fweede Blad.
Irijdag 24 December IS20
KERSTFEEST.
Eere zjj God in de hoogste hemelen
en vrede op aarde, in do menschen
een welbehagen! Lukas II14.
len gaan onzo gedachten naar do vel-
van Bethlehem, naar die welbekende
i, waar Boaz' korenvelden eens ruisch-
waar David als jongeling zijn kuddo
idde en zijn liederen zong, bij 't geklank
i zijn harp. Er is in Bethlehem veel ver-
Ilerd. Het stadje is achteruit gegaan, de
le beroemde geslachten van voorheen
nen er niet meer wio weet zelfs nog
.1 ar Davids huis bleef? Maar nog altijd
II kken de herders uit om op do heuvelen
one schapen te weiden. Daar legert zich
aantal dier herders, gereed om den
rht over te waken bij hunne kudden. En
en van hen hebben in hun 6tal 'n onder
men gegeven aan een paar arme ver
leide menschen, die, uit het verre Naza-
,b, waren gekomen tot de oude stad van
koninklijk geslacht, waaruit zij gespro-
waren, doch waar zij nu niemand yoh-
ii om hen te'Tierbei.gen.
Zij logeren zich, die herders, op een van
thlehems heuvelen. Waarover zij spra
in, weten wij niet, maar dit staat wel
ist, dat zij, die ook behoorden tot het
cine getal, dat Israels vertroostingen
rwachtte, dat zij daar bezig
aren met wat in die dagen geschiedde:
oo getuigde die tij- van Israels vil! Een
eemd vorst zond zijne bevelen
heel Israël raakte Th bewe-
ing. Op Davids troon zat een Edomiet, de
poddorstige en gevreesde Herodes. Da-
stad was vervallen, waar was Zijn
Dat stemde het hart van Israels vromen
io droef en dat alles kwam bij hon op,
het rumoer van den dag verstierf en de
,ilto, do heilige stilte van den nacht hen
ivingl In die stilte hebben zij 't elkaar
inerd, dat God beloofd had hoe Da-
«toel bestendig zou zijn. Daar onder
stillen helderen hemel is hun verlan-
uitgegaan naar de toekomst. Daar
iben zij gezucht toen 't stil werd in hun
irt: ,46 't ook om onze zonden, dat de
slofte vertoeft?" Hoe zou 't anders wor-
__i? Door hon, door wio dachten als zij?
tch zij wisten wel heter. In hen was geen
acht en in hen was veel schuld. Door de
j or gangers des volks? Maar die verlang
en naar niets anders; de hoogepriester en
zijnen vonden het voortreffelijk zooala
nu was. Zou het dan komen door een
groote volksbewegingen, die juist in
dagen der beschrijving in 't Noordon
waren ont-staan? De vromen hielden hun
lart vast als zij dachten aan 't aardsch-
jozindo patriotismo, dat daaruit sprak;
neon zulk een beweging zonder geestelijken
inhoud, zou geen heil brengc-n. En hun
klein geloof sprak: „het kan niet."
Dan zagen zij weer op naar dien stillen
ïemel, die getuigde van God6 trouw en hun
hart werd ootmoedig-stil, als daarin weer
klonken die oude profetieën van 't rijskon,
dat zou uitspruiten uit Isaï's afgehouwen
tronk. Van de zonne der gerechtigheid die
zou ©pgaan.
En toen in de stilte, toen zij geen uitkomst
zagen, en toch hoopten, toen is het ge
schied! Van boven is tot hen gekomen het
antwoord, dat de aarde niet geven kon:
„hoe er toch verlossing zou komen?" Daar
omschijnt hen de heerlijkheid dee Heeren
en al6 zij vol vreeze voorover storten klinkt
het: Vreeet niet, want ziet ik verkondig u
groote blijdschap, die al den vollce wezen
zal n.l. dat u heden geboren is de Zalig
maker, welke is Christus de Heer in de
Stad Davids en dit zal u het teeken zijn:
gij zult het kindeke vinden in doeken ge
wonden en liggende in de kribbe.
En als zij op dat „vreest niet" het hoofd
opheffen en de oogen omhoog slaan, daar
straalt hun tegen een goddelijke glans en
daar jubelt het van uit deu hemel, tot diop
in hun hart: „Eere zij God in do hoogste
homelen en vrede op aarde, in de menschen
een welbehagen."
„Eere zij God in de hoogste hemelen,"
dat is van hun lied de aanvang. Eere zij
God! dat staat voorop! Zeker, het Kerst
feest spreekt over het gro dste heil aan
menschen geschonken, maar boven dat heil
staat „do eere Gods"! De engelen „die
6taan voor Gods troon", hebben die 't al
lereerst en 't allerduidelijkst verkondigd.
„Eere zij God!" Zoo zingen zij, waar zij
6taren op de Majesteit Godè, die zich hier
openbaart. Wat hebben die engelen menig
maal het aangezicht moeten bedekken, als
zij zagen, hoeveel zonde en verderf woon
de op deze aarde! Wat hebben zij, die zich
verblijden iu éénen zondaar die zich be
keert, zich niet verbaasd, als zij aan
schouwden, hoe de menschen Gods zege
ningen misbruikten tot eigen verderf. Als
zij ontdekten, hoe de wet- Gods zoo mis
bruikt werd, dat haar hoogste vereerders
al minder en minder van Gods hart gingen
verstaan. Gevraagd hebben de heilige en
gelen: wat daar nog meer aan die men-
schenwereld te doen was, die Gods gezan
ten verworpen en Zijne dienaren verguisd
had; z ij hebben geen weg en geen raad
gewreten. Maar nu, nu jubelen zij bij Beth-
lehems kribbe, want God heeft wel een
weg geweten en Hij gaf wel raad en om
dien goddelijlcen raad, vol van majesteit,
jubelt hun lofzang: „Eere zij God!"
„Vrede op aarde", zoo juicht het enge
lenkoor in de tweede plaats. „Vrede op
aarde," welk een beeld doen die woorden
oprijzen in ons hart! Wat wordt de aard»
schoon, als dat waarheid is geworden! Wij
kunnen het ons haast niet indenken toch
een enkele maal komt het dichter bij ons.
Ziet als wij ver buiten het gewoel van
de stad, op een helderen winteravond, om
ons de hoornen hoog zien staan stil
boven ons den hemel, diep donker, maar
bezaaid met duizend starren, of als wij op
een vroegen zomermorgen, als de men
schen nog zwijgen, naar buiten treden, om
liet lachen, het stil-lachen van Gods schep
ping te zien, als het lachen van een klein
kindje, dan, dan komt zij dichter bij ons, de
heerlijkheid van die aarde als er vrede is.
Maar ach, maar ach! wat wijkt die vre
de snel! Hoort, hoe het daar schamper
wordt geroepen: Vrede op aarde?! Wie is
de dwaas, die daaraan nog gelooft? Waar
is zij te vinden?
„Vrede op aarde," het mocht wel veran
derd worden in „oorlog op aarde"! Zoo
zeggen de menschen. Maar niet wat do
menschen z e g g o n, maar wat de engelen
zingen is waar.
Jezus Christus is d e Vredevorst, ook al
brengt Zijn komst het zwaard! Dat heb
ben de engelen wel goed gezien. Zij waren
niet bevangen door dien oppervlakkigen
waan, alsof er „Vrede op aarde" zou zijn,
als er maar geen oorlog was. Zij wisten te
goed, dat do vrede weg was uit het para
dijs, toen de zonde was geslopen in het
hart zijner bewoners. Zij wisten ook, dat
er geen vrede kan zijn, zoolang de zonde
heerscht, want zonde is zelfzucht en zelf
zucht is 6trijd.
De engelen, die dat weten, zingen „Vre
de op aarde" als Jezus geboren is, de held,
die de zonde overwint, die geen zelfzucht
kent, maar Zijn leven stelt tot een rant
soen voor velen!
De vrede, dien Christus brengt, vangt
aan in 't hart. Daar begint hij, waar de
wortelen van onvrede uit de ziel zijn weg
gerukt, waar een m&isch is verzoend ge
worden met God en door God, met zijn lot
en met zijn medemensch.
De vrede, dien Christus 6chenkt, is een
overwinnende vrede. Zie hem in Stephanu6
om den naam des Heeren neefgebeukt, ster
vend onder do steenblokken, die oen woe
dend gemeen op Hem neeremakt en die in
een vrede, welke zegepraalt over dit lijden,
die hemelen goopend ziet; die zijn geest kan
geven in Jezus' handen en zoo vol van
vrede is, dat hij stervend kan bidden voor
zijn beulen: Heere, rek.dn hun deze zonde
niet- toe. Dat is de vrede dien Jezus geeft.
„Eere zij God in de hoogste hemelen en
vrede op aarde, in de menschen een wel
behagen!" De eere Gods 6taat in dit enge
lenlied voorop, maar zij zwijgen niet van
dat Heil, dat zondaren te beurt viel.
Hoe zouden zij. ook kunnen! De engelen
weten het wel, dat Gods glorie het heer
lijkst heeft gestraald, in dat welbehagen
door Hem*aan menschen betoond. Zoo ju
belt dan hun lied: „In menschen een wel
behagen!"
Maar 't is een lied geweest vol van hei
lige verbazing. God had een welgevallen
in den mensch? Niet in don heiligen, reinon
maar in den zondigen mensch? Neen, dat
was een boodschap, die geen men6ch ons
had kunnen brengen; gi_-.cn menscfi haa (lat
kunnen gelooveu: de engelen zelfs zijn er
verbaasd over geweest., maar zij hebben 't
gezongen, zij, die goddelijk erbarmen heb
ben gekend en zij hebben er om gejubeld
met groote en heilige vreugd.
En wel was die boodschap het waard,
dat de engelen haar brachten. Zij bevat
toch niets minder dan dit: U o mensch, die
God niet.kondet vinden en zonder God niet
kunt leren, u heeft God gezocht. Tot u is
Hij nedergedaald. Hij hoeft de door u ver
broken gemeenschap met dern hemel her
steld. Hij breidt tot u Zijne armen uit en
Zijn hart zoekt u.
„Eere zij God in de hoogste hemelen en
vrede op aarde; in de menschen een welbe
hagen." Zoo zongen do engelen.
Heb'bea w'j op dat lied een antwoord?
Gij aarzelt? Gij durft het niet aanvaar
den als bestemd ook voor u?
O, treedt dan nog eens naar buiten in 't
veld van Bethlehem; gaat daar staan naast
deze herders. Daar openen zich de hemeleq,
de glans der hemelsche heirscharen straalt
u tegemoet. Hoort, hoe die engelen zingen:
Eere zij God in de hoogste hemelen en vre
de op aarde; in de menschen een welbeha
gen! En als gij dat hoort, durft gij dan
nog vragen of God wel vrede biedt?
Neen, dat kunt gij niet meer, dat durft
gij niot meer. Gij spoedt u voort met de
herders om bij de kribbe te aanbidden, te
danken, en straks weer te keeren God lo
vende voor dat groote heil: „in menschen
eon welbehagen!'
Ffc.UILLE.TON.
Hebt elkander lief.
2)
George Schroder, de jonge dorpsonder
wijzer, door zijn huwelijk een neef van den
dominó, zat tegenover den preekstoel op
het bankje voor 't orgel. Hij zag, hoe het
gezicht van den ouden man sneeuwwit was,
bijna zoo wit als zijn haar; maar de oogen
schitterden en straalden, dat hij aan den
apostel Johannis herinnerd werd. En aan
dezen discipel, dien Jezus liefhad, zooals
hij in den grijzen ouderdom zijn liefdebood-
sehap over de wereld uitzond, moest de
jonge onderwijzer denken, toen daarboven
Pastor Dernberg de rimpelige, witte han
den zegenend over zijn gemeente uitbreid
de bij het hartroerende slotwoord: „Kin-
derkens, hebt elkander lief!"
En toch was er een, wien het zachte „tik,
tik, tik" van de regendruppels tegen de
vensterruiten met meer kracht in* 't oor
drong dan de stem, die van den kansel
klonk. Hem 6chreewde het niischen en kla
teren als met bazuinengeluid tegen: „Het
is alles leugen en bedrog. God i6 onbarm
hartig! Hij heeft je niet verhoord." En
/4an druDDclde het hem als met gloeiende
vonken op de ziol: „Nu treedt de Halden-
beek buiten de overs; nu kost het je je
laatste! De haveroogst, die is nu ook be
dorven? En nu kan ik ook de pacht niot
opbrengen! Dat regenen neemt me ook nog
het dak boven 't hoofd vandaan."
Met onuitsprekelijke bitterheid blikte
Hendrik Mesow, in het dorp de Haldenboer
genoemd, dware door het schip van de
kerk naar den overkant, waar zijn geluk
kiger buren zaten. Ja, hun ging de regen
lang zooveel niet aan als hom.
Daar zat do rijke veeboer Ranke, wiens
goed beneden in 't dal lag. Die kon wel
lachen en bij zichzelf mompelen: „Laat hot
maar regenen, zooveel te meer, zooveel te
beter! Mijn gras groeit des te krachtiger
en voller, hoe meer het daartusschen ruischt
en loopt en mijn sluizen heb ik alle in
orde; daar kan niets gebeuren!" Die had
zich geheel op de veeteelt geworpen, en alle
zijne akkers in weiden veranderd. Zijn
koeien weidden nu 's zomers op de bergwei
den, waar hij een melkerij had en zijn kaas
en .boter werden naar alle landen verzon
den. Wie het ook nog eens zoover brengen
kon!
En naast Jacob Ranke zat dokter Wal
ter. Die kon ook met een vroolijk gezidit
naar omhoog naar den preekstoel kijken
en open oor naar de woorden van den
Oud-Hol!andsch Kerstlied.
Nu zyt wellekome,
Jesu lieven Heer!
Ghy komt van alsoo hooghe,
Van al soo veer.
Nu zijt wellekome
van den hooghen Hemel neer.
Hier al in dit Aerdryck,
Zijt ghy ghesien noyt meer,
Kyriereleys.
d'Herders op den velde.
Hoorden een nieuw liedl;
Dat Jezus was ghebooren,
zij wisten 1t niet:
Gaet aen gheender slraeten
en ghy sultet vinden klaer,
Bethlem is de stede
Daer 't is geschiedt voorwaar,
Kyriereleys.
d'Heilighe drie Koen'ghen
Uyt- soo verren landt,
Sy sochten onsen. Heere
met offerhandt:
Ze offerden ootmoedolyck
Myrrh', Wieroock endo Goudt,
*'t Eeren van dat Kinde,
dat alle dingh behoudt.
Kyriereleys.
(Kyrierelys: Heere erbarm u ónzer).
O KERSTNACHT.
O Kerstnacht, schooner dan de dagen,
Hoe kan Herodes 't licht verdragen.
Dat in uw duisternisse blinkt
En wordt gevierd en aangebeden?
Zijn hoogmoed luistert naar geen reden,
Hoe schel die in zijn ooren klinkt.
Hij poogt d'onnooz'len te vernielen
Door 't. 'moorden van onschuld'go zielen,
En wekt een stad, en landgeschrei
In Bethlehem en op den akker,
En maakt de geest van Rachel wakker,
Die rondwaart nu, door beemt en wei.
Wie kan d'ellende en jammer noemen,
En tellen zooveel schoone bloemen,
Die toen verwelkten, eer zij nog
Hun frisschc bladeren ontloken,
En liefelijk voor ieder roken z
En 's morgens dronken 't eerste zog?
Bedrukte Rachel, staak dit waren;
Uw kinderen zijn martelaren
En eerstelingen van het zaad,
Dat uit uw bloed begint te groeien,
En heerlijk tot Gods eer zal bloeien,
En door geon wreedheid meer vergaat.
(Vondel).
Uit de Pers.
EEN INTERESSANTE KWESTIE.
Onder dit opschrift trefien wij in het or
gaan der christelijke typographon onder
staand artikeltje aan, dat kan bewijzen,
hoe gecompliceerd het maatschappij,leven
is en dat men toch van boven-af onmoge
lijk alles regelen kan.
Sociale wetgeving van uit Den Haag is
niet voldoende. Gebruik maken van de
maatschappelijke organen en aldus aan
sluiten aan het bonte loven is onmisbaar.
Men oordeele:
De invoering van de Arbeidswet heeft
verschillende vragen naar voren gebracht.
Ook zijn hier en daar door districtshoof
den beslissingen genomen, waarvan het
niet zeker is, dat zij in overeensetmmmg
zijn met de bedoeling van do Wet. In en
kele van die beslissingen is ook het gra
fisch bedrijf betrokken, althans wat be
treft een der branches daarvan. Wij zullen
om het geval zelf en om de te wachten be
slissing de zaak even noemen.
Zooals waarschijnlijk kiekend is, beeft
de Minister tegen het advies van den Hoo-
gen Raad van Arbeid beslist, dat voor de
metaal-indu6trie een tijdperk van twee
jaar is toegelaten, eer de invoering van de
45-urige werkweek verplicht was. Geduren-
die twee jaar mag nog 48 uren per week
gearbeid worden. De blikindustrie vormt
een onderdeel der metaal-nijverheid, dus
ook in de blikfabrieken mag men nog we
kelijks 48 uren arbeiden. Die blikfabrieken
hebben echter weer een onderdeel, n. I. de
blikdrukkerijen. Daar worden op het blik
allerlei firmanamen en reclames aange
bracht, door middel van de drukpers en
volgens een procédé, dat veel overeenkomst
heeft met den steendruk. De werknemers in
die blikdrukkerijen worden dan ook, voor
zoover het den vaklieden betreft, genomen
uit de steendrukkers. Voor dat deel van de
werknemers zijn de blikfabrikanten dan
ook aangesloten bij den Ned. Bond van
Steendrukkerijen.
De C. A. O. voor dat bedrijf liet toe, dat
tot. 1 Januari 1921 per week 48 uren zou
worden geajbeid. Nu de arbeidswet op 24
October in werking trad, moe6t ook daar
natuurlijk de werkweek worden verkort en
op 45 uren worden gesteld. Echter besliste
een der districtshoofden, dat de blikdruk
kerijen in zeker district niet vielen onder
do bepalingen der arbeidswet voor druk
kerijen, maar dat zij werden ondergebracht
onder de metaalindustrie, en dat zij dus
voorloopig nog 48 uren per week iuogen
arbeiden. Wij kunnen deze opvatting niet
deelen. Integendeel zijn wij van meening,
dat de wet reeds nu van toepassing wordt
op de blikdrukkerijen, zoodat wij bij ge
combineerde besturen gevraagd hebben te
gen deze beslissing bij den Minister in hoo-
ger beroep te gaan.
Het komt ons niet onwaarschijnlijk voor,
dat het districtshoofd hier is te rade .ge
gaan bij den toestand in de text.iel-in-
dustrie. Ook daar is de arbeidsweek nog
op 48 uren gebleven. De katoendrukkers
vormen daar geheel een onderdeel van dat
bedrijf en moeten dus ook nog 48 uren per
week arbeiden. Echter is de verhouding
der blikdrukkers tot de metaalnijverheid
eeh geheel andere als die van katoendruk
kers in de textiel-industrie. Is onze gissing
junst, dan zal ongetwijfeld de Minister
beslissen, dat blikdrukkers onder gebracht
moeten worden onder de groep drukkers,
en dat voor hen dus op 24 October de 45-
urige werkweek verplicht was. Maar ook
al besliste het districtshoofd op andere
gronden, dan nog staat het voor ons wel
vast, dat blikdrukkers drukkers zijn in den
zin der wet en geen metaal-arbeiders.
Uit het Sociale Leven.
De textielindustrie.
De hoofdbesturen der textielarbeiders-
bonden hebben met de directie der N. V..
Vereenigdo Touwfabrieken te Leiderdorp
onderhandeld over een nieuwe loonrege
ling, nu de werktijd op de fabrieken is in
gekort van 59 op 50 en voor enkele groe
pen op 45 uur. Do directie was niet bereid
verder te gaan dan tot een weekloon van
ƒ32, terwijl voor de metaalbewerkers een
hoofdelijke herziening der loonen zal
plaats hebben. Deze toezegging is niet
aanvaard en de arbeiders der fabriek heb
ben do hoofdbesturen opgedragen eeh
nieuwe loonregeling te ontwerpen en aan
de directie toe te zenden, wat reeds ge
schied is.
De directie der textielfabriek Wit-
stoom der firma Willink en Co. te Winters
wijk keert aan haar arbeiders voor de
drie dagen per week, welke niet gewerkt
worden, 50 van het loon uit.
Do glasindustrie.
In do flesschenfabricatie te Schiedam is,
als in zoovele andere industrieën, groote
slapte ingetreden. Waren kort na den
oorlog do fabrieken overstelpt met orders,
zoodat zelfs bestellingen moesten worden
ufgowczei), thans komt er van ö.?n ~r v i
■afnemer, van Engeland,, geen ejiiteh' uni
binnen en worden zelfs oude orders ->
zegd en verbroken. Daarbij komt, dal ook
Je groote distillateurs, die .oor expor!
ken, hun afzet tot een minimum hebben
zien inkrimpen, zoodat ook deze geen fles-
schen betrekken. Het gevolg van een eu.
ander is. dat reeds enkele glasfabrieken
geheel of gedeeltelijk hun personeel heb
ben ontslagen, dat heden weer eenige hon
derden glasblazers gedaan krijgen en de
overblijvenden met Januari hetzelfde lot
tegemoet zien. De kistenmaker ij zal te
vens binnenkort wegens stilstand in den
export van de distallaleurs haar bedrijven
moeten stopzetten.
De sigareniiulustrie.
De firma Opstellen en Co., sigarenfabri-
kante te Wageningen, heeft haar geheele
j.»ersoneel, pl.m. 50 man, wegens slapte
ontslagen. Ook op andere fabrieken wor
den de arbeiders om dezelfde reden naar
huis gezonden.
Deze week zal de firma Dassen en
Van der Steen te Meerveldhoven haar fa
briek sluiten.
Malaise in den turfhandel.
Men schrijft uit Drente:
Het schijnt, dat de turfhandel ook in dg
algemeene malaise deelt, bij is althans bui
tengewoon slap in de laatste weken. Werd
in Augustus en September veel gevraagd
en liepen daardoor de prijzen verbazend
op, thans is betrekkelijk weinig vraag
meer naar turf. Het schijnt, dat men ook in
dit opzicht de buitensporig hooge prijzen
moe is in de groote steden en zich maar
zooveel mogelijk beperkt, althans de schip
pers klagen, dat hun vrachten weinig af
trek vinden.
Aan de stations van de Noordooster-
locaal te Enloo, Valthe en Weerdinge hoo-
pen zich de per as uit het veen aangevoerde
voorraden reusachtig op. Met eenige span
ning worden de jaarlijksche verhuringen
van veenputten, welke in het volgende sei
zoen zullen worden uitgegraven, tegemoet
gezien. Door degelijke organisatie van de
verveners houdt men de prijzen thans nog
6taande, doch een daling schijnt wel onver
mijdelijk, nu de vrije concurrentie met
steenkolen en cokes weer optreedt. Zal
men de prijsverlaging trachten mogelijk te
maken door lager inhuren van het te ver
graven veen?
Gevaren op den was*
Een rijke en voorname Duitsche damo zocht
een koetsier en plaatste daarom oen advertentie.
De gegadigden moesten op een bepaald uur aan
haar huis komen en zich persoonlijk aan haar
voorstelen.
Toen do eerste de kamer der dame binnentrad,
vroeg deze hem:
„Hot dicht durft ge lange een afgrond voorbij
Tijden, zonder dat de wagen in gevaar koi\t?"
„Ik durf den afgrond, al is hij nog zoo diep, tot
op oen motor naderenen als de paarden mak zijn,
tot op oen halven meter, zonder dat U het ge*
ring6te hooft te vreezen," was het antwoord van
den koetsier. De dam© dankte den man en lial
hem gaan.
De tweedo trad binnen endo damo riehtto tot
hem dezelfde vraag. „Ik wil tot op een handbreed
langs den afgrond voorbij rijden," zeide deze,
„on als het moet, kan ik het ook op oen haar*
breed nemen. U behoeft daarbij niet te boven,
Movrouw." De damo werd duizelig, als ze aan
don afgrond dacht és zag hot rijtuig al in de
diepte storten. Zij dankte don waaghalzigen man,
maar betreurde, hem de betrekking niet to kun*
nen geven.
Nu trad de derde binnen. De dame richtte toÉ
hora weer dezelfde vraag. Bescheiden gaf dozo ton
antwoord: Mevrouw, ik geloof, dat ik mijn paar-»
den goed kan bosturen, maar hoe dicht ik lang»
oen steilen afgrond kan gaan. weet ik zelf niot.
Van gevaarlijke plaatson houd ik mij altijd zoo*
Yor vandaan, als ik maar eenigszins kan, en daar
ben ik altijd goed bij gevaren. De movrouw ghm*
lachte welgevallig en zeide: Go kunt morgen do
totrekki»g aanvaarden, U durf ik te vertrouwen.
Deze geschiedenis ia zeer leerrijk. In dezo wo*
rold vol zonde zijt ge ieder oogenblik in gevaar.
Vraag niet: Hoo ver kan ik dit of dat gevaar na*
deren zonder schade aan den inwendigen mensch
te veroorzaken? Petrus had beter gedaan, als hij
in den nacht, waarin de Heere Jezus vorraden en
gevangen genomen werd, niot de deurwaarstor en
do knechten bij het kolenvuur genaderd was.
Houd het met den ervaren .koetsier on houd u
van afgronden en gevaarlijke plaatsen zoover af,
als mogelijk is. Ge zult er goed bij varen."
dominé luisteren. Hendrik Mesow zag hem
woedend aan, omdat zulk een glans van
vroolijkheid op des dokters gezicht lag.
„Hij ziet er uit, als was hij nog dank
baar voor den regen! Nu ja, wat hoeft hij
daar ook verdriet over te hebben. Hoog
stens dat Frits, zijn koetsier, de wielen en
het tuig van zijn rijtuig wat meer moet
schoonmaken en dat zijn paarden wat har
der moeten trekken, als zij hem door diepe
wagensporen en groote plassen moeten
trekken. Want hindert hem dat! Die ge
lukkige dokter!
En al die ambachtslui, die geen akker
hadden. Daar Borne, de timmerman, wat
keek die schijnheilig naar boven! di$ had
een genot, alsof hij een vreugdeboodschap
van den preekstoel kreeg! En schoenmaker
en kleermaker! Een nieuwe aanval van bit
terheid maakte zich van 't hart van Hen
drik-Mesow meester; het scheen hem, alsof
zij hem aangrijnsden en zeiden: „Jou, arme
stakker! wij kunnen jo uitlachen! Je zit in
de ellende; je koren verrot in de aren, je
akkers drijven weg. En dan die massa stee-
nen, die de Haldenbeek mee naar beneden
voert! die liggen nu op je land, je hadt
goed koren gezaaid, maar de duivel heeft
je gefopt, er zijn steonen uit opgegroeid!"
Woedend maakte hij zich, bijna was hij
overeind ffcsprougen. Slechts mét de uiter
ste krachtsinspanning gelukte het hem zich
stil te houden en de godsdienstoefening niet
te 6toren, maar daarbij was het of ijzeren
boeien om zijn hart gelegd werden, dat het
zich samenkromp en zeer nauw en klein
werd. En de profetische woorden van den
ouden zielenherder: „Gij zult nog eens zien,
dat het het allerbeste, liefderijkste Vader
hart is, (lie u zendt" gingen aan zijn
oor voorbij.
Daar viel Hendrik Mesow's oog op den
boer van de Woudhoeve. Ja, dien hinderde
de regen ook niet veel. Diens land -was ook
wel langs de berghelling gelegen, zooals
het zijne, maar het werd beschermd door
het bosch. De dennen stonden daar zoo ge
lijkmatig dicht en waren zoo hoog en flink
opgeschoten; als zuilen stonden ze naast
elkaar en beschermden de Woudhoeve en
zijn akkers, zoodat de wateren daar geen
kwaad konden doen. En dan de boer va»
Lindenhof! Diens land lag ook wel onder
water, maar die had alleen maar uit te re
kenen, hoeveel geld hij bij zijn bankier
had op te vragen om de schade te betalen.
D i e kon wel eenige keeren misgewas uit
houden.
En de boer van Ebersbach had nog zijn
zaagmolen, welks opbrengst hem over den
ontbrekenden oogst heenhielp! Zelfs de
kleiner® hoeren, ure hier en daar schade
hadden geledon, waren niet zoo zwaar,
getroffen als juist hij, Hendrik Mesow, de
boer van de Haldenhoeve. Sedert twaalf
jaren had hij de Haldenhoeve in pacht en
het was hom gelukt, de akkors door vlijt
dn bekwaamheid te verbeteren, zoodat za
meer opbrachten dan vroeger en altijd hai
hij den hardvochtigen, gierigen heereboer
Karow, den eigenaar, de pacht gelukkig
op tijd kunueu brengen. Alléén de laatst®
keer, met Paechen, ijiek Toen was hij hem
de helft schuldig gebleven, want het waa
een 6trenge winter geweest, de aardappel®
waren bevroren en liet. winterkoren erg be
schadigd. Daarbij was zijn dochtertje
zwaar ziek geworden en dokter en apothe
ker hadden veel geld gekost-
Zoo was hij dus met de pacht ten ach
teren en nu bracht Juni dat slechte weer!
En hij had toch zoo vlijtig gewerkt en was
altijd zuinig geweest, in do hoop het nog
eenmaal zoover te brengen, dat hij de Hal-»
denb' v kon ko» t!
(Wordt vervolgdj.