Tweede Blad.
aterdag 15 Januari 1921
Ik zoek Uw aangezicht,
o Heere!"
^.Ik zoek Uw aangezicht, O Heere!
Verberg Uw aangezient niet v.ior mij,
wijs Uwen knochl niet af in toorn;
Gij zijt mijne hulp gewecat: begeef
mij niet en verlaat mij niet, O. God
mijne hoik!"
Psalm 27 vs 1b en 9.
rooien en eenvoud igen zijn legcnwoor-
aan het zoeken.
Ie groolen zoeken oplossingen voor al
vraagstukken, die als een lastige erfenis
door den oorlog en de revoluties zijn
■jelaten. Zij zoeken middelen tot herstel
het verwoeste; tot het scheppen van
nieuwe orde onder de volken; tot het
lohlbrengen van het op elk terrein ver
aten evenwicht.
jSder in zijn kring is aan het zoeken,
M hij zich het best zal aanpassen aan de
kwe tijden en de nieuwe toestanden;
it het oude weer terugroepen, dat gaat
rnaal niet meer. En toch is tot nog toe
\r al dat zoeken, hoe ernstig ook in prac-
gebracht, de orde en de tevredenheid
||le welvaart niet teruggekeerd. Het zoe-
is er wel, maar het vinden komt zoo
lig voor. De bijna gegrepen idealen
duchten telkens weer aan de handen
menschen.
getwijfeld werken verschillende oor-
^n daartoe samen. Maar zou een van de
tste oorzaken niet hierin gelegen zijn,
men zoo zelden bij het begiu is begon-
dat men zoo vaak het eerste en voor-
aste heelt vergeten? En dat eerste en
tamste is het zoeken van onzen God
iijno genade en hulp. Men zoekt veel en
rlei, maar Hem te zoeken, of gelijk de
ter het hier nog intiemer uitdrukt:
aangezicht te zoeken", dat
m regel en uitgangspunt, dat bij verre
de meesten m hun levensprogram niet
breven slaat,
daarom tobt die arme wereld zich in
hopeloos zoeken zonder vinden al. Het
■g£en had in de binnenkamer moeten be
dien.Op de plaats, waar onze ziel zich in
rootmoedigiAg en in schuldbelijdenis
■»*l voor het aangezicht van Hem, die. zelf
-#gd hoeft: „Is er een kwaad in de stad,
welk de Heere niet doet?" Daar moest,
>i- moet de ontmoeting gezocht worden
tl Hem, met zijn aangezicht, en mag de
niet rusten, voordat ze Zijn aangezicht
lt gevonden, en Zijn oog rust op ons,
Y ons oog kinderlijk mag rusten in het
i ie. Is dat gezocht en gevonden, dan is
ien uitgangspunt, dat blijde hope opent
nu voort te gaan zoeken naar herstel
binnen en van buiten, met het uitzicht
ook het gezochte te vinden.
er dan werkelijk mogelijkheid, om de-
Dntrooeling met Zijn aangezicht te zoe-
en te vinden?
Is ik op mijn eigen zonde zie, neen, dan
ie mogelijkheid er niet. Gods aangezicht
een.... en dat aangezicht Gods is zoo
ig; beeft zulks een goddelijken afkeer
al wat onrein is. En bij mij is zooveel
li-ns. Zooveel eigenwijsheid, weerbar-
heid, werelddieiust, hartstocht, onwil!
zou ik dan ook Zijn aangezicht, maar
ven zoeken, laat 9taat ontmoeten?
aeb er mijzelf den weg toe afgesneden
^et onmogelijk gemaakt,
n toch, juist bij het zien van eigen öl-
I ie en onwaardigheid kunnen we het
1 laten. We hebben buiten Hem en het
"Jen van Zijn aangezicht geen rust. Het
t ons-als August in us van ouds, die uit-
7 k „Mijn hart is onrustig in mij, totdat
ggruste in UI" En een innerlijke drijving,
_4rvan we het onszelf vaak niet zoo hei-
bewust zijn, dat zij verwekt wordt door
u\ Geest des Heeren zeiven. drijft onsfot
|l zoeken- Drijft tot dat roepen en bidden
1 bns verootmoedigen; tot dat altijd weer
Igkomen, en niet kunnen rusten, voor
ga op het zoeken van Zijn aangezicht het
tien is gevolgd.
Neen, dat zoeken is ons niet ontzegd;
zelf noodigt Hij: „Zoek mijn aangezicht!"
En evenmin is het vinden uflgcslolen;
want zelf hoeft Hij den regel vastgesteld,
en door zijn lieven Zoon laten bekend ma
ken: „V/ie zoekt, die vindt; en wie klopt,
dien zal opengedaan worden!" Dat geeft
moed en hoop. Hij is nu eenmaal geen
mensch, dal hij liegen-zou, en geen men-
schenkind, dat het Hem later weer berou
wen zou. Zou Hij het eerst zeggen, en dan
later niet doen? Dat kan niet zijn. Zijn
trouw waarborgt na het zeeken het vin
den. Want die beide zijn gaven van Hem;
en in die dubbele gave verheerlijkt Ilij dub
bel Zijne genade en ontferming/
Daardoor wordt het zoeken zelf reeds een
hartverheffend werk. Het wordt beschenen
door het licht der belortc: „Gij zult vin
den!" Ja, daarom kan reeds de ware zoe
ker gelukzalig worden geacht, ook al ge
niet hij oogenblikkelijk de volle zaligheid
van het vindén nog niet. Want zijn zoeken
is het krieken van het morgenrood. En dat
morgenrood is nog wel de volle middag
niet. maar het is er toch dc profetie van.
Daarom wordt ook in dezen tekst het
zoeken en bidden al vuriger en aandrin
gend met geestelijke vrijmoedigheid: „Ver
berg Uw aangezicht niet voor mij; wijs
uwen knecht niet af in toorn; Gij zijt reeds
meermalen mijne hulp geweest; begeef mij
niet en verlaat mij niet, o God mijns heils!"
Het verheft zich langs den geestelijken
ladder al hooger, om te eindigen in het stil
le rusten in den „God mijns lieils".
O gewis, de dichter zegt hier niet, dat
onmiddellijk bij het eerste zoeken als op
staanden voet dat heerlijke rusten in God
en dat liefelijk ontmoeten van Zijn aange
zicht plaats hebben zal. Hij spreekt hier
veeleer de faal dergenen, die aan het zoe
ken allang niet meer vreemd zijn; die
reeds zoo dikwijls Zijne hulp en uitredding
hebben ervaren; en daarom telkens weer
Zijn aangezicht zoeken. Maar hetzij dan
voor het eerst, hetzij bij den voorfcduur, in
Zijne lieven Zoon Jezus Christus laat Hij
zich vinden door het volk, dat achter die
Borggerechtigheid schuilt In Christus is
Zijn aangezicljt in vrede en gunst gewend
tot het in zichzelf schuldige volk; en in
Christus laat Hij zich vinden als een ver
zoend Vader.
Dan rusten wij mef.David en met Augus-
tinus in Hem. Daar rust onze ziel van
smart, in het leven met al zijn nood; in
het sterven het allermeest.
Ds. H. J. KOUWENHOVEN.
De Goede Herder.
Heeds zijn negen en negentig veilig thuis
In de schaapskooi bij elkaar;
Maar een doolt rond en is ver van liuia
Op de bergen in gevaar;
Op bergen, -waar 't geen schuilplaats vindt,
Ver van den Herder, Die hel mint.
„Heer, negen en negentig zijn bijeen;
„Zijt Gij daarmee dan niet voldaan.?**
Maar de Herder herneemt: „Adh. juist dit één,
„Dit verdoolde, wil *k niet laten gaan;
„En al is de weg ook steil eo ruw,
,,'k Zal gaan om Mijn schaap te zoeken nu."
Maar geen der -verlosten heeft ooit verstaan,
Door wat diepe waat'ren Hij ging,
Door wat diui&t'ren nacht de Heer is gegaan,
Eer Hij hen met Zijn 'armen omving.
In de woestenij hoorde Hij hun kroet
En ijlings was Hij tot hun hulp gereed.
„Van waar zijn die dropp'len Woed, o Heer,
„Langs den bergweg wijzend 't spoor?"
„Zij vloeiden voor een, die den weg verliet,
„Die den Herder uit 't oog verloor."
Terwijl Hij hen zodht overal in 't rond,
W<?rd *s Herders hand aan de doornen gorwond.
Maar, hoor! door de bergen, waar 't onweer
Van het rotspad, steil en runv, (woedt,
Wem-klinkt nu een roepstem, welgemoed.
„Gevonden! verblijdt u nu!"
En de eng'len herhalen 't blij refrein:
,.De Heiland zocht en vond het Zijn'."
Uit de Pers.
Men schrijft uit een der Raden van Ar
beid aan 'de Nederlander:
Ofschoon ik me niet wil mengen in
don strijd die er thans gevoerd wordt
over de Ziektewet, haar invoering en
het brengen onder de Raden van Ar
beid, meen ik toch de vraag te mogen
stellen, of de practijk niet reeds aan
toont, dat de uitvoering althans in
zeer nauw contact met de Raden van
Arbeid moet geschieden.
Als bestuurslid van een Raad van
Arbeid beeft het mijn aandacht ge
trokken, dat art. 99 van e I. W. veel
meer en beter tot zijn recht zou ko
men indien een Raad van Arbeid ken
nis had gedragen van de ziekte dio
aai: »li vendc invaliditeit gewoonlijk
voorafgaat.
Het is toch voosgekomen, dat bijv.
eoii t. b. c. patiënt reeds in zoo'n sta
dium was gekomen dat redelijkerwijze
do kans op horstel was uitgesloten en
dat verpleging in een inrichting op
kosten van de R. V. B. vrijwel geheel
nutteloos zou zijn geweest.
Indien echter bij de ziekte, die de on
middellijke oorzaak van dit t. b. c.
geval was, een meer doelmatige ver
zorging en verpleging had plaats ge-
bad, dat zou meer dan een geval niet
roods te ver gevorderd zijn.
En nu is het dus de vraag of het
toezicht van wege den Raad van Ar
beid door zijn medische ambtenaren
niet van meer beteekenis mag geacht
worden, dan het toezicht dat vanwege
ie particuliere kassen zal kunnen
worden uitgeoefend."
Art. 99 van cle Invaliditeitswet, merkt
de redactie op. spreekt gelijk bekend, is,
over de bevoegdheid van den Raad van
•Arbeid om maatregelen te nemen, dat ex
tra geneeskundige behandeling en zelfs
opneming in een inrichting wordt verkre
gen voor iemand, die gevaar zou loopen
blijvend invalide te worden.
Als het in gang zijnd overleg goede re
sultaten zal verkrijgen, zal daaronder ze
ker ook een regeling van deze materie
moeten behooren.
DE ALGEMEENE BONDEN.
De Voorzorg sprekende over de ko
mende crisis en de zware taak, die dan op
de vakorganisaties rusten zal, zegt o. m.:
In hoeverre de vakorganisaties daartoe
zullen willen en kunnen meewerken, zal
moeten blijken; doch naar het ons voor
komt ligt hier in de toekomst vooral een
grooUebe taak voor onze Christelijke so
ciale bonden. Omdat zij niet alleen en niet
in du eerste plaats de stoffelijke belangen
der loden zoeken, maar een geestelijk ele
ment in den arbeid trachten te brengen.
Door dezen te bezien in het licht der eeu
wigheid, aan de hand. van het Woord.
Het kan niet ontkend worden, dat voor
al in de laatste jaren ook onder de Chris
telijke arbeiders de liefde voor deze Bon
den is gaan tanen. Omdat zij hunne begin
selen met aanstonds in klinkende munt
omzetten. Omdat zij niet met beloften ko
men. Omdat zij niet direct stoffelijk voor
deel brengen. Veeleer gaan wijzen op de
hooge Christelijke roeping, ook bij de
vervulling van de gewone, aardsche dag
taak.
En men vond dat de vakbeweging dan
vrij wat profijtelijker was; want die deed
iets wat voordeel aanbracht in de beurs,
en waardoor men zijn stem in bet koor der
arbeiders eens kon laten hooren!
Thans is de kentering gekomen. Daar
zal vooral door hoog en laag uit andere
beginselen moeten worden geleefd dan in
de laatste jaren plaats had, wil men het
gansdhe maatschappij-leven niet in een
stroom van bloed en tranen zien onder
gaan, zooals het rampzalige Rusland ons
er een schets van geeft! Daar zal meer
drang moeien komen naar geestelijk goed.
Daar zal meer lust tot arbeid moeten ko
men als voor een „goddelijk" beroep; en
de bede van den Hciiand voor al de Zijnen
zal vanaf het eerste tot het laatste woord
voor heel de gemeente des Heeren weer
beteekenis moeten ^krijgen, als Hij deze
woorden op de lippen legt: „Geef ons he
den ons dagelijkseh brood."
Nog eens, hier zien wij een reuzentaak
voor onze Christelijk Sociale Bonden.
Voor Patrimonium en Werkmansbond en
Maarten Luther en St. Jozef.
Laten zij zich voor den komenden 6trijd
aangorden met nieuwe kracht, in de oudo
beproefde wapenrusting, opdat ons Chris
tendom in al zijne geledingen geleid wor
den aan dc hand van des Heeren woord. En
geheel het land en geheel het. volk zal
hiervan profiteered
LEESTAFEL.
Palestina en de Bijbel bewerkt uit het
Engelsch naar Dr. Jarao6 Neil, door J. A.
Wormser. Kampen J. H. Kok. Tweede
druk.
Dat van dit werk een tweeden druk noo-
dig was, verwondert ons niet en is een ver
blijdend verschijnsel tevens.
Slechts weinigen, zegt de sinds ontsla
pen bewerker in het voorwoord, kunnen
met zooveel kennis en gezag spreken over
de plaatsen, zeden en gewoonten van het
Heilige Land als Dr. James Neil. Verschei
dene jaren heeft hij in Palestina doorge
bracht, eerst verbonden aan de Christ
Church te Jerusalem en later al6 kapelaan
van den bekenden bisschop Gobat aldaar.
In die kwaliteiten heeft hij het Heilige
Land in allerlei richtingen doorkruist en
kwam daardoor in vertrouwelijke aanra
king met de bevolking van stad en land
beide.
Zijn scherpe opmerkingsgave, zijn fijn
taalgevoel en zijn hoogo ontwikkeling gin
gen gepaard met onbegrensde eerbied voor
den Bijbel als Gods Woord. Alles wat hij
hoorde, zag en ondervond, werd dienstbaar
gemaakt aan grondigen kennis en beter
verstand van de Heilige Schrift."
Hierin ligt de grooto beteekenis van dit
interessante boek.
Het leven in bet Westen verschilt in bij
na alle opzichten van het leven in Palesti
na. het „land en tehuis van den Bijbel."
Met. het gevolg dat tal van uitspraken
en beelden niet worden verstaan of ver-
kien! begrepen.
Goede kennis van het dagelijkseh leven,
van de zeden en gewoonten iu het Oosien
is daarom voor den Bijbellezer* onmisbaar.
En die kennis, door dc ontdekkingen van
de laatste jaren belangrijk vermeerderd,
wordt in-dit boek op een prettige en aan
gename wijze bijgebracht.
Een fijn getinte titelplaat en 23 ophel
derende penteekeningen van C. Koppenol,
verhoogen de waarde van dit boek, aan de
uitvoering waarvan door den uitgever
zeer veel zorg is besteed.
Wij hebben hier een boek dat in geen
enkele bibliotheek mag ontbreken en waar
van door onderwijzers en leiders van Kna-
penvereenigingen enz. met vrucht gebruik
kun wordfeu gemaakt.
Van Dominees cn Gemeenten. Schetsen
uit het Kerkelijk loven door J. Bosch, v. d.
m. te Altereer. Kampen, J. H. Kok.
Met veel belangstelling hebben wij deze
schetsen, die voor een dcol reeds een plaats
vonden in eenige weekbladen, gelezen.
Ons kerkelijk publiek, zoo is meermalen
opgemerkt, spreekt gaarne en bij voorkeur
over zijn predikanten, een opmerking die
zeker niet geheel onjuist is. In de kunst van
critiseeren hebben wij het tamelijk ver ge
bracht, maar ook aan meeleven en waar-
deering ontbreekt het vaak niet.
Wij twijfelen dan ook niet of dit boekje
zal met graagte worden gelezen.
Ds. Bosch teekent eerst niet onver
makelijk soms verschillende dominees
typen: de dorpsdominee, de 6tadsdominee,
de reisdominee, de redenaar, dominee-auto-
crateö enz.
Het tweede, niet het minst geslaagde
gedeelte is meer gewijd aan de practijk van
het gemeentelijk leven.
Deze schetsen mogen geen bijzondere lite
raire waarde hebben, ze laten zich prettig
lezen terwijl zij ook tal van behartigings-
waardige werken bevatten.
Bij wijze van proeve, drukken wij op
een andere plaats in dit. blad een der schet
sen af. Een proeve, die naar wij vertrouwen
naar meer zal smakon.
Wat is de Hel? door K. Schilder Gere
formeerd predikant to Gorichom. Kampen,
J. H. Kok.
Wat is de Hel? Een vraag die op zeer
verschillende wijzen wordt beantwoord.
„Een product van de meest armelijke
fantasie, die zich vermaakt met het droom
beeld van de meest fantastische armoedig
heid" zegt de een.
„Een bedenkelijk product van priesters
en leugenprofeten, om de menschen bang
te maken," beweert een ander.
En de kerk zelf heeft zich, naar Ds. Schil
der in een inleiding opmerkt, over het
VTaagstuk van den zielc-nondergang van
den tweeden dood nooit erg rondborstig
uitgesproken, met het gevolg dat in krin
gel ^lie de bedachtzaamheid gaarne aan
de vrjjpostigheid offeren, officious
met des temeer vrijmoedigheid over de hel
is geredekaveld en gefantaseerd.
Na dit inleidend woord, behandelt de
schrijver eerst de algemoene Bijbelsche ge
gevens, met behulp waarvan vervolgens
een beeld der hel in groote trekken althans,
word geconstrueerd. Verder worden be
handeld verwante dogma's en bedenkingen,
waarna tenslotte op de groote beteekenis
van dit vraagstuk de aandacht wordt ge
vestigd.
Aan het slot geeft do schrijver een groot
aantal aanteekeningon, die voor hen die
van dit onderwerp diepere udie a
maken, ongetwijfeld van groote bctoo! .3
zijn.
Psalm 119 door Ds. J. Kok, 1'.;: .-cd.
ta Renkum. Kempen. J. H. Kok.
Ds. Kok, die het vorig jaar *iju ve-.r ig-
jarige ambtsbediening herdacht, is niet
meer in staat voor de gemeenU- op le (re
den.
Maar al kan hij niet meer in hel publick
spreken, hij is toch nog in staat te lezen
en de pen te voeren,
En zoo kwam Ds. Kok, die blijkens
zijne vroegere geschriften zich steeds lot
het middelste gedeelte van den Bijbel voel
de aangetrokken, er toe in de „Wachter"
een reeks artikelen te schrijven over 1 iin
119, „een loflied over het Woord Gods, een
overgooiende fontein van licht, wijsheid
en troost voor het geloovig hart."
Velen verzochten den schrijver deze ar
tikelen uit te geven, aan welken wensch
thans is voldaan.
Wij vinden hier geen geleerde, afgetrok
ken redeneeringen, maar een tiental warrn-
gemoedelijkc beschouwingen, die naar wij
vertrouwen door velen- niet zonder genot
en slichting zullen worden gelezen.
Wrat Gods genade vermag in een jong
kind; hot leven van Bernard Hendrik v.
d. Berg in korte trekken geschetst, door
G. v. d. Berg. Met een woord vooraf door
Dr. J. H. Gunning J.Hzn. 3e druk. J. H.
Kok, Kampen.
Wanneer men dit eenvoudige, mooie
boekje leest., kan men zich begrijpen, dat
het den schrijver, den vader van dit jonge
kind, moeite kostte, 't intieme leven van
zijn lieveling algemeen bekend te maken.
Die schuchterheid strookt dan ook geheel
met den eenvoudigen, onopgesmukten vorm,
waarin het leven van dit kind Wordt be
schreven. 't Is in 't geheel niet oene bekee-
ringsgesehiedenis, zooals we er al zooveel
hebben. Door zijn natuurlijken vorm leest
't aangenaam en vertelt ons, die Gods
wondere wegen wel kennen, maar niet min
der hen, die godsdienstige opvoeding schu
wen, omdat „onze jonge kinderen doze
dingen toch niet verstaald' luide van de
waarheid van Jezus' woordIndien ge niet
wordt als de kinderen, ge zult het Kouiuk-
rijk Gods niet ingaan".
't Boekje was reeds, ook ongeloovigon,
ten zegen, zooals uit brieven aan den schrij
ver bleek. 't. Worde dit in nog ruimer
kring. Zal ons niet verwonderen, als bij
meerdere bekendheid de drukken elkaar
nog sneller opvolgen dan deze drie in
twee jaar.
Kerstmis in Amerika.
Eon abonné die Lijdelijk in Amerika ver-,
toel't zendt ons de volgende bijdrage:
Zonder overdrijving kan worden gezegd,
dat geen enkele Christelijke of Nationale
feestdag in Amerika voor de menschen zoo
veel beleekent als het Kerstfeest. Als
hoofdoorzaak hiervan kan wel genoemd
worden het feit dat de Amerikanen hun
St. .Nicolaas missen. Wel kennen ook de
jonge Amerikanen hun „Santa Claus" die
jaarlijks zijn bezoek brengt, om vlijt en
deugd te beloonen, maar men heeft hier
voor geen aparten feestdag zooals bij ons,
doch gebruikt hiervoor het Kerstfeest.
Voor de zakenwereld is „Christmas" dan
ook van groote beteekenis. Speciale étala
ges en groote advertenties vestigen al oen
paar weken tevoren de aandacht van het
publiek op allerlei artikelen die Yoor kerst
geschenk in aanmerking kunnen komen, en
vooral de laatste dagen is het inde winkels
en op straat zoo druk met menschen die
hun Iverstinkoopen doen, dat men zich
slechts met moeite door al die drukte een
weg kan banen.
Bovendien tracht man in Amerika, ik
zou haast zeggen, uog meer dan in Holland,
het Kerstfeest m den familiekring door te
brengen. Wie hier in de Kerstweek, en
vooral gedurende de laatste paar dagen
reizen moet, is niet gelukkig. Slaapwagens
zijn in veel gevallen reeds dagen van te vo
ren uitverkocht.
Voornamelijk kenmerkt zich echter liet
Amerikaansclie Kcrstfeesl door de bijzon-
dor groote mildadigbeid die bij deze gele
genheid tegenover de armere klassen, wordt
beloond. Hiervan hoeft een Europeaan ge
woon geen begrip, e
Hel Leger des Heils stelt zich ten doel
op dezen dag aan zooveel mogelijk anue
gezinnen een stevig „Chrisimas-diuuer"
(Kerstmaaltijd) te bezorgen.
Ten einde hiervoor de noodige gelden bij
een te krijgen kan men rends een paai* we-
u' FEUILLETON.
"Langs den afgrond.
n|
ttjoortaan scheen zij zich ora niémand
!r te bekommeren dan om den kleinen
rid. Betoonde zij haren man vroeger
thts weinig genegenheid, thans was zij
er dan ooit. Hij had nooit onder hare
voor Paul behoeven te lijden, maar
Jis werden zoowel hij als do kleine Paul
wille van de baby verwaarloosd.
inJoo ging het eenigen tijd, en op den
vjr werd de verhouding eerder erger dan
-^r, totdat John op zekeren dag, toen
Rovid ongeveer een jaar oud was, zijn ge-
kiü verloor iets wat hem bijna nooit
^Beurde en zijne vrouw verwijtingen
r% over haar gedrag,
ïaar toen vatte Mary vuur, en verried
een onbewaakt o ogenblik het geheim,
zij jarenlang zorgvuldig had bewaard,
zeide haren echtgenoot, dal zij hem
it had liefgehad, maar dat zij hem had
g'ouwd om Nicolaas Bray, met wien zij
^vist had te ergeren; en dat zij wel
r best had gedaan om eene goede vrouw
r hem te zijn, maar dat hoar hart een
ger toebehoorde,
oen zij ophield niet spreken was alle
Pf
kleur uit het gelaat van John Vivian ver
dwenen. Een poos staarde bij haar aan ge
lijk iemand, die met stomheid geslagen is,
Een of tweemaal opende hij de bleeke lip
pen alsof hij iets wilde zeggen, maar de
woorden bleven hem in de keel steken.
„Waarom ziet gij mij zoo aan?" vraag-
do zij, „waarom zegt gij niets? Als gij u
niet zoo voortdurend beklaagd hadt, zou
ik misschien niets gezegd hebben. Dat
hebt gij nu van uwe verwijten."
„Had ik dat geweten, Mary", zeide hij
eindelijk, „dan zou ik u niets verweten
hebben. Maar nu moet ik naar buiten, ik
kan het hier niet uithouden. Thans kan ik
niet met u spreken." Met deze woorden
greep hij zijn pot, en sn het huis uit.
Toen hij buiten kwam was de scheme
ring reeds gevallen.
Aan zijne rechterhand lag het pad, dat
over de heuvels van Wheal Anthony leid
de. Linke slingerde een weg zich door de
vallei, en verder voorbij de hoeve van
pachter Tresillian over de begroeide dui-
en naar de klippen, vanwaar met het uit
zicht had op de blauwe wateren van het
kanaal. Vlak voor hem lag het dorp Penw-
harf.
Hij aarzelde geen oogenblik welken weg
hij nemen zou. In betrekkelijk korten tijd
was hij de duinstrook overgestoken, en
bevond hij zich op de klippen, tegen wier
voet de glinsterende golven der zee kwa
men aanrollen. Het wa6 de tijd van den
vloed. Hij deed geen moeite om bet 6trand
te bereiken, maar liet zich op den ruigen
bodem nedervallen en trachtte na te. den
ken, over hetgeen hem verder te doen
6tond; trachtte al zijn moed te verzamelen
voor den efcrijd, die hem le wachten stond.
Langzamerhand begon het donker te
worden. Een voor een kwamen de sterren
te voorschijn, en zagen vriendelijk op hem
neder. Als een slaajpzang klonk het eento
nig geklots der golven hem in de oorep,
maar het geheimzinnig duister der einde-
looze zee scheen hem angst aan te jagen.
O, indien hij deze bittere smart slechts kon
ontvlieden, zich slechts kon verbergen in
de dichte schaduwen van den donkeren
nacht., indien hij de woorden sléchts kon
vergeten, die hem als scherpe doornen in
het hart waren gedrongen, en daaruit alle
hoop en vreugdo hadden verjaagd! In den
beginne was dit verlangen slechts een on
bestemd gevoel, maar langzamerhand
kreeg het een bepaalden vorm, om einde
lijk in een vast besluit over te gaan.
Het. was laat toen hij naar zijne woning
terugkeerde, waar zijne vrouw, die boos
was op zich zelf, omdat zij haar geheim
had verraden, c-n boos op haren man, om
dat hij haar echtgenoot was, hem in geen
vriendelijke stemming ontving.
Hij lette echter niet op hetgeen zij hem
verweet, maar toen hij eindelijk aan het
woord kon komen, zeide hij zoo bedaard
mogelijk: „In de volgende week worden er
werklui in de mijn afgedankt".
„Nu, wat zou dat?" vraagde zij bits.
„En ik denk, dat ik aan de beurt zal ko
men," antwoordde hij.
„Dat zou wat moois wezen!" riep zij uit.
„En dan zal ik moeten doen, wat zoo me
nige kameraad voor mij gedaan heeft."
„En dat is?"
„Weggaan! Er bestaat kans om in Cali-
fornië fortuin te maken. Ik zelf geef niet
veel om geld, maar gij zoudt dan als eene
dame kunnen leven. Eene soort van ver
goeding, Mary, begrijpt gij?"
Zij antwoordde niets. Zijne zachtheid en
vriendelijkheid troffen haar. Zij kreeg een
gevoel alsof zij hem werkelijk zou kunnen
liefhebben, maar de hoogmoed sloot haar
den mond, en verhardde baar het hart.
„Ik zal dikwijk schrijven," ging hij
voort, „dat is te zeggen, als gij er in toe
stemt, dat ik wegga."
„Er in toesiemmon!" herhaalde zij, en
hare oogen begonnen weer te Üikkeren.
„Stel u niet voor, dat ik u een strootje in
den weg zal leggen.".
Een week later had John Vivian van al
len ,die hem kenden, afscheid genomen, on
was zijn aangezicht, naar het Westen, ge
keerd.
IlOOl bSTUK
„David krijgt de ku- F. t
de klappen," zeiden dc n •>'-
harf dikwijls tot elkander, llicn..» moet
men echter niet opmaken, dal. Mary oen
slechte moeder was en opzettelijk onrecht
vaardig handelde. Integendeel, zij deed
haar be6t ora de kinderen volgere plicht en
geweten groot te brengen. Maar hare lief
de voor David maakte haar blind voor de
gebreken van haar eigen kind, terwijl het
feit, dat Paul dit niet was, haar blind
maakte voor diens deugden.
Zij verkeerde dan ook in de vaste mee
ning, dat Paul'deze niet bezat, of dat ze
nauwelijks in aanmerking konden komen,
terwijl David in hare oogen oen kleine
heilige was. Bij gevolg was Mary steeds
overtuigd, dat David nooit schuld had*
wanneer er het een of ander kwaad was be
dreven, maar dat Paul Jaar stellig dc
'hand in moest gehad hebben.
(Wordt vervolgd).