ïp1- Tm-kscli groeten en spreken. 'Hieromtrentverhaalt de lieer Nijpels, idie geruimen lijd op den Balkan door bracht, in het Hdbl. de'volgende merk waardige bijzonderheden: Turken waren in de middeleeuwen en in de periode van hun wereldmacht bc- troemd om hun prachtige, manieren. Ook thans zijn zo nog zeer ceremonieel en voor al lmn gastvrijheid is nog zonder weerga. (En als vreemdeling met aanpassingsver mogen probeer je dan zoo gauw en zoo /goed mogelijk mee te doen. En je kijkt der 'halve nauwlettend toe hoe. zij groeten om dat net zoo na te dolen. Eet eerste moet je leercn je hoed nie.t meer af te doen. De Turk houdt zijn fez en de volbloed Kemalist zijn revolutionai ren kalpak steeds op en het hoofd ont- blooten als teeken van groet of eerbetui ging maakt op hem alleen een belachclij- ken indruk. Wie wel eens van bolhoed met stijven rand naar pet of viltlioed met Slappen rand overgegaan is, herinnert zich hoe dikwijls mén daarna nog, uit oudo gewoonte, misgrijpt. Zoo gaat het je ook als je je in Turkije vast voorgenomen hebt nu verder je hoofddeksel op te hou den. Dan wil je toch telkens op straat dat jding nog even afdoen en zet je. hem bij be zoeken in de kamer toch weer af. Een mooi ding voor den vreemdeling is dat do Turk meest zwijgend groet en dat jo heel beleefd iedereen kan gegroet heb- ,'ben en ook de verdere beleefdheden kunt in acht genomen hebben zonder een woord te spreken. De oude mooie groet: de rech terhand uitgespreid boven op de borst en een buiging, wordt ook weinig meer ge bruikt. En het kussen van de rechterhand van den geëerden of hooggeschat!en Turk behoeft de Europeaan niet te doen, daar hij niet licht zijn onderwijzer of een ander, het gehee.le leven dankbaarheid en ver leering tc betuigen mensch, in Turkije zal hebben. 'Hij kan volstaan met den gewonen en Voor zeer vele doeleinden gebruikten Sa- lam: de rechterhand voor dén mond en. daarna voor het voorhoofd brengen, met een lichte buiging. Maar wie denkt dat hij daar dcis gauw mee klaar zou zijn, die heeft het mis! Ik zat, de eerste dagen dat ik met Turken samen was, doorloopend maar uit te kji- ken of er weer een begon. En zoodra er een van het gezelschap weer eens zijn band aan mpnd en voorhoofd bracht, was ok er als do kippen bij om het ook te 'doen. En als ze mij dan zagen groeten, 'deden ze hot mij ook weer en zoo hielden W'j nie.t op.. Vragen kun je nog altijd. Het beste is iets zelf uit te vinden, dan vergeet je het ook nooit meer. Maar uit al dat groeten van de Turken kon ik toch niet wijs wor- klen. Toen licb ik het me toch maar laten uitleggen. Als er iemand in een. gezelschap komt begint hij de, aanwezigen te groeten. En die groeien terug. Als hij dan goed en wel jen. op zijn gemak geïnstalleerd is, een paar •minuten later, informeert hij naar de ge zondheid der heeren. En dat wel met pre cies dezelfdo hand- en hoofdbeweging. Maar dit keer denkt hij er andere woorden Ibij. En dit, keer zeggen zijn oogen ook: Hoe gaat be.l? En de zoo aangesprokene ant woordt weer met precies dezelfdo bewe gingen: Goed, dank je. Dan vraagt een der aanwezigen den nieuw aangekomene hoe ■Tiet hem gaat. En hij antwoordt ook weer. Op die manier heeft elk al een keer of zes zijn hand aan mond en voorhoofd ge bracht en gebogen. En nu kan men zich voorstellen wat dat Jwordt als er in e.en gezelschap telkens nieuwe menschen bij komen zitten I En ials deze door een kennis aan de andere heeren voorgesteld wordt, wat 90k weer telkens met een buiging en dezelfde hand beweging gebeurt I Daarmee dankt men voor de. sigaret en voor de kop koffie de twee dingen, die steeds bij elk samen komen en bezoek aangeboden worden en die men ncoit weigert; na twintig bezoe ken beeft men minstens twintig sigaretten gerookt en twintig kopjes koffie gedron.- ken voor den lucifer, of het gloeiende stukje houtskool in een tangetje, waarmeo men de sigaret aansteekt. De Jong-Turken zijn aan het vereen voudigen geweest. Onder elkaar saluceren ze op straat dikwijls als militairen, slaan de hand aan den fez. Maar zc vinden lie.t zélf toch niet erg beleefd. En zoodra ze iemand tegen komen, dien zo meer eer be tuigen willen, laten ze de rechterhand, tot een le.pel met de holte naar boven toege spitst, langs hun lichaam naar beneden en naar achteren gaan, als een officier, die zijn sabel na een saluut naar beneden laat zakken. Dat is ook het saluut waarmee je uit een volle kamer afscheid der aanwe zigen neemt. Het is voor den^reemdeling allemaal te leeren. Ik had he,t na een paar weken al allemaal heel aardig to pakken, al speelde de rand van mijn hoed me altijd parten. Ik kon met mijn rechterhand Turksch groeten. Maar wat wij nooit leeren is: Turksch met je rechterhand praten. Met die hand ter hoogte van jo gelaat, bij het rus tige, zachte pralen, bij het vertellen en uit leggen', die kleino bewegingkjes maken, dio de slankheid van een minaret, de gratie of snelheid van een vogel, de cadans vaneen melodie, de nuance van een bewering* die alles aanduiden. Kleine, heel fijne bewe ginkjes met de vingeratoppen naar boven. Dat is heel mooi en heel moeilijk. Even mooi en fijn en moeilijk als hee.l dat Turk scho vertellen en betoogen; dat rustige, met heel veel mooi gekozen en origineel verbonden woorden voor den geest toove- ren van geestige dingen. Die, kunst, die zij alleen in dezen Levant nog kennen. Want de Turk alleen heeft hier geest. De Griek en de Armeniër denken slechts aan getal len aan cijfers. Maar vertellen, vertellen, om do mooiheid van hét verhaal en om den wellust van woorden aan elkaar te rij gen tot heele mooie zinnen en om al de Oostersche fantasie en begeerten in woor den voor te tooveren, slechts nog met be hulp van de suggeree.rende en illustree- nende hand, dat kan alleen in dezen ver- gcroofdteni Levant nog de Turk. En ik had bijvoorbeeld in Smyrna een Engelsche kennis, die door zijn vader met de Turksche kinderen mee opgevoed was, die hun scholen bezocht had, van de Turk sche bewaarschool lot de universiteit van Konstantinopel toe. En die sprak, volgens mijn Turksche kennissen, een prachtig Turksch. Met zijn mond ten minste. Want aan zijn rechterhand beweerden, ze toch wel te kunnen zien dat hij geen geboren Turk was. Die hand „sprak" nog geen vloeiend Turksch! Dat is het tegenovergestelde van wat m°t Grieksch het geval is. Dat kun jo met je handen en armen, je oogen, je heele gezicht, je schouders, je rug, je tee- nen en voeten gemakkelijk genoeg leeren spreken. Maar weei als je met je gewone spraakorganen wilt beginnen. Het gele gevaar. „De Bereëï" deelt mede, dat in Amerika een vrij lijvig hoekdeel verschenen is, dat waarschuwt tegen de opkomst der ge kleurde rassen, die 'de wereldsuprematie der blanken in groot gevaar brengt. Er wordt o.m. gewezen op het feit, dat twee-derde der wereldbevolking gekleurd is, en dat dit aantal voortdurend' grooter wordt. De oorlog was direct en indirect de oorzaak van den dood van 35 millioen blanken, tra*wijl voorts hét blanke ras door onzedelijkheid enz. zichzelf degenereert en vermoordt. Japan heeft de Wcstersche „bescha ving" gevolgd, maar niet in haar ras zelfmoord. Na Korea, Mantsjocrije en Oost Siberië „vergeeld" te hebben, staan Austra lië, Indië en Amerika op zijn program. Ook China zal volgens kenne-r3 van dit land en volk zich opwerken, en uit rassen- instinct zich met Japan vereenigen tot consolidatie van het gele ras te-gen de ver slapte westersche wereld. De opkomst van het Oosten is een merkwaardig teeken des tijds, dat alleen de oppervlakkige over liet hoofd kan zien. Een Droom. Hij was een bekommerde ziel, reeds ja ren lang, en hij droomde, hoe hij stond in |den buitenhof des hemels. De eeuwige poorten openden zich, en een doorluchtige schare trok hem voorbij, door dé poort, het gelaat glanzend van blijdschap, terwijl liefelijke accoordén weerklonken. „Wie zijn deze?" vroeg hij. En 'hem werd geantwoord1: „De patriar chen' en dc profeten". Toen werd hij zielsbedroefd, want hij behoorde noch tot dé patriachen noch tot 'de profeten, en kon niet met hen binnen gaan. Er naderde een andere schaar, gekleed in plechtgewaad. Zij gingen de poorten binnen, terwijl verheugeliijke welkomst liederen werden gehoord. „Wie zijn deze?'' vroeg hij. „Dat zijn de heilige Apostelen". De Apostelen ach! voor déze voor treffelijke mannen Gods moest hij vluch ten vanwege zijn ellendigheid, en hij dorst er niet aan te dénken, met hen binnen te gaan. Tcten volgde een lange rij in het wit ge- kleedo mannen en vrouwen met den palm tak der overwinning in dé hand. „Wie zijn déze?" vroeg de -toeschouwer, en hem werd geantwoord: „Dat zijn de martelaren, die hun leven gaven voor den ,Naam van Jezus." En na hen volgden leeraren en- ouder lingen en zendelingen: de groolen in Gods Koninkrijk, doch hij kon hen niet volgen, want wie was hij? En hij stond daar een zaam en verlaten, het hart vol tranen, in den buitenhof des heme-ls, en wilde ziels bedroefd hcenigaan, teen 'een schare, hon derd en duizendmaal grooter dan de vo rige scharen, met psalmen der verlossing op de lippen1 juichend' daar heen schreed naar de hemelpoort. Aan het hoofd bevond zich de man, die als een moordenaar zijn rechtvaardige straf had ontvangen aan het kruis, en de atouw, waarvan de Heilige Schrift zegt, dat zij een zonderes was, bevond zich ook aan het hoofd. En hij zag ér Koning Ma- nasse, die zijn kinderen door het vuur had laten doorgaan en velé andéren, even gru welijke zondaren. Zou de hemel hen -ontvangen? Hc-t hart van den toeschouwer klopte van spanning. O, bij die zondaren behoorde hij ja. hij was de grootste der zondaren. En zie! het was, alsof de hemel daverde op zijn eeuwige pilaren, toen de poorten zich openden voor deze zondaren. Er steeg 'een, gejuich op als nooit tc voren, en de serafs grepen hun gouden harpen, om te bezingen de oneindige waardij van Chris tus' bloed. Teen verstond de eenzame toeschouwer, dat hij met hen kon binnengaan. Hij ontwaakte, en zie! het was een 'droom. Maar die droom had hem een kos telijke leering gegeven, en de nevelen der bekommering maakten plaats voor een kinderlijk -geloof, dat zijn ziel met een die pen vrede vervulde. (Chr. Volksbl.) La Ons Babbelhoekje, g Leiden, 16 Juli 1921. Beslo Neefjes en Nichtjes! Als je in een winkel komt en de .juf frouw wil een praatje beginnen, dan hoor je tegenwoordig eiken dag: ,,'t is warm vandaag, Mijnheer!" Sta jo op de tram en de conducteur begint te praten, dan hoor fle hetzelfde. Lees je brieven van je nich ten en neven dan verbalen sommigen het zelfde. Op dio manier kom je er aardig achter, dat het warm is. Ik denk echter, dat het jullie gaat zooals mij en dat je het zelf wel gevoeld hebt. Ik heb het ten- minslo goed ondervonden. Maar dat vind ik nu niet zoo heel erg. Treuriger is dat op sommige plaatsen groot gebrek aan drinkwater is en hetgeen op het land staat nielt groeit vanwege de droogte. Daarom hoop en bid ik dat er wat heer lijke regen mag komen, al is het dat jullie Id-an een paar dagen van je vacantie in huis moet zitten. Wat het zwaarste is, moet het zwaarste wegen, heb ik altijd geleerd en dat is hier ook het gval. Overigens wensch ik jullie veel genoe gen in je vacantie. Geniet maar veel van do heerlijko buitenlucht. .Je mag zingen en hpringen, fielsen of wandelen, varen of rij- Uen, maar vergeet nooit en nergens, dat de Heere je ziet en hoort overal en bij alles. Als je aan Hem denkt, wordt je vanzelf bewaard voor veel kwaad en dan heeft Moeder ook minder verdriet. Je moet het zóó maken in de vacantie dat Moeder straks spijt heelt dat het om is. Onze spaarpot bevatte verleden week 13.50 Nu krijg ik van Moeders Oudste en Vaders Jongste —.25 Zoodat het nu total is 13.75 't Spreekt van zelf, dat ik met zulk moo! weer weinig brieven heb ontvangen, 'k Verwachtte niet anders. Diegenen, die me schreven, vinden hieronder een antwoord. En daarna vindt je nog een paar inzen dingen. Dus eerst de briefjes. W assenaar. „Vergeet-me-nietje". Je draagt je naam met eere, want je vergeet me niet. Dat is aardig van je. Bedankt voor je inzending. V oorschoten. „Kwartet". Pa is zeker nu al thuis en zijn Grootmoeder en Grootvader meege komen? Doe ze dan maar eens de hartelij ke groele van Oom Willem. Leiden. „Moeders Oudste". Eerstens bedankt voor de gave .voor onzen spaarpot. Jullie hebt wel een goede oom daar in Indië. Ook bedankt voor je anecdotes. Als je de fiets hebt, moet -je me maar eens schrijven. „Dennenboompje". Die mijnheer K. heeft feroot gelijk. Het was een drukfout. Als je hi ij een ansicht wilt zenden, zet je er maar Hooigracht 35 op: „Aan Oom Willem en dan komt het prachtig in orde. „Kippie de Kluizenaar". Als je dit leest heb je zeker fil vacantie. Ik behoef je moeder dus niet tc felieileeren met dien heerlijken tijd, maar jou wel. Nu, je zult het toch niet al Ie bont maken, is 't wel? Veel pleizier en mooi" weer! Met God alleen. Een Godvreezend landman had een knecht die vreeeselijk vloekte. Als de boer hem bestrafte, werd hij erg lboos, en vloekte nog erger. Eens zei de Sboer lot hem: „Krelis, span de paarden voor lien wagen en breng iiii ii- ,:l eenS naar hel. dorp". Do knecht 'find er geen zin in. en vloekte de hevigste vloeken. Dc hoer zei: „Krelis al? je vloeken wilt, ga dan naar de heide, dan ben je met God alleen'. Krelis bromde wat en ging vreg. Een poosje later was hij op dc heide. Ja, nu was hij niet God alleen. O, wat was het hier stil. Hij kreeg het benauwd. Hij spoorde zijn paarden, aan, het zweet brak hem uit van angst, 's Avonds was hij erg stil. Na dien tijd heel't de boer hem nooit meer hooren vloeken. Ingez. door: „Klaverblad van vier", Dc visseher en zijn vrouw. Een visseher woonde met zijn vrouw en 4 kinderen in een dorp. De visseher had eens een gouden ring verloren, waar hij erge spijt van li ad. 's Nachts ging hij visschen, hij had e«n /goede vangst gehad. Toen hij 's avonds ge zellig met zijn vrouw zat to praten, zei li'ij: ,Je weet toch wel, dat ik eens een gouden ring verloren heb". Nu, vanmid dag had ik erge trek in een vischje. Ik maakte do visch open en raad eens wat in de visch zat. De vrouw zei: „Wel, den gouden ring". De visseher lachte en zei: „Neen, de gouden ring niet, maar een (graat". Wat gaat Smits doen. nu zijn effect ten geen rente meer geven? Hij heeft nog niet besloten of hij (chauffeur zal worden bij zijin vroegeren huisknecht of huisknecht bij zijn vroege- ren chaufeur. Ingez. door Eekhoornjje en Breistertje, Zoo'n hengel. Vreemdeling: Weet je ook waar liet huis van den notaris is. Jongen: Jawel mijnheer, maar dan moet ik eerst een dubbeltje \an u hebben. Vreemdeling: Goed', hier héb jo, eeoj dubbeltje. Jongen: 't Is gisteren juist afgebrand. Raak. f Jongen, je schoolrapporten zijn heel slecht. Weet je wel, dat George Washing ton op jouw leeftijd hoofd van een school was Ja, oom, cn op uw leeftijd was hij presi-» dent van de Vereenigdo Staten. Ingez. door: Gehcimsecr. Er was een)s een jongen1, dïe mocht vaij zijn ouders geen „jouw" zeggen, maar! moest u zeggen. Op een keer bracht zijni vader een kabeljouw mede, toen zeide hij; „Vader, wat hebt u een groote kabeluw© meegebracht'. Ingez. door „Dito". En dan heb ik nog een verhaaltje, inge bonden door Anthoni, nu juist niet omdatf jhet zoo mooi is, maar meer om de eigen aardigheid, dat alle woorden met D be ginnen. Hoe is 't mogelijk, dat iemand heli verzinnen kan. Dorpsgeschiedenis dcor D. Dertien donzige duifjes doorkliefden do tireven. Dirk dreigde deze dartele diertjes. Dit deerde Dora. De deerne deed daarom? den dierenkweller door den diender door eenschudden. De deugniet doorscheurde! den driffel des -dienders. Dolzinnig door stak 'de degen des drifligen dienaars den deugniet. De dorpsschout dagvaardde deni doodslager, doch deze deserteerde. Doortj® doorleefde droevige dagen. Dirks dood (drukte de droeve. Dinsdag, den derden De cember doorsloop de droeve d-ood Dora'a deur, Dora doodende. Dat doet de deur dicht. Nu besto neven en nichten, veel genoe gen. Vele groeten, ook van Tante Lize, eni van je Oom WILLE'I. Komt allen tot Mij. pw II. FT: Vertaald fragment uit: ELnüïmng im 5^ Christentum door Sören Kierke- ,f gaard. T1 (Duit6clie vertaling uit het Deensch). Zoo gaat dan de noodiging uit op de veelbetroden wegen en op de eenzame en op de allereenzaamste wegen; ja, waai' een ,wog zoo eenzaam ie, dat slechts één en kele of ook geen hem kent, dat er slechts «en s p 0 0 r is, het spoor van den ongeluk kige, die op dezen weg met zijn ellende •vluchtte, of ook geen spoor, en ook geen spoor, dat er op dezen weg een terug- k e er is; ook tot daar klinkt de noodiging, zij zelf vindt gemakkelijk en zeker den weg terug, het gemakkelijkst wanneer zij den vluchteling met zich tot den Noodiger voert. Komt, komt gij allen, en gij, en gij. en gij ook, gij eenzaamste aller vluchtelin- gen. Zoo gaat de noodiging uit en) overal waar een tweesprong is, blijft ze staan en roept. Zooals eens de roep van den heraut zich wendde naar alle vier hemelstreken, zoo klinkt de noodiging, overal, waar een tweesprong is, en niet met onzekeren toon want wie zou dan komen maar met het zeker vertrouwen der eeuwigheid! t - Zij staat aan den tweesprong, daar waar tijdelijk en aardsch lijden zijn kruis opricht en zo roept: komt. Komt alle gij armen en ellendigen, die in armoede zwoegen moet, om u niet een zorgenvrije maar een moeizame toekomst te verzekeren! o bittere tegenspraak: te moeten zwoegen om zich dat te v e r z e k e- t e n, waaronder men zucht, wat men ont vluchten wil! Gij verachten en over hoofd gezienen om wier bestaan niemand, niemand zich be kommert, nog niet zooveel als om een huis dier, dat heeft meer waarde! Gij zieken, lammen, d00ven, blinden, kreupelen, komt Gij bedlegerig en komt gij ookwant deze noodiging waagt het ook 0111 tot. de bedlegerigen te zeggen: k 0 m t! Gij mclaat Kchenl Wa&t de noodiging heft alle onder scheid op, om allen te verzamelen; zij wil weer goed maken wat de tweespalt van het leven heeft verzondigd, waar den eenen zijn plaats is aangewezen al6 heerscher over millioenen in 't bezit van alle geluksgoe deren en een ander een plaats buiten, in de woesternij en waarom, omdat hij (0 gruuwzaam menschelijke beslissing) omdat hij ellendig is, onbeschrijfelijk ellendig is dus omdat hij hulp en medelijden behoeft en omdat menschelijk mdelijden een erbar melijke uitvinding is, daar het hardvochtig is waar het allermeest medelijden zijn moest en slechts daar medelijdend is, waar het toch niet in waarheid medelijden is! Gij kranken van hart, die u slechts door smarten bewust werd, dat de mensch in an deren zin dan het dier een hart heeft-, en wat het zeggen wil, wanneer men daar pijn heeft, wat het zeggen wil, dat de dok ter gelijk heeft dat het hart gezond is. maar dat men toch krank van hart is; gij wien de trouweloosheid bedroog en wien men sohelijke deelname vervolgens tot voorwerp van spot maakte, want menschelijke deel name laat in zulk een geval zelden op zich wachten; alle gij achteruitgezetten en ge- krenkten en mishandelden; alle gij edelen, die, zooals ieder u weet te zeggen, naar ver dienste het loon der ondankbaarheid in oogst, omdat ge dom genoeg zijt om edel te zijn, dwaas genoeg om liefdevol, onbaat zuchtig en trouw, tezijnalle gij slachtof fers van intrige, bedrog, leugen eni afgunst, die door laagheid werd bedrogen en door de lafheid in den steek gelaten, of gij terzijde en in de eenzaamheid opgeofferd werd, zoo dat ge terzijde gingt om te sterven, of dat ge nederget-reden werd in menschengedrang waar niemand vraagt ewlk recht gij hebt en welk onrecht go lijdt: waar geen vraagt hoe zeer het doet, terwijl het gedrang u niet dierlijke wellust, in het stof treedt. Komt! w m De noodiging staat aan den tweesprong, daar waar de dood scheiding ma akt tussehen dood en leven. Komt alle gij treurenden, gij zorgenden dieu tevergeefs afmat. Want wel is er ni6t in het graf. maar of bij een graf en gaan naar een graf, dat is toch niet liggen in het graf; en steeds weer in gedachten het grafschrift aflezen dat men voor zichzelf opgesteld heeft, en zelf het allerbest verstaat: hier ligt. begraven... dat is toch geen begraven liggen. I n het graf daar is rust, maar b i j 'het graf daar is geen rust.; daar i6 het: tot hiertoe en niet verder, nu kunt ge weer naar huis gaan. Hoe dikwijls ge ook in gedachten of op uw voeten dag bij dag naar zulk een graf komt., ge komt niet verder, niet van uw plaats; en dat 16 zeer opwindend en brengt geen reist. Komt daarom, hier is de weg waarop men verder lcomt, hier is rust bij het graf rust van de smart van het verlies of rust i n de smart van het verlies bij Hem, die eeuwig de gescheidenen vereent, vaster dan de natuur ouders en kinderen, kinderen en ouders Vereent ach, zij worden immers geseheiden; vaster dan de geestelijke man en vrouw vereent immers de scheiding trad in, onlosmakelijker dan de vriend schapsband vriend en vriend vereent im mers die band wordt losgemaakt. De schei ding drong overal door om smart en on rust te brengenmaarhier isrns t! Komt ook gij, dio u tussehen de graven een verblijf zaagt aangewezen, door den menschen kring als dood beschouwd maar niet vermist, niet beweend niet begra ven en toch dood, die dus noch leven noch dood toebehoort-; 0, gij, voor wie het verkeer der menschen hardvochtig zich toe sloot en voor wie toch nog geen graf zich barmhartig opende: komt ook gij, hier is rust en hier is leven! De noodiging staat aan den tweesprong daar waar do weg der zonde zich afbuigt van de veilige omhei ning der onschuld. O, komt, go zijt Hem zoo nabij; n en kele schrede op den andoren weg en ge zijt zoo oneindig ver van Hem af. Wel verlangt ge wellicht -nog niet naar rust, verstaat nog niet goed wat dat zeggen wil; maar volgt toch de noodiging, opdat de Noodi ger u voor datgene beware, waaruit men slechts moeilijk en met- groot gevaar gered wordt; opdat ge, gered, bij Hem blijve, die alles redt, ook do onschuld. Want indien zich werkelijk ergens -reine onschuld bevond waarom zou zij ook niet tot den Redder snellen, dat Hij haar redde en beware van den booze. De noodiging staat aan den tweesprong, daar waar de wegder zonde dieper in de zonde invoert. Komt alle gij verloopenen en verdoolden welke uw dwaling en zonde ook zijn moge te verontschuldigen in menschen oogen maar misschien toch ontzettend groot-, of ontzettend in menschenoogen maar mis schien toch te verontschuldigen; of ze hier op aarde openbaar werd, of verborgen bleef maar bekend is in den hemel hetzij ge wel vergeving vondt op aarde, maar geen rust in uw binnenste, of ook geen vergeving daar ge haar niet zocht, of daar ge haar tevergeefs zocht; 0, keert u om on komt-, hier is rust! De noodiging straat aan den tweesprong. daar waar de we g d er z0 n de voor de laatste maal afbuigt en zioh uit het oog verliest in verlorenheid. O, keert om, keert om, komt-; schrik niet voor het moeitevolle van den terugkeer, hoe zwaar het ook is; vrees niet- voor het bezwaarlijke van den terugweg, hoe moei zaam hij ook ter redding voert-, terwijl de zonde met- vleugelvlugge vaart, met groe iende snelheid voorwaarts voert of zij waarts, zoo lioht-, zoo onbeschrijflijk licht, ja zoo licht als het paard, dat geheel niet- meer behoeft to trekken, maar ook met allo kracht de wagen niet meer houden kan dio den afgrond instort. Niet in vertwijfeling over ieder terug vallen, waarvoor de God der lankmoedig heid, lankmoedigheid genoeg heeft om hot te vergeven, en waaronder de zondaar zich t-och wol geduldig te verootmoedigen heeft. Neen, vreest niet-s en vertwijfelt niet-; Hij. dio zegt „k 0 m t", Hij ds met u op den weg. Hij waarborgt u hulp en vergoving o.p den weg van omkeer die tot Hem voert, en bij Hem is rust. Komt gij allen, allen, bij Hem is rust en Hij maakt geen bezwaren, n ding slechts doet Hij: Hij opent zijn armen, Hij zal 11 niet eerst vragen, gij lijdende, zooals rechtschapen menschen doen, zelfa wanneer zij helpen willen-: gij zijt tochi soms niet zelf schuldig aan uw ongeluk, ge hebt uzelf toch soms niets te verwijten?, Het is zoo makkelijk naar het uiterlijke te oordeelen. naar het resultaat; wanneer iemand misvormd is, een onvoordeelig uiter lijk heeft, om dan te oordeelen: dus is hij een 6leoht irïenseh; wanneer iemand onge lukkig genoeg is kwaad in de wereld te lij den zoodat hij niéts werd of dat het met hem achteruitging om dan te oordeelen: dus is hij een verkeerd mensch. O, en heti is zoo'n uitgezocht soort van hardvochtig genot tegenover een ongelukkige om eigen gerechti-gheid te laten voe len, door zijn lijden voor een straf vaq God te verklaren, zoodat men hem eigen» lijk niet helpen durft. of dat men, ooki wanneer men helpt-, een dergelijke vraag voorlegt welke de eigengerechtigheid: .streelt. Maar Hij zal u niet zoo vragen, niet op hardvochtige wijze zal Hij uw weldoener, zijn. En zijt ge u bewust een zondaar te zijn; zoo zal Hij er u niet naar vragen, Hij zal het gekrookte riet niet nog meer verbre ken, maar u oprichten, wanneer ge u dicht bij Hem aansluit. Hij zal uw zonden niet nog vreeslijker laten uitkomen, door ziclf t e g e n 0 v e r 11 te stellen, maar Hij zal u een schuilplaats bij zich gunnen door uw zonden te bedekken. WantHijisclevriendvanzon:-* dare n. Wanneer e.r van een zondaar sprake Ls. dan staat Hij niet alleen stil en opent- Zijn armen en spreekt.: Komt, neen, dan slaat Hij en wacht, zooals do vader van den ver loren zoon wacht, of liever hij staat niet en wacht-, maar gaat heen om te zoeken^ zooals de herder -hot verloren schaap, zoo als de virouw de verloren penning. Hij gaat, doch neen, Hij is gegaan en oneiiti dig veel vorder dan ergens e e n( vrouw, hij ging don oneindig verren weg van God-zijn t oq m e n s c h-w orden, dien ging H i omzondaarstezoeken. -

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1921 | | pagina 7