Tweede Blad. Zaterdag 2 October 1920 Een treurig verschijnsel. Van toen af gingen velen van zijne discipelen terug, en wandelen niet meer met Hem. Joh. 6:66. De Heere Jezus had eerst stil in Nazareth geleefd. Toen bad niemand iets van Hem gemerkt, en was er van Hem tot het volk geen roep uitgegaan. Jezus leefde in het huisgezin van Jozef en Maria, droeg het schootsvel en hielp Jozef in zijn werk. Maar toen, naar Gods raad, een einde ge komen was aan die stille periode van Jezus' leven in- het landelijk Nazareth, en het openbaar leven van den Heiland zou begin nen, waarin Hij heel het land zou doortrek ken, om overal zijn woord te spreken en zijne wonderen te verrichten, toen heeft Hij zich eerst door Johannes in de Jordaan la ten doopen om alzoo tot de openbare bedie ning van zijn Messiasambt in te gaan. Van dat oogenblik af was het uit met de' stille ruste in Nazareth. Toen ving Jezus zijn Messiasarbeid publiekelijk aan, zocht en vond discipelen, had weldra den kring van twaalven geformeerd, zag van alle kanten do scharen toestro.omen die hem volgden en gaarne hoorden. Jezus was de profeet van Galilea gewor den. In al de steden en vlekken en dorpen wbrd over niemand anders dan over Jezus van Nazareth gesproken, over wat lïij ge zegd en gedaan had. Hij was de held van den dag, en ieder moest hem zien en hoo- ren. Nooit heeft iemand zoo stormender-' hand het hart des volks veroverd als Jezus .het gedaan heeft. Al het volk hing Hem aan want Hij was lieflijk in woorden en groot in werken. Hij die weet wie Jezus was en wat er ge beuren zou als de ure daar was, kan zich nooit losmaken van de vraag: wat bewoog toch al dat volk om Jezus na to loopen, en om in steeds grooter menigte zich te voegen -bij de schare die Jezus volgde? Dat is toch niet het geloof geweest, want dan zou die schare Jezus trouw zijn gebleven tot in den dood, en nooit geroepen hebben: weg met Hem, kruist Hem, het is niet behoor lijk dat Hij leve! Dan zou voor dien tijd ook niet gebeurd zijn wat wij lezen in het tekstwoord hierboven afgeêchreven: „van toen af gingen velen zijner discipelen te rug, en wandelden niet meer met Hem." Denk u dit laatste goed in. Daar was rondom Jezus een zeer groote kring van discipelen die Hem volgden en met Hem wandelden, en die het ook wel voor de we reld weten wilden dat zij discipelen van Jezus waren. Maar op een gegeven oogenbl^ zegt de Heiland iets. Allen luis teren, hw is een woord van gewicht en be- teekenis en het wordt met grooten nadruk uitgesproken: „niemand kan tot mij ko- men, tenzij dat het hem gegeven zij van* mijnen Vader". Dat wil zeggen: o, ik zie het wel dat een groote schare zich voor mij verdringt, ik weet wel dat zeer velen mij volgen en mijn discipelen willen zijn. Maar ik weet ook, dat niemand mij van harte volgt, en dat niemand in waarheid mijn discipel kan zijn, tenzij mijn Vader in de hemelen hem trekt, en het hem van mijn Vader gegeven worde in mij te gelooven. Geen mensck doet zulks van harte en in op rechtheid, tenzij hooger genade in hem werkt en hem daartoe brengt. En dat woord nu werd door een breeden kring niet goed opgenomen. Daar waren er die het niet goed konden verdragen. Ze werden er boos om, en keerden Jezus den rug toe. Ze wilden niet meer behooren bij de schare die met Jezus wandelde. Het wa ren er niet enkelen. Neen, het waren er velen. Wij lezen: van toen af gingen v e- len zijner discipelen terug en wandelden niet meer met Hem. We. staan voor een treurig verschijnsel, en het vraagt eenige verklaring. Het is toch diep treurig, te lezen dat er velen zijn die zich wel discipelen van Jezus noemen, maar bij het hooren der waarheid, eens klaps breken met den kring der getrouwen en niet meer met Jezus willen wandelen. En te meer mag de vraag gedaan worden wat hiervan de oorzaak is, omdat eeuw in eeuw uit er zijn die zich bij de kerk voegen, zich laten doopen, belijdenis doen en Avondmaal vièren, in één woord "zich voor doen als discipelen van Jezus, en die toch, als het er op aankomt, in eens met het hei lige breken en weer teruggaan naar de we reld. Er is zooveel natuurlijk geloof dat begint met Jezus achterna te gaan. Er zijn er zoovelen die met een onwedergeboren hart beginnen Jezus te volgen. Men is ge troffen door het schoone van zijn woord en het liefelijke, van zijn verschijning, en hoopt te profiteeren van de wonderen die gewrocht worden, en stelt zich allerlei idea len voor oogen van een aardsch Koninklijk. O zeker, men wil discipel van Jezus zijn, maar dan moet Hij het water i» kostelijken wijn veranderen, overvloed van brood ge ven, alle ziekten genezen, welke de krank heid ook zij. Dan is men van de schare en vplgt Jezus tot in de barste zandwoestijn. Doch dan moot, over de waarheid niet gesproken worden. Daarover moet een diep stilzwijgen bewaard worden. En als het zoo is dan wil het historisch geloof en het lijdgeloof om de voordeelen wel „chris ten" zijn en in Jezus' kring gevonden wor den, den naam van „discipel" dragen en met Jezus wandelen. Maar wordt gepredikt de waarheid, dat de mensck van nature zoo verdorven is. dat hij Gods Koninkrijk niet zien kan en niet ingaan wil, dat wedergeboorte nood zakelijk is om tot geloof en bekeering te komen, dat de vrije gunste des Vaders, die eeuwig hem bewoog, trekken moet om te komen tot den Zoon dan is men kittel achtig van gehoor, wordt boos, slaat de verzenen tegen de prikkels en wil, omdat het geloof natuurlijk en niet zaligmakend was, van dien Jezus niets meer weten. Nu denken wij aan het woord dat staat ■opgeteekend in Hebr. 10 38, 39: „zoo iemand zich onttrekt, mijn ziel heeft in hem geen behagen." Moge voor ons gelden de woorden die onmiddellijk daarop volgen: maar wij zijn niet van degenen die ziek onttrekken ten _verderve, maar van dege nen die gelooven tot bekoudenis der ziel." Het is een tragische waarheid dat velen met het geloof wel beginnen, maar niet volharden, dat er zijn dio schipbreuk in hun geloof lijden. Het is een ernstige waarheid die Jezus sprak: wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. Uit de Pers. DE NIEUWE LANDVOOGD. De benoeming van den heer Mr. Fock tot gouverneur-generaal van Iudiö wordt door de pers met ingenomenheid begroqt. De Standaard, aannemend, dat de regeering in eigen, kring een niet zoo ge schikt man voud, -ziet met sympathie den heer Fock de teugels van het bewind in handen nemen. „in dezen tijd, waarin zich in Indië poli tiek leven begint te vormen.; waarin aller lei nationalistische en andere stroomingen zich baanbreken; waarin op de nog weinig ontwikkelde massa allerlei invloeden en daaronder zeer verderfelijke inwerken; is te Buitenzorg een man noodig, die Indië kent, die helder inzicht paart aan een vaste hand en een krachtigen wil; die een open oog heeft" voor de beteekenis van het ont wakend leven in Bidie, in verband ook met de geestelijke stroomingen elders; die dit leven met vertrouwen tegemoet treedt en met wijsheid en genegenheid wil leiden; die vervuld is van de oprechte begeerte om in zijn hooge ambt Nederland en Indië te die nen en den histonsehen band te versterken, die beide omstrengelt. Aan verscheidene van deze desiderata voldoet de heer Fock. De Nederlander spreekt van een .gelukkige keus en meent dat lawslinde met zijn nieuwen gouverneur geluk te wen- 6chen is. „Zoowel in de Kamer als daarbuiten heeft hij onafgebroken voor het heil van Indië geijverd, en hij volgde daarbij de we gen, die in de laatste tientallen van jaren door politici van onderscheiden richting werden goed geacht. In dat opzicht bestond naar wij gelooven, tusschcn linker- en .rechterzijde geen verschil. De heer Fock behoort tot de liberale partij, mftar in de Kamer, in het bijzonder als president, keeft hij getoond, hoe ware liberaliteit kan, ja moet samengaan met eerbiediging van anderer gevoelen en handhaving ook van anderer rechten. Onder zijn veeleischende werkzaamheden in het dagelijksche parle mentaire leven, verflauwde zijn ijver voor de Indische zaak niet: zijn optreden spreker bij een vorige begrooting, toen hij jjen presidentshamer tijdelijk in andere handen overgaf, was daarvoor het beste bewijs." Een voordeel is ook nog dat de heer Fock als gouverneur van de We6t met de be stuurstaak kennis heeft gemaakt. De Rotterdammer begroet den heer Fock als een krachtige persoonlijk heid. Zoowel als voorzitter van de Tweede Kamer, als gouverneur van Suriname heeft hij daarvan bewijzen afgelegd. „Mr." Fock bezit schier alle eigenschap pen van een uitstekend bewindsman. Hoe wel liberaal zal hij zich "Wiet laten ringeloo- ren door 6oc.-dem. en communistische ele menten, die in Indië evenals in Holland veel blijk geven van toomelooze brutaliteit. Zijn optreden tijdens de behandeling der anti-revolutiewet is daarvan ook 'n bewijs." De N. R. C r t. neemt een afwachtende houding aan. „Groote lijnen voor de bestuurstaak in Indië heeft de heer Fock nimmer aangege ven. Het is daarom bezwaarlijk te zeggen, watde nieuwe landvoogdij Indië brengen zal." De N i e u w e C r t. daarentegen is van oordeel dat tegen het zware verlies voor onze volksvertegenwoordiging ruimschoots opweegt de overweging, dat de nieuwe landvoogd als geen ander die eigenschap- pon in zich vereenigt, welke voor de ver vulling daarvan onmisbaar moeten worden geacht. Een jarenlang verblijf op Java heeft hem in de gelegenheid gesteld, om den volks aard der Indonesiërs, waarvan de verre westerling zich zelfs uit de meest nauwkeu rige beschrijving nooit een volkomen juiste voorstelling schijnt te kunnen ma ken, grondig te leeren kennen. Bekendheid met de gescliiedenis van on ze koloniale politiek, waarin hij zelve, als Minister van Koloniën, een schakel heeft gevormd, zal hem weerhouden van een be stuursbeleid, waarin aan de leerstellingen van westersche politieke dogmatiek de ver vulling van den eisch der geleidelijke ont wikkeling van volk en volksinstellingen wordt opgeofferd. Het Vaderland brengt een warm woord va» hulde aan de regeering voor deze benoeming. Dit orgaan acht vooral van groote betee kenis dat de heer Fock een geboren vijand van slapheid ia, zoodat hij, als hij, en dat zal in Indië nog ai eens moeten gebeuren^ in een wespennest grijpt, men verzekerd kan wezen, dat dit met uiterst vaste hand zal geschieden." Het Handelsblad zegt dat deze benoeming niet alleen den heer Fock eert. maar ook de regeering, welke iemand op den troon van Buitenzorg bracht, die niet van haar politieke richting is. Zoo behoort het en zoo moge het blijven. En voorts meenen wij Indië te mogen gelukwensehen met het feit, dat het, in de zen moeilijken tijd, een even krachtig als voortvarend man tot landvoogd krijgt. Een krachtige hand en een vaste wil zijn daar thans zeker even noodig als een voor- uitaienden blik en een vooruitstrevende geest." blflNËKLANÜ. Verruiming gemeentelijk belastinggebied. Aan de Mededeelingen van de Ver. van Ned. Gemeenten is het. volgende ontleend: Met het oog op de a.s. openbare behan deling van het wetsontwerp in zake de £.g. verruiming van het gemeentelijk be lastinggebied is aan de Tweede Kamer een adres gericht, waarin allereerst verzocht 'dt deze openbare behandeling zoo spoedig mogelijk te doen plaats hebben, althans zoo tijdig, dat van de voorgedra gen herziening gebruik yalt te -maken ten behoeve van de gemeentebegrootingen voor het jaar 1921. Vervolgens wordt er de aandacht op ge- estigcl, dat aan de verschillende bezwaren, die dezerzijds tegen het -ontwerp beston den, daar de derde nota van wijziging niet geheel is -tegemoetgekomen. Een tweetal punten wordt daarbij naar voren gebracht, n.l. de aftrek voor noodzakelijk levenson derhoud- en de heffing door de Rijksadmi nistratie. In het adres wordt er op gewezen, dat bet onjuist is eene hoegrootheid als het bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud, welker waard-eering zoo zeer met plaatse lijke omstandigheden en met wi: -sociaal-economische en algemeene tinan- cieele toestanden samenhangt, in. eène wet op te nemen. Gevraagd wordt daarom geen grens voor den aftrek voor noodza kelijk levensonderhoud op te nemen. In par. 3 van de jongste wijziging van het wetsvoorstel is de mogelijkheid ge opend dat aan eene gemeente telkens vooï een periode van ten hoogste vijf jaren de bevoegdheid wordt verleend zelve hare in komstenbelasting te blijven heffen. De toelichting motiveert'deze regeling als een tegemoetkoming „aan de bezwaren van sommige gemeenten, drie yreezen, dat hef fing door de Rijksadministratie vooralsnog vermindering van inkomsten voor baar zal beteekenen, wijl die Rijksdienst nog niét 'voldoende voor deze verzwaring van haar taak zou zijn berekend". Die vrees voor vermindering van inkomsten komt intusechen ook hieruit voort, -dat de in Hoofdstuk IX van de wet op de inkomsten belasting 1914 voorgeschreven wijze van aanslagregeling, voor zoover deze geschiedt door de sehattingsoommissie. in. het, alge meen niet het vertrouwen geeft dat Ver schillende gemeenen in d-e werkwijze van hare belastingadministratie kunnen stol len. Voorts zal. bij heffing door de Rijks administratie, het zuiver inkomen, gelijk art. 243e eerste lid bepaalt, berekend wor den volgens de bepalingen van hoofdstuk II cler Wet op de Inkomstenbelasting 1914. De in dit hoofdstuk vervatte regelen zijn in hun algemeenheid niet gericht op bij zondere plaatselijke toestanden en bij hunne toepassing zal liet totaal van het werkelijk zui-ver inkomen in eene gemeen te dikwijls belangrijk minder benaderd worden dan het geval is bij toepassing van eene verordening welke mede met het oog op speciaal plaatselijke omstandigheden is samengesteld. Daar. bij vermindering van het. totaal zuiver inkomen, het heffingsper centage uitsluitend op dien grond nood wendig zou moeten stijgen, wordt verzocht aan de gemeenten, aan welke de bevoegd heid verleend wordt hare inkomstenbelas ting door eene eigen administratie te doen heffen, toe te sfiharr om af te wijken van de bepaling van art. 243e eerste lid betreffende de berekening van het zuiver inkomen. Belasting-aanslag ex-keizer. Naar gemeld wordt, zal de ex-keizer wor den aangeslagen in de belasting naar een inkomen van 1,5 xnillioen per jaar. Hij heeft echter uitstel gevraagd tot November, om dat hij zijn inkomen nog niet zou kunnen vaststellen. De melkprijs. Gisteren heeft het bestuur van de ver- eeniging van handelaren in melk. boter en kaas te Den Haag aan den Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid telegra fisch verzocht te willen voorzien in den noodtoestand der melkslijters, welke is ontstaan door den toeslag voor de melk inrichtingen, waarbij de straatprijs voor melk is gebracht op 23 cent per liter. Nood gedwongen moeten de slijters, die absoluut van eenigen toeslag zijn uitgesloten,, zich naar dezen prijs regelen, terwijl de boeren een willckeurigen prijs kunnen berekenen. Sommigen vragen zoo'n hoogen prijs, dat van een behoorlijke winstmarge voor de slijters geen sprake is. Tevens werd den mi nister in overweging gegeven de nu reeda eenige jaren bestaande bevoorrechting van de melkinrichting eindelijk eens op te hef fen als zijnde in strijd met alle rechtvaar digheidsgevoel. Haszar over Nederland. De Hongaarsche ex-minister-president Huszar, die voor korten tijd van zijn reis naar Amerika in zijn vaderland is terug gekeerd heeft over zijn bevindingen op die reis op een vergadering van het onlangs gestichte christelijk-soeiale bloc in Boeda pest een rede gehouden. In deze rede liet hij zich volgens de „Nemzeti Ujsag" als volgt over Holland uit: „Ik heb in Oostenrijk, België, Frankrijk Engeland en Amerika veel gezien, maar ik zeg: het kleine Holland kan voor iedere christelijke richting als voorbeeld dienen Zoowel de protestanten als de katholieken zijn van hun geloof in 't diepste hunner ziel overtuigd; zij leven naar de leer van hun geloof. Het organisalieleven is in dat land zeer ontwikkeld, de politieke vorming is er uitmuntend. Wel is ook daar de sociaal democratie sterk, maar zij vindt in de goed geschoolde en uitstekend geleide katholieke en christelijke arbeidersmassa's een on overkomelijke hindernis voor haar revolu- tionnaire strevingen. 'Het is noodzakelijk dat wij in de leer gaan bij dit cultureel hoog staande, kleine, maar matige land, dat zoc| yecl belangstelling toont voor het ontwa kende christelijke Hongarije". üit het Sociale Leven. De Sigaren nij verheid. De besturen van alle aangeslolen siga renfabrikant envereenigingen in Nederland hebben den leden medegedeeld, dat door sommige fabrikanten, en ook door vele ar beiders het collectief arbeidscontract niet getrouw wordt uitgevoerd, waardoor de al- gemeene slapte in het bedrijf belangrijk wordt vergroot, en de toestanden vertroe beld. Derhalve is in een vergadering van de hoofdbesturen van alle Nederl. fabri kanten en arbeiders-organisaties in de si garen-nijverheid besloten stipte uitvoering aan het contract te geven, en met alle ten dienste staande middelen de contractanten, 't zij individueel of collectief te dwingen hun ne verplichtingen na te komen. Streng zal tegen contractbreuk worden opgetreden. Overtredingen die bekend mochten worden* dienen aan het technisch bureau te worden opgegeven, terwijl de plaatselijke comifé's gevormd uit werkgevers en werknemers, tot het opsporen van, en optreden tegen overtredingen, zullen worden uitgebreid. Stakende havenarbeiders. Een nieuw conflict is in de Amsterdam- sche haven uitgebroken naar aanleiding van de lossing van de ertsboot „Titan". De bootwerkers vroegen 1U cent per ton met een garantieloon van f 10 per dag. De 3cheepvaartvereeniging bood aan 6 cent per ton, doch de arbeiders namen daarmee geen genoegen en legden het werk neer. De actie omvat alleen de arbeiders, inge schreven bij de haven-arbeidsreserve, niet de vaste arbeiders bij de maatschappijen. Da stakers hebben pogingen in hei wei* gesteld andere arbeiders over te halen zich met hen solidair te verklaren en te weigeren erts te lossen. Van werknemerszijde deelde men mede, dat het aantal stakers naar schatting 2000 bedraagt. Hoewel het werk bij verschillende maat schappijen stilligt, kan toch niet gesproken -worden van een algemeens staking. Op ver schillende booten wordt nog gewerkt. Ec heerscht momenteel in het havenbedrijf een malaise, zoodat het aantal havenarbeiders, dat geen arbeid had, vrij groot was. Het gaat tot heden vrij rustig in de ha ven toe. Het Scheepvaarthuis en het kan toor der Scheepvaartvereeniging „Noord" zijn onder politiebewaking. KERK EN SCHOOL. NED. FERV. KERK. Beroepen: Te Delft (vac.-B. v. d. Wal), C. B. Holland te Kampen en (vac.-M. van Grieken) B Batelaan. te Amersfoort. Te Elspeet, P. Ernvt te Staphorst. Aangenomen: Naar Zevenhuizen: S. da Vries, te Idsegahuizum. Bedankt: Voor AchttienhovenJ. Timmer, te Monlfoort. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Leksmond, E. J. van Voorst jp NumansdorpKlaaswaal To Fijnaart, H. Moolhuijzen, cand. té Rotterdam. Bedankt: Voor Fijnaart (N-B.) E. J. van Voorst, te NumansdorpKlaaswaal. CHR. GEREF. KERK. Beroej?en: Te Leerdam, D. Driessen, te 's-Gravenzanüe. Bedankt: Voor Vlaardingen, J. P. Meije- ring. te Barendrecht. De Kcrkezakjes. Vroeger collecteerde men in de kerk algemeen onder de preek, en zulks met zakjes, waaraan bcl-. letjes bevestigd waren, die door hun getingel de kerkgangers van des diakens komst verwittigden. Toch was men met deze wijze van inzamelen ook toen niet tevreden. Do Synode van Dordrecht in 1574 besprak reeds de vraag, of men de collecte zou hebben bij 't uitgaan van de kerk aan de deuren of tij-1 dens den dienst door rond te gaan. De Synode achtte het eerste ,Jiet allervoecheüxte ende be-« quaemsle", collecteeren tijdens de prcdicatie was „tot groote hindernisse des dienst Godcs*'. Ook toen waren er echter naast de moer voon uitstrevende elementen conservatieve broeders. En om die niet al t© foreck. aan te pakken, bo- sloot de Synode de Kerken roorloopig vrij ta laten in dozo zaak, onder beding, dat do pcodw kanten zooveel mogelijk zonden meewerken tot het laten vervallen van de collecte onder do pre diking. Iets waarvan ze zich niet overal goed hebben gekweten. Op vele plaafsen is 't nu, na twee en een halvo eeuw nog niet gelukt, deze hinderlijke gewoonte afgeschaft te krijgen. Voor de Jeugd. Van een Leidschen Jongen. 4) „Nu, als ge denkt dat ge den weg vinden kunt, dan wil ik u een briefken aan dien heer mede geven. Ik weet zéker, dat die meneer een of twee van uwe teekeningen koopen zal! Wacht nog maar even, dan aal ik dal briefken schrijven. Als ik klaar ben zal het weder opgehelderd! zijm en we kunnen dan samen naar Leiden rijden!" Een uur later zat Rembrand met de por tefeuille op zijne knie voor zijnen vader in den moutmolen, en trachtte hem-duidelijk te maken, dat vader Harmen toch wel eens ongelijk kon hebben. Later kwam moeder er ook bij, en deze sprak mede in het voordeel van Rembrand. „Nu", zeide vader Harmen, „als moeder u ook al gaat helpen, jongen, dan moet ik het wel opgeven. Gij kunt morgen naar Den Haag gaan; maar dat zeg ik u, als gij thuis komt en gij hebt geene van die tee keningen verkocht, dan is het ook uit! Dan wil ik niet meer hebben, dat ge ooit eene fteekenstift of een penseel in de hand neemt. Ga nu maar heen, ge hebt voor vandaag en voor morgen uw .zin!" Zoodra vader gezegd bad, dat hij heen kon gaan, begaf hij zich met zijne pop ter feuille naar zijnen ouden vriend Svvanen- burg, en vertelde dezen wat er gebeurd was. Toen de avond' viel ging Rembrand naar huis en het laatste woord van Swanenburg was: „Nu, jongen, gij neemt de heele por tefeuille, met alles wat er in is, mee, hoor! En als ge thuis zijt dan moet ge toch eens gauw bij mij komen; want ik ben brandend nieuwsgierig waarop dit alles uitloopen zal!" IV. De Kroonprins in vreugde en angst. Den anderen morgen vroeg al stond Rembrand aangekleed beneden. Zijne goede moeder scheen hem evenwel vóór geweest te zijn; want zijn ontbijt stoni al kant en klaar en naast zijn morgen maal lag nog een stapel boterhammen met ham en metworst. Rembrand moest op reis, weet ge! De jongen moest naar' Den Haag! Naar Den Haag! Dat wilde toen haast zooveel zeggen als nu van Rotterdam naar Zwolle. -En dan, wie weet hoe lang hij wel in die groote plaats zou moeten zoeken, eer hij den Kneuterdijk gevonden had. En als hij dien. gevonden had', wie weet, of den die meneerhoe heet die voorna me kunstkenner ook weer? o ja. van der .Velden, wie weet of die meneer van der Velden dan wel thuis zou zijn, en als hij thuis was, dian kon het toch nog wel ge beuren, dat hij Rembrand niet dadelijk te woord wilde staan, of lang zoeken moest, en daarom had zij gezegd: „Rem, bier hebt ge vijf boterhammen met ham en vijf met metworst! Zoudt gij wel genoeg hebben, zeg?" „o Ja. moeder!" „Wil ik er nog vijf met kaas bij doen?" „Dank u, moeder, dank u!" „Zult ge niet te veël geldvragen, Rem? 'Als I ge maar een gulden of tien mede brengt, dan zal vader best in zijnen schik zijn. dat -heb ik wel opgemerkt!" „Ik aou geerne vijfentwintig gulden thuis brengen, moeder!" „Jongen, jongen, wat zijt gij begeerig! Bedenk, wie het. onderste uit de kan wil 'hebben, die krijgt soms het deksel op zij nen neus!" „Jawel, moeder! Maar Swanenburg zei..." ,yS'wanenburg, Swanenburg kan zooveel zeggen! Hoor naar uwe moeder, jongen, en vraag liever te veel dan te weinig, ik wil zeggen, vraag liever te weinig dan te •veel! Misschien moogt ge later dan nog te rugkomen! Ik zal er nog maar een -paar boterhammen me* kaas bijdoen, zal ik?" Rembrand bedankte zijtne zorgvolle moe der vriendelijk, wenschte haar .goeden •morgen" en begaf zich met een angstig cn t/w*h booov*! li art op were. Met klokslag van negen was hij in het Voorhout. Hoe menigmaal hij onderweg aL eene aanspraak verzonnen had; wist hij niet, maar dat wist hij wel, dat hij -nu nog" met den mond vol tanden zou staan, als hij bij den voornamen heer aankwam. Daar naderde hem een werkman. „Och vriend, kunt ge mij ook zeggen waar ergens meneer van der 'Velden woont?" vroeg Rembrand. „Ik en ken dien heer niet!" antwoordde de werkman. Thans ging Rembrand verder en draaide bij een pomp links om. Bij een groot heerenhuis stond eene deur open, en aan den ingang ervan, leunde een knecjit tegen den post. Rembrand naderde, groette beleefd en zeide: „Och, sinjeur, kunt ge mij ook zeg gen hoe ik loopen moet om op den Kneu terdijk te komen?" De knecht 'lachte en sprak: „Ei -kame raad. dan behoeft ge niet ver meer te loo pen! Ge zijt er al!" Rembrand keek vreemd op, dat hij zelf den Kneuterdijk had gevonden en vroeg nu: ..Donk u wel vriendelijk, maar kunt ge me ook zeggen waar meneer van der Vel den woont?" „Gij zijt toch rondom een geluksvogel", sprak de knecht. „Meneer van der Velden woont, hie^*" „En is meneer thuis?" „Ja, dat treft gij ook al! Waart gij ©en paar urehVlater gekomen, dan zou meneer te Delft geweest zijn! Maar wast will gij nu eigenlijk?" „Wel, ik wilde meneer spreken! Ilior heb ik een briefken! Als ge dat eens geven wildet!" „Kom er dan maar in", zeide de k-neclLt, ,.en ga hier maar in deze kamer, maar..." De knecht keek naar Rembraods besto ven schoenen. Jawel, jawel, ik zal mijne schoenen wel uittrekken!" sprak Rembrand, zonder hel bevel daartoe af te wachten, en trad daar na op kousen dé kamer in. Of het mooi was in die zaal? Rembrand had het u niet kunnen zeggen. Hij zag niets van al da«t mooie huisraad, van al dat prachtige goud' en zilver en van de vreemde kostbaarheden. Hij zag all^n de menigte schilderijen, die de wanden be dekten. Eén onder anderen trof bijzonder zijne aandacM. Het was een schilderstuk! van Aert van Leiden, die in 1504 te Delft verdronk, cn het stelde „Solomo's eerste recht" voor. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1920 | | pagina 5