Uit de Pers. .Weer '11 politieke Dominee. De N e-derl. dio zich don laalsten tijd jogal cers beklaagt over het optreden van ionimigo Ned. Her/, predikanten, die overi gens weinig meeleven, maar soms plotse ling het. poli'ieko roer 1 rachten te grijpen <jchrlift over bovenstaand onderwerp: Do korkeraad da' zal wel zijn: de pre dikant van een hervormde gemeente heeft, den Amsterdam.-' i.en Kerkeraad ad- hacsie geweigerd aan zijn adres in zako de processies. Dit feit, ais zijnde niet van politieken aaid, laat ons als politiek blad onbewogen. Maar de mo-tiveering is van politieken aard en raakt one dus. Zij is van het be kende gehalte der uitingen van predikanten vrijzinnig eu rechtzinnig de goeden niet .to na gesproken die eens plotseling aan politiek gaan doen en er dan ook verstand yen hebben. Men oordeele: wonschcn wij er onze bevreem ding over uit te spreken dat door den Am sterdamse!) en kerkeraad dit protest wordt .verspreid. Want juist do Amsterdamsche orthodoxe predikanten behooTen tot dege nen door wier schuld mede zooveel voet is gegeven aan de thans betreurde Roomsehe aanmatiging. Aangevoerd door wijlen dr. A. Kuyper hebben zij door dik en dun de coalitie tusschen Rome cn Dordt. geholpen en gesteund. Dit drijven heeft tot gevolg gehad 'n groote machtsontwikkeling van de Roomsehe staatspartij, met geleidelijke achteruitzetting van do Protestanten. Hier staat eerst weder de bekende bewe ring, al twintig maal weerlegd en al één en twintig maal herhaald, dat de coalitie de macht va.n Rome heeft versterkt. Maar niet minder schoon is de bewering, dat „dc Amsterdamsc-he orthodoxe predi kanten" zich door dr. Kuyper hebben laten aanvoeren en dat zij door dik en dun de co alitie hebben gesteund. Zoo uit het hoofd schrijft ieder, die er iet6 van weet, een lijst je met namen op van Amsterdamsche orthodoxe predikanten, die vroeger zich hebben onthouden of links ge stemd of scherp zich tegen de coalitie heb ben verzet. klaar men behoeft, naar het. schijnt in de politiek niet op de hoogte te zijn om te mogen meepraten. Zelfmoord als «loodrecht. Til een gezien Weensch vakblad, de „Ju- rislischen Bliitlenv', komt een artikel voor, dat op vreeselijke wijze de gemoeds gesteldheid illustreert, 'die zich van eeni groot deel der Weende he bevolking heeft moester gemaakt. De schrijver, een rechts geleerde te Ween'en, bepleit in allen ernst, 'dal. dc geneesheeren van den. .Staat het recht ontvangen zullen om vakkundigen bijstand tc verleenen aan allen-, die door zelfmoord de ellendo van het Oosfenrijkech beslaan vaarwel wenschen te zeggen. Hij argumenteert als volgt: Wij gelijken schip breukelingen op een zinkend wrak, dat niet meer in slaat is ons allen -aan land te brengen. Voor de zwakken, die onbe- kwaam geworden zijn om aan het maat schappelijk leven' een wcrkztvaih aandeel te nemen,, is het de zedelijke plicht door hun vrijwillig heengaan -de levensmogelijk heul der sterken to vergrooten. Om hel piet lot den vergchrikkelijken strijd van man tegen mail te laten komen, waarindo 'sterken de zwakken met nagels en tanden verse,houren en met de vui3te neerslaan j "hoort voor 'l minst de deur wijd open gezet 'c worden tot de weldaad van vrij willig sterven onder vakkundigen bij stand. M. a. w.t de massa-zelfmoord moet door den Staat georganiseerd worden. Dc „WoissagungBfrëtmd'' voegt daaraan loc: De ..geziene Weenscho rechtsgeleerde", die dit moois geschreven heeft, zal zich zelf wel niet rekenen tot „de duizenden, die hunkeren naar de weldaad van liet ster ven onder vakkundigen bijstand". Maar het feit alleen, dat zooiets openlijk ge schreven kan worden, tcekent hoe dood'o- Ijjk krank in onze dagen de mcnschen/del geworden is, en herinnert ons aan de woorden van Op. 9:6: „Zij zullen, den dood zoeken, en niet vinden, zij zullen begeeren om tc sterven, en de dood zal van hen vlieden". Hoeveel beter is het uit do el- lendo lot Hem to vluchten, die liet Leven is. „Die den Zoon beeft, die heeft het Leven". Hij alleen is h e t Licht dér menschel*. Vertrouwen op vader. Ini Si-hollands welbekende Hooglanden met zijn bergc-n, zoo verheven en grillig van vormen tevens, ligt een bergpas van twee honderd voet diep en slechts twintig voet breed. Schoon als meer dezer passen daar zijn, groeien langs zijn steile hellingen geen planten of struiken, maar hier en daar in kloven en spleten treft men heerlijke bloemen aan. Een reiziger verlangde eens vurig een paar dezer bloemen te bezitten en bood een moedigen knaap een handvol zilver aan, indien deze langs een stevig touw zich wilde neerlaten, om een korfje met bloemen te vullen. Begeerig zag de knaap naar het geld, zijn ouders waren arm maar als hij dacht aan den gapenden af grond, dan beefde hij terug, en hij wees het verzoek van de -hand. Toch zegevierde ten laatste de liefde voor zijn armo ouders, voor wie de Aangeboden gift een uitredding zou zijn. Eindelijk sprak do jongen: „Ik zal gaan, wanneer miin vader het touw vasthoudt." En zoo geschiedde. Moedig en kloek liet hij zich neder, zweefdo een poos boven den afgrond, vulde de mand met bloemen, en kwam straks be houden en blijde weer boven, op den vas ten grond der rots. Een stoutmoedige daad, bijna, vermetel, Toch werd zij betoond door liet kind, dat in volkomen vertrouwen op „vader" zich' overgaf en het waagstuk volbracht. Dit kinderlijk vertrouwen nu is een wel sprekend beeld van ons geloof in de al machtige trouw van onzen God en Vader in de hemelen; van ons vertrouwen op Zijn macht, goedheid, wijsheid, liefde, en op de leiding des Heiligc-n Geestes. BLADVULLING. Houdt u niet voor beter dan anderen, opdat gij niet misschien voor minder ge- HWden whrdl doop God, 'die weet wat iri den menscli is. Verhef u niet op uw goé de werken, aangezien God die heel anders beoordeelt dan de menschen. aan Wie dik- 1 wijls behao.gt, wat God mishagen/ moet. Bezit gij iels goeds, denk dat anderen nog beter zijn, zoo zult gij nederig blijven. Al steldc-t gij u zeiven beneden allen, dat zal u niet benadeelen; maar u al is het maar 'boven een enkele te plaat-en zou u groole- lijks nadeel doen/. Bij den nederige woont altoos vrede, maar bet hart van den trot- sche is de zetel van nijd en toorn. Thomas a Kemp is. I I Ons Babbelhoekje. I [Leiden, 23 Juli 1921. Beste neveit cn nichten! Jullie schrijven me zooveel heerlijke dingen van vacantie en van uil gaan en ik krijg zulke mooie ansichten, dat ik er zelf ook zin in ga krijgen. Voor al d'ie men sclien die pleizier maken en uitgaan is lie-t ook prachtig weer, want immers als je uitgaat is Diets heerlijker dan heldere zon neschijn. Ik wen«sch jullie dan ook prach tig weer als jo uitgaat en me zelf ook, maar loch wou ik zoo graag dat het bok eens regende. Het is overal zoo vree- selijk droog en dat zou weieens tenge volge kunnen hebben, dat we van denl win ter geen eten genoeg hadden. Je leest nu al in de couranten dat er in Rusland mil- Si oenen zijn die hongersnood hebbent Hoe vreeselijk imoet -dat zijn! Wij hebben er lin den, oorlogstijd iets van gemerkt, maar wat vonden wo dat -al verschrikkelijk. Ik hoop dat de Heere het zóóver niet zal la ten komen, al lvebben we het ook dubbel verdienjd. Gelukkig doet dé Heere niet al tijd naar onze vele zonden. Daarvoor mo gen wel wel lieel dankbaar, zijn. Laten wc Hem echter ook bidden om regen. Als de Heere het goed vindt, zal Hij ons gebed ook veihooren. En nu iets anders. Hebben jullie gehoord van die vijf kin deren die door liet eten van ijseo's gestor ven zijn? Verschrikkelijk is dall vinden jullie ook niet. Ik dacht zoo: mijn neefjes en nichtjes mogen ook wel voor zichtig zijn en met dat warme weer niet te veel van zulke verkoelende dingen elen of drinken. Passen jullie daar goed voor op? Mooi zoo! dan zal ik nu eerst even de briefjes behandelen. .Vo or s c h Oit e n. „Klaverblad van vier'. Wat een heerlij- (ke feestdagen hebben jullie gehad. Vader 'en Moeder zoo dicht na elkaar jarig. Z© zullen wel in. hun schik geweest zijn met £ufke mooie cadeaux. Het is wel wat laat maar toch feliciteer ik julie er ook nog hartelijk mee eh ik hoop aal de Heere jute lie nog vele jaier/ je ouders wil laten be houden. Ko u d c k e r k M. G. Ja, jongen, ik begrijp goed boe smartelijk het voor jou en de anderen is bm t-e zien dat Moeder zoo lijdt en daarom ook hoe prettig v-oor allemaal als dc pijn zooals nu weer, wat minder is. Jaren gele den heb ik mijn eigen moeder ook zien lijden en! v stierven. Toén heb ik hel ook zóó diep gevoeld, dat ik liet' nooit' zal vergeten. Hazei'swoud'p. J. B. Nu zat het er in, hoor! Dank" je wel. Wat een heerlijken lijd vacantie heb je nu. Veel genoegen! Wassenaar. „Vergeet-mc-nielje". Je liébt je best «weer gedaan. Dank je voor je inzending. Leiden. „Meiklokje en Blondkopje" Wat een (prachtige ansichtenj ontving ik van jullie uit Zoelen, Opheusden en Velp. Je geniet zeker veel! Om uit te gaan is heL weer ook prachtig en in die streken is de natuur ook schoon. Tante en ik bedanken je wel en hopen d'at je nog veel genoegen zult 'hebben. „Viooltje". Een mooi versje, waar voor ik je vriendelijk bedank en/ „Hanniic" wel gefeliciteerd! met Pa's verjaardag. Zijn er veel mensclien geweest? Als je hen netjes eitjes leggen zal jo wel smullen, denk ik. Jo moet het maar eens schrij ven, als het zoover is. „Driemanschap". Over die Af ri kaantjes heeft „Moeders Oud ste" me wel geschreven. Doen jullie daar samen mee? Aardig hè, als je het zelf ge zaaid heb en ze beginnen dan zoo goed te groeien en te bloeien. „Eekhoorntje en Breistertje". Jullie moogt me gerust hel pen verzinnen, maar dat andere zou ik niet zoo leuk vinden, althans nu nog niet. „Schildkaap" J..euk, dat jij ook weer eens geschreven hebt. Wat. zijn jullie heerlijk uitgeweest. Ben jij ook zeeziek geweest? 'Onze spaarpot bevatte verleden week: 13.75 Nu ontving ik van J. B. —.10 Totaal 13.85 Het medelijden. Moeder wijst haar kleinen jongen, ge durende eene wandeling op een haveloos gekleed kind en zegt hem op medelijueni eten loon, dat het kind geen vader meer heeft. „Zou je den armen jongen je witte 'konijntje niet willen geven? De knaap Dacht een oogénibuk na en zei toen:: „Zouden we hem niet liever Papa ge ven?" Ingez. door „Vergeet-me-nietje". Juffrouw N.: Uw stropdas is veel tc lang mijnheer, mag ik er eens een stukje af knippen? Mijnheer B.: Juffrouw, ik vind dat u een veel te lange tong hebt, laat mij dédr maar eens een stukje afknippen. A.: Zeg wat is daar gebeurd? Wat is daar aan de hand? B.: Vier vingers en een duim. In dc gevangenis. A. Waarvoor zit jij hier eigenlijk? B. Ik heb te hard gereden. Maar vertel 'mij eens, waarvoor zit jij eigenlijk hier? A. Ik heb te langzaam gereden! B. Dat is onmogelijk. A. 't Is loch waar, Ik heb een fiets ge stolen. Maar ze hebben me achterhaald. Gevaarlijk genoegen. Vader tot zijn zoontje: Zeg eens Kees, ge scheurt daar van de papieren die op mijn schrijfbureau liggen toch niets ka pot? Kees: Neen, pa', alleen waar letters óp staan, Dame bij een boer in zo nierpension tot de boerin: En dan, ik ben gewoon om 's avonds met de kippen naar bed te gaan. Des avonds in baar slaapkamer komen de vind ze een aan'al kippcm in haar bed". Ingez. door „Gelieimsecr. Een lcelijkc gewoonte. Jap ik: Als mijn Jee raar zich verbaasd ov.er iets, slaat hij gev-foonlijk de handen samen. ok, maar dan zit Koos: De mijne ook, maar meestal mijn hoofd er tusschen. Twee matrozen zijn bezig een scheeps kabel uit liet ruim te trekken. •Zeg ereis Jan, mompelt de een(: is er, dan geen eind aan dat ding. Ze hebben er zeker het eind afgesneden luidde het antwoord. Ingez. door M. G. Niet beschaamd. Het had in weken niet geregend. De landman keek eiken dag naar regen uit. Het koren verdroogde op het veld. Daar om werd er op oen avond een bidstond gehouden. Allen, (Re God vreesden, gin gen naar de kerk. Ook een meisje van ongeveer achf jaar. „Verwacht je regen?" vroeg er een. De ander zei: „Had die pa- rapluie maar thuisgélalen". Dan zei ze: „Zeker verwacht ik regen. We gaan er toch cm bidden?" Toen de kerk uitging goot de regen bij strooimen neder. God had het vertrouwen van het meisje niet beschaamd. Ingez, door het „Klaverblad van vier." Dicht bevolkt. Kareltjc: „Moeder, wonen er op do maan ook ménschen?" Moeder: „Dat weet ik niet, jongen, mis* schienj wel." Kareltjc, peinzend: ..Maar wat zal het er dan een gedrang zijn als het halve maan is. Naar bed. „Kleine bengel, die je bent, Laat den hond met vrede; Toe, doe nu eens wat ik wil, Sta toch asjeblieft eens stil, Dat 'k je uit kan kleedeif'. Ja maar, Móeder, ik wil juist. Nog zoo graag wat spelen; 'k Heb met Fikkie net zoo'n pret! Toe, hoef 'k nou nog niet naar bed?, 'k Zou me maar vervelen! 'k Heb nog heelcmaal geen slaap; iKijk, mijn oogjes open! „Ja, maar, vent, als Zandman ko'ffi Weet ik, dat hij knort en bromt, Zag hij jou nog loopen! Ingez. door Eekhoorntje en Breistertje. Ziezoo, nu heb ik jullie weer een en- ander laten lezeil. Tot de volgende weck bij leven en welzijn. Vele groeten, ook van Tante Lize Je Oom WILLEM. Komt allen tot Mij. Fragment uit: Einübung im Cbristen- lum, door Sören Kierkegaard. I (Duitecbe vertal. uit het Deenseh). f/J <v. Ju, Komt allen tot Mij die vermoeid en be last zijt, en Ik zal .u rust geven. Sla nu still En waarbij moet hier stil gestaan worden? Bij iels wat alles oogen(blikkelijk ver andert ï-« zoodat ge in werkelijkheid niet, zooals men toch moest verwachten, een Onoverzienbaar gedrang van vermoeiden en belasten krijgt te zien die de noodiging yolgen, maar juist het tegendeel, &en- onoverzienbaar gedrang van menschen die als ontzet lerugvluohten, en dan voort stormen en ojid'er den) voet loopen, zoodat •men naar den uitslag besluiten móet dat het woord geluid heeft: houdt u verre, houdt u verre onheilige», en niet: kómt. 'Blijstaan bij iets wat oneindig gewich tiger en beslissender is bij den Noo diger. Niet als ware Hij er dc man niet naar óm te doen wat Hij zegt, of God, om te houden wat Hij belooft, neen in een an deren zin. Wie heeft dit Woord vaïï noodiging ge sproken? De Noodiger. Wie is die Noodiger? Jezus Christus. Welke Jezus Christus? Hij, die •in heerlijkheid ter rechterhand Zijn Va ders zit? Neen. Uit Zijn heerlijkheid heeft Hij dit woord niel gesproken. Dus is het Jezus Christus in Zijn vernedering, in den staat der vernedering, die heeft dit woord gesproken. Is dan Jezus Christus niet dezelfde? Ja, Hij is gisteren en lieden dezelfde en de zelfde al3 voor 1900 jaar; Jezus Christus, die zichzélf vernederde en dienstknechts- gestalte aannam, die heeft dit woord van noodiging gesproken. Hij is het ook, die gezegd heeft dat Hij in heerlijkheid weder komen zal. Bij Zijn wederkomst dn heer lijkheid is Hij ook dezelfde Jezus Christus, maar dit is nog niet geschied. Is Hij dan nu niet in heerlijkheid? Ja, dat gelooft do Christen. Maar dit woord spreekt Hij in den staat der vernedering, vanulit Zijn hcerliijkheid heeft Hij het niet gesproken. En van Zijn wederkomst in heerlijkheid kan men niets weten, zij kan slechts in ■ten strengste» zin van het Woord g e- 1 o n f d worden. Maar gcloo'vig kan men slechts worden), wanneer men tot Hem komt als den Vernederde, als het tee- ken dei' ergernis en als voorwerp van geloof, Anders heeft Hij voor ons niet beslaan, want slechts zóó is Hij geweest. Dat Hij dn heerlijkheid wederkomt, d'at wordt verwacht, maar het kan slechts verwacht en geloofd warden door hem die zich zoo bij Hem gehouden heeft en nog houdt, zooals Hij work olijk ge weest is. -v Jezus Christus is 'dus dezelfde; II ij •loef de voor 1900 jaar in Zijn vernedering en verandert zich eerst bij Zijn wederkomst Nog is Hij niet wedergekomen, dus is Hij nog steeds de Vernederde, van Wien geloofd wordt dat Hij in heerlijkheid wederkomen zal. Al wat Hij gezegd en geleerd heeft, ieder woord dat Hij sprak wordt onwaar. wan neer wij den schijn wekken dat liet Jezus Christus in heerlijkheid is, die het gezegd heeft. Neen, Die zwijgt, de Vernederde spreekt. De lusschenruinite tusschen Zijn vernedering en verhooging, welke nu 1900 jaar bedraagt en wellicht nog vele maten 1900 jaar duurt, die doet niets tor zako: in 'dien zc Hem verandert dan mismaakt ze Hem slechts en maakt hét woord van noo diging onwaar. (Het Is onwaar wanneer ik woorden ver zin en van iemand beweer dat hij ze ge zegd heeft. Maar liet is ook onwaar en het woord wordt onwaar.wanneer ik hem, die het sprak, in wezen anders voorstel dan hij, toen hij dat woord sprak, was. I n w e- zen anders, want iets toevalligs maakt niet onwaar dat „hij" het gesproken heeft. En zoo ook wanneer het God belieft om hier op aarde in zoo streng incognito te wandelen, als slechts een Almachtige zich toeschrijven kan, voor alle medeweten on- doordringlijk waarom Hij het doet, mot welke bedoeling, dat weet Hij het beste, maar wat ook de grond of bedoe ling zij. het bewijst dat dit incognito iets wezenlijks te -beteekenfenheeft: en wan neer het Hem dan belieft om iin zoo arme dienstknechtsgestalte, zqo te zien als ieder ander mïensoh, de menschen te leeren wanneer dan een ander Zijn woorden! nauw keurig herhaalt, maar dein schijn wekt als zou „God" deze woorden gezegd hebben, dan wordt het onwaar; want het is on waar dat „Ilij" deze woorden gesproken heef.t De Noodiger is dus de vernederde Jezus Christus en deze i9 liet, die deze woorden van noodiging heeft gesproken. Hij sprak ze niet van uit Zijn heer likheid. Was dit het geval clan zou het Christendom, Heidendom zijn en Chris tus verkeerd begrepen. Daarom is het ook onwaar dat het er zoo mee staat. Zou Hij, die in heerlijkheid troont, deze woordten zieggen\: Komt lot. Mij dan zou het zeer eenvoudig zijn om rechtstreeks in de armen der heerlijkheid te loopen: ja, wat wonder, wanneer daar een menigte heenliep. Maar zij die zoo loopen, ze loopen naar een/ dwaallicht. Ze beelden zich in dót ze weten wie Christus fs, maar dat weet göeni, en om aan Hem te gelooven moet men met dc vernedering beginnen. De Noodiger dus, die zoo wordt, is de vernederde Jezus Christus, de geringe menscli, geboren uit een verachte maagd, zoon van een timmerman, verwant aan eenige andere eenvoudige lieden der laag ste klasse, die bovendien (wat waarlijk juist olie in het vuur gieten is) van zich zelf zegt dat hij God is. Het is de vernederde Jezus Christus, wélke dat woord gesproken heeft. En ge moogt u geen woord, geen enkel woord van Christus toeëi'genen; ge hebt niet het ge ringste aandeel aan Hem en) in de verste verte geen gemeenschap metHem, wan neer go niet met Hem zóó gelijktijdig aan Zijn vernedering geworden ziijt, dat ge.net als Zijn tijdgenooten, Zijn vermaning ver- (5 taal: Zalig hij die zich aan Mij niet ergert! Gij hebt niet het recht Christus' woor den over te nemenen leugenachtig te ver breiden; güj hebt niet het recht Christus' woorden over te nemen en Hem zelf met uw phantasie een andere gestalte te ge ven. iHet Is de vernederde Jezus Chris- eus, die spreekt; het is historisch waar dat „Hij" deze woorden gesproken heeft; zoo gauw men echter Zijn historische wer kelijkheid verandert, wordt het onwaar, dat dezo woorden door „Hom" gesproken zijn. •Dus do geringe arme mensch met twaalf arme jongeren uit de laagste volksklasse, een tijdlang voorwerp van nieuwsgierig heid, maar spoedig alleen nog' maar in ge zelschap van zondaren^ tollenaren, melaat se li-en, bezetenen; want het gold eer, leven en goed, in deder geval uitzetting uit do synagoge, wanneer men, zich alleen maar door Hem liet helpen. Kctnt nu allen die vermoeid enj belast zijt! O, mijn vriend, wanneer ge doof en blind en lam en meiaatsch waart, wanneer ge alle menseheiijke gebreken in uw ellen- do vereenigdel en Hij u door een won der wilde helpen;; het zou toch mogelijk zijn (want dat is menschelijk) dal -go meer daar voor al dit lijden bang waart voor de straf die op dit zich laten helpen stond, de straf om uit de gemeenschap der an dere menschen to worden uitgestoolen, om dag aan dag gehoond en bespot te worden wellicht het leven te verliezer^. Het zou menschelijk zijn wanneer ge dan dacht: neen, dank u, dan wil ik loch nog liever doof en blind blijven dan snij op zoo'n manier te laten.helpen. ,JCcmt, komt, allen, allen die vermoeid én belast zijt, o kom, ziet, Hij noodt U, Hij opent Zijn armen!!" O, wanneer een fijne man in zijden toga dat zegt met een aangename, welklinkende stem, zoodat de echo het bemoedigend her haalt langs de praohtigë gewelven, een zijde-man, wien te hooren reeds eer en aan zien is; o, wanneer een koning in pur per en fluweel dat zegt met den kerst boom op den achtergrond, waaraan al'le heerlijke gaven hangen, welke hij zoo straks uit zal deelen: ja, niet waar, dan heeft het zin. Maar hoe ge daap ook over dénkt, zoo veel is zeker, dat is geen Christendom, juist het tegenovergestelde, zoo aan het Christendom tegenovergesteld' als maar {mogelijk is; immers denk aan dien Noo diger 1 Eri oordeel tóch zelf, want daartoe hebt ge recht, terwijl de menschen dat gene waar ze eigenlijk geen recht toe hebben met zichzelf te bedriegen, wel vaak doen. Dat een mensch, wiens gezelschap een ieder die nog een beetje verstand cn die nog iets te verliezen heeft, mijdt, dat H ij ja dat is het allerongerijmdste en alter- onziinnigste, men weet nauwelijks of men er om lachen of huilen zal -- dat U ij ja, dat woord zou men nu het minste van Hom verwachten, dat hij zegt: Komt tot Mij! Dat ziet er werkelijk noodigend uit! Ja, wanneer hij nu gezegd had: lcom! en. heflpt mij; of: laat mij met rust; of: hebt medelijden; of trots: ik veracht u allen dat liet zich hooren 1 En nu verder: allen die vermoeid en be last zijn liet of zulke menschen at nieit ongeluk genoeg met zich rondsleepen dat ze de gevolgien van het zich met hem in laten nog op den koop zouden willen toe nemen. En dan tenslotte: ik wil u rust geven. Dat ontbrak er nog maar aan: Hij wil hen helpen! O, ik kan wel zeggen: zelfs de meest oedmoedige spotter, die gelijktijdig met Hem leefde, moest wel zeggen: „daar moest men zich toch maar liet allerlaatste mee bezighouden anderen te hel pen wanneer men zelf in de verdruk king zit. Dat is nu juist als Wanneer een bedelaar bij 'de politic aangifte zou wiAlen doen dat menl hem besloten had. Want dat iemand, die niets heeft en ook niets ge had heeft, bestolen zou zijn, dat is een 'te genstrijdigheid, en zoo ook wanneer iemand, die zelf ten zeerste hulp noodig heeft, een ander zou willen helpen". Immers, menschelijk gesproken, is hot' de onzinnigste tegenstrijdigheid, dat iemand die absoluut niets heeft, waar hij zijn hoofd op neerleggen kan, dal hij, van wien zoo meüschelijk waar gezegd werd: .ziet den mensch"' d'at hij zegt: komt tot mij alle gij lijdenden ik zal u hel pend Onderzoekt nu uzelf immers dat slaat u vrij, het is uw recht om uzelf te onderzoeken, terwi jl het daarentegen eigen: lijk niet uw recht is om zonder zelfonder zoek u door anderen, of door uzelf te la ten inbeelden dat ge een Christen zijt onderzoekt dus nu uzelf: wanneer ge eens gelijktijdig met Hem leefdet! Waar genoeg zegt hij ach Hij! Hij zegt van zichzelf dat Hij God is. Dat lieeft im mers menig overspannen mensch gedaan en alle (ijdgenooten oordeelden: „h ij lastert God". Ja, daarom werd or immers straf op gezet dat iemand zich door Hem liet hete pen. Het was de godvruchtige voorzorg der gangbare en openbare opinie voor de zielen, dat niemand op cenj doolweg zoudo geraken; het was godsvrucht dat men Hom zoo vervolgde. Voordat iemand besluit zich door Hem te laten helpen, heeft hij te bedenken, dat hij niet alleen den tegenstand der m e u- schen moet verwachten, maar dat hier de straf der menschen/ de straffe God 9 over den godslasteraar is, over Hem den Noodiger I Komt nu alten die vermoeid en belast! zijt! Niet waar, dat is niets om haast mee te maken; er ontslaat e»en kleine op stopping welke handig benut wordt om een andere straat in te slaan. En wildet. ge, 'wanneer ge gelijktijdig leefdet, niet zoon zijstraat insluipen, of ook in de tegen woordige Christenheid slechts anderen' nadoen: dan ontstaat er een geweldige spanning, een spanning die de voor waarde is dat er geloof kan ontslaan; G ij staat voor de m o g e 1 ij heid der ergernis!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1921 | | pagina 7