MtfektaÉ
Tweede Blad.
en nederig. Ale wij niefc in zonde vielen,
was bet, omdat Goddelijke genade ons be
waarde; omdat eon sterke band one voor
vallen behoedde. Als wij maar kennen de
grootheid van onze echnld en de veelheid
onzer overtredingen, zal een Jozua's me
delijden het onze rijm
Niet,- alsof wij iefs zouden willen af
doen van het Goddelijke recht Niet, alsof
wij do zonde zouden willen verontschuldi
gen. Integendeel, want juist als wij onze
zonde en schuld kennen, goed kennen,
weten en voelen we ook, op hoe gruwelij
ke wijze wij Gods recht sdionden en er
kennen wij, dat wij ons de eeuwige straf
hebben waaTdig gemaakt.
Handhavend het recht, kunnen we ons
echter in medelijden neerbuigen naar den
zondaar. De zonde verafschuwend, kun
nen we ons naast den zondaar plaateen en
hem vermanen tot oprecht berouw.
Dan deen we als Jozua. En dan zal ons
woord onder den zegen Gods niet ongeze
gend blijven. Dan zal do schuldige door
ops iets voelen van die vergeving, die bij
den Heere te vinden is. En dan zal hij,
mee door middel van ons medelijden, ko
men tot een oprecht belijden van zonde en
schuld.
Een Jozua's medelijden moeten we al
len kennen. God zelf leero ons het kennen
en werke daartoe met Zijn Gee6t. in ons
hart.
ZONDAGSLIED.
God on Vader, vol Genade!
Zie ons voor Uw zetel etaanl
Uit de sluinmng opgerezen,
Bidden wTJ ootmoedig aan.
Wees genadig
En weldadig,
Zie op al Uw kinderen neer!
Och ontferm U, God en Heer!
Jezus Christus is verrezen!
Englenzang stroomt neer op d'aard,
Niemand mag meer droevig wezen;
Harten, heft u hemel waart!
Hém goprozen!
Mco verrozen
Uit uw zonden, angst en nood;
U gebaad in 't Morgenrood!
Vrede, vrede in alle zielen
Van den grijsaard en bet kind!
Vader, zie voor U ons knielen,
Door uw liefde en trouw bemind!
Rijst, o psalmen!
Dank'bre galmen!
Eng'len gaan ons juichend voorlig
d'Aardo volg' in broederkoor t
Heiland! Doe ons allen komen
Tot Uw licht, Uw liefde en vree!
Drinken w'uit Uw levensetroomen
Off'ren w"U der zielen beo!
Dag des Heeren;
Ons begeeren
Zoeke God en Hèm alleen!
Amen! Hoorder der gebeen!
V. D. Muller Massïa.
KERK EN SUHOUL
NED. HERV. KERK.
Beroepen. Te Wester-Schelling: W. S. v.
Leeuwen te Ellowoutedijk (Z.); te Elburg: H.
A. Heyer te Vlaardingen; te Groenlo: B. ter
Haar te Oosterweldo.
GEREF KERKEN.
Aangenomen. Naar Hollandsche Veld:
H. Fokkena te Boornbergum.
CHR. GEREF. KERK.
Tweetal. Te Papendrecht: S. O. van der
Ven, cand. te Den Haag en P. Zwier, cand. te
Zaandam.
Beroepen. Te Papendrocht: P. Zwier,
cand. te Zaandam.
Da. G. B. Fijnvandraat. f
Te Tienhoven is Dondordag, 61 jaar oud, over
leden Ds. G. B. Fijnvandraat, Ned. Herv. pre
dikant aldaar. Ds. Fijnvandraat dieudo achtera
oenvolgena de gemeenten Staveniese, Nieuwer*
kerk in D. en Tienhoven.
De Gerof. Kerk van Delft besloot tot invoe
ring van -het Parochie-stelsel. Er zullen drie pw
rochies komen n.l. een Oostier» Zuider- en Wee*
ter-parochie.
Gebrek aan overeenstemming.
Hoe weinig overeenstemming er nog bestaat
iusschen Confessioneelen en Gereformeerden in
de Ned. Herv. Kerk ten aanzien van het Regle
ment. op de P recti kan te t-rac temen ten blijkt o.a.
hieruit ebt v r? Kierden (G.) Ds.
II. Bakker (center, b van Ameerdain, voor het
Reglement, kwam «proken en dat deze week in
doaolfde plaats Ds. J. J. Timmer (geref.), van
Ermelo, er tegen zou optreden.
Het Gereformeerden Convent.
Naar aanleiding van een schrijven van Prof.
Dr. J. A. C. van Leeuwen, onlangs ook door ons
overgenomen, schrijft Ds. P. A. Binsbergen
Ned. Herv. Pred. te Leerbroek aan de Rot»
te rd ammer:
Allereerst wordt in dit schrijven gezegd, dat
ik de beschuldiging zou geuit hebben, dat men
(in hot Goref. Convent) op doleantie wilde aan*
sturen. Het wekt ©enigszins mijn verwondering
dit t# vernemen van de zijde van Prof. D-. van
Leeuwen. In de laatste door mij bijgowoonde
Commissievergadering toch heb ik reeds de vraag
gesteld, waar ik dat dan uitgesproken had, dat
de Commissie van Advies op doleantie aanstuur
de. Het antwoord hierop is men schuldig geble
ven.
In de daarop gevolgde vergadering van den
Geref. Bond van 29 Juni 1.1. héb ik woordelijk
aldus gesproken:
Opdat een misverstand, dat reeds eonmaal
plaats vond, zich niet herhale, maak ik er de
vergadering opmerkzaam op, dat, als ik 6preek
van oen weg, van zich afscheiden van wat niet
tot de Kerk behoort, daar geenszins in ligt, dat
dat oen weg van doleantie zou zijn. Dat kan ook
in oen weg van een modus vivendi of anderszins.
Ik beweer dus in geenen deele, dat de meerder*
beid der Commissie van Advies den doleantie-
weg van '86 zou wenschen te bewandelen, maar
den weg van geleidelijke losmaking van de Ge
reformeerden uit de andere groepen der Ned,
Herv. Kerk."
Zoo ver is het er dus-vandaan, dat ik gespre
ken zou hebben van „aansturen op doleantie."
Intu8schen heb ikwel gezegd, dat de leiders
van het Convent de Gereformeerden wenschen los
te maken uit hot geheel dor Ned. Herv. Kerk,
maar niet langs een gewelddadigen weg (van
doleantie), maar langs een vredigen weg van een
geleidelijk laten uitgroeien van een Gereformeer
de Kerk in de Ned. Herv. Kerk.
Indien Prof. Dr. van Leeuwen mocht bedoe
len dit to ontkennen en mocht xneenen, dat ik in
gebreke was,, hiervoor eenig bewijs aan te voe
ren, zoo ben ik bereid, de bewijzen, die ik hier
toe aanvoerde in mijn nota aan het Hoofdbe
stuur van den Geref. Bond. (welke nota in de
vergadering der Commissie besproken is) en op
de vergadering van don Geref. Bond van 29 Juni
1.1., te publioeeren. Dan kan een ieder oord eelen
of hetgeen ik zeg „lichtvaardig geklap" is. Mijn
bewijzen toch berusten niet op door mij gehoorde
woorden, waarvan het zou te betwisten zijn of
ik ze goed gehoord had, maar op hetgeen door
de Commissie van Advies als Memorie van Toe
lichting bij het concept Algemeen Reglemmt
van het te stichten Convent van Geref. Kerico-
raden schriftelijk toegezonden is aan het Hoofd
bestuur van den Geref. Bond,
De ChristeL Geref. Kerk.
Bij gelegenheid van het samenkomen van de
Synode dor Chr. Geref. Kerk te Dordrecht
schroef de „Wekker":
Nu wij een Synode te Dordrecht zien saamge-
koraen, denken wij thans vanzelf aan het ver»
schil tusechen Utrecht in het jaar van 1892 en
•Dordrecht in het jaar 1922. Gelijk eenmaal ta
Wezel in het jaar 1568, zoo kwamen in Juli 1892
enkele verstrooide Christelijke Gereformeerden in
het militaire Tehuis saam om te trachten onder
de verstrooide broederen een kerkelijke organi
satie aaa te wakkeren.
Wat heeft men in die dagen gespot met dat
groopje amechtigen, in het militaire Tehuis bij
oen.
Of dat militaire Tehuis ook profetie is geweest
van militairen moed en standvastigheid, zon ik
niet durven beslissen, maar wel weet ik, dat na
30 jaren thans pen Synode te Dordrecht bijoen
is, waar meer dan honderd gemeenten door wet
tige ambtsdragers vertegenwoordigd zijn.
Zie, dat zijn wij niet geworden door onszelf,
maar veeleer ondanks onszelf, en kunnen en mo*
gen alleen roemen in een bijzondere pro vin den ti-
üele leiding Gods, die het pad effende en enz»
tenten uitbreidde.
Want gelijk in '34 de „afgescheidenen" een
groote phalanx tegen zich zagen oprukken, zoo
hadden wij van '92 af alles tegen ons. Naar bin*
nen vonden wij weinig geschoolde krachten; geen
edelen, geen rijken, geen geleerden vulden onze
rijen; naar buiten traden de Tortullussen op, de
Doctoren in de theologie en de Meesters in de
rechten om het 'eenparig „schuldig" over ons uit
te spreken.
Daarbij kwam nog, dat wij optraden met oen
loer, die als „Piëtistisch en Labadistisch" en
„ziekelijk" werd gebrandmerkt en wij met esn
vctacbtelijken blik werden aangezien door hen,
dio onder de banieren van het „Calvinisme" en
die „der Gereformeerde beginselen" het overwin*
ningsfeest vierde.
Eu wanneer wij dan heden te Dordrecht dezo
kerk der scheiding in Synode 6aam zien, dan hor*
denken wij Gods groote daden met dankbare
harten. Als kerk toch zijn wij uit bet niet op
gekomen en trots allee hebben wij niet alleen
stand mogen houden, maar heeft de Heere ons
een ..Rehoboth" gemaakt en wij kennen sen
danklied, onzen Koning tot ©ere,
„Ons zwaard deed ons die plaats niet erven,
Onz' arm deed ons geen heil verwerven,
Maar Uwe rechterhand, Uw macht,
Hooft ons dien voorspoed toegebracht.'4
De Vrije Universiteit.
Op de jaarvergadering van de Yereeniging voor
Hooger Onderwijs op Gereform. grondslag (Vrije
Universiteit) aegt de Waarheidsvriend,
het orgaan van den Geref. Bond, is door een Her
vormd lid dier Vereeniging gevraagd, waarom
de Horvormden soms bijloopers genoemd worden
en of or met de Hervormde groepen van Goref.
belijdenis ook overleg gepleegd is of wordt, op*
dat zoo mogelijk de Vrije Universiteit meer oen
Gereformeerde Hoogcschool voor bet gereformeer
de volk van Nederland kan worden. Nu is zij ie
veel een school voor de kerkelijk Gereformeerden,
die van de Hervormden gescheiden leven.
De president-directeur, de heer De Waal Male-
fiji- beantwoordde deze vraag aldus„Wat de
samenwerking met de Hervormden betreft: inzake
de theologische faculteit, bestaat er nauw ver
band met de Gereformeerde Kerken in Neder
land. Wat de andere faeultoiten aangaat, in de
Statu tan staat geen bepaling, die het don Her
vormden belet op allerlei wijze te steunen. Maar
de sympathie van Hervormde zijde is nog niet
groot; groei er van zal ten zeerste worden ge
waardeerd."
Dat is een „afmakertje", zooals er bij een de
bat wel meer gebruikt worden. Maar een ant
woord is hot niet. Men weet heel goed, dat de
liefdo niet van één kant kan komen. En prof. dr.
H. H. Kuyper heeft 't onlangs zelf bij ons pers*
debat toegestemd, dat door den loop der dingen
de Vrije Universiteit geheel is komen te staan
binnen den kring der kerkelijk Gereformeerden,
terwijl noch onder de curatoren, noch onder de
hoogleeraren ook maar één Hervormde gevonden
wordt. Gelijk ook onder de studenten een Her
vormd man een booge, hoog© zeldzaamheid is.
Wij zouden graag hebben gewild, dat de presi
dent-directeur, de heer De Waal Malefijt of de
president-curator, mr. De Vries, of wie dan ©ok,
met een enkel woord hadden willen zeggen, dat
de Vrije Universiteit de Gereformeerde Hoogc
school van het gereformeerde volk moet worden,
ook van de Hervormden van geroformeerde to
lijdenis.
Natuurlijk, dat hier de theologische faculteit
moet worden uitgeschakeld.
Maar do juridische, litterarieche, medische fa*
culteit, enz., moet niet zijn en blijven uitslui
tend van en voor de kerkelijk Gereformeerd?n
(van de Geref. Kerken) maar meet zoo spoedig
mogelijk worden van en voor allen die in Neder
land leven uit de gereformeerde Proteetanlsclie
beginselen naar uitwijzen van Gods Woord en
onze gereformeerde belijdenisschriften.
ADVENTISME.
Ds. H. Bakker, vaai Amsterdam, maakt
in bet weekblad. „De Gereformeerde
Kerk" ever bovengenoemd onderwerp de
volgende opmerkingen:
De tijden die wij beleven, zijn gedrukt.
Dan leeft de 'beteekenis van ons ge
loofsartikel, dat Christus wederkomt om
te oordeelen de levenden en de doodon,
weer voer bet geloofsbesef der gemeen
te op.
Maar in zulke tijden slaat de Christen,
die haast al vergeten was, dat hij ook
den schat van Jezus' wederkomst ten la&t-
sten dage in zijn echatkoffer borg, in het
andere uiterste over en hij tuurt zich wel
haast blind op dat ééne stuk.
Dan komt een dhiliastische slrooming
naar de oppervlakte van het geestelijk
leven, die men Advent isme noemt.
Ik wil niet onvoorwaardelijk vwoor-
deelon.
De kerk van Jezu6 Christus vergat in
den strijd om baar bestaan maar al ta
licht, dat ze een bruid is en haren komen
den Bruidegom tegemoetzien moet. Zij
rekende te weinig mat de apokalyptische
voorzeggingen van de H. Schrift, die de
kenteekenen beschrijft (het evangelie tot
een getuigenis aller! volken, Mattheu6 24
vs. 14; de afval en de openbaring van den
mensch der zonde, II Thessalonicensen 2
vers 3; de groote verdrukking, Mahtheus
24 vb. 21 en 22), welke op het naderend
einde wijzen. Zij ging te veel op in hare
tegenwoordige roeping en ves
tigde haar oog niet hoopvol op de toe
komst.
Wanneer dat gebeurt, dan. wordt de
kerk altijd weer gecontroleerd door de
secten; en dat is goed.
Dat is dus de verdienste van het Ad-
ventisme, dat het den Christenen onzer
dagen toeroept: Hoog, omhoog, het haat
naar boven; hier beneden is Iwt nier,jm-
gordt de lendenen, houdt de lampen
brandende en verwacht uwen Heiland uit
de bemalen.
Maar nu gebeurt, het zoo gemakkelijk,
dat wanneer men bezig is met de bood
schap van den naderenden Bruidegom, de
schaal eren hard naar de andere zijdq
oveislaat. Wie is er ook onder do raen-
6chen alzijdig, dan de volmaakte menech'
Jezus Christus?
Daarom, is het goed, dat wij ook eens
op de schaduwzijden van het efciliaenia
wijzen.
En dan is het eerste, dat men lichtelijk
gevaar loopt maar één geloofsartikel van
de twaalf of van de zevenendertig over ta
houden. Dat treft men steeds weer bij
ontmoeting met verschillende 6octariëre.
Ze hebben hun stokpaardjes. Een van dia
stokpaardjes die zij zoo gaarne berijden,
is de wederkomst des Heeren. De Mor
monen noemen zich dan ook bij voorkeur
de heiligen der laatste dagen. Zoo
wordt dan Christus met Zijn kruis, die
toch het middelpunt van de H. Schrift en
van de apostolische prediking vormt, naar
den buitenkant gedreven; en Christus en
Zijn Bruidegomsgestalto ie het een en
het. al.
Hiermede 'hangt in de tweede plaats sa
men, dat de H. Schrift dan die eoreplaaia
niet krijgt, die ze vraagt. Natuurlijk
houdt men de Schrift hoog. Maar daan
dacht zoekt naar bet. boek van Daniël of
Openbaringen; en naar die plaatsen in
Oud- en Nieuw Testament, die heen wijzen
naar den dag der dagen. Dat is toch
eigenlijk het echte. De honigzeem. Do
room van de melk. En zoo verliest men
van den onnoemelijken riikdom der H.
Schrift het grootste en het beste deeL
Men gaat vergeten, dat wij in de
Schrift niet. alleen de beloften voor het
tedkomendo leven, maar ook voor het te
genwoordige hebben. Somwijlen gaat
men zich overgeven aan de me©6t gewaag
de becijferingen omtrent den dag en de
ure van Jezus* wederkomst, zooal6 bijv.
de vrome en geleerde Bengel in zijn dar
gen. En wanneer dan straks die bereke
ning faalt, komt men zelf beschaamd fce
staan; en anderen minder sterk in hun
geloof kunnen de teleurstelling niet ver
kroppen en raken aan het wankelen.
En wanneer ik dan nog op een gevaar
van het Advent isme mag wijzen, dan is
het dit: dat men zoo strak in de toekomst
kan turen, dat men niet meer opmerkt wat
vlak voor den voet ligt. Men kan zoo vol
zijn van de boodschap van den komenden
Bruidegom cm van het lied van de gouden
straten, dat men geen plaats meer over
houdt voor wat er in do adernaasJe toe
komst valt te doen. Door het spreken en
peinzen over de toekomstige roeping
wordt mem onverschillig omtrent het te
genwoordige. En zie, dam treft het mij,
dat men veel spreekt van de teek en en der
tijden, van de op handen zijnde weder
komst, van de verrukking van het daarop
volgend tijdvak. Maar he' overlaat aan
andere Christenen om zijn Christelijke
roeping in school en kerk en staat te ver
vullen.
Daarom zeg ik met de Adventisten:
Een wachtkamer noem ik de wereld
bcmeên.
Wij wachten cn zien naar de wijzerplaat
heen.
Wij wachten tot eind'lijk de vliegende
trein
Ons nadert; wij wachten op 't fluitende
sein.
Wij wachten, bezitters van hut of paleis.
Bevreesd of verlangend naar 'f eind
van do reis.
Maar ik ben toch blij, dat niet alle
Christenen Adventisten zijn.
NEUTRAAL?
De bekende Ned. Herv. Predikant D s.
Knap uit Groningen beantwoordt in
„Oude-Paden" een lezer, dio de meening
yan de Redactie wenschte te vernomen
betreffende het lezen van neutrale
dagbladon als volgt
„Men kan neutraal zijn in zaken, die
weinig of geen wezenlijk belang hebben.
Men kan b.v. neutraal staaji voor de
vraag, of oen lioht-biaiiu-bclun^öl aange
namer voor het oog i6 dan con van licht-
grijzen tint.
Maar wio een artikel schrijft heeft ven
mooning en overtuiging en propageert- die.
Alleen nieuwsbladen niet, als zij ten min
ste niets geven dan feiten, nieuwtjo6 en
advertent ion. En ook dan komt. de over
tuiging dikwijls nog om dan heek. 't Is
plicht om voor alles do Christelijke per»
te steunen.
Bladen geven af, juist als witte muren.
Wie niets dan „neutrale" bladen iocefc,
wordt op den duur zelf „neutraal".
Zaterdag 26 Augustus 1922
Jozua's Barmhartigheid.
Toen zeide Jozua tot Ach an: Mi. in
zoongeef toch. den Hecro, den God
van Israël, de eer, en doe voor Hero
belijdenisen geef mij toch te ken-
nen, wat gil gedaan hebt, verberg
het voor mij niet. Jozua 7:19.
God zelf hoeft Achan aangewezen. Hij
is de dief. Hij is de overtreder van het
uitdrukkelijk bevel des Heeren aangaande
Jericho. En slechts door Goddelijke tus-
echenkomst daartoe gedrongen, zal hij
zijn zonde belijden.
God wees hem aan; ontkennen is straks
Diet meer mogelijk.
Daar staat de misdadiger. Aan heel het
volk is het nu duidelijk geworden, wio
den ban in het leger bracht. Tegenover
Achan staat Jozua.
Wat zal Jozua zeggen? Zal hij zich
vol afschuw van den misdadiger afkoe
ren? Zal hij hem roet scherpe woorden
zijn misdrijf verwijten?
Neen, dat zal Jozua niet. Hoor hem
spreken: „Mijn zoon, wat hebt gij ge
daan?"
Met die aanspraak blijkfc wel, dat Jo-
zna'6 hart vervuld is met medelijden.
Dat de booze daad, die gepleegd is, hem
bedroeft. Ja, in Jozua'6 hart is droefheid
omdat des Heeren bevel overtreden is,
omdat een zonde begaan is, maar toch
ook is er droefheid over Achan, die zich
het vonnis des Heoren waardig maakte.
Geloof niet, dat Jozua hier een list
gebruikt en medelijden huichelt, om
i maar spoedig den misdadiger tot erken-
I ning van 6chuld te brengen.
Neen, zijn medelijden is oprecht, en
1 met teerheid spreekt hij den verslagen
I 'Achan aan, hem vermanend, om nu niets
meer te verbergen.
Achan moet God de oer geven, God, dis
^et verborgene aan het licht weet te bren-
sen. Achan moet komen met een oprechte
schuldbelijdenis. Niet, omdat dat iets aan
I het vonnis zal veranderen. Dat vonnis is
al uitgesproken. De Heere sprak het uit.
j Maar die oprechte belijdenis moet komen
in belang van Achan zelf. Met een on-
I Meden schuld moet liij niet den dood in
gaan. Met een verzwegen zonde mag hij
niet voor God verschijnen.
En daarom die feeders aanspraak.
Da drom klinkt het: „Mijn zoon." Daarom
I die ernstige vermaning, om tot een op
rechte schuldbelijdenis te komen.
I Hier is ook geen sprake van een valsch,
1 misplaatst meidelijden. Van een medelij
den ten koste van het recht.
Want het recht wordt gehandhaafd.
Straks wordt het vonnis uitgevoerd.
Straks w*rdt Achan gesteenigd. En dan
zal Jozé die nu den misdadiger zoo tee-
''Ier aanspreekt, andere woorden gebrui-
ken. Dan zal het klinken: „Hoe hebt gij
ene beroerd? De Heere zal u beroeren te
dezen dage."
Maar dan is de rechter aan het woerd.
Dan is het de uitvoerder van het vonnis
I die spreekt.
Nu nog het gerechtvaardigde, het ge
zonde medelijden. Nu nog oen meevoelen
en meedragen. Nu nog een zich plaatsen
naast den zondaar. Nu nog een erkenning
van eigen schuld en zwakheid en een oot-
moedige dankerkentenis, dat het Godde-
j lijke genade was, die voor een even diepe
zondeval bewaarde. Ziehier Jozua's mede
lijden.
En nu wij!
0. zoo vaak lceeren wij ons, alsof wij
andere en betere menschen waren, af van
den zondaar, die we wel met- den vinger
na zouden willen wijzen.
Ja, wij weten het .zoo goed in theorie,
dat wij niet beter zjin, dat we ook menig
maal onderliggen in den strijd tegen de
zonde, maar in de practijk zegt ons booze
hart, als we van de zonde van onzen
buurman hoeren: Wij zijn rechtvaardiger.
En dan veroordeelen wij. Dan is er geen
medelijden. Dan schuwen wij den zon
daar. Dan ie bij ons al gauw een heiden
en tollenaar. O, laat ons ootmoedig zijn
FEUILLETÖN.
De Germaansche gevangene
Een verhaal uit de eerste eeuw onzer
jaartelling.
9i)
Wat was er sinds dien tijd veranderd?
Zij herinnerde zich hoe ze temidden har
rcr smart met zekeren triomf neergezien
had op de paleizen en tempels, al de heer
lijkheid van de stad, en gedacht had:
„Niet Caesar Tiberius, maar de Dood is
de alleenheerecher!" Hij die over mijne
zuster zegepraalde, zal allen onder zijn
voeten leggen: gchoone vrouwen, sterke
wannen, keizer, soldaten. Wat verdwijnt:
t.de dood alleen blijft."
Wat. was er veranderd, zoodat alles ver
anderd ecbeen?
c> tof fel ijk: niets. De geheiligde uro in
dat graf bevatte *t geen neg voor haar
M dierbaarste op aarde was. Toch slechte
tech!
Geestelijk: allee. De dood had alles
overwonnen, maar het leven had den
I dood overwonnen.
Niet Caesar, niet eenige macht m de
onderwereld, niet de dood, maar Christus
"b® alleenheeFscherChristus de Vesrre-
i aeue.
Hem wae alle macht in hoinel en op
aarde gegeven. Hij was overal en voor
eeuwig Heer. 't Was onmogelijk hem te
verbannen. De dood had hemtelkens na-
dergebracht; van 't land naar de moeder
stad, vandaar naar 'i Vaderhuis.
Dit was al wat ze van de onzienlijke
wereld wist. Maar 't was genoeg.
Hij regeerde daar en hier. Zijn licht
was voor de wereld voldoende.
Do apostel had aan de kerk van Rome
nog niet geschreven: „Heerlijkheid en eer
en vrede een iegelijk die het goede werkt,
eerst den Jood en ook den Griek; want er
is geen aanneming des peraoons bij God.
Want wanneer de heidenen, die de wet
niet hebben, van nature de dingen doen,
die der wet zijn, dezen, de wet niet heb
bende, zijn zichzelven een wet, al6 die be-
toonen het werk der wet, geschreven in
'hunne harten, hun geweten mede getuigen
de."
Maar geen onrust had dat liefhebbend
hart beroerd ten aanzien barer geliefde.
Christus Jezus had zijn leven niet te
Bethlehem, zijn re gearing niet te Jeruza
lem begonnen. Hij leefde en regeerde bij
den Vader in eeuwigheid. Hij regeerde
over alles. Dat was voldoende.
Al haar verlangen naar rechtvaardig
heid cn barmhartigheid was bevredigd
dooT de zekerheid dat hij Heer was alom
en voor eeuwig.
Alle hinderpalen waren weggenomen
door hem, den Middelaar; alle hinderpalen
tusechen menschen en menschen, menschen
en God, aarde en hemel.
Geen rasverschil verbrak de eenheid dar
mensch beid, die hij hersteld had; geen
zonde kon den meestschuldige, die in hem
geloofde, soheiden van God en heiligheid;
geen ondoordringbare bronzen poorten,
van den Hades konden dooden en leven
don van elkander scheiden, nu 't zichtbare
't onzichtbare beide zijn koninkrijk uit
maakten.
Waar eenige muur des afscheidsele ge
staan had, stond nu Hij, zeggende: „Ik
ben de deur."
Waar vroeger uitsluiting heerechte,
stond nu Hij verwelkomend, de doorboor
de handen zegenend en saamvoegend uifc-
uitgebreid.
Zij knielde in de eenzaamheid en voel
de iets van de uitbreiding, het alomvat
tende. het. licht en de vrijheid zijnor tegen
woordigheid, en weende zachte, heelende
tranen, zooals zij nog'nooit geweend had.
Door do stormen, over do golven was
zijn woord tot haar gekomen: „Ik ben
het, vrees niet!"
„Ik ben het!" Ik, die hemel en aarde
beveel, regeer en onderhoud.
Toen zij ortond zag ze ouden Laon op
seringen 1 tegen een olijfboom
«t&:
I on", al ooi 'lü zei-
de zij. „Ge wist waar ik te vinden was,
be6te oude vriend."
„Beste vriend!" herhaalde hij treurig:
„Ge hobt nu een anderen kring van bree
ders cn zusters."
„Laon, zijt ge in uw hart niet een der
onzen?"
Na oen paar minuten peinzeps, zeide hij:
„Ge hebt geen stem gehoord en geen ver
schijning gezien, en toch is de wereld voor
u veranderd; en ook dit is veranderd, dat
voor u alles in de wereld was. 13 't waar
dat ge gelooft dat die Eéne van den dood
verrezen is; na geweest te zijn waar uw
zuster is, teruggekomen en dat bij u
nkte verhaald heeft van dd&r behalve da*
hij er ie, en dat ge daardoor voldaan
zijt?"
,,'t Is waar," antwoordde zij. „Ik geloof
niet dat hij iets anders medegedeeld heeft,
dan dat hij daar is en ons daar wacht,
en dat wij eeuwig zijn zullen waar bij ia.
En dat is ons genoeg."
„Maa<r denk een6 wat hij u al had
kunnen vertellen indien 't waar is. Want
hij moet in die wereld even goed thuis
zijn als in deze. Hij kon u verteld hebben
hoe ze daar leven. Zoudt ge niet wen
schen, wanneer ge uw oog naar dan he
mel slaat, te weten waar hun woning te
yinden is?"
„Misschien wel."
„En zoudt ge niet. gaarne weten wat
Izij nu weten; zeker to zijn dat zij van
ons afweten en over ons w^kca en ons
verwachten.
„Dat geloof ik dat zo doön. Zo zijn raeb
hem. die ons aan elkander gegeven hoeft
1 en oneindig teederder voor ons zorgt dan
J iemand anders kan."
5 „Misschien, en ge gelooft veel oa dmkfc.
Maar ge zegt dat hij wist. Waaronj
hoeft hij u van dit alles niets gezegd?"
„Dat heeft hij niet gedaan, en hij
or de reden voor. Misschien deed hij *1
ntet. omdat hij wist dat we sterker en ge
lukkiger worden door het vertrouwen uiefl
op zijn mededeelingen, maar op zija lief
de; beter voor ons eeuwig welzijn temid
den van duisternis en droefheid te ste%«
Den op hemzelf."
„Zou het niet de moeite waard rijn,
vroeg Laon opnieuw, „te weten hoe ott
leven, wat ze uitvoeren, hoe deze woreid
op bon invloed heeft-, of zij op haar; dom
wereld die voor ons zooveel waard iel
Indien uw reine zuster naarPandataria
velbannen wae, zoudt ge uw loven geg»
ven hebben om ieto van baar te booreqij
te weten hoe ze daar leefde, haar tijd bé»
stoedde; of ze over zee naar onze strandc*:
uitzag. Hij weet van die wereld moor daal
gij yan deze. Heeft bij u niets vorteldrr
(Wordt _Yer\v>'gJl. 1