Tweede Blad.
Zaterdag 2 October 1920
Een treurig verschijnsel.
Van toen af gingen velen van zijne
discipelen terug, en wandelen niet
meer met Hem.
Joh. 6:66.
De Heere Jezus had eerst stil in Nazareth
geleefd. Toen bad niemand iets van Hem
gemerkt, en was er van Hem tot het volk
geen roep uitgegaan. Jezus leefde in het
huisgezin van Jozef en Maria, droeg het
schootsvel en hielp Jozef in zijn werk.
Maar toen, naar Gods raad, een einde ge
komen was aan die stille periode van Jezus'
leven in- het landelijk Nazareth, en het
openbaar leven van den Heiland zou begin
nen, waarin Hij heel het land zou doortrek
ken, om overal zijn woord te spreken en
zijne wonderen te verrichten, toen heeft Hij
zich eerst door Johannes in de Jordaan la
ten doopen om alzoo tot de openbare bedie
ning van zijn Messiasambt in te gaan.
Van dat oogenblik af was het uit met de'
stille ruste in Nazareth. Toen ving Jezus
zijn Messiasarbeid publiekelijk aan, zocht
en vond discipelen, had weldra den kring
van twaalven geformeerd, zag van alle
kanten do scharen toestro.omen die hem
volgden en gaarne hoorden.
Jezus was de profeet van Galilea gewor
den. In al de steden en vlekken en dorpen
wbrd over niemand anders dan over Jezus
van Nazareth gesproken, over wat lïij ge
zegd en gedaan had. Hij was de held van
den dag, en ieder moest hem zien en hoo-
ren. Nooit heeft iemand zoo stormender-'
hand het hart des volks veroverd als Jezus
.het gedaan heeft. Al het volk hing Hem
aan want Hij was lieflijk in woorden en
groot in werken.
Hij die weet wie Jezus was en wat er ge
beuren zou als de ure daar was, kan zich
nooit losmaken van de vraag: wat bewoog
toch al dat volk om Jezus na to loopen, en
om in steeds grooter menigte zich te voegen
-bij de schare die Jezus volgde? Dat is toch
niet het geloof geweest, want dan zou die
schare Jezus trouw zijn gebleven tot in
den dood, en nooit geroepen hebben: weg
met Hem, kruist Hem, het is niet behoor
lijk dat Hij leve! Dan zou voor dien tijd
ook niet gebeurd zijn wat wij lezen in het
tekstwoord hierboven afgeêchreven: „van
toen af gingen velen zijner discipelen te
rug, en wandelden niet meer met Hem."
Denk u dit laatste goed in. Daar was
rondom Jezus een zeer groote kring van
discipelen die Hem volgden en met Hem
wandelden, en die het ook wel voor de we
reld weten wilden dat zij discipelen
van Jezus waren. Maar op een gegeven
oogenbl^ zegt de Heiland iets. Allen luis
teren, hw is een woord van gewicht en be-
teekenis en het wordt met grooten nadruk
uitgesproken: „niemand kan tot mij ko-
men, tenzij dat het hem gegeven zij van*
mijnen Vader". Dat wil zeggen: o, ik zie
het wel dat een groote schare zich voor mij
verdringt, ik weet wel dat zeer velen mij
volgen en mijn discipelen willen zijn. Maar
ik weet ook, dat niemand mij van harte
volgt, en dat niemand in waarheid mijn
discipel kan zijn, tenzij mijn Vader in de
hemelen hem trekt, en het hem van mijn
Vader gegeven worde in mij te gelooven.
Geen mensck doet zulks van harte en in op
rechtheid, tenzij hooger genade in hem
werkt en hem daartoe brengt.
En dat woord nu werd door een breeden
kring niet goed opgenomen. Daar waren
er die het niet goed konden verdragen. Ze
werden er boos om, en keerden Jezus den
rug toe. Ze wilden niet meer behooren bij
de schare die met Jezus wandelde. Het wa
ren er niet enkelen. Neen, het waren er
velen. Wij lezen: van toen af gingen v e-
len zijner discipelen terug en wandelden
niet meer met Hem.
We. staan voor een treurig verschijnsel,
en het vraagt eenige verklaring. Het is
toch diep treurig, te lezen dat er velen zijn
die zich wel discipelen van Jezus noemen,
maar bij het hooren der waarheid, eens
klaps breken met den kring der getrouwen
en niet meer met Jezus willen wandelen.
En te meer mag de vraag gedaan worden
wat hiervan de oorzaak is, omdat eeuw in
eeuw uit er zijn die zich bij de kerk voegen,
zich laten doopen, belijdenis doen en
Avondmaal vièren, in één woord "zich voor
doen als discipelen van Jezus, en die toch,
als het er op aankomt, in eens met het hei
lige breken en weer teruggaan naar de we
reld.
Er is zooveel natuurlijk geloof dat
begint met Jezus achterna te gaan. Er zijn
er zoovelen die met een onwedergeboren
hart beginnen Jezus te volgen. Men is ge
troffen door het schoone van zijn woord en
het liefelijke, van zijn verschijning, en
hoopt te profiteeren van de wonderen die
gewrocht worden, en stelt zich allerlei idea
len voor oogen van een aardsch Koninklijk.
O zeker, men wil discipel van Jezus zijn,
maar dan moet Hij het water i» kostelijken
wijn veranderen, overvloed van brood ge
ven, alle ziekten genezen, welke de krank
heid ook zij. Dan is men van de schare en
vplgt Jezus tot in de barste zandwoestijn.
Doch dan moot, over de waarheid
niet gesproken worden. Daarover moet een
diep stilzwijgen bewaard worden. En als
het zoo is dan wil het historisch geloof en
het lijdgeloof om de voordeelen wel „chris
ten" zijn en in Jezus' kring gevonden wor
den, den naam van „discipel" dragen en
met Jezus wandelen.
Maar wordt gepredikt de waarheid,
dat de mensck van nature zoo verdorven is.
dat hij Gods Koninkrijk niet zien kan en
niet ingaan wil, dat wedergeboorte nood
zakelijk is om tot geloof en bekeering te
komen, dat de vrije gunste des Vaders, die
eeuwig hem bewoog, trekken moet om te
komen tot den Zoon dan is men kittel
achtig van gehoor, wordt boos, slaat de
verzenen tegen de prikkels en wil, omdat
het geloof natuurlijk en niet zaligmakend
was, van dien Jezus niets meer weten.
Nu denken wij aan het woord dat staat
■opgeteekend in Hebr. 10 38, 39: „zoo
iemand zich onttrekt, mijn ziel heeft in hem
geen behagen." Moge voor ons gelden de
woorden die onmiddellijk daarop volgen:
maar wij zijn niet van degenen die ziek
onttrekken ten _verderve, maar van dege
nen die gelooven tot bekoudenis der ziel."
Het is een tragische waarheid dat velen
met het geloof wel beginnen, maar niet
volharden, dat er zijn dio schipbreuk in hun
geloof lijden. Het is een ernstige waarheid
die Jezus sprak: wie volharden zal tot
het einde, die zal zalig worden.
Uit de Pers.
DE NIEUWE LANDVOOGD.
De benoeming van den heer Mr. Fock
tot gouverneur-generaal van Iudiö wordt
door de pers met ingenomenheid begroqt.
De Standaard, aannemend, dat de
regeering in eigen, kring een niet zoo ge
schikt man voud, -ziet met sympathie den
heer Fock de teugels van het bewind in
handen nemen.
„in dezen tijd, waarin zich in Indië poli
tiek leven begint te vormen.; waarin aller
lei nationalistische en andere stroomingen
zich baanbreken; waarin op de nog weinig
ontwikkelde massa allerlei invloeden en
daaronder zeer verderfelijke inwerken;
is te Buitenzorg een man noodig, die Indië
kent, die helder inzicht paart aan een vaste
hand en een krachtigen wil; die een open
oog heeft" voor de beteekenis van het ont
wakend leven in Bidie, in verband ook met
de geestelijke stroomingen elders; die dit
leven met vertrouwen tegemoet treedt en
met wijsheid en genegenheid wil leiden; die
vervuld is van de oprechte begeerte om in
zijn hooge ambt Nederland en Indië te die
nen en den histonsehen band te versterken,
die beide omstrengelt.
Aan verscheidene van deze desiderata
voldoet de heer Fock.
De Nederlander spreekt van een
.gelukkige keus en meent dat lawslinde met
zijn nieuwen gouverneur geluk te wen-
6chen is.
„Zoowel in de Kamer als daarbuiten
heeft hij onafgebroken voor het heil van
Indië geijverd, en hij volgde daarbij de we
gen, die in de laatste tientallen van jaren
door politici van onderscheiden richting
werden goed geacht. In dat opzicht bestond
naar wij gelooven, tusschcn linker- en
.rechterzijde geen verschil. De heer Fock
behoort tot de liberale partij, mftar in de
Kamer, in het bijzonder als president, keeft
hij getoond, hoe ware liberaliteit kan, ja
moet samengaan met eerbiediging van
anderer gevoelen en handhaving ook van
anderer rechten. Onder zijn veeleischende
werkzaamheden in het dagelijksche parle
mentaire leven, verflauwde zijn ijver voor
de Indische zaak niet: zijn optreden
spreker bij een vorige begrooting, toen hij
jjen presidentshamer tijdelijk in andere
handen overgaf, was daarvoor het beste
bewijs."
Een voordeel is ook nog dat de heer Fock
als gouverneur van de We6t met de be
stuurstaak kennis heeft gemaakt.
De Rotterdammer begroet den
heer Fock als een krachtige persoonlijk
heid.
Zoowel als voorzitter van de Tweede
Kamer, als gouverneur van Suriname heeft
hij daarvan bewijzen afgelegd.
„Mr." Fock bezit schier alle eigenschap
pen van een uitstekend bewindsman. Hoe
wel liberaal zal hij zich "Wiet laten ringeloo-
ren door 6oc.-dem. en communistische ele
menten, die in Indië evenals in Holland
veel blijk geven van toomelooze brutaliteit.
Zijn optreden tijdens de behandeling der
anti-revolutiewet is daarvan ook 'n bewijs."
De N. R. C r t. neemt een afwachtende
houding aan.
„Groote lijnen voor de bestuurstaak in
Indië heeft de heer Fock nimmer aangege
ven. Het is daarom bezwaarlijk te zeggen,
watde nieuwe landvoogdij Indië brengen
zal."
De N i e u w e C r t. daarentegen is van
oordeel dat tegen het zware verlies voor
onze volksvertegenwoordiging ruimschoots
opweegt de overweging, dat de nieuwe
landvoogd als geen ander die eigenschap-
pon in zich vereenigt, welke voor de ver
vulling daarvan onmisbaar moeten worden
geacht.
Een jarenlang verblijf op Java heeft hem
in de gelegenheid gesteld, om den volks
aard der Indonesiërs, waarvan de verre
westerling zich zelfs uit de meest nauwkeu
rige beschrijving nooit een volkomen
juiste voorstelling schijnt te kunnen ma
ken, grondig te leeren kennen.
Bekendheid met de gescliiedenis van on
ze koloniale politiek, waarin hij zelve, als
Minister van Koloniën, een schakel heeft
gevormd, zal hem weerhouden van een be
stuursbeleid, waarin aan de leerstellingen
van westersche politieke dogmatiek de ver
vulling van den eisch der geleidelijke ont
wikkeling van volk en volksinstellingen
wordt opgeofferd.
Het Vaderland brengt een warm
woord va» hulde aan de regeering voor
deze benoeming.
Dit orgaan acht vooral van groote betee
kenis dat de heer Fock een geboren vijand
van slapheid ia, zoodat hij, als hij, en dat
zal in Indië nog ai eens moeten gebeuren^
in een wespennest grijpt, men verzekerd
kan wezen, dat dit met uiterst vaste hand
zal geschieden."
Het Handelsblad zegt dat deze
benoeming niet alleen den heer Fock eert.
maar ook de regeering, welke iemand op
den troon van Buitenzorg bracht, die niet
van haar politieke richting is. Zoo behoort
het en zoo moge het blijven.
En voorts meenen wij Indië te mogen
gelukwensehen met het feit, dat het, in de
zen moeilijken tijd, een even krachtig als
voortvarend man tot landvoogd krijgt.
Een krachtige hand en een vaste wil zijn
daar thans zeker even noodig als een voor-
uitaienden blik en een vooruitstrevende
geest."
blflNËKLANÜ.
Verruiming gemeentelijk belastinggebied.
Aan de Mededeelingen van de Ver. van
Ned. Gemeenten is het. volgende ontleend:
Met het oog op de a.s. openbare behan
deling van het wetsontwerp in zake de
£.g. verruiming van het gemeentelijk be
lastinggebied is aan de Tweede Kamer een
adres gericht, waarin allereerst verzocht
'dt deze openbare behandeling zoo
spoedig mogelijk te doen plaats hebben,
althans zoo tijdig, dat van de voorgedra
gen herziening gebruik yalt te -maken ten
behoeve van de gemeentebegrootingen voor
het jaar 1921.
Vervolgens wordt er de aandacht op ge-
estigcl, dat aan de verschillende bezwaren,
die dezerzijds tegen het -ontwerp beston
den, daar de derde nota van wijziging niet
geheel is -tegemoetgekomen. Een tweetal
punten wordt daarbij naar voren gebracht,
n.l. de aftrek voor noodzakelijk levenson
derhoud- en de heffing door de Rijksadmi
nistratie.
In het adres wordt er op gewezen, dat
bet onjuist is eene hoegrootheid als het
bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud,
welker waard-eering zoo zeer met plaatse
lijke omstandigheden en met wi:
-sociaal-economische en algemeene tinan-
cieele toestanden samenhangt, in. eène wet
op te nemen. Gevraagd wordt daarom
geen grens voor den aftrek voor noodza
kelijk levensonderhoud op te nemen.
In par. 3 van de jongste wijziging van
het wetsvoorstel is de mogelijkheid ge
opend dat aan eene gemeente telkens vooï
een periode van ten hoogste vijf jaren de
bevoegdheid wordt verleend zelve hare in
komstenbelasting te blijven heffen. De
toelichting motiveert'deze regeling als een
tegemoetkoming „aan de bezwaren van
sommige gemeenten, drie yreezen, dat hef
fing door de Rijksadministratie vooralsnog
vermindering van inkomsten voor baar
zal beteekenen, wijl die Rijksdienst nog
niét 'voldoende voor deze verzwaring van
haar taak zou zijn berekend". Die vrees
voor vermindering van inkomsten komt
intusechen ook hieruit voort, -dat de in
Hoofdstuk IX van de wet op de inkomsten
belasting 1914 voorgeschreven wijze van
aanslagregeling, voor zoover deze geschiedt
door de sehattingsoommissie. in. het, alge
meen niet het vertrouwen geeft dat Ver
schillende gemeenen in d-e werkwijze van
hare belastingadministratie kunnen stol
len. Voorts zal. bij heffing door de Rijks
administratie, het zuiver inkomen, gelijk
art. 243e eerste lid bepaalt, berekend wor
den volgens de bepalingen van hoofdstuk
II cler Wet op de Inkomstenbelasting 1914.
De in dit hoofdstuk vervatte regelen zijn
in hun algemeenheid niet gericht op bij
zondere plaatselijke toestanden en bij
hunne toepassing zal liet totaal van het
werkelijk zui-ver inkomen in eene gemeen
te dikwijls belangrijk minder benaderd
worden dan het geval is bij toepassing van
eene verordening welke mede met het oog
op speciaal plaatselijke omstandigheden is
samengesteld. Daar. bij vermindering van
het. totaal zuiver inkomen, het heffingsper
centage uitsluitend op dien grond nood
wendig zou moeten stijgen, wordt verzocht
aan de gemeenten, aan welke de bevoegd
heid verleend wordt hare inkomstenbelas
ting door eene eigen administratie te
doen heffen, toe te sfiharr om af te wijken
van de bepaling van art. 243e eerste lid
betreffende de berekening van het zuiver
inkomen.
Belasting-aanslag ex-keizer.
Naar gemeld wordt, zal de ex-keizer wor
den aangeslagen in de belasting naar een
inkomen van 1,5 xnillioen per jaar. Hij heeft
echter uitstel gevraagd tot November, om
dat hij zijn inkomen nog niet zou kunnen
vaststellen.
De melkprijs.
Gisteren heeft het bestuur van de ver-
eeniging van handelaren in melk. boter
en kaas te Den Haag aan den Minister van
Landbouw, Handel en Nijverheid telegra
fisch verzocht te willen voorzien in den
noodtoestand der melkslijters, welke is
ontstaan door den toeslag voor de melk
inrichtingen, waarbij de straatprijs voor
melk is gebracht op 23 cent per liter. Nood
gedwongen moeten de slijters, die absoluut
van eenigen toeslag zijn uitgesloten,, zich
naar dezen prijs regelen, terwijl de boeren
een willckeurigen prijs kunnen berekenen.
Sommigen vragen zoo'n hoogen prijs, dat
van een behoorlijke winstmarge voor de
slijters geen sprake is. Tevens werd den mi
nister in overweging gegeven de nu reeda
eenige jaren bestaande bevoorrechting van
de melkinrichting eindelijk eens op te hef
fen als zijnde in strijd met alle rechtvaar
digheidsgevoel.
Haszar over Nederland.
De Hongaarsche ex-minister-president
Huszar, die voor korten tijd van zijn reis
naar Amerika in zijn vaderland is terug
gekeerd heeft over zijn bevindingen op die
reis op een vergadering van het onlangs
gestichte christelijk-soeiale bloc in Boeda
pest een rede gehouden. In deze rede liet
hij zich volgens de „Nemzeti Ujsag"
als volgt over Holland uit:
„Ik heb in Oostenrijk, België, Frankrijk
Engeland en Amerika veel gezien, maar ik
zeg: het kleine Holland kan voor iedere
christelijke richting als voorbeeld dienen
Zoowel de protestanten als de katholieken
zijn van hun geloof in 't diepste hunner ziel
overtuigd; zij leven naar de leer van hun
geloof. Het organisalieleven is in dat land
zeer ontwikkeld, de politieke vorming is er
uitmuntend. Wel is ook daar de sociaal
democratie sterk, maar zij vindt in de goed
geschoolde en uitstekend geleide katholieke
en christelijke arbeidersmassa's een on
overkomelijke hindernis voor haar revolu-
tionnaire strevingen. 'Het is noodzakelijk
dat wij in de leer gaan bij dit cultureel hoog
staande, kleine, maar matige land, dat zoc|
yecl belangstelling toont voor het ontwa
kende christelijke Hongarije".
üit het Sociale Leven.
De Sigaren nij verheid.
De besturen van alle aangeslolen siga
renfabrikant envereenigingen in Nederland
hebben den leden medegedeeld, dat door
sommige fabrikanten, en ook door vele ar
beiders het collectief arbeidscontract niet
getrouw wordt uitgevoerd, waardoor de al-
gemeene slapte in het bedrijf belangrijk
wordt vergroot, en de toestanden vertroe
beld. Derhalve is in een vergadering van
de hoofdbesturen van alle Nederl. fabri
kanten en arbeiders-organisaties in de si
garen-nijverheid besloten stipte uitvoering
aan het contract te geven, en met alle ten
dienste staande middelen de contractanten, 't
zij individueel of collectief te dwingen hun
ne verplichtingen na te komen. Streng zal
tegen contractbreuk worden opgetreden.
Overtredingen die bekend mochten worden*
dienen aan het technisch bureau te worden
opgegeven, terwijl de plaatselijke comifé's
gevormd uit werkgevers en werknemers,
tot het opsporen van, en optreden tegen
overtredingen, zullen worden uitgebreid.
Stakende havenarbeiders.
Een nieuw conflict is in de Amsterdam-
sche haven uitgebroken naar aanleiding van
de lossing van de ertsboot „Titan".
De bootwerkers vroegen 1U cent per ton
met een garantieloon van f 10 per dag. De
3cheepvaartvereeniging bood aan 6 cent per
ton, doch de arbeiders namen daarmee geen
genoegen en legden het werk neer.
De actie omvat alleen de arbeiders, inge
schreven bij de haven-arbeidsreserve, niet
de vaste arbeiders bij de maatschappijen. Da
stakers hebben pogingen in hei wei* gesteld
andere arbeiders over te halen zich met hen
solidair te verklaren en te weigeren erts te
lossen.
Van werknemerszijde deelde men mede,
dat het aantal stakers naar schatting 2000
bedraagt.
Hoewel het werk bij verschillende maat
schappijen stilligt, kan toch niet gesproken
-worden van een algemeens staking. Op ver
schillende booten wordt nog gewerkt. Ec
heerscht momenteel in het havenbedrijf een
malaise, zoodat het aantal havenarbeiders,
dat geen arbeid had, vrij groot was.
Het gaat tot heden vrij rustig in de ha
ven toe. Het Scheepvaarthuis en het kan
toor der Scheepvaartvereeniging „Noord"
zijn onder politiebewaking.
KERK EN SCHOOL.
NED. FERV. KERK.
Beroepen: Te Delft (vac.-B. v. d. Wal), C.
B. Holland te Kampen en (vac.-M. van Grieken)
B Batelaan. te Amersfoort. Te Elspeet, P.
Ernvt te Staphorst.
Aangenomen: Naar Zevenhuizen: S. da
Vries, te Idsegahuizum.
Bedankt: Voor AchttienhovenJ. Timmer,
te Monlfoort.
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Leksmond, E. J. van Voorst
jp NumansdorpKlaaswaal To Fijnaart, H.
Moolhuijzen, cand. té Rotterdam.
Bedankt: Voor Fijnaart (N-B.) E. J. van
Voorst, te NumansdorpKlaaswaal.
CHR. GEREF. KERK.
Beroej?en: Te Leerdam, D. Driessen, te
's-Gravenzanüe.
Bedankt: Voor Vlaardingen, J. P. Meije-
ring. te Barendrecht.
De Kcrkezakjes.
Vroeger collecteerde men in de kerk algemeen
onder de preek, en zulks met zakjes, waaraan bcl-.
letjes bevestigd waren, die door hun getingel de
kerkgangers van des diakens komst verwittigden.
Toch was men met deze wijze van inzamelen
ook toen niet tevreden.
Do Synode van Dordrecht in 1574 besprak
reeds de vraag, of men de collecte zou hebben
bij 't uitgaan van de kerk aan de deuren of tij-1
dens den dienst door rond te gaan. De Synode
achtte het eerste ,Jiet allervoecheüxte ende be-«
quaemsle", collecteeren tijdens de prcdicatie was
„tot groote hindernisse des dienst Godcs*'.
Ook toen waren er echter naast de moer voon
uitstrevende elementen conservatieve broeders.
En om die niet al t© foreck. aan te pakken, bo-
sloot de Synode de Kerken roorloopig vrij ta
laten in dozo zaak, onder beding, dat do pcodw
kanten zooveel mogelijk zonden meewerken tot
het laten vervallen van de collecte onder do pre
diking. Iets waarvan ze zich niet overal goed
hebben gekweten.
Op vele plaafsen is 't nu, na twee en een halvo
eeuw nog niet gelukt, deze hinderlijke gewoonte
afgeschaft te krijgen.
Voor de Jeugd.
Van een Leidschen Jongen.
4)
„Nu, als ge denkt dat ge den weg vinden
kunt, dan wil ik u een briefken aan dien
heer mede geven. Ik weet zéker, dat die
meneer een of twee van uwe teekeningen
koopen zal! Wacht nog maar even, dan
aal ik dal briefken schrijven. Als ik klaar
ben zal het weder opgehelderd! zijm en we
kunnen dan samen naar Leiden rijden!"
Een uur later zat Rembrand met de por
tefeuille op zijne knie voor zijnen vader in
den moutmolen, en trachtte hem-duidelijk
te maken, dat vader Harmen toch wel eens
ongelijk kon hebben.
Later kwam moeder er ook bij, en deze
sprak mede in het voordeel van Rembrand.
„Nu", zeide vader Harmen, „als moeder
u ook al gaat helpen, jongen, dan moet ik
het wel opgeven. Gij kunt morgen naar
Den Haag gaan; maar dat zeg ik u, als gij
thuis komt en gij hebt geene van die tee
keningen verkocht, dan is het ook uit! Dan
wil ik niet meer hebben, dat ge ooit eene
fteekenstift of een penseel in de hand
neemt. Ga nu maar heen, ge hebt voor
vandaag en voor morgen uw .zin!"
Zoodra vader gezegd bad, dat hij heen
kon gaan, begaf hij zich met zijne pop ter
feuille naar zijnen ouden vriend Svvanen-
burg, en vertelde dezen wat er gebeurd
was.
Toen de avond' viel ging Rembrand naar
huis en het laatste woord van Swanenburg
was: „Nu, jongen, gij neemt de heele por
tefeuille, met alles wat er in is, mee, hoor!
En als ge thuis zijt dan moet ge toch eens
gauw bij mij komen; want ik ben brandend
nieuwsgierig waarop dit alles uitloopen
zal!"
IV. De Kroonprins in vreugde en angst.
Den anderen morgen vroeg al stond
Rembrand aangekleed beneden.
Zijne goede moeder scheen hem evenwel
vóór geweest te zijn; want zijn ontbijt stoni
al kant en klaar en naast zijn morgen
maal lag nog een stapel boterhammen met
ham en metworst.
Rembrand moest op reis, weet ge! De
jongen moest naar' Den Haag!
Naar Den Haag! Dat wilde toen haast
zooveel zeggen als nu van Rotterdam naar
Zwolle.
-En dan, wie weet hoe lang hij wel in die
groote plaats zou moeten zoeken, eer hij
den Kneuterdijk gevonden had.
En als hij dien. gevonden had', wie weet,
of den die meneerhoe heet die voorna
me kunstkenner ook weer? o ja. van der
.Velden, wie weet of die meneer van der
Velden dan wel thuis zou zijn, en als hij
thuis was, dian kon het toch nog wel ge
beuren, dat hij Rembrand niet dadelijk te
woord wilde staan, of lang zoeken moest,
en daarom had zij gezegd: „Rem, bier hebt
ge vijf boterhammen met ham en vijf met
metworst! Zoudt gij wel genoeg hebben,
zeg?"
„o Ja. moeder!"
„Wil ik er nog vijf met kaas bij doen?"
„Dank u, moeder, dank u!"
„Zult ge niet te veël geldvragen, Rem?
'Als I ge maar een gulden of tien mede
brengt, dan zal vader best in zijnen schik
zijn. dat -heb ik wel opgemerkt!"
„Ik aou geerne vijfentwintig gulden thuis
brengen, moeder!"
„Jongen, jongen, wat zijt gij begeerig!
Bedenk, wie het. onderste uit de kan wil
'hebben, die krijgt soms het deksel op zij
nen neus!"
„Jawel, moeder! Maar Swanenburg zei..."
,yS'wanenburg, Swanenburg kan zooveel
zeggen! Hoor naar uwe moeder, jongen,
en vraag liever te veel dan te weinig, ik
wil zeggen, vraag liever te weinig dan te
•veel! Misschien moogt ge later dan nog te
rugkomen! Ik zal er nog maar een -paar
boterhammen me* kaas bijdoen, zal ik?"
Rembrand bedankte zijtne zorgvolle moe
der vriendelijk, wenschte haar .goeden
•morgen" en begaf zich met een angstig cn
t/w*h booov*! li art op were.
Met klokslag van negen was hij in het
Voorhout.
Hoe menigmaal hij onderweg aL eene
aanspraak verzonnen had; wist hij niet,
maar dat wist hij wel, dat hij -nu nog" met
den mond vol tanden zou staan, als hij bij
den voornamen heer aankwam.
Daar naderde hem een werkman.
„Och vriend, kunt ge mij ook zeggen
waar ergens meneer van der 'Velden
woont?" vroeg Rembrand.
„Ik en ken dien heer niet!" antwoordde
de werkman.
Thans ging Rembrand verder en draaide
bij een pomp links om.
Bij een groot heerenhuis stond eene deur
open, en aan den ingang ervan, leunde
een knecjit tegen den post.
Rembrand naderde, groette beleefd en
zeide: „Och, sinjeur, kunt ge mij ook zeg
gen hoe ik loopen moet om op den Kneu
terdijk te komen?"
De knecht 'lachte en sprak: „Ei -kame
raad. dan behoeft ge niet ver meer te loo
pen! Ge zijt er al!"
Rembrand keek vreemd op, dat hij zelf
den Kneuterdijk had gevonden en vroeg
nu: ..Donk u wel vriendelijk, maar kunt ge
me ook zeggen waar meneer van der Vel
den woont?"
„Gij zijt toch rondom een geluksvogel",
sprak de knecht. „Meneer van der Velden
woont, hie^*"
„En is meneer thuis?"
„Ja, dat treft gij ook al! Waart gij ©en
paar urehVlater gekomen, dan zou meneer
te Delft geweest zijn! Maar wast will gij nu
eigenlijk?"
„Wel, ik wilde meneer spreken! Ilior
heb ik een briefken! Als ge dat eens geven
wildet!"
„Kom er dan maar in", zeide de k-neclLt,
,.en ga hier maar in deze kamer, maar..."
De knecht keek naar Rembraods besto
ven schoenen.
Jawel, jawel, ik zal mijne schoenen wel
uittrekken!" sprak Rembrand, zonder hel
bevel daartoe af te wachten, en trad daar
na op kousen dé kamer in.
Of het mooi was in die zaal?
Rembrand had het u niet kunnen zeggen.
Hij zag niets van al da«t mooie huisraad,
van al dat prachtige goud' en zilver en van
de vreemde kostbaarheden. Hij zag all^n
de menigte schilderijen, die de wanden be
dekten. Eén onder anderen trof bijzonder
zijne aandacM. Het was een schilderstuk!
van Aert van Leiden, die in 1504 te Delft
verdronk, cn het stelde „Solomo's eerste
recht" voor.
(Wordt vervolgd).