God zelf leero ons het kennen en werke daartoe met Zijn Gee6t. in ons hart. ZONDAGSLIED. God on Vader, vol Genade! Zie ons voor Uw zetel etaanl Uit de sluinmng opgerezen, Bidden wTJ ootmoedig aan. Wees genadig En weldadig, Zie op al Uw kinderen neer! Och ontferm U, God en Heer! Jezus Christus is verrezen! Englenzang stroomt neer op d'aard, Niemand mag meer droevig wezen; Harten, heft u hemel waart! Hém goprozen! Mco verrozen Uit uw zonden, angst en nood; U gebaad in 't Morgenrood! Vrede, vrede in alle zielen Van den grijsaard en bet kind! Vader, zie voor U ons knielen, Door uw liefde en trouw bemind! Rijst, o psalmen! Dank'bre galmen! Eng'len gaan ons juichend voorlig d'Aardo volg' in broederkoor t Heiland! Doe ons allen komen Tot Uw licht, Uw liefde en vree! Drinken w'uit Uw levensetroomen Off'ren w"U der zielen beo! Dag des Heeren; Ons begeeren Zoeke God en Hèm alleen! Amen! Hoorder der gebeen! V. D. Muller Massïa. KERK EN SUHOUL NED. HERV. KERK. Beroepen. Te Wester-Schelling: W. S. v. Leeuwen te Ellowoutedijk (Z.); te Elburg: H. A. Heyer te Vlaardingen; te Groenlo: B. ter Haar te Oosterweldo. GEREF KERKEN. Aangenomen. Naar Hollandsche Veld: H. Fokkena te Boornbergum. CHR. GEREF. KERK. Tweetal. Te Papendrecht: S. O. van der Ven, cand. te Den Haag en P. Zwier, cand. te Zaandam. Beroepen. Te Papendrocht: P. Zwier, cand. te Zaandam. Da. G. B. Fijnvandraat. f Te Tienhoven is Dondordag, 61 jaar oud, over leden Ds. G. B. Fijnvandraat, Ned. Herv. pre dikant aldaar. Ds. Fijnvandraat dieudo achtera oenvolgena de gemeenten Staveniese, Nieuwer* kerk in D. en Tienhoven. De Gerof. Kerk van Delft besloot tot invoe ring van -het Parochie-stelsel. Er zullen drie pw rochies komen n.l. een Oostier» Zuider- en Wee* ter-parochie. Gebrek aan overeenstemming. Hoe weinig overeenstemming er nog bestaat iusschen Confessioneelen en Gereformeerden in de Ned. Herv. Kerk ten aanzien van het Regle ment. op de P recti kan te t-rac temen ten blijkt o.a. hieruit ebt v r? Kierden (G.) Ds. II. Bakker (center, b van Ameerdain, voor het Reglement, kwam «proken en dat deze week in doaolfde plaats Ds. J. J. Timmer (geref.), van Ermelo, er tegen zou optreden. Het Gereformeerden Convent. Naar aanleiding van een schrijven van Prof. Dr. J. A. C. van Leeuwen, onlangs ook door ons overgenomen, schrijft Ds. P. A. Binsbergen Ned. Herv. Pred. te Leerbroek aan de Rot» te rd ammer: Allereerst wordt in dit schrijven gezegd, dat ik de beschuldiging zou geuit hebben, dat men (in hot Goref. Convent) op doleantie wilde aan* sturen. Het wekt ©enigszins mijn verwondering dit t# vernemen van de zijde van Prof. D-. van Leeuwen. In de laatste door mij bijgowoonde Commissievergadering toch heb ik reeds de vraag gesteld, waar ik dat dan uitgesproken had, dat de Commissie van Advies op doleantie aanstuur de. Het antwoord hierop is men schuldig geble ven. In de daarop gevolgde vergadering van den Geref. Bond van 29 Juni 1.1. héb ik woordelijk aldus gesproken: Opdat een misverstand, dat reeds eonmaal plaats vond, zich niet herhale, maak ik er de vergadering opmerkzaam op, dat, als ik 6preek van oen weg, van zich afscheiden van wat niet tot de Kerk behoort, daar geenszins in ligt, dat dat oen weg van doleantie zou zijn. Dat kan ook in oen weg van een modus vivendi of anderszins. Ik beweer dus in geenen deele, dat de meerder* beid der Commissie van Advies den doleantie- weg van '86 zou wenschen te bewandelen, maar den weg van geleidelijke losmaking van de Ge reformeerden uit de andere groepen der Ned, Herv. Kerk." Zoo ver is het er dus-vandaan, dat ik gespre ken zou hebben van „aansturen op doleantie." Intu8schen heb ikwel gezegd, dat de leiders van het Convent de Gereformeerden wenschen los te maken uit hot geheel dor Ned. Herv. Kerk, maar niet langs een gewelddadigen weg (van doleantie), maar langs een vredigen weg van een geleidelijk laten uitgroeien van een Gereformeer de Kerk in de Ned. Herv. Kerk. Indien Prof. Dr. van Leeuwen mocht bedoe len dit to ontkennen en mocht xneenen, dat ik in gebreke was,, hiervoor eenig bewijs aan te voe ren, zoo ben ik bereid, de bewijzen, die ik hier toe aanvoerde in mijn nota aan het Hoofdbe stuur van den Geref. Bond. (welke nota in de vergadering der Commissie besproken is) en op de vergadering van don Geref. Bond van 29 Juni 1.1., te publioeeren. Dan kan een ieder oord eelen of hetgeen ik zeg „lichtvaardig geklap" is. Mijn bewijzen toch berusten niet op door mij gehoorde woorden, waarvan het zou te betwisten zijn of ik ze goed gehoord had, maar op hetgeen door de Commissie van Advies als Memorie van Toe lichting bij het concept Algemeen Reglemmt van het te stichten Convent van Geref. Kerico- raden schriftelijk toegezonden is aan het Hoofd bestuur van den Geref. Bond, De ChristeL Geref. Kerk. Bij gelegenheid van het samenkomen van de Synode dor Chr. Geref. Kerk te Dordrecht schroef de „Wekker": Nu wij een Synode te Dordrecht zien saamge- koraen, denken wij thans vanzelf aan het ver» schil tusechen Utrecht in het jaar van 1892 en •Dordrecht in het jaar 1922. Gelijk eenmaal ta Wezel in het jaar 1568, zoo kwamen in Juli 1892 enkele verstrooide Christelijke Gereformeerden in het militaire Tehuis saam om te trachten onder de verstrooide broederen een kerkelijke organi satie aaa te wakkeren. Wat heeft men in die dagen gespot met dat groopje amechtigen, in het militaire Tehuis bij oen. Of dat militaire Tehuis ook profetie is geweest van militairen moed en standvastigheid, zon ik niet durven beslissen, maar wel weet ik, dat na 30 jaren thans pen Synode te Dordrecht bijoen is, waar meer dan honderd gemeenten door wet tige ambtsdragers vertegenwoordigd zijn. Zie, dat zijn wij niet geworden door onszelf, maar veeleer ondanks onszelf, en kunnen en mo* gen alleen roemen in een bijzondere pro vin den ti- üele leiding Gods, die het pad effende en enz» tenten uitbreidde. Want gelijk in '34 de „afgescheidenen" een groote phalanx tegen zich zagen oprukken, zoo hadden wij van '92 af alles tegen ons. Naar bin* nen vonden wij weinig geschoolde krachten; geen edelen, geen rijken, geen geleerden vulden onze rijen; naar buiten traden de Tortullussen op, de Doctoren in de theologie en de Meesters in de rechten om het 'eenparig „schuldig" over ons uit te spreken. Daarbij kwam nog, dat wij optraden met oen loer, die als „Piëtistisch en Labadistisch" en „ziekelijk" werd gebrandmerkt en wij met esn vctacbtelijken blik werden aangezien door hen, dio onder de banieren van het „Calvinisme" en die „der Gereformeerde beginselen" het overwin* ningsfeest vierde. Eu wanneer wij dan heden te Dordrecht dezo kerk der scheiding in Synode 6aam zien, dan hor* denken wij Gods groote daden met dankbare harten. Als kerk toch zijn wij uit bet niet op gekomen en trots allee hebben wij niet alleen stand mogen houden, maar heeft de Heere ons een ..Rehoboth" gemaakt en wij kennen sen danklied, onzen Koning tot ©ere, „Ons zwaard deed ons die plaats niet erven, Onz' arm deed ons geen heil verwerven, Maar Uwe rechterhand, Uw macht, Hooft ons dien voorspoed toegebracht.'4 De Vrije Universiteit. Op de jaarvergadering van de Yereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereform. grondslag (Vrije Universiteit) aegt de Waarheidsvriend, het orgaan van den Geref. Bond, is door een Her vormd lid dier Vereeniging gevraagd, waarom de Horvormden soms bijloopers genoemd worden en of or met de Hervormde groepen van Goref. belijdenis ook overleg gepleegd is of wordt, op* dat zoo mogelijk de Vrije Universiteit meer oen Gereformeerde Hoogcschool voor bet gereformeer de volk van Nederland kan worden. Nu is zij ie veel een school voor de kerkelijk Gereformeerden, die van de Hervormden gescheiden leven. De president-directeur, de heer De Waal Male- fiji- beantwoordde deze vraag aldus„Wat de samenwerking met de Hervormden betreft: inzake de theologische faculteit, bestaat er nauw ver band met de Gereformeerde Kerken in Neder land. Wat de andere faeultoiten aangaat, in de Statu tan staat geen bepaling, die het don Her vormden belet op allerlei wijze te steunen. Maar de sympathie van Hervormde zijde is nog niet groot; groei er van zal ten zeerste worden ge waardeerd." Dat is een „afmakertje", zooals er bij een de bat wel meer gebruikt worden. Maar een ant woord is hot niet. Men weet heel goed, dat de liefdo niet van één kant kan komen. En prof. dr. H. H. Kuyper heeft 't onlangs zelf bij ons pers* debat toegestemd, dat door den loop der dingen de Vrije Universiteit geheel is komen te staan binnen den kring der kerkelijk Gereformeerden, terwijl noch onder de curatoren, noch onder de hoogleeraren ook maar één Hervormde gevonden wordt. Gelijk ook onder de studenten een Her vormd man een booge, hoog© zeldzaamheid is. Wij zouden graag hebben gewild, dat de presi dent-directeur, de heer De Waal Malefijt of de president-curator, mr. De Vries, of wie dan ©ok, met een enkel woord hadden willen zeggen, dat de Vrije Universiteit de Gereformeerde Hoogc school van het gereformeerde volk moet worden, ook van de Hervormden van geroformeerde to lijdenis. Natuurlijk, dat hier de theologische faculteit moet worden uitgeschakeld. Maar do juridische, litterarieche, medische fa* culteit, enz., moet niet zijn en blijven uitslui tend van en voor de kerkelijk Gereformeerd?n (van de Geref. Kerken) maar meet zoo spoedig mogelijk worden van en voor allen die in Neder land leven uit de gereformeerde Proteetanlsclie beginselen naar uitwijzen van Gods Woord en onze gereformeerde belijdenisschriften. ADVENTISME. Ds. H. Bakker, vaai Amsterdam, maakt in bet weekblad. „De Gereformeerde Kerk" ever bovengenoemd onderwerp de volgende opmerkingen: De tijden die wij beleven, zijn gedrukt. Dan leeft de 'beteekenis van ons ge loofsartikel, dat Christus wederkomt om te oordeelen de levenden en de doodon, weer voer bet geloofsbesef der gemeen te op. Maar in zulke tijden slaat de Christen, die haast al vergeten was, dat hij ook den schat van Jezus' wederkomst ten la&t- sten dage in zijn echatkoffer borg, in het andere uiterste over en hij tuurt zich wel haast blind op dat ééne stuk. Dan komt een dhiliastische slrooming naar de oppervlakte van het geestelijk leven, die men Advent isme noemt. Ik wil niet onvoorwaardelijk vwoor- deelon. De kerk van Jezu6 Christus vergat in den strijd om baar bestaan maar al ta licht, dat ze een bruid is en haren komen den Bruidegom tegemoetzien moet. Zij rekende te weinig mat de apokalyptische voorzeggingen van de H. Schrift, die de kenteekenen beschrijft (het evangelie tot een getuigenis aller! volken, Mattheu6 24 vs. 14; de afval en de openbaring van den mensch der zonde, II Thessalonicensen 2 vers 3; de groote verdrukking, Mahtheus 24 vb. 21 en 22), welke op het naderend einde wijzen. Zij ging te veel op in hare tegenwoordige roeping en ves tigde haar oog niet hoopvol op de toe komst. Wanneer dat gebeurt, dan. wordt de kerk altijd weer gecontroleerd door de secten; en dat is goed. Dat is dus de verdienste van het Ad- ventisme, dat het den Christenen onzer dagen toeroept: Hoog, omhoog, het haat naar boven; hier beneden is Iwt nier,jm- gordt de lendenen, houdt de lampen brandende en verwacht uwen Heiland uit de bemalen. Maar nu gebeurt, het zoo gemakkelijk, dat wanneer men bezig is met de bood schap van den naderenden Bruidegom, de schaal eren hard naar de andere zijdq oveislaat. Wie is er ook onder do raen- 6chen alzijdig, dan de volmaakte menech' Jezus Christus? Daarom, is het goed, dat wij ook eens op de schaduwzijden van het efciliaenia wijzen. En dan is het eerste, dat men lichtelijk gevaar loopt maar één geloofsartikel van de twaalf of van de zevenendertig over ta houden. Dat treft men steeds weer bij ontmoeting met verschillende 6octariëre. Ze hebben hun stokpaardjes. Een van dia stokpaardjes die zij zoo gaarne berijden, is de wederkomst des Heeren. De Mor monen noemen zich dan ook bij voorkeur de heiligen der laatste dagen. Zoo wordt dan Christus met Zijn kruis, die toch het middelpunt van de H. Schrift en van de apostolische prediking vormt, naar den buitenkant gedreven; en Christus en Zijn Bruidegomsgestalto ie het een en het. al. Hiermede 'hangt in de tweede plaats sa men, dat de H. Schrift dan die eoreplaaia niet krijgt, die ze vraagt. Natuurlijk houdt men de Schrift hoog. Maar daan dacht zoekt naar bet. boek van Daniël of Openbaringen; en naar die plaatsen in Oud- en Nieuw Testament, die heen wijzen naar den dag der dagen. Dat is toch eigenlijk het echte. De honigzeem. Do room van de melk. En zoo verliest men van den onnoemelijken riikdom der H. Schrift het grootste en het beste deeL Men gaat vergeten, dat wij in de Schrift niet. alleen de beloften voor het tedkomendo leven, maar ook voor het te genwoordige hebben. Somwijlen gaat men zich overgeven aan de me©6t gewaag de becijferingen omtrent den dag en de ure van Jezus* wederkomst, zooal6 bijv. de vrome en geleerde Bengel in zijn dar gen. En wanneer dan straks die bereke ning faalt, komt men zelf beschaamd fce staan; en anderen minder sterk in hun geloof kunnen de teleurstelling niet ver kroppen en raken aan het wankelen. En wanneer ik dan nog op een gevaar van het Advent isme mag wijzen, dan is het dit: dat men zoo strak in de toekomst kan turen, dat men niet meer opmerkt wat vlak voor den voet ligt. Men kan zoo vol zijn van de boodschap van den komenden Bruidegom cm van het lied van de gouden straten, dat men geen plaats meer over houdt voor wat er in do adernaasJe toe komst valt te doen. Door het spreken en peinzen over de toekomstige roeping wordt mem onverschillig omtrent het te genwoordige. En zie, dam treft het mij, dat men veel spreekt van de teek en en der tijden, van de op handen zijnde weder komst, van de verrukking van het daarop volgend tijdvak. Maar he' overlaat aan andere Christenen om zijn Christelijke roeping in school en kerk en staat te ver vullen. Daarom zeg ik met de Adventisten: Een wachtkamer noem ik de wereld bcmeên. Wij wachten cn zien naar de wijzerplaat heen. Wij wachten tot eind'lijk de vliegende trein Ons nadert; wij wachten op 't fluitende sein. Wij wachten, bezitters van hut of paleis. Bevreesd of verlangend naar 'f eind van do reis. Maar ik ben toch blij, dat niet alle Christenen Adventisten zijn. NEUTRAAL? De bekende Ned. Herv. Predikant D s. Knap uit Groningen beantwoordt in „Oude-Paden" een lezer, dio de meening yan de Redactie wenschte te vernomen betreffende het lezen van neutrale dagbladon als volgt „Men kan neutraal zijn in zaken, die weinig of geen wezenlijk belang hebben. Men kan b.v. neutraal staaji voor de vraag, of oen lioht-biaiiu-bclun^öl aange namer voor het oog i6 dan con van licht- grijzen tint. Maar wio een artikel schrijft heeft ven mooning en overtuiging en propageert- die. Alleen nieuwsbladen niet, als zij ten min ste niets geven dan feiten, nieuwtjo6 en advertent ion. En ook dan komt. de over tuiging dikwijls nog om dan heek. 't Is plicht om voor alles do Christelijke per» te steunen. Bladen geven af, juist als witte muren. Wie niets dan „neutrale" bladen iocefc, wordt op den duur zelf „neutraal". Zaterdag 26 Augustus 1922 Jozua's Barmhartigheid. Toen zeide Jozua tot Ach an: Mi. in zoongeef toch. den Hecro, den God van Israël, de eer, en doe voor Hero belijdenisen geef mij toch te ken- nen, wat gil gedaan hebt, verberg het voor mij niet. Jozua 7:19. God zelf hoeft Achan aangewezen. Hij is de dief. Hij is de overtreder van het uitdrukkelijk bevel des Heeren aangaande Jericho. En slechts door Goddelijke tus- echenkomst daartoe gedrongen, zal hij zijn zonde belijden. God wees hem aan; ontkennen is straks Diet meer mogelijk. Daar staat de misdadiger. Aan heel het volk is het nu duidelijk geworden, wio den ban in het leger bracht. Tegenover Achan staat Jozua. Wat zal Jozua zeggen? Zal hij zich vol afschuw van den misdadiger afkoe ren? Zal hij hem roet scherpe woorden zijn misdrijf verwijten? Neen, dat zal Jozua niet. Hoor hem spreken: „Mijn zoon, wat hebt gij ge daan?" Met die aanspraak blijkfc wel, dat Jo- zna'6 hart vervuld is met medelijden. Dat de booze daad, die gepleegd is, hem bedroeft. Ja, in Jozua'6 hart is droefheid omdat des Heeren bevel overtreden is, omdat een zonde begaan is, maar toch ook is er droefheid over Achan, die zich het vonnis des Heoren waardig maakte. Geloof niet, dat Jozua hier een list gebruikt en medelijden huichelt, om i maar spoedig den misdadiger tot erken- I ning van 6chuld te brengen. Neen, zijn medelijden is oprecht, en 1 met teerheid spreekt hij den verslagen I 'Achan aan, hem vermanend, om nu niets meer te verbergen. Achan moet God de oer geven, God, dis ^et verborgene aan het licht weet te bren- sen. Achan moet komen met een oprechte schuldbelijdenis. Niet, omdat dat iets aan I het vonnis zal veranderen. Dat vonnis is al uitgesproken. De Heere sprak het uit. j Maar die oprechte belijdenis moet komen in belang van Achan zelf. Met een on- I Meden schuld moet liij niet den dood in gaan. Met een verzwegen zonde mag hij niet voor God verschijnen. En daarom die feeders aanspraak. Da drom klinkt het: „Mijn zoon." Daarom I die ernstige vermaning, om tot een op rechte schuldbelijdenis te komen. I Hier is ook geen sprake van een valsch, 1 misplaatst meidelijden. Van een medelij den ten koste van het recht. Want het recht wordt gehandhaafd. Straks wordt het vonnis uitgevoerd. Straks w*rdt Achan gesteenigd. En dan zal Jozé die nu den misdadiger zoo tee- ''Ier aanspreekt, andere woorden gebrui- ken. Dan zal het klinken: „Hoe hebt gij ene beroerd? De Heere zal u beroeren te dezen dage." Maar dan is de rechter aan het woerd. Dan is het de uitvoerder van het vonnis I die spreekt. Nu nog het gerechtvaardigde, het ge zonde medelijden. Nu nog oen meevoelen en meedragen. Nu nog een zich plaatsen naast den zondaar. Nu nog een erkenning van eigen schuld en zwakheid en een oot- moedige dankerkentenis, dat het Godde- j lijke genade was, die voor een even diepe zondeval bewaarde. Ziehier Jozua's mede lijden. En nu wij! 0. zoo vaak lceeren wij ons, alsof wij andere en betere menschen waren, af van den zondaar, die we wel met- den vinger na zouden willen wijzen. Ja, wij weten het .zoo goed in theorie, dat wij niet beter zjin, dat we ook menig maal onderliggen in den strijd tegen de zonde, maar in de practijk zegt ons booze hart, als we van de zonde van onzen buurman hoeren: Wij zijn rechtvaardiger. En dan veroordeelen wij. Dan is er geen medelijden. Dan schuwen wij den zon daar. Dan ie bij ons al gauw een heiden en tollenaar. O, laat ons ootmoedig zijn FEUILLETÖN. De Germaansche gevangene Een verhaal uit de eerste eeuw onzer jaartelling. 9i) Wat was er sinds dien tijd veranderd? Zij herinnerde zich hoe ze temidden har rcr smart met zekeren triomf neergezien had op de paleizen en tempels, al de heer lijkheid van de stad, en gedacht had: „Niet Caesar Tiberius, maar de Dood is de alleenheerecher!" Hij die over mijne zuster zegepraalde, zal allen onder zijn voeten leggen: gchoone vrouwen, sterke wannen, keizer, soldaten. Wat verdwijnt: t.de dood alleen blijft." Wat. was er veranderd, zoodat alles ver anderd ecbeen? c> tof fel ijk: niets. De geheiligde uro in dat graf bevatte *t geen neg voor haar M dierbaarste op aarde was. Toch slechte tech! Geestelijk: allee. De dood had alles overwonnen, maar het leven had den I dood overwonnen. Niet Caesar, niet eenige macht m de onderwereld, niet de dood, maar Christus "b® alleenheeFscherChristus de Vesrre- i aeue. Hem wae alle macht in hoinel en op aarde gegeven. Hij was overal en voor eeuwig Heer. 't Was onmogelijk hem te verbannen. De dood had hemtelkens na- dergebracht; van 't land naar de moeder stad, vandaar naar 'i Vaderhuis. Dit was al wat ze van de onzienlijke wereld wist. Maar 't was genoeg. Hij regeerde daar en hier. Zijn licht was voor de wereld voldoende. Do apostel had aan de kerk van Rome nog niet geschreven: „Heerlijkheid en eer en vrede een iegelijk die het goede werkt, eerst den Jood en ook den Griek; want er is geen aanneming des peraoons bij God. Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, dezen, de wet niet heb bende, zijn zichzelven een wet, al6 die be- toonen het werk der wet, geschreven in 'hunne harten, hun geweten mede getuigen de." Maar geen onrust had dat liefhebbend hart beroerd ten aanzien barer geliefde. Christus Jezus had zijn leven niet te Bethlehem, zijn re gearing niet te Jeruza lem begonnen. Hij leefde en regeerde bij den Vader in eeuwigheid. Hij regeerde over alles. Dat was voldoende. Al haar verlangen naar rechtvaardig heid cn barmhartigheid was bevredigd dooT de zekerheid dat hij Heer was alom en voor eeuwig. Alle hinderpalen waren weggenomen door hem, den Middelaar; alle hinderpalen tusechen menschen en menschen, menschen en God, aarde en hemel. Geen rasverschil verbrak de eenheid dar mensch beid, die hij hersteld had; geen zonde kon den meestschuldige, die in hem geloofde, soheiden van God en heiligheid; geen ondoordringbare bronzen poorten, van den Hades konden dooden en leven don van elkander scheiden, nu 't zichtbare 't onzichtbare beide zijn koninkrijk uit maakten. Waar eenige muur des afscheidsele ge staan had, stond nu Hij, zeggende: „Ik ben de deur." Waar vroeger uitsluiting heerechte, stond nu Hij verwelkomend, de doorboor de handen zegenend en saamvoegend uifc- uitgebreid. Zij knielde in de eenzaamheid en voel de iets van de uitbreiding, het alomvat tende. het. licht en de vrijheid zijnor tegen woordigheid, en weende zachte, heelende tranen, zooals zij nog'nooit geweend had. Door do stormen, over do golven was zijn woord tot haar gekomen: „Ik ben het, vrees niet!" „Ik ben het!" Ik, die hemel en aarde beveel, regeer en onderhoud. Toen zij ortond zag ze ouden Laon op seringen 1 tegen een olijfboom «t&: I on", al ooi 'lü zei- de zij. „Ge wist waar ik te vinden was, be6te oude vriend." „Beste vriend!" herhaalde hij treurig: „Ge hobt nu een anderen kring van bree ders cn zusters." „Laon, zijt ge in uw hart niet een der onzen?" Na oen paar minuten peinzeps, zeide hij: „Ge hebt geen stem gehoord en geen ver schijning gezien, en toch is de wereld voor u veranderd; en ook dit is veranderd, dat voor u alles in de wereld was. 13 't waar dat ge gelooft dat die Eéne van den dood verrezen is; na geweest te zijn waar uw zuster is, teruggekomen en dat bij u nkte verhaald heeft van dd&r behalve da* hij er ie, en dat ge daardoor voldaan zijt?" ,,'t Is waar," antwoordde zij. „Ik geloof niet dat hij iets anders medegedeeld heeft, dan dat hij daar is en ons daar wacht, en dat wij eeuwig zijn zullen waar bij ia. En dat is ons genoeg." „Maa<r denk een6 wat hij u al had kunnen vertellen indien 't waar is. Want hij moet in die wereld even goed thuis zijn als in deze. Hij kon u verteld hebben hoe ze daar leven. Zoudt ge niet wen schen, wanneer ge uw oog naar dan he mel slaat, te weten waar hun woning te yinden is?" „Misschien wel." „En zoudt ge niet. gaarne weten wat Izij nu weten; zeker to zijn dat zij van ons afweten en over ons w^kca en ons verwachten. „Dat geloof ik dat zo doön. Zo zijn raeb hem. die ons aan elkander gegeven hoeft 1 en oneindig teederder voor ons zorgt dan J iemand anders kan." 5 „Misschien, en ge gelooft veel oa dmkfc. Maar ge zegt dat hij wist. Waaronj hoeft hij u van dit alles niets gezegd?" „Dat heeft hij niet gedaan, en hij or de reden voor. Misschien deed hij *1 ntet. omdat hij wist dat we sterker en ge lukkiger worden door het vertrouwen uiefl op zijn mededeelingen, maar op zija lief de; beter voor ons eeuwig welzijn temid den van duisternis en droefheid te ste%« Den op hemzelf." „Zou het niet de moeite waard rijn, vroeg Laon opnieuw, „te weten hoe ott leven, wat ze uitvoeren, hoe deze woreid op bon invloed heeft-, of zij op haar; dom wereld die voor ons zooveel waard iel Indien uw reine zuster naarPandataria velbannen wae, zoudt ge uw loven geg» ven hebben om ieto van baar te booreqij te weten hoe ze daar leefde, haar tijd bé» stoedde; of ze over zee naar onze strandc*: uitzag. Hij weet van die wereld moor daal gij yan deze. Heeft bij u niets vorteldrr (Wordt _Yer\v>'gJl. 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1922 | | pagina 5